Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Milieuraad op 18 september 2025 (Kamerstuk 21501-08-1003)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 1005
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 september 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister
van Klimaat en Groene Groei inzake de geannoteerde agenda van de Milieuraad op 18 september
2025 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 1004) en de het verslag van de Milieuraad van 17 juni 2025 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-08, nr. 1003).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 september 2025 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat en de Minister van Klimaat en Groene Groei voorgelegd. Bij brief van
10 september 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Inleiding
2
PVV-fractie
2
GroenLinks-PvdA-fractie
4
BBB-fractie
4
PvdD-fractie
5
Inleiding
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor dit schriftelijk
overleg en hebben de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven
over de Milieuraad. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor de onderhavige stukken.
Zij hebben op dit moment geen verdere vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en zien af van inbreng
voor de Milieuraad van 18 september 2025.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken inzake de komende
Milieuraad en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vragen aan de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Klimaat en Groene Groei in het
licht van de aankomende Milieuraad.
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie nemen kennis van de agenda, maar vragen tegelijkertijd
ook of de Minister rekening houdt met de principes haalbaar, betaalbaar en realistisch.
De leden van de PVV-fractie verbazen zich over het feit dat de EU inclusief de Nederlandse
Minister weer voorop wil lopen in de klimaatdoelstellingen en vragen of Nederland
zich daarmee niet de markt uit prijst. Zij vragen hoe dit voorop lopen zich verhoudt
met de voorbeelden van industrieën die het niet meer zien zitten in Nederland door
allerlei oorzaken. Ook vragen zij waarom er zo nodig een Europees tussendoel moet
worden vastgelegd, terwijl diezelfde EU naar eigen zeggen grotendeels op koers ligt.
Waar baseert de Minister een sterk investeringsklimaat en een helder langetermijnperspectief
op, met in het achterhoofd dat het een Europees tussendoel voor 2040 wenst vast te
leggen?
De leden van de PVV-fractie vragen wat dan de juiste voorwaarden zijn die bijdragen
aan een open strategische autonomie, concurrentievermogen en weerbaarheid in Nederland.
Zij verbazen zich dat verwezen wordt naar een brief ondertekend door 152 bedrijven
en investeerders die oproepen tot een EU-emissiereductiedoel van ten minste 90% in
2040. Veel van deze ondertekenaars vallen wat deze leden betreft in de categorie slagers
die hun eigen vlees keuren. Met andere woorden: zij hebben er alle belang bij dat
deze EU-emissiereductiedoelstelling wordt ingevoerd. Is de Minister het met deze leden
eens dat dit een gevalletje is van: «Wij van WC-eend ...»?
De leden van de PVV-fractie lezen dat er voldoende beschikbaarheid van financiën dient
te worden gewaarborgd. Hoeveel gaat dit grapje Nederland dan weer kosten en draagt
Nederland niet al meer dan genoeg bij aan rupsje-nooit-genoeg (lees: de EU)?
De leden van de PVV-fractie lezen dat er een krachtenveld in de Raad actief is, waardoor
de Raad is verdeeld. Zij zijn voorstander van de principes haalbaar, betaalbaar en
realistisch, wat zij al deze gehele Kamerperiode benoemen op het terrein van milieu.
Deze leden vragen aan de Minister of dit met het leveren van een bijdrage aan het
Europese doel voor 2040 deze principes hanteert?
De leden van de PVV-fractie vragen wat de EU Nationally Determined Contribution (NDC)
kan betekenen en of deze indirecte gevolgen kan hebben voor Nederland, als het geen
wetgevend document met nieuwe, bindende verplichtingen voor EU-lidstaten is.
De leden van de PVV-fractie constateren dat voor de zoveelste keer een gesprek (Genève
van 5 t/m 14 augustus) over een mondiaal juridisch bindend instrument om plasticvervuiling
tegen te gaan (VN-plasticverdrag) plaatsvond. Ook nu weer is geconstateerd dat de
belangen ver uit elkaar liggen. Deze leden vragen wanneer het besef binnen de EU indaalt
dat je niet kan concurreren of verschillen kan overbruggen met landen die op alle
fronten de middelen hebben om plastic te produceren tegen een lager energietarief,
lagere loonkosten en die niet afhankelijk zijn van grondstoffen.
De leden van de PVV-fractie hebben al eerder de waanzinnige tripjes benoemd in het
kader van klimaat en milieu. Vanaf 1995 worden er al snoepreisjes georganiseerd en
betaald door de belastingbetaler naar Dubai, Azerbeidzjan, Colombia, Zuid-Korea, Saudi-Arabië,
Thailand, Namibië, Slovenië en Brazilië. Nu wordt er dwars door een beschermd deel
van de Amazone een snelweg aangelegd ten behoeve van de dertigste klimaattop. En of
het nog niet genoeg is, wordt de luchthaven uitgebreid, de haven vergroot voor cruiseschepen
en nieuwe hotels gebouwd; allemaal voor een paar dagen kletsen over het klimaat. Deze
leden zijn benieuwd of de Minister de mening deelt dat dit soort gekkigheid, zoals
de halve wereld rondvliegen om een paar dagen te kletsen over het klimaat en milieu,
niet veel schadelijker is.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de onderhandelingsronde uiteindelijk geschorst
is en dat is afgesproken om de onderhandelingen op een nader te bepalen moment voort
te zetten. Voorts lezen deze leden dat de executive director van het United Nations
Environment Programme (UNEP) tijdens de VN-Milieuvergadering (UNEA-7) van 8 tot en
met 12 december in Nairobi te Kenia, zal rapporteren over de uitkomsten van de onderhandelingen.
Deze leden vragen aan de Staatssecretaris of het hieraan deelneemt en daarmee het
reizende circus van snoepreisjes in stand houdt, terwijl ondertussen de penibele situatie
van plastic verwerkende bedrijven in Nederland voortduurt. Deze leden hebben deze
situatie meermaals aan de orde gesteld en zorgen geuit over de door de overheid gestimuleerde
plastic verwerkende bedrijven, die een koploperspositie moesten hebben, wat uiteindelijk
geleid heeft tot veel faillissementen in de sector. Deze leden vragen welke maatregelen
de Staatssecretaris neemt om hieraan een halt toe te roepen.
GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een aantal vragen over de wijziging
van de Europese klimaatwet en het klimaatdoel voor 2040. Deze leden begrijpen dat
het Europese NDC voor 2035 zal samenhangen met het doel voor 2040. Wat is hierbij
de inzet van de Minister? Kan de Minister toelichten wat dit doel, in lijn met de
wetenschap, zou moeten zijn?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook een aantal vragen over de uitvoering
van het doel, zodat het 2040-doel haalbaar is. In de geannoteerde agenda schrijft
de Minister dat zij gaat pleiten voor een stevig uitvoeringspakket om de doelen daadwerkelijk
te gaan halen. Deze leden onderschrijven dit belang. Kan de Minister toezeggen dat
ze hierbij inzet op het met zekerheid halen van het 2040-doel, bijvoorbeeld door te
streven naar 95% reductie in 2040 of door in elk geval te pleiten voor het inzetten
op de bovenkant van de bandbreedte van het klimaatdoel bij het uitwerken van wetgeving-
en andere uitvoeringsplannen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de flexibiliteit
in het behalen van het 2040-doel, en dan met name over de inzet van internationale
koolstofkredieten. Hoe blijft het Europese klimaatbeleid in combinatie met de inzet
van internationale koolstofkredieten overeind staan? Het combineren van internationale
koolstofkredieten met bijvoorbeeld het Emissions Trading System (EU-ETS) zou het huidige
Europese systeem kunnen ondermijnen. Kan de Minister toelichten hoe dergelijke systemen
zullen worden gecombineerd en met elkaar zullen worden geïntegreerd? Krijgt elke lidstaat
bijvoorbeeld een reserve? Of komt er een gedeelde Europese reserve waar bij wijze
van «last resort» gebruik van kan worden gemaakt? Hoe wil zij voorkomen dat lidstaten
gaan afwachten tot zij uiteindelijk doelen kunnen afkopen door middel van deze kredieten?
Kan de Minister een toelichting geven op hoe dit eruit komt te zien?
De mate waarin internationale koolstofkredieten kunnen worden ingezet is voor een
groot deel afhankelijk van de systematiek die wordt gehanteerd. Kan de Minister aangeven
welke systematiek Nederland zou willen hanteren, en hoe zij ervoor gaat zorgen dat
het aandeel koolstofkredieten zo klein mogelijk wordt gehouden? Om hoeveel kredieten
zou het in totaal gaan? Onderschrijft de Minister dat het systeem van koolstofkredieten
op dit moment niet goed werkt, en dat het systeem aanzienlijk moet worden verbeterd
om hier met Europees beleid op in te zetten? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat dit een
waterdichtsysteem wordt waar niet mee gesjoemeld kan worden? Concreter: hoe gaat zij
ervoor zorgen dat kredieten niet dubbel worden geteld en dat het alleen om permanente
CO2-reductie gaat? Is de Minister het met deze leden eens dat er moet worden ingezet
op het zogeheten «like for like»-principe en dat het alleen mag gaan over 6.4 credits?
Zo ja, gaat zij hiervoor pleiten in Europa? Tot slot vragen deze leden hoeveel dit
systeem van koolstofkredieten zal gaan kosten. Kan de Minister hier een indicatie
van geven? Kan ze hierbij toelichten of en, zo ja, hoe deze middelen doelmatig en
doeltreffend worden uitgegeven om de klimaatdoelen te halen?
BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben gelezen dat de Europese Commissie een nieuw EU-klimaatdoel
voor 2040 voorstelt van 90% emissiereductie ten opzichte van 1990, met de mogelijkheid
om 3% daarvan via internationale carbon credits te realiseren. Deze leden vragen de
Minister hoe dit doel zich verhoudt tot de uitvoerbaarheid in Nederland, waar het
elektriciteitsnet nu al vol zit, vergunningverlening stagneert en de kosten voor burgers
en bedrijven oplopen. Kan de Minister toezeggen dat Nederland geen steun zal geven
aan een doelstelling die niet gepaard gaat met concrete uitvoeringsoplossingen, zoals
de aanpak van netcongestie, betaalbaarheid en leveringszekerheid?
De leden van de BBB-fractie vragen daarnaast of de Minister kan garanderen dat Nederland
niet akkoord gaat met een Europese doelstelling die in de praktijk neerkomt op extra
lasten en verplichtingen voor boeren, het mkb en huishoudens, terwijl grote vervuilers
in derde landen buiten schot blijven. Hoe wordt geborgd dat de concurrentiepositie
van onze agrarische sector en industrie niet verder verslechtert door eenzijdige Brusselse
ambities?
Met betrekking tot de Europese inzet voor COP30 constateren deze leden dat de EU nog
geen nieuwe NDC (klimaatbijdrage) voor 2035 heeft ingediend. Deze leden vragen of
de Minister bereid is in Brussel te benadrukken dat Nederland pas kan instemmen met
een Europese bijdrage wanneer de uitvoerbaarheid en betaalbaarheid aantoonbaar zijn
geregeld. Kan de Minister tevens aangeven hoe de EU voorkomt dat steeds hogere financiële
toezeggingen aan ontwikkelingslanden (zoals de afgesproken 300 miljard dollar per
jaar na 2025) neerkomen op extra lasten voor Europese belastingbetalers?
De leden van de BBB-fractie hebben voorts kennisgenomen van het opnieuw mislukken
van de mondiale onderhandelingen over een plasticsverdrag. Zij vragen de Staatssecretaris
of de EU, in plaats van zich te verliezen in langdurige internationale trajecten die
door olieproducerende landen worden geblokkeerd, niet beter kan inzetten op praktische
maatregelen binnen Europa zelf. Bijvoorbeeld door de import van goedkope plastics
uit China en andere landen te beperken en door te investeren in een sterke eigen recyclingsector.
Hoe voorkomt de Staatssecretaris dat Europese recyclers omvallen door oneerlijke concurrentie,
terwijl boeren, burgers en bedrijven juist met strengere regels en hogere kosten worden
geconfronteerd?
De leden van de BBB-fractie vragen ten aanzien van de PFAS-restrictie hoe de Staatssecretaris
gaat voorkomen dat een generiek verbod leidt tot onwerkbare situaties voor essentiële
sectoren, zoals de landbouw, de zorg en de maakindustrie. Kan de Staatssecretaris
toezeggen dat Nederland zich in Brussel hard zal maken voor een praktische aanpak
met werkbare uitzonderingen en realistische termijnen, zodat bedrijven niet op slot
komen te staan door regels die in de praktijk niet uitvoerbaar zijn?
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister ten slotte te bevestigen dat Nederland
in de Milieuraad steeds zal vasthouden aan het uitgangspunt van haalbaarheid, betaalbaarheid
en nationale autonomie, en dat Brussel niet op de stoel komt te zitten van Nederlandse
boeren, bedrijven en huishoudens.
Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de wereld nog ver verwijderd
is van het reductiedoel van 1,5 graden Celsius en dat het huidige beleid afkoerst
op 2,6 tot 3,1 graden opwarming. De Minister spreekt positief over het binnen bereik
houden van de 1,5 gradendoelstelling en zegt achter de Europese doelstelling van 90%
reductie in 2040 te staan. Hoe rijmt de Minister de ernst van de situatie, ook voor
Nederland, met de wens om een zekere mate van flexibiliteit in dat klimaatdoel op
te nemen? Erkent de Minister daarnaast dat door nalatigheid van opeenvolgende kabinetten
de opgave van het halen van de 1,5 gradendoelstelling vele malen moeilijker is geworden,
terwijl de urgentie om te handelen alleen maar groter is? Deelt de Minister daarnaast
de opvatting dat het beste moment om klimaatneutraal te worden gisteren was? Is de
Minister, gezien de recente verontrustende berichten over de verzwakkende golfstroom
die de zeespiegelstijging in Nederland versnelt, en gezien de talloze bosbranden deze
zomer, het met deze leden eens dat de veiligheid van inwoners gediend is bij een ambitieuzer
pad naar klimaatneutraliteit in 2040? Zo ja, wat gaat de Minister hiervoor doen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of zij hun analyse
deelt dat het voorstel om 3% van de doelstelling te halen via carbon credits niet
in lijn is met het principe dat landen verantwoordelijkheid dragen voor hun eigen
historische uitstoot. Hoe reageert de Minister op de kritiek van de Europese Adviesraad
van Klimaatwetenschappers dat het strategischer en eerlijker is om beschikbare middelen
binnenlands te investeren in de uitrol van schone technologie, in plaats van geld
weg te sluizen via carbon credits? Kan de Minister toezeggen dat zij zich er in de
Milieuraad voor gaat inzetten om CO2-compensatie niet mee te nemen in het officiële klimaatdoel van Europa? Kan de Minister
verder toezeggen dat ze in de Milieuraad zal pleiten voor een klimaatdoel in EU’s
officiële klimaatplan dat in lijn is met de 1,5 graden? En voor een extra tussendoelstelling
in 2035? En kan zij bij de Milieuraad ook pleiten voor een afbouwplan voor fossiele
brandstoffen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat steeds opnieuw rapporten
verschijnen die bevestigen hoe schadelijk PFAS, de zogenaamde «forever chemicals»,
zijn voor onze gezondheid (kanker, vruchtbaarheidsproblemen, leverschade, immuunstoornissen)
en de leefomgeving. Zo ook deze zomer nog in artikelen van Follow the Money1. Het is goed dat Nederland zich in Europa opstelt als een van de aanjagers van een
PFAS-verbod. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat een Europees verbod er op zijn
vroegst eind 2026 komt, en waarschijnlijk nog later, mede door de intensieve lobby
van de industrie. Ook is nog onduidelijk hoe het verbod er precies uit komt te zien.
In de laatste REACH-update worden verschillende opties voor het verbod besproken.
Klopt het dat in alle opties trifluorazijnzuur (tfa) ook volledig wordt verboden?
Optie 1 voorziet in een volledige ban, uitgezonderd strikt essentiële toepassingen.
Optie 2 laat ruimte voor uitstel tot 2039 of zelfs voor permanent gebruik in bepaalde
sectoren. Erkent de Staatssecretaris dat optie 1 de enige wenselijke uitkomst zou
zijn, zeker omdat er inmiddels voldoende alternatieven beschikbaar zijn? Gaat Nederland
zich ook actief inzetten om optie 1 te bereiken?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de vorige bewindspersonen
van IenW hebben aangegeven een nationale ban te overwegen, als Europa te traag handelt.
Deze leden steunen die keuze. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat een
Europees verbod pas vanaf 2026 veel te laat komt, omdat zo nog jarenlang schadelijke
en niet-afbreekbare chemicaliën zich in onze leefomgeving en lichamen kunnen ophopen?
En deelt de Staatssecretaris de mening dat de volksgezondheid beter beschermd wordt
door eerder nationale restricties op PFAS in te voeren? Zo ja, welke stappen wil de
Staatssecretaris gaan zetten?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken tot slot op dat er een grote
groep Nederlandse drinkwaterbedrijven is die zich zorgen maakt om de hoge concentraties
lithium in de Rijn en oproept tot een Europese kwaliteitsnorm. Kan de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat toezeggen dat hij gaat pleiten voor met spoed een Europese
kwaliteitsnorm? Zo ja, hoe gaan ze dit oppakken?
II Reactie van de bewindspersonen
Algemeen
1. De leden van de PVV-fractie nemen kennis van de agenda, maar vragen zich ook tegelijkertijd
af of de Staatssecretaris rekening houdt met de principes realisme, haalbaarheid en
betaalbaarheid.
Antwoord
Ja. Dat zijn aspecten die worden meegewogen.
2. De leden van de BBB-fractie vragen de Minister ten slotte te bevestigen dat Nederland
in de Milieuraad steeds zal vasthouden aan het uitgangspunt van haalbaarheid, betaalbaarheid
en nationale autonomie, en dat Brussel niet op de stoel komt te zitten van Nederlandse
boeren, bedrijven en huishoudens.
Antwoord
Het kabinet zet in op een concreet, tijdig en stevig uitvoeringspakket dat bedrijven
en burgers in staat stelt om de transitie daadwerkelijk te realiseren. In het BNC-fiche
over de EU-klimaatdoelstelling voor 2040 heeft het kabinet een uitgebreide beoordeling
gegeven van dit voorstel.2 Uitgangspunten als haalbaarheid, weerbaarheid en betaalbaarheid spelen daarbij een
centrale rol bij dit uitvoeringspakket. Een Europees tussendoel in 2040 is een logische
stap richting klimaatneutraliteit in 2050.
Klimaat
3. De leden van de PVV-fractie verbazen zich over het feit dat de EU inclusief de
Nederlandse Minister weer voorop wil lopen in de klimaatdoelstellingen en vragen of
Nederland zich daarmee niet de markt uit prijst. Zij vragen hoe dit voorop lopen zich
verhoudt met de voorbeelden van industrieën die het niet meer zien zitten in Nederland
door allerlei oorzaken. Ook vragen zij waarom er zo nodig een Europees tussendoel
moet worden vastgelegd, terwijl diezelfde EU naar eigen zeggen grotendeels op koers
ligt. Waar baseert de Minister een sterk investeringsklimaat en een helder langetermijnperspectief
op, met in het achterhoofd dat het een Europees tussendoel voor 2040 wenst vast te
leggen?
Antwoord
Om een schone, concurrerende en weerbare economie kostenefficiënt te realiseren, moeten
bedrijven (vroeg)tijdig en met vertrouwen investeren in verduurzaming, in Nederland
en de rest van Europa. Om zowel een groene markt te blijven stimuleren, het concurrentievermogen
te versterken als de gevolgen van klimaatverandering te beperken, is het van belang
dat alle landen in Europa samenwerken om dit te bereiken en zo ook andere landen buiten
Europa mee te krijgen. Dit draagt bij aan het behoud van een Europees en mondiaal
gelijk speelveld.
Tegelijk biedt de ontwikkeling van schone productie en technologieën veel kansen voor
de EU om een toekomst bestendige industrie te realiseren die concurrerend is. Daarom
vindt het kabinet het van belang dat er op een Europees niveau op effectieve uitvoering
van deze transitie wordt ingezet, waarbij focus gericht is te zorgen dat knelpunten
in de uitvoering worden aangepakt zodat bedrijven en huishoudens de transitie kunnen
maken.
Het kabinet acht het tussendoel een logische stap richting klimaatneutraliteit in
2050. Het belang van een EU-tussendoel voor 2040 wordt door verschillende lidstaten,
waaronder Nederland onderschreven, door de beleidscontinuïteit die deze tussenstap
biedt over de weg naar klimaatneutraliteit in 2050.
4. De leden van de PVV-fractie vragen wat dan de juiste voorwaarden zijn die bijdragen
aan een open strategische autonomie, concurrentievermogen en weerbaarheid in Nederland.
Zij verbazen zich dat verwezen wordt naar een brief ondertekend door 152 bedrijven
en investeerders die oproepen tot een EU-emissiereductiedoel van ten minste 90% in
2040. Veel van deze ondertekenaars vallen wat deze leden betreft in de categorie slagers
die hun eigen vlees keuren. Met andere woorden: zij hebben er alle belang bij dat
deze EU-emissiereductiedoelstelling wordt ingevoerd. Is de Minister het met deze leden
eens dat dit een gevalletje is van: «Wij van WC-eend ...»?
Antwoord
Nee. De juiste voorwaarden die bijdragen aan strategische autonomie, concurrentievermogen
en weerbaarheid zien op verschillende zaken zoals de benodigde investeringen, financiering,
regelgeving, normen/doelen, maar ook randvoorwaarden als beschikbaarheid van infrastructuur,
lange termijn zekerheid in beleid en beroepsbevolking. De brief laat zien dat bedrijven
de innovatieve en economische potentie in de transitie willen benutten, maar zij vragen
de overheid en de EU hier aan bij te dragen en een duidelijke koers te bepalen en
investeringszekerheid te bieden. Naast ondersteuning van voorlopers is het ook van
belang om de bedrijven die van fossiel naar duurzaam overschakelen op een goede wijze
te ondersteunen zodat ook deze bedrijven nog langere tijd winstgevend en duurzaam
hun economische activiteiten kunnen uitvoeren. In de Nederlandse inzet wordt benadrukt
dat de randvoorwaarden voor alle bedrijven goed moeten worden ingevuld.
5. De leden van de PVV-fractie lezen dat er voldoende beschikbaarheid van financiën
dient te worden gewaarborgd. Hoeveel gaat dit grapje Nederland dan weer kosten en
draagt Nederland niet al meer dan genoeg bij aan rupsje-nooit-genoeg (lees: de EU)?
Antwoord
De precieze beleids- en financiële gevolgen zijn afhankelijk van de toekomstige invulling
van het doel en de daaropvolgende onderhandelingen.
6. De leden van de PVV-fractie lezen dat er een krachtenveld in de Raad actief is,
waardoor de Raad is verdeeld. Zij zijn voorstander van de principes haalbaar, betaalbaar
en realistisch, wat zij al deze gehele Kamerperiode benoemen op het terrein van milieu.
Deze leden vragen aan de Minister of dit met het leveren van een bijdrage aan het
Europese doel voor 2040 deze principes hanteert?
Antwoord
Het kabinet staat positief tegenover het voorgestelde Europese klimaatdoel en benadrukt
in onderhandelingen het belang van een stevig uitvoeringspakket wat bedrijven en burgers
de goede voorwaarden biedt om de transitie te kunnen maken. Na een besluit over het
tussendoel zal de Europese Commissie met wetgevende voorstellen komen om dit doel
te bereiken. Ook in deze verdere onderhandelingen zal het kabinet blijven pleiten
dat de Commissie, naast de reeds gepresenteerde initiatieven om de uitvoerbaarheid
te ondersteunen (waaronder de reeds aangekondigde maatregelen uit de CID), tijdig
met concrete wetgevingsvoorstellen komt die structurele knelpunten in de transitie
aanpakken. Daarbij spelen effectiviteit, kostenefficiëntie, haalbaarheid en betaalbaarheid
een rol.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat Nederland zijn bijdrage zal leveren aan
het Europese doel, maar het kabinet heeft ervoor gekozen om geen nationaal tussendoel
voor 2040 vast te leggen in de Nederlandse Klimaatwet.
7. De leden van de PVV-fractie vragen wat de EU Nationally Determined Contribution
(NDC) kan betekenen en of deze indirecte gevolgen kan hebben voor Nederland, als het
geen wetgevend document met nieuwe, bindende verplichtingen voor EU-lidstaten is.
Antwoord
De EU NDC zelf is inderdaad geen wetgevend document, maar de inhoud is een weergave
van bestaande Europese wetgeving, waar wel verplichtingen uit voortvloeien. In de
nu voorliggende EU NDC zal de EU aangeven welke emissiereductie het verwacht te bereiken
in 2035 op basis van het pad naar 2040. Ondanks dat de EU NDC geen wetgevend document
is, is het internationaal van groot belang. Andere grote uitstoters zullen goed kijken
naar wat de EU indient en wat het verwacht te realiseren richting 2035, en de optelsom
van alle NDC’s gezamenlijk geeft een beeld van de wereldwijde voortgang ten opzichte
van de doelen uit de Overeenkomst van Parijs.
8. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een aantal vragen over de wijziging
van de Europese klimaatwet en het klimaatdoel voor 2040. Deze leden begrijpen dat
het Europese NDC voor 2035 zal samenhangen met het doel voor 2040. Wat is hierbij
de inzet van de Minister? Kan de Minister toelichten wat dit doel, in lijn met de
wetenschap, zou moeten zijn?
Antwoord
De inzet is een EU NDC in lijn met de wetenschap en 1,5 graden Celsius, waarbij de
Commissie het advies van de European Scientific Advisory Board on Climate Change (ESABCC) over het tussendoel voor 2040 heeft meegewogen. Het kabinet wil dat de verwachte
emissiereductie die wordt opgenomen in de NDC past bij het reductiepad richting 2040.
Hieruit volgt een percentage van 72,5% voor 2035. De EU NDC voor 2035 afleiden van
het 2040-doel draagt aan beide punten bij.
In relatie tot het Commissievoorstel voor het 2040-doel benadrukt het kabinet het
belang van een stevig uitvoeringspakket, en acht het kabinet het tussendoel daarmee
een logische stap richting klimaatneutraliteit in 2050 en in lijn met wetenschappelijke
inzichten en internationale toezeggingen over het binnen bereik houden van 1,5 graden
Celsius.
9. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook een aantal vragen over de uitvoering
van het doel, zodat het 2040-doel haalbaar is. In de geannoteerde agenda schrijft
de Minister dat zij gaat pleiten voor een stevig uitvoeringspakket om de doelen daadwerkelijk
te gaan halen. Deze leden onderschrijven dit belang. Kan de Minister toezeggen dat
ze hierbij inzet op het met zekerheid halen van het 2040-doel, bijvoorbeeld door te
streven naar 95% reductie in 2040 of door in elk geval te pleiten voor het inzetten
op de bovenkant van de bandbreedte van het klimaatdoel bij het uitwerken van wetgeving-
en andere uitvoeringsplannen?
Antwoord
Het kabinet zet zich in voor een Europees tussendoel ondersteund met een stevig uitvoeringspakket.
Het eerste dat nu moet gebeuren is om een concreet ijkpunt in Europa vast te stellen
wat gehaald kan worden en de 1,5 graden Celsius binnen bereik houdt, maar niet verder
gaat dan noodzakelijk. Bij de verdere uitwerking van het post-2030 beleidspakket is
het belangrijk om op basis van de effectbeoordeling van dit beleidspakket een afweging
te maken over de meest efficiënte maatregelen en benodigde middelen om de haalbaarheid
van dit doel te bewerkstelligen. Op basis daarvan zal de Europese Commissie met een
uitvoeringspakket komen om dat doel te implementeren.
10. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de flexibiliteit
in het behalen van het 2040-doel, en dan met name over de inzet van internationale
koolstofkredieten. Hoe blijft het Europese klimaatbeleid in combinatie met de inzet
van internationale koolstofkredieten overeind staan? Het combineren van internationale
koolstofkredieten met bijvoorbeeld het Emissions Trading System (EU-ETS) zou het huidige
Europese systeem kunnen ondermijnen. Kan de Minister toelichten hoe dergelijke systemen
zullen worden gecombineerd en met elkaar zullen worden geïntegreerd? Krijgt elke lidstaat
bijvoorbeeld een reserve? Of komt er een gedeelde Europese reserve waar bij wijze
van «last resort» gebruik van kan worden gemaakt? Hoe wil zij voorkomen dat lidstaten
gaan afwachten tot zij uiteindelijk doelen kunnen afkopen door middel van deze kredieten?
Kan de Minister een toelichting geven op hoe dit eruit komt te zien?
11. De mate waarin internationale koolstofkredieten kunnen worden ingezet is voor
een groot deel afhankelijk van de systematiek die wordt gehanteerd. Kan de Minister
aangeven welke systematiek Nederland zou willen hanteren, en hoe zij ervoor gaat zorgen
dat het aandeel koolstofkredieten zo klein mogelijk wordt gehouden? Om hoeveel kredieten
zou het in totaal gaan? Onderschrijft de Minister dat het systeem van koolstofkredieten
op dit moment niet goed werkt, en dat het systeem aanzienlijk moet worden verbeterd
om hier met Europees beleid op in te zetten? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat dit een
waterdichtsysteem wordt waar niet mee gesjoemeld kan worden? Concreter: hoe gaat zij
ervoor zorgen dat kredieten niet dubbel worden geteld en dat het alleen om permanente
CO2-reductie gaat? Is de Minister het met deze leden eens dat er moet worden ingezet
op het zogeheten «like for like»-principe en dat het alleen mag gaan over 6.4 credits?
Zo ja, gaat zij hiervoor pleiten in Europa? Tot slot vragen deze leden hoeveel dit
systeem van koolstofkredieten zal gaan kosten. Kan de Minister hier een indicatie
van geven? Kan ze hierbij toelichten of en, zo ja, hoe deze middelen doelmatig en
doeltreffend worden uitgegeven om de klimaatdoelen te halen?
Antwoord vraag 10 en 11
In het voorstel noemt de Commissie de mogelijkheid van een beperkte inzet (3%) van
internationale kredieten van hoge kwaliteit, onder Artikel 6 van de Overeenkomst van
Parijs in de periode 2036–2040. Hierbij heeft de Commissie aangegeven dat de internationale
koolstofkredieten niet kunnen worden ingezet in het EU emissiehandelssysteem (ETS).
Voor het kabinet is dit eveneens een belangrijk uitgangspunt, dat in de wettekst moet
worden verankerd. Het inzetten van internationale kredieten binnen het EU ETS kent
namelijk het risico dat de geloofwaardigheid en integriteit van het emissiehandelssysteem
worden aangetast.
Andere voorwaarden voor de inzet van internationale kredieten die wat betreft het
kabinet nodig zijn om het EU klimaatbeleid effectief voort te zetten zijn: de kredieten
zijn van hoge kwaliteit, de aankoop van kredieten is van landen met klimaatambitie
in lijn met de doelen van de Overeenkomst van Parijs, en de kredieten kunnen worden
ingezet ter bevordering of ondersteuning van internationale partnerschappen en handelsrelaties
die ook vanuit strategische klimaat- en energiepolitiek van belang zijn voor de EU.
Nederland heeft zich de afgelopen jaren met betrekking tot artikel 6 kredieten hard
ingezet voor duidelijke regels, sterke kwaliteitseisen, en een hoge mate van transparantie,
omdat inderdaad forse verbeteringen nodig waren.
De voorloper van artikel 6 mechanisme, het Clean Development Mechanism (CDM) onder het Kyoto Protocol werkte niet naar behoren. Een van de problemen was
dat het mechanisme veel projecten bleek te bevatten die niet additioneel waren aan
bestaand beleid. Daarnaast waren er problemen met mensenrechten van de lokale bevolking
en leverden projecten niet de mitigatie op die ze beloofden. Dezelfde problemen spelen
op de vrijwillige koolstofmarkt. Ook hier leven zorgen over de integriteit van deze
markt en over het gebrek aan transparantie en monitoring, waardoor het moeilijk is
om de kwaliteit van koolstofkredieten te beoordelen.
Bij de finale uitwerking van artikel 6 zijn daarom gedetailleerde regels en kwaliteitsstandaarden
afgesproken, om overschatting en dubbeltelling te voorkomen en kwaliteit te borgen.
Er zijn ook afspraken om de permanentie van reductie en koolstofverwijdering zeker
te stellen. Het toezichthoudend orgaan op artikel 6.4 werkt de permanentiestandaarden
nu verder uit. Ook de ontwikkeling van de markt zal komende jaren goed in de gaten
gehouden worden. Bij de herziening van de artikel 6-regels in 2028 kunnen mogelijke
gaten worden gedicht die bij de implementatie komende jaren zichtbaar worden.
Gedetailleerde afspraken over het gebruik van internationale koolstofkredieten door
de EU zullen worden vastgelegd in de wetgeving die volgt ter uitvoering van het nieuwe
klimaatdoel voor 2040. Hieronder valt bijvoorbeeld de exacte emissieboekhouding van
de aangekochte kredieten en de mogelijke toepassing van het like-for-like principe. De Nederlandse positie op onder meer deze punten zal na publicatie van
het impact assessment van de Commissie over internationale kredieten nader worden
uitgewerkt.
Het totaal aantal koolstofkredieten dat nodig zou zijn voor een bijdrage van maximaal
3% aan de 2040-doelstelling is ook afhankelijk van de uiteindelijke uitwerking van
het wetsvoorstel. De Commissie berekent dit op een bandbreedte van 150 tot 400 miljoen
ton CO2-equivalent in de periode 2036–2040.
Nederland zal bij de verdere uitwerking van de EU-regelgeving erop letten dat deze
de VN-kwaliteitsstandaarden respecteren en bovengenoemde verbeteringen ondersteunen.
Het kabinet zal ook nu al pleiten voor duidelijke voorwaarden bij de inzet van internationale
kredieten, zoals (i) het gebruik van internationale kredieten voor het EU ETS is niet
mogelijk, (ii) kredieten zijn van hoge kwaliteit (iii) de aankoop van kredieten is
van landen met klimaatambitie in lijn met de doelen van de Overeenkomst van Parijs,
en (iv) de kredieten kunnen worden ingezet ter bevordering of ondersteuning van internationale
partnerschappen en handelsrelaties die ook vanuit strategische klimaat- en energiepolitiek
van belang zijn voor de EU.
Het kabinet is positief over de kwaliteit van de 6.4-standaarden die tot nu toe zijn
gepubliceerd, en spant zich er inderdaad voor in om deze standaarden leidend te laten
zijn. Indien de EU kiest voor samenwerking onder het 6.4-mechanisme én bilaterale
samenwerking met landen onder artikel 6.2, wil Nederland dat de bilaterale samenwerking
ook voldoet aan de standaarden en methodologieën onder artikel 6.4.
De kosten van het gebruik van internationale koolstofkredieten zijn op dit moment
moeilijk te bepalen. Dit hangt af van meerdere factoren, waaronder het aantal koolstofkredieten
dat gekocht zal worden, van welke landen en welke projecten EU-landen zullen kopen,
hoe de markt zich ontwikkelt, en hoe technologieën zich ontwikkelen. Het impact assessment
van de Commissie zal kunnen worden gebruikt om de mogelijke kosten van artikel 6 te
kunnen beoordelen en om te kunnen afwegen hoe deze kosten zich verhouden tot het reductiepotentieel
van investeringen in de Europese industrie.
12. De leden van de BBB-fractie hebben gelezen dat de Europese Commissie een nieuw
EU-klimaatdoel voor 2040 voorstelt van 90% emissiereductie ten opzichte van 1990,
met de mogelijkheid om 3% daarvan via internationale carbon credits te realiseren.
Deze leden vragen de Minister hoe dit doel zich verhoudt tot de uitvoerbaarheid in
Nederland, waar het elektriciteitsnet nu al vol zit, vergunningverlening stagneert
en de kosten voor burgers en bedrijven oplopen. Kan de Minister toezeggen dat Nederland
geen steun zal geven aan een doelstelling die niet gepaard gaat met concrete uitvoeringsoplossingen,
zoals de aanpak van netcongestie, betaalbaarheid en leveringszekerheid?
Antwoord
Voor het kabinet staat centraal dat een klimaatdoel efficiënt uitvoerbaar is. Daarom
wordt ingezet op een concreet, tijdig en stevig uitvoeringspakket dat bedrijven en
burgers in staat stelt om de transitie daadwerkelijk te realiseren. Conform de motie
Erkens (Kamerstuk 31 793, nr. 257), benadrukt het kabinet het belang van dit uitvoeringspakket om structurele knelpunten
in de transitie, zoals netcongestie en betaalbaarheid op te lossen. Concreet kijkt
het kabinet onder andere uit naar voorstellen van de Europese Commissie i.h.k.v. het
European Grids Package later dit jaar. In de vervolgbesprekingen en uitwerking hiervan zal het kabinet zich
actief inzetten voor de voor Nederland belangrijke randvoorwaarden voor verduurzaming
van de Europese economie, zoals een Europese aanpak van de hoge netwerktarieven, vereenvoudiging
en stroomlijnen van vergunningsprocedures (o.a. toestaan tijdelijke beperkte stikstofdepositie
bij de constructiefase van duurzame energieprojecten), ondersteuning en aandacht voor
netcongestie.3 Tevens acht het kabinet het essentieel dat bij de uitwerking van toekomstige voorstellen
de impact op Europese leveringszekerheid wordt meegewogen.
13. De leden van de BBB-fractie vragen daarnaast of de Minister kan garanderen dat
Nederland niet akkoord gaat met een Europese doelstelling die in de praktijk neerkomt
op extra lasten en verplichtingen voor boeren, het mkb en huishoudens, terwijl grote
vervuilers in derde landen buiten schot blijven. Hoe wordt geborgd dat de concurrentiepositie
van onze agrarische sector en industrie niet verder verslechtert door eenzijdige Brusselse
ambities?
Antwoord
Het kabinet staat positief tegenover het voorgestelde Europese klimaatdoel en stelt
daarbij het belang van een stevig uitvoeringspakket centraal wat bedrijven en burgers
de goede voorwaarden biedt om de transitie te kunnen maken. Het biedt kansen voor
Europese bedrijven om de concurrentiepositie te versterken en voorop te lopen in innovatie.
Tevens verwelkomt het kabinet het voorstel voor meer flexibiliteit tussen sectoren.
Een belangrijk aandachtspunt bij de uitwerking hiervan is volgens het kabinet dat
alle sectoren een gebalanceerde en kosteneffectieve bijdrage leveren aan het behalen
van het EU-klimaatdoel voor 2040, en dat de opgave voor alle sectoren helder is. Om
extra druk op bepaalde sectoren te voorkomen, zullen alle sectoren hieraan moeten
bijdragen. Hierbij moet volgens het kabinet goed worden gekeken naar de specifieke
kenmerken van de verschillende sectoren. Daar komt bij dat de uitwerking van het Europese
klimaatdoel niet alleen in Nederland plaatsvindt, en niet alleen de Nederlandse concurrentiepositie
betreft. Ook bedrijven en burgers in andere lidstaten, inclusief de agrarische sector
en industrie, zullen binnen deze Europese doelen moeten handelen en concurreren. Het
kabinet ziet graag dat bij de uitwerking van de post-2030-beleidsarchitectuur rekening
wordt gehouden met een mondiaal en Europees gelijk speelveld.
14. Met betrekking tot de Europese inzet voor COP30 constateren deze leden dat de
EU nog geen nieuwe NDC (klimaatbijdrage) voor 2035 heeft ingediend. Deze leden vragen
of de Minister bereid is in Brussel te benadrukken dat Nederland pas kan instemmen
met een Europese bijdrage wanneer de uitvoerbaarheid en betaalbaarheid aantoonbaar
zijn geregeld. Kan de Minister tevens aangeven hoe de EU voorkomt dat steeds hogere
financiële toezeggingen aan ontwikkelingslanden (zoals de afgesproken 300 miljard
dollar per jaar na 2025) neerkomen op extra lasten voor Europese belastingbetalers?
Antwoord
In hun NDC beschrijven partijen bij de Overeenkomst van Parijs wat zij van plan zijn
te doen om de doelen van de overeenkomst te halen. De EU heeft een gezamenlijke NDC,
en zet daar de EU-inzet uiteen. De EU NDC voor 2035 dient voor COP30 te worden ingediend.
Het document is een weergave van bestaande wetgeving, die stuk-voor-stuk zijn beoordeeld,
onder meer op haalbaarheid en financiële impact. Uit de EU NDC vloeien dus geen verplichtingen
voort voor lidstaten, die verplichtingen komen voort uit de wetgeving waarop de NDC
is gebaseerd. In de EU NDC wordt ook aangegeven welke emissiereductie de EU verwacht
te bereiken in 2035. Dit wordt bepaald op basis van het tussendoel voor 2040. In het
BNC-fiche over de EU-klimaatdoelstelling voor 2040 heeft het kabinet een uitgebreide
beoordeling gegeven van dit voorstel.4
De EU-inzet voor de klimaatonderhandelingen wordt bij iedere COP door alle lidstaten
gezamenlijk bepaald. Bij besluiten waar de EU op basis van dat mandaat mee in stemt,
wordt rekening gehouden met de financiële en juridische kaders van de EU en die van
de nationale overheden. Het vorig jaar overeengekomen klimaatfinancieringsdoel van
USD 300 miljard moet vanaf 2035 jaarlijks behaald worden en de financiering krijgt
vorm via verschillende kanalen, publiek en gemobiliseerd privaat. Er is geen sprake
van een verdeelsleutel en de Nederlandse invulling is een nationale bevoegdheid.
15. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de wereld nog ver
verwijderd is van het reductiedoel van 1,5 graden Celsius en dat het huidige beleid
afkoerst op 2,6 tot 3,1 graden opwarming. De Minister spreekt positief over het binnen
bereik houden van de 1,5 gradendoelstelling en zegt achter de Europese doelstelling
van 90% reductie in 2040 te staan. Hoe rijmt de Minister de ernst van de situatie,
ook voor Nederland, met de wens om een zekere mate van flexibiliteit in dat klimaatdoel
op te nemen? Erkent de Minister daarnaast dat door nalatigheid van opeenvolgende kabinetten
de opgave van het halen van de 1,5 gradendoelstelling vele malen moeilijker is geworden,
terwijl de urgentie om te handelen alleen maar groter is? Deelt de Minister daarnaast
de opvatting dat het beste moment om klimaatneutraal te worden gisteren was? Is de
Minister, gezien de recente verontrustende berichten over de verzwakkende golfstroom
die de zeespiegelstijging in Nederland versnelt, en gezien de talloze bosbranden deze
zomer, het met deze leden eens dat de veiligheid van inwoners gediend is bij een ambitieuzer
pad naar klimaatneutraliteit in 2040? Zo ja, wat gaat de Minister hiervoor doen?
Antwoord
Sinds het Parijsakkoord in 2015 is de verwachte wereldwijde temperatuurstijging naar
beneden bijgesteld. In de loop der jaren is de verwachte overschrijding opgeschoven
in de richting van de doelen. In een beperkt aantal scenario's blijft de op dit moment
verwachte opwarming onder de 2 graden. De nieuwe ronde NDC’s zal duidelijk maken in
hoeverre hier verbetering in plaatsvindt. De door de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
genoemde nieuwe ontwikkelingen zullen in de verdere wetenschappelijke analyses van
het IPCC een rol gaan spelen. Duidelijk is dat het voorgestelde Europese 2040-doel
in de EU een logische stap is richting een klimaatneutraal Europa in 2050, in lijn
met wetenschappelijke inzichten en internationale toezeggingen over het binnen bereik
houden van 1,5 graden Celsius. Het kabinet acht het van groot belang dat de randvoorwaarden
om dit doel te realiseren op orde zijn en werkt daartoe aan een stevig uitvoeringspakket.
16. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of zij hun analyse
deelt dat het voorstel om 3% van de doelstelling te halen via carbon credits niet
in lijn is met het principe dat landen verantwoordelijkheid dragen voor hun eigen
historische uitstoot. Hoe reageert de Minister op de kritiek van de Europese Adviesraad
van Klimaatwetenschappers dat het strategischer en eerlijker is om beschikbare middelen
binnenlands te investeren in de uitrol van schone technologie, in plaats van geld
weg te sluizen via carbon credits? Kan de Minister toezeggen dat zij zich er in de
Milieuraad voor gaat inzetten om CO2-compensatie niet mee te nemen in het officiële klimaatdoel van Europa? Kan de Minister
verder toezeggen dat ze in de Milieuraad zal pleiten voor een klimaatdoel in EU’s
officiële klimaatplan dat in lijn is met de 1,5 graden? En voor een extra tussendoelstelling
in 2035? En kan zij bij de Milieuraad ook pleiten voor een afbouwplan voor fossiele
brandstoffen?
Antwoord
Het voorstel betreft een mogelijke, beperkte inzet van artikel 6 kredieten. Nederland
zet zich in om het daadwerkelijke gebruik van de kredieten te laten functioneren als
vangnet.
Voor de uitwerking van het beleidspakket is het belangrijk dat de gevolgen van het
gebruik van internationale koolstofkredieten verder verkend worden. In het bijzonder
de kosten die ermee gepaard gaan en de afweging of deze zich verhouden tot het (resterende)
reductiepotentieel van investeringen in de Europese industrie. Er moet voldoende ruimte
blijven om, op basis van de impact assessment bij de uitwerking, in het uiteindelijke
beleidspakket de beste balans te vinden tussen de mogelijke inzet van koolstofkredieten
en de ervoor voorziene middelen.
Het kabinet zet derhalve in op een plafond voor de inzet van internationale koolstofkredieten
ten behoeve van het 2040-doel. Zoals gepresenteerd in het Commissievoorstel dient
dit te worden uitgedrukt als een beperkt maximum percentage binnen een afgebakende
tijdsperiode. Het kabinet zal pleiten voor duidelijke voorwaarden bij de inzet van
internationale kredieten, zoals (i) het gebruik van internationale kredieten voor
het EU ETS is niet mogelijk, (ii) kredieten zijn van hoge kwaliteit (iii) de aankoop
van kredieten is van landen met klimaatambitie in lijn met de doelen van de Overeenkomst
van Parijs, en (iv) de kredieten kunnen worden ingezet ter bevordering of ondersteuning
van internationale partnerschappen en handelsrelaties die ook vanuit strategische
klimaat- en energiepolitiek van belang zijn voor de EU.
In relatie tot het Commissievoorstel voor het 2040-doel benadrukt het kabinet het
belang van een stevig uitvoeringspakket, en acht het kabinet het tussendoel daarmee
een logische stap richting klimaatneutraliteit in 2050 en in lijn met wetenschappelijke
inzichten en internationale toezeggingen over het binnen bereik houden van 1,5 graden
Celsius. Het kabinet steunt eveneens het voorstel van de Commissie om op basis van
het 2040-doel te bepalen welke emissiereductie de EU zal opnemen in de NDC voor 2035.
Tot slot zal Nederland in gesprek gaan met onze buurlanden over het verantwoord afbouwen
van fossiele brandstoffen. Het is belangrijk om dit in internationaal verband te bezien,
aangezien het energiesysteem vooral binnen Noordwest-Europa zeer geïntegreerd is.
17. De leden van de PVV-fractie hebben al eerder de waanzinnige tripjes benoemd in
het kader van klimaat en milieu. Vanaf 1995 worden er al snoepreisjes georganiseerd
en betaald door de belastingbetaler naar Dubai, Azerbeidzjan, Colombia, Zuid-Korea,
Saudi-Arabië, Thailand, Namibië, Slovenië en Brazilië. Nu wordt er dwars door een
beschermd deel van de Amazone een snelweg aangelegd ten behoeve van de dertigste klimaattop.
En of het nog niet genoeg is, wordt de luchthaven uitgebreid, de haven vergroot voor
cruiseschepen en nieuwe hotels gebouwd; allemaal voor een paar dagen kletsen over
het klimaat. Deze leden zijn benieuwd of de Minister de mening deelt dat dit soort
gekkigheid, zoals de halve wereld rondvliegen om een paar dagen te kletsen over het
klimaat en milieu, niet veel schadelijker is.
Antwoord
Nee. Klimaatverandering is een wereldwijd probleem. Alleen door samen te werken kunnen
we het toekomstig welzijn van burgers en het duurzaam verdienvermogen van bedrijven
zeker stellen. Internationale klimaatonderhandelingen zorgen ervoor dat álle landen
actie ondernemen, en dragen zo bij aan een wereldwijd gelijk speelveld.
Zonder de COPs was de Overeenkomst van Parijs er niet gekomen, waren er geen internationale
afspraken over het uitfaseren van vervuilende fossiele brandstoffen, over de versnelde
uitrol van hernieuwbare energie, en over de wereldwijde reactie op de toenemende impact
van extreem weer. De opeenvolgende conferenties hebben bovendien extra druk gezet
op grote uitstoters zoals China, de Verenigde Staten, Saudi-Arabië, en India, om –
net als de EU – hun klimaatplannen aan te scherpen en het 1,5-gradendoel binnen bereik
te brengen.
Tot slot: internationale samenwerking vraagt om aanwezigheid. De kosten van geen actie
nemen tegen klimaatverandering, ook voor Nederland, zijn vele malen hoger dan die
van een conferentie.
INC Plasticverdrag
18. De leden van de PVV-fractie constateren dat voor de zoveelste keer een gesprek
(Genève van 5 t/m 14 augustus) over een mondiaal juridisch bindend instrument om plasticvervuiling
tegen te gaan (VN-plasticverdrag) plaatsvond. Ook nu weer is geconstateerd dat de
belangen ver uit elkaar liggen. Deze leden vragen wanneer het besef binnen de EU indaalt
dat je niet kan concurreren of verschillen kan overbruggen met landen die op alle
fronten de middelen hebben om plastic te produceren tegen een lager energietarief,
lagere loonkosten en die niet afhankelijk zijn van grondstoffen.
Antwoord
Het is inderdaad teleurstellend dat het in Genève niet is gelukt om tot een overeenkomst
te komen. Wel hebben de discussies meer inzichten opgeleverd in de verschillende posities
voor de voortzetting van de onderhandelingen. De inzet van de EU blijft om via een
mondiaal juridisch instrument onder andere bij te dragen aan een gelijker speelveld
wereldwijd.
Plasticrecyclingsector
19. De leden van de BBB-fractie hebben voorts kennisgenomen van het opnieuw mislukken
van de mondiale onderhandelingen over een plasticsverdrag. Zij vragen de Staatssecretaris
of de EU, in plaats van zich te verliezen in langdurige internationale trajecten die
door olieproducerende landen worden geblokkeerd, niet beter kan inzetten op praktische
maatregelen binnen Europa zelf. Bijvoorbeeld door de import van goedkope plastics
uit China en andere landen te beperken en door te investeren in een sterke eigen recyclingsector.
Hoe voorkomt de Staatssecretaris dat Europese recyclers omvallen door oneerlijke concurrentie,
terwijl boeren, burgers en bedrijven juist met strengere regels en hogere kosten worden
geconfronteerd?
20. De leden van de PVV-fractie lezen dat de onderhandelingsronde uiteindelijk geschorst
is en dat is afgesproken om de onderhandelingen op een nader te bepalen moment voort
te zetten. Voorts lezen deze leden dat de executive director van het United Nations
Environment Programme (UNEP) tijdens de VN-Milieuvergadering (UNEA-7) van 8 tot en
met 12 december in Nairobi te Kenia, zal rapporteren over de uitkomsten van de onderhandelingen.
Deze leden vragen aan de Staatssecretaris of het hieraan deelneemt en daarmee het
reizende circus van snoepreisjes in stand houdt, terwijl ondertussen de penibele situatie
van plastic verwerkende bedrijven in Nederland voortduurt. Deze leden hebben deze
situatie meermaals aan de orde gesteld en zorgen geuit over de door de overheid gestimuleerde
plastic verwerkende bedrijven, die een koploperspositie moesten hebben, wat uiteindelijk
geleid heeft tot veel faillissementen in de sector. Deze leden vragen welke maatregelen
de Staatssecretaris neemt om hieraan een halt toe te roepen.
Antwoord vraag 19 en 20
Zoals beschreven in de brief aan de Kamer van 24 juni 2024 over de financiële situatie
van Nederlandse plasticrecyclers5 is het probleem groter dan Nederland, en speelt het in heel Europa. Hoofdoorzaken
voor de huidige situatie zijn een lage prijs voor primair fossiele plastic, goedkoop
recyclaat van buiten de EU en in bepaalde sectoren een verminderde economische activiteit.
Het is de combinatie van deze drie oorzaken en de duur die de crisis dieper maakt
dan wat de sector gewend is. Hierdoor zijn alleen al in Nederland meer dan tien plasticrecyclers
failliet gegaan.
Tegelijkertijd bestaat er, juist omdat het niet enkel een Nederlands probleem is,
helaas geen eenvoudige oplossing. Steunmaatregelen (subsidies) die het verschil in
prijs tussen fossielplastic en plasticrecyclaat zouden vergoeden, moeten ter goedkeuring
aan de Europese Commissie worden voorgelegd. Daarbij geldt op voorhand dat staatssteunregels
het subsidiëren van noodlijdende bedrijven moeilijk toelaten. Ook is de uitvoerbaarheid
van het vergoeden van een onrendabele top in de praktijk lastig, omdat deze vaak moeilijk
objectief vast te stellen is. De recyclingsector is heterogeen en geen bedrijf is
hetzelfde. En los van deze juridische uitvoeringscomplexiteiten is het subsidiëren
van een noodlijdende sector een kostbare zaak, die over een paar jaar bezien honderden
miljoenen euro’s kan kosten. Daarom werkt het kabinet aan een beperkt overbruggingskrediet
van 20 miljoen euro om noodlijdende bedrijven te kunnen ondersteunen. Er wordt bekeken
of de middelen hiervoor uit het Klimaatfonds vrijgemaakt kunnen worden.
Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om de markt voor plasticrecyclaat structureel
te verbeteren, binnen de kaders die de internationale verplichtingen van de EU daarvoor
stellen. Dat gebeurt door in te zetten op een Europese verplichting voor het toepassen
van recyclaat. Mede dankzij Nederlandse inzet zijn hier al ambitieuze doelstellingen
overeengekomen in de Europese Verpakkingenverordening. Ook bij de onderhandelingen
over de Circulaire Voertuigenverordening is dit de Nederland inzet. Ook kijkt het
kabinet in het kader van het Uitgebreide Producenten Verantwoordelijkheid (UPV)-doorontwikkeltraject
hoe het UPV-instrument beter de circulaire economie, en daarmee ook plasticrecyclers,
kan ondersteunen.
Het kabinet hecht veel waarde aan een mondiaal gelijk speelveld waarop eerlijke concurrentie
kan plaatsvinden. De EU heeft verschillende instrumenten om marktverstorende praktijken
van derde landen te adresseren. Als er sprake is van dumping of marktverstorende subsidiëring
van geïmporteerde goederen kan de EU op basis van een onderzoek anti-dumping- of anti-subsidiemaatregelen
nemen. Dit zijn maatregelen om ernstige schade aan de EU-industrie te voorkomen en
een gelijk speelveld te herstellen. Daarbij geldt wel dat de EU telkens een zorgvuldige
afweging dient te maken tussen de belangen van onder andere EU-producenten, industriële
gebruikers en consumenten. Ook moet een causaal verband tussen de dumping of de subsidiëring
en de schade aan de EU-industrie worden aangetoond. Op het gebied van plastic heeft
de Commissie eerder dit jaar reeds antidumpingheffingen ingevoerd voor polyetheentereftalaat
(PET) uit China. Sinds 2000 gelden al antisubsidiemaatregelen op PET uit India. Daarnaast
gelden sinds 12 juli 2024 voorlopige antidumpingmaatregelen op polyvinylchloride (PVC)
uit Egypte en de VS.
Tot slot, juist gezien deze hierboven geschreven context en het belang van een mondiaal
gelijk speelveld, is het van belang om deel te nemen aan de relevante Europese en
mondiale bijeenkomsten, zoals ook UNEA-7. De veronderstelling dat dit ten koste gaat
van inzet voor de sector is onjuist. Als we dit niet doen, laten we juist de Nederlandse
sector in de kou staan.
PFAS
21. De leden van de BBB-fractie vragen ten aanzien van de PFAS-restrictie hoe de Staatssecretaris
gaat voorkomen dat een generiek verbod leidt tot onwerkbare situaties voor essentiële
sectoren, zoals de landbouw, de zorg en de maakindustrie. Kan de Staatssecretaris
toezeggen dat Nederland zich in Brussel hard zal maken voor een praktische aanpak
met werkbare uitzonderingen en realistische termijnen, zodat bedrijven niet op slot
komen te staan door regels die in de praktijk niet uitvoerbaar zijn?
Antwoord
De procedure om te komen tot een beperking van PFAS kent een zorgvuldige afweging
voor een groot aantal sectoren. Hierbij worden de risico’s van het gebruik van PFAS
en de sociaaleconomische gevolgen van het beperken van PFAS gewogen. Er wordt onder
meer gekeken welke rol PFAS speelt, en of alternatieven beschikbaar zijn of nog moeten
worden ontwikkeld. Het gaat dus niet om een generiek verbod. Wanneer deze weging klaar
is (naar verwachting eind 2026), volgt een voorstel van de Europese Commissie. Die
zal door het kabinet via het gebruikelijke BNC-fiche worden beoordeeld op o.a. effectiviteit
(bijdragen aan vermindering emissies van- en blootstelling aan PFAS) en uitvoerbaarheid.
Hierbij worden relevante partijen geconsulteerd, bijvoorbeeld bedrijfsleven en waterwinbedrijven.
22. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat steeds opnieuw rapporten
verschijnen die bevestigen hoe schadelijk PFAS, de zogenaamde «forever chemicals»,
zijn voor onze gezondheid (kanker, vruchtbaarheidsproblemen, leverschade, immuunstoornissen)
en de leefomgeving. Zo ook deze zomer nog in artikelen van Follow the Money6. Het is goed dat Nederland zich in Europa opstelt als een van de aanjagers van een
PFAS-verbod. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat een Europees verbod er op zijn
vroegst eind 2026 komt, en waarschijnlijk nog later, mede door de intensieve lobby
van de industrie. Ook is nog onduidelijk hoe het verbod er precies uit komt te zien.
In de laatste REACH-update worden verschillende opties voor het verbod besproken.
Klopt het dat in alle opties trifluorazijnzuur (tfa) ook volledig wordt verboden?
Optie 1 voorziet in een volledige ban, uitgezonderd strikt essentiële toepassingen.
Optie 2 laat ruimte voor uitstel tot 2039 of zelfs voor permanent gebruik in bepaalde
sectoren. Erkent de Staatssecretaris dat optie 1 de enige wenselijke uitkomst zou
zijn, zeker omdat er inmiddels voldoende alternatieven beschikbaar zijn? Gaat Nederland
zich ook actief inzetten om optie 1 te bereiken?
Antwoord
Het is incorrect dat het restrictievoorstel wordt vertraagd door een lobby vanuit
de industrie. De procedure van de Commissie om te komen tot een beperking van PFAS
heeft twee momenten van openbare raadpleging. Omdat het oorspronkelijke voorstel gaat
over veel verschillende stoffen (de hele groep PFAS) en veel verschillende toepassingen,
is het een groot dossier en hebben veel bedrijven, kennisinstellingen en overheden
informatie aangeleverd tijdens de eerste raadpleging. Die informatie moet worden verwerkt
en wanneer dat is afgerond, moet ECHA, het EU-agentschap voor chemische stoffen, vervolgens
opinies opstellen over gezondheid- en milieurisico en sociaaleconomische aspecten.
De planning is dat dit hele proces, inclusief een tweede openbare raadpleging en verwerking
van de resultaten, richting het einde van 2026 is afgerond waarna een voorstel van
de Commissie volgt.
Het is correct dat er verschillende opties worden beoordeeld. Het doel van het voorstel
is het beperken van de blootstelling aan PFAS en het beperken van PFAS-emissies naar
het milieu. Het oorspronkelijke voorstel stelde hiertoe een verbod voor, met voor
specifieke sectoren overgangstermijnen (van 5 of 12 jaar). Naar aanleiding van de
inbreng in de openbare raadpleging wordt voor enkele sectoren ook onderzocht of een
alternatieve route, zonder een verbod maar met maatregelen om emissies en blootstelling
te voorkomen, ook voldoende effectief kan zijn.
De restrictie richt zich op alle PFAS, inclusief trifluorazijnzuur. Op dit moment
zijn er nog geen opties waar lidstaten uit kunnen kiezen. Wanneer de Europese Commissie
met een voorstel komt, zal het kabinet via het gebruikelijke BNC-fiche een oordeel
vormen over het voorstel, en beoordelen of het voldoende uitvoerbaar is en voldoende
bijdraagt aan een forse vermindering van emissies van en blootstelling aan PFAS.
23. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de vorige bewindspersonen
van IenW hebben aangegeven een nationale ban te overwegen, als Europa te traag handelt.
Deze leden steunen die keuze. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat een
Europees verbod pas vanaf 2026 veel te laat komt, omdat zo nog jarenlang schadelijke
en niet-afbreekbare chemicaliën zich in onze leefomgeving en lichamen kunnen ophopen?
En deelt de Staatssecretaris de mening dat de volksgezondheid beter beschermd wordt
door eerder nationale restricties op PFAS in te voeren? Zo ja, welke stappen wil de
Staatssecretaris gaan zetten?
Antwoord
De Kamer is met de brief van 21 juli jl. geïnformeerd over de mogelijkheden en gevolgen
van een nationaal PFAS productverbod en PFAS lozingsverbod.7 Die verkenning geeft aan dat de te behalen tijdwinst van een nationaal verbod beperkt
is en de effectiviteit beperkt. Daarbij zal een nationaal verbod geen prikkel geven
aan de industrie om alternatieven te ontwikkelen, aangezien de industrie in de rest
van de EU kan blijven produceren. Een Europees verbod zal door de veel grotere afzetmarkt
wel een stimulans voor innovatie zijn.
Daarom is de kabinetsinzet met betrekking tot een verbod geheel gericht op het zo
snel mogelijk komen tot Europese maatregelen. Wel gaat het kabinet in Nederland in
de tussentijd door met andere maatregelen, bijvoorbeeld via het Actieprogramma PFAS.
Ook werken bedrijven en de betrokken bevoegde gezaghebbenden aan verdere maatregelen
en vergunningseisen om de emissies van PFAS te minimaliseren.
Waterkwaliteit
24. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken tot slot op dat er een grote
groep Nederlandse drinkwaterbedrijven is die zich zorgen maakt om de hoge concentraties
lithium in de Rijn en oproept tot een Europese kwaliteitsnorm. Kan de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat toezeggen dat hij gaat pleiten voor met spoed een Europese
kwaliteitsnorm? Zo ja, hoe gaan ze dit oppakken?
Antwoord
De zorgen zijn bekend. De Europese wensen wat betreft de energietransitie en de geopolitieke
onafhankelijkheid daarbinnen, kan tot gevolg hebben dat lithium binnen Europa gewonnen
gaat worden. Dat betekent ook lithium-emissies in Europa. Het is daarom van belang
om de consequenties hiervan goed in beeld te brengen. Op basis daarvan kan beoordeeld
worden of aanvullende acties noodzakelijk zijn. Op Europees niveau wordt in het kader
van de Europese richtlijn Prioritaire Stoffen, op initiatief van Nederland, nu onderzocht
of lithium op de volgende «watchlist» kan komen. Dat was voor de huidige watchlist nog niet mogelijk omdat volgens het Joint Research Centre meer gegevens nodig zijn over de toxiciteit. Zodra een stof op de watchlist is geplaatst moeten lidstaten deze stof jaarlijks gaan meten. Als de stof in meerdere
lidstaten wordt aangetroffen, dan komt de stof op de lijst met verontreinigende stoffen
van de richtlijn Prioritaire Stoffen (met Europese norm). Dit proces kunnen we als
lidstaat helaas niet versnellen, maar het kabinet zal lithium onder de aandacht blijven
brengen in Europa.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier