Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over het Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting gecertificeerde instellingen
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan Staatssecretarissen van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting gecertificeerde instellingen (GI’s) (ingezonden 25 juli 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Rutte (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 8 september 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2833.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de artikelen van Marten van der Wier op de website van Dagblad
Trouw van 21 juli 2025 onder de titels «Jeugdbescherming moet al jaren kiezen welke
kinderen ze als eerste helpt» en «Waarom gebruikt jeugdbescherming al drie jaar een
noodregeling?»?1, 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met het «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde
Instellingen (GI’s)»? Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Op welke wijze bent
u betrokken bij de ontwikkeling van dit handelingsperspectief? Wat zijn uw de formele
standpunten? Wanneer is de Kamer hierover geïnformeerd en geconsulteerd? Als de Kamer
niet is geïnformeerd of geconsulteerd, had dit in uw ogen niet gemoeten?
Antwoord 2
De GI’s hebben het Ministerie van Justitie en Veiligheid in februari 2022 voor het
eerst geïnformeerd over de ontwikkeling van deze door de GI-sector ontwikkelde veldnorm.
In deze veldnorm is beschreven op welke wijze GI’s omgaan met wachtlijsten, hoe zij
zorgdragen voor de veiligheid van kinderen die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer,
welke taken ze daarvoor uitvoeren en hoe ze zorgdragen (op basis van veiligheids-
en risicotaxatie) dat urgente zaken snel opgepakt worden. Op 14 september 2022 is
uw Kamer geïnformeerd over het gebruik van het landelijke handelingsperspectief door
de GI’s3 Daarna is de Kamer ook op andere momenten opnieuw geïnformeerd over het handelingsperspectief4.
In paragraaf 6 van de brief van 14 september 2022 is aangegeven dat het werken met
een wachtlijst uiteraard een onwenselijke situatie is. Kinderen waarvan de rechter
heeft geoordeeld dat zij ernstig in hun ontwikkeling bedreigd worden, moeten onverwijld
geholpen worden. Ouders moeten de ondersteuning krijgen die nodig is om weer een veilige
gezinssituatie te creëren. We moesten echter ook vaststellen dat op dat moment het
door personeelstekorten onontkoombaar zou kunnen zijn dat GI’s, ondanks alle inspanningen
die ze hebben gedaan, genoodzaakt waren hiertoe over te gaan. Daarbij hebben we geconstateerd
dat in een dergelijke situatie het minimaal nodig is dat hiervoor een transparant
en goed uitgewerkt landelijk kader beschikbaar is; dat geeft duidelijkheid aan alle
betrokkenen (ouders, kinderen en ketenpartners) en draagt zorg voor een eenduidige
en navolgbare manier van werken voor de GI’s.
Vraag 3
Kunt u aangeven op welk moment de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is geïnformeerd
en betrokken bij het «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde
Instellingen (GI’s)»? Op welke wijze is de IGJ betrokken? Heeft de IGJ inhoudelijke
bemoeienissen gehad met het opstellen van «Handelingsperspectief en Veldnorm bij onderbezetting
Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»? Zo ja, op welke wijze? Kunt u aangeven wat het
formele standpunt van de IGJ is geweest en hoe deze is verwoord naar de GI’s?
Antwoord 3
In 2022 hebben de GI’s het handelingsperspectief gedeeld met de IGJ. De IGJ is niet
inhoudelijk betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan.
Sinds september 2022 uiten de IGJ en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) herhaaldelijk
hun zorgen over dit handelingsperspectief.5 De Inspecties maakten zich zorgen dat het handelsperspectief ertoe kan leiden dat
rechterlijke beslissingen voor kinderen niet of niet tijdig worden uitgevoerd en wettelijke
normen niet worden nageleefd. Hierdoor kan een deel van de kinderen die ernstig in
hun ontwikkeling worden bedreigd, de noodzakelijke bescherming en passende hulp niet
tijdig krijgen.
Vanaf begin 2025 doen de inspecties verdiepend toezicht naar GI’s. Het toezicht richt
zich op de kwaliteit en veiligheid van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen
en jeugdreclasseringsmaatregelen. De inspecties kijken ook naar het effect op jongeren
en gezinnen van het werken met het handelingsperspectief.6
Vraag 4
Heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) hier nog een rol gespeeld, en zo
ja hoe? Kunt u aan aangeven wat de visie was van de IJenV op dit «Handelingsperspectief
en Veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen (GI’s)»?
Antwoord 4
IJenV is over het Handelingsperspectief geïnformeerd en is niet betrokken geweest
bij de totstandkoming ervan. Zie voorts mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Was u ervan op de hoogte dat maar liefst zes van de dertien GI’s structureel in strijd
handelen met wettelijke bepalingen uit de Jeugdwet (JW), zoals het tijdig koppelen
van een jeugdbeschermer binnen vijf dagen na beschikking van de rechter?
Antwoord 5
Mede op verzoek van de Tweede Kamer wordt uw Kamer sinds 2023 periodiek geïnformeerd
over onder andere de wachtlijsten bij de GI’s7; daarbij is van elke GI bekend hoeveel kinderen er langer dan 5 werkdagen moeten
wachten op een vaste jeugdbeschermer en hoe lang die kinderen gemiddeld wachten. We
hebben u voor het laatst hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief jeugdbescherming
van 16 juni 20258.
Vraag 6
Heeft u nog weet van de Kamervragen van 25 maart 2025 over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen
en falen van gecertificeerde instellingen en uw beantwoording op 16 mei 2025?9 Staat u nog steeds achter de beantwoording van de vragen 6 en 7 uit die set Kamervragen?
Antwoord 6
Ja, ik sta achter die beantwoording.
Vraag 7 en 8
Bent u het er nog steeds mee eens dat bij het niet binnen vijf dagen benoemen van
een jeugdbeschermer de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen en dat de kinderbeschermingsmaatregel
dan geen doel (meer) dient en dat daardoor de grond voor overheidsingrijpen en daarmee
voor een kinderbeschermingsmaatregel ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u dat het niet binnen vijf dagen benoemen van een vaste jeugdbeschermer
en dus het niet uitvoeren van een wettelijke verplichting wegens personele onderbezetting
in strijd is met het legaliteitsbeginsel en de kern van de rechtsstaat?
Antwoord 7 en 8
Ik verwijs u naar het eerdere antwoord op vraag 5 van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal
Contract) over de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde
instellingen van 16 mei 2025.10
Daarin gaf de toenmalig Staatssecretaris Rechtsbescherming aan dat er helaas nog altijd
kinderen zijn die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer. Dat moet beter. Het
gegeven dat er (nog) geen vaste jeugdbeschermer is voor het kind, betekent echter
niet dat de veiligheid van het kind niet in de gaten wordt gehouden, dan wel dat er
niet wordt gehandeld als daar aanleiding toe is. De GI’s werken met het handelingsperspectief
als een minimum-variant – een basisrichtlijn – in situaties van personele onderbezetting.
In de praktijk doen de meeste GI’s meer dan deze basisrichtlijn of hoeven ze de werkwijze
niet (meer) in te zetten.
Vraag 9
Acht u het juridisch en moreel aanvaardbaar dat GI’s zich structureel beroepen op
«overmacht», terwijl het hier geen tijdelijke calamiteit betreft, maar een jarenlang
bekend personeelsprobleem? Indien u het hiermee eens bent, wat gaat u hieraan doen
om dit op een zo’n kort mogelijke termijn te veranderen?
Antwoord 9
De hoge werkdruk en het daarmee samenhangende hoog verloop en verzuim is één van de
belangrijke oorzaken van de wachtlijsten. Het Rijk heeft samen met gemeenten een aantal
maatregelen genomen om de werkdruk te verminderen. We verwijzen u naar de brief van
14 september 2022 voor een overzicht van die maatregelen. Eén van de belangrijkste
maatregelen uit dit pakket is het verlagen van de gemiddelde workload. Samen met gemeenten
hebben we gezorgd voor een aanzienlijke verlaging van deze workload van gemiddeld
17,1 kinderen per fte op 1 december 2022 naar gemiddeld 12 kinderen op 1 april 202511, waardoor jeugdbeschermers meer tijd hebben om kinderen en gezinnen goed te begeleiden.
Op verzoek van GI’s hebben we een 2 jarige periode (2024–2025) afgesproken om de workload
te verlagen. Sneller was niet verantwoord omdat dat het werven en inwerken van nieuwe
medewerkers een te groot beslag zou leggen op de staande organisatie en op de jeugdbeschermers
die al deze nieuwe medewerkers moeten inwerken.
Nu de beoogde daling van de werkdruk gerealiseerd is hebben GI’s meer ruimte om te
werken aan het verder terugdringen van de wachtlijsten. Bij het terugdringen van de
workload moesten medewerkers juist minder kinderen in hun workload krijgen waardoor
er minder ruimte overblijft om de wachtlijst te verminderen. Desondanks is de wachtlijst
gedaald in deze periode. De wachtlijst is niet overal evenveel gedaald. Het is nu
aan de betreffende GI’s en de gemeentelijke opdrachtgevers om waar noodzakelijk (aanvullende)
maatregelen te nemen om zorg te dragen dat kinderen tijdig een vaste jeugdbeschermer
hebben. Vanuit het Rijk zullen we de ontwikkeling van de wachtlijsten nauwgezet volgen.
De resultaten van het toezicht door inspecties zullen daarbij belangrijke aanknopingspunten
bieden.
Vraag 10
Kunt u uitsluiten dat hierdoor de rechten van kinderen en ouders onder artikel 8 Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op familieleven) worden geschonden,
mede gelet op de afwezigheid van rechtsbescherming en effectieve uitvoering? Zo nee,
wat zijn de gevolgen die er kunnen ontstaan en wat ziet u hier al van?
Antwoord 10
Artikel 8 EVRM bevat het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven. De
staat moet zich onthouden van ingrijpen in het gezinsleven, tenzij dit ingrijpen voorzienbaar
is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische rechtsorde.
Het doel van het overheidsingrijpen bij kinderbeschermingsmaatregelen is het waarborgen
van het recht op bescherming aan minderjarigen. Er zal bij iedere maatregel moeten
worden afgewogen of de maatregel wel het doel dient waarvoor het wordt ingezet en
of de maatregel noodzakelijk is. Daarbij wordt getoetst of er voldoende redenen zijn
om een maatregel te rechtvaardigen en of de redenen die worden aangevoerd voor de
maatregel voldoende zijn onderbouwd.
Als de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen, dan kan het zo zijn dat de
kinderbeschermingsmaatregel geen doel (meer) dient en/of niet langer noodzaak heeft.
Dan ontbreekt daardoor de gerechtvaardigde grond voor overheidsingrijpen en daarmee
voor een kinderbeschermingsmaatregel, dus kan er in dat geval sprake zijn van een
schending van artikel 8 EVRM.
Vraag 11
Vindt u dat de IGJ haar onafhankelijkheid als toezichthouder in gevaar brengt door
vooraf «begrip» uit te spreken voor het handelingsperspectief en vervolgens drie jaar
lang niet handhavend op te treden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 11
Nee, dat vind ik niet. Sinds 2019 vragen IGJ en IJenV herhaaldelijk aandacht voor
de situatie in de jeugdbeschermingsketen waardoor kinderen die ernstig in hun veiligheid
en ontwikkeling worden bedreigd niet op tijd de noodzakelijke bescherming en hulp
ontvangen. In 2022 hebben de inspecties een signaalbrief12 aan de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van VWS geschreven.
Hierin gaven zij aan dat hun instrumentarium om te interveniëren, en zo verbetering
op de korte termijn te bevorderen, was uitgeput. De inspecties kondigden aan niet
meer op te treden wanneer de oorzaken van het niet naleven van wet- en regelgeving
liggen in het onvoldoende realiseren van een toereikend aanbod van jeugdbescherming
en jeugdhulp. Het feit dat de inspecties begrip hebben uitgesproken voor het handelingsperspectief
van de GI’s ligt in deze lijn. De inspecties vroegen de verantwoordelijk bewindspersonen
in te grijpen met een aanpak die ertoe zou leiden dat elke jeugdige met een maatregel
zonder vertraging bescherming of (in geval van jeugdreclassering) begeleiding en hulp
zou krijgen. De inspecties treden wel op als zij bij instellingen in de jeugdbeschermingsketen
tekortkomingen constateren op de taken waar de instellingen zelf verantwoordelijk
voor zijn en zelf grip op behoren te hebben. In het verdiepend toezicht dat de inspecties
momenteel uitvoeren, kijken zij onder andere naar het effect op jongeren en gezinnen
van het werken met het handelingsperspectief.
Vraag 12
Op welke juridische grondslag baseert de IGJ haar keuze om overtredingen van wettelijke
normen niet langer te handhaven indien deze voortkomen uit onderbezetting?
Antwoord 12
Het klopt niet dat de IGJ niet langer handhaaft indien wettelijke normen niet gehaald
worden vanwege onderbezetting. Indien verbeteringen van de door de IGJ geconstateerde
tekortkomingen bij een organisatie buiten de invloedsfeer van de organisatie liggen
dan grijpt de inspectie niet in bij de individuele zorgaanbieder omdat met handhaving
door de inspectie de situatie niet kan worden verbeterd. De inspecties treden wel
op als zij bij instellingen in de jeugdbeschermingsketen tekortkomingen constateren
op de taken waar de instellingen zelf verantwoordelijk voor zijn en zelf grip op behoren
te hebben.
Vraag 13
Is er sprake van een formele beleidsregel die deze selectieve handhaving legitimeert,
of betreft dit een feitelijke gedoogconstructie zonder juridische borging?
Antwoord 13
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Vraag 14
Deelt u de zorg dat hierdoor een systeem is ontstaan waarin toezicht en handhaving
feitelijk zijn opgeschort en daarmee de rechtspositie van kinderen en ouders ernstig
wordt ondermijnd?
Antwoord 14
Nee, deze zorg deel ik niet. Toezicht en handhaving zijn niet opgeschort. Zie mijn
antwoord op vraag 12.
Vraag 15
Kunt u bevestigen dat het handelingsperspectief jarenlang niet openbaar is geweest
en dat rechters, advocaten en gemeenten niet op de hoogte konden zijn van het feit
dat maatregelen structureel niet werden uitgevoerd?
Antwoord 15
Nee dat kan ik niet bevestigen. Als een GI genoodzaakt is een wachtlijst in te stellen
dan dienen zij – conform het handelingsperspectief – betrokken partijen te informeren.
Onder betrokken partijen worden verstaan: gemeenten, rechtbank en gezin. Ook is de
Kamer meerder keren geïnformeerd over de werkwijze zoals ik in het antwoord op vraag 2
heb toegelicht.
Vraag 16
Hoe verhoudt deze geheimhouding zich tot de transparantieverplichtingen van overheidsorganisaties
en het parlementaire recht op informatie?
Antwoord 16
Er is geen sprake van geheimhouding.
Vraag 17
Acht u het democratisch aanvaardbaar dat zo’n ingrijpend alternatief uitvoeringskader
buiten parlementaire controle tot stand is gekomen?
Antwoord 17
Het handelingsperspectief betreft geen wet- of regelgeving, het zijn geen beleidsregels
of een vanuit het Rijk opgelegde richtlijn of protocol. Het is een gezamenlijke werkwijze
van GI’s voor wachtlijstbeheer bij personele onderbezetting. Zoals toegelicht is de
Kamer afgelopen jaren meerdere keren geïnformeerd over de werkwijze.
Vraag 18
Bent u het eens met de stelling dat in het kader van de rechtsbescherming alle richtlijnen
en protocollen binnen de jeugdzorg en jeugdbescherming centraal gepubliceerd zouden
moeten zijn zodat kinderen, ouders en advocaten zich hierop kunnen beroepen indien
zij zich geconfronteerd zien met een beroep op richtlijnen en protocollen door de
sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat deze richtlijnen
en protocollen op de kortst mogelijke termijn openbaar worden?
Antwoord 18
De sector is aan zet om te bepalen of richtlijnen en protocollen openbaar gemaakt
worden. Zoals eerder is benoemd onder het antwoord op vraag 15, zijn GI’s gehouden
aan transparantie en communicatie, primair richting jeugdigen en gezinnen en daarnaast
richting gemeenten en rechtspraak.
Vraag 19
Bent u ermee bekend dat gemeenten contractueel verplicht zijn om jeugdbescherming
beschikbaar te stellen en dat GI’s op basis van die contracten bekostigd worden – ook
wanneer er geen feitelijke jeugdbeschermer aan een zaak is gekoppeld? Bent u het ermee
eens dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 19
Ja dat is mij bekend. Gemeenten zijn conform de jeugdwet verantwoordelijk voor de
uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. Voor de uitvoering
hiervan sluiten zij contracten af met gecertificeerde instellingen dan wel verlenen
zij subsidie aan deze instellingen. Het gegeven dat een kind nog niet aan een vaste
jeugdbeschermer gekoppeld is, betekent niet dat de GI geen kosten maakt om wel zo
snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer in te zetten en om kinderen minimaal conform
de werkwijze van het handelingskader te begeleiden. We verwijzen u verder naar de
antwoorden op de Kamervragen13 die u op 5 maart en 25 maart 2025 gesteld heeft.
Vraag 20
Deelt u de gedachte dat dit «Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting
Gecertificeerde Instellingen (GI’s)» een perverse prikkel creëert, waarbij wachtlijsten
financieel aantrekkelijk worden en de publieke middelen niet doelmatig worden besteed?
Deelt u de gedachte dat het bedrijfseconomisch aantrekkelijk kan zijn de status quo
te laten voortbestaan, zeker als er toch niet gehandhaafd wordt?
Antwoord 20
Nee, ik deel deze gedachte niet. Bestuurders van een GI zijn verantwoordelijk voor
en aanspreekbaar op het op adequate wijze uitvoeren van jeugdbescherming en jeugdreclassering
en daarvoor de noodzakelijke randvoorwaarden te treffen. Dit is ook in wetgeving vastgelegd.
Voor een toelichting daarop verwijzen we u naar de antwoorden op Kamervragen van 5 maart
2025 die door het lid Bruyning gesteld zijn14. Voorts zijn gemeenten de opdrachtgever van de GI’s en hebben ze in contracten en
subsidiebeschikkingen afspraken gemaakt over de te leveren zorg en de daarvoor beschikbaar
gestelde middelen. Gemeenten hebben gegeven de betaalbaarheid van de jeugdzorg er
ook alle belang bij om goed te sturen op een doelmatige inzet van middelen. Gemeenten
maken hierover afspraken met de GI’s.
Vraag 21
Bent u het eens met de stelling dat, met de wetenschap dat de gecertificeerde instellingen
privaat rechtelijke partijen zijn, een onderbezetting een normaal bedrijfsrisico is
waarvan de gevolgen niet mogen worden afgewenteld op kinderen, ouders, gemeenten en
daarmee op de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 21
Privaatrechtelijke partijen kunnen juist wel de gevolgen van onderbezetting afwentelen
op de «afnemers» van hun producten of diensten, maar GI’s zijn geen zuiver privaatrechtelijke
partijen. Een GI is een rechtspersoon met een wettelijke taak en is gehouden de wettelijke
taak uit te voeren. Dit betekent echter niet dat zij niet tegen grenzen aan kunnen
lopen en daarvoor (binnen de geldende wet- en regelgeving) maatregelen mogen treffen.
Belangrijk is dat op die maatregelen vervolgens goed wordt toegezien. Daarvoor hebben
we de inspecties én de certificerende instelling.
Vraag 22
Acht u het wenselijk dat verlengingsverzoeken aan de rechter worden ingediend op basis
van dossiers waarin maandenlang geen contact is geweest met het gezin en dat dit tot
verlengde maatregelen leidt zonder actuele beoordeling?
Antwoord 22
Ik vind het belangrijk dat de rechter bij de beoordeling van iedere aan hem voorgelegde
zaak de ruimte heeft om recht te doen aan het belang van het kind, de ouders en het
gezin. De rechter beslist op basis van het verzoekschrift, een eventueel verweerschrift
en het verhandelde ter zitting. In het verzoekschrift dient de GI de relevante feiten,
volledig en naar waarheid aan te reiken en waar mogelijk met bewijsstukken onderbouwd
(Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorderingen artikel 3.3 Jeugdwet). Tevens
vermeldt het verzoekschrift of, en zo ja, op welke wijze, de inhoud dan wel de strekking
van het verzoekschrift is besproken met de minderjarige en welke reactie de minderjarige
hierop heeft gegeven (artikel 799a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Indien het verzoek is gebaseerd op oude informatie dient dit te blijken uit het bij
het verzoek overgelegde verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en het
hulpverleningsplan of plan van aanpak (artikel 1:265k BW). Dat er soms onvoldoende
actueel zicht is op de veiligheid en ontwikkeling van een minderjarige, onder meer
door het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer, acht ik ongewenst. Helaas komt dat
in de praktijk voor. Daar wordt aan gewerkt (zie antwoord op vraag 7 en 8).
Indien op de zitting, waar de belanghebbenden (ouders) en de GI voor zijn uitgenodigd,
blijkt dat gelet op het verzoekschrift, eventueel verweerschrift, ingediende stukken
en het besprokene op zitting geen of onvoldoende actuele informatie beschikbaar is
om te beoordelen of aan de vereisten voor het verzochte is voldaan, kan een rechter
de beslissing op het verzoek om verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel aanhouden,
om meer informatie te verkrijgen ter toetsing van de situatie van een minderjarige
of het verzoek afwijzen.
Vraag 23
Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen en in kaart te brengen hoe vaak verlengingen
plaatsvinden zonder inhoudelijke toetsing van de actuele situatie? Hoe verhoudt een
verlenging zonder inhoudelijke toetsing van de actuele situatie zich tot artikel 3.3JW
waarin van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming geëist wordt dat alle van belang
zijnde feiten volledig en naar waarheid moeten worden aangeleverd? Bent u het met
eens met de stelling dat niet aan deze voorwaarde voldaan kan worden als er geen vaste
jeugdbeschermer is die het kind en ouders niet gesproken heeft?
Antwoord 23
Zoals ik in het antwoord op vraag 22 stel, beslist de rechter op basis van relevante
feiten, volledig en naar waarheid aangereikt en waar mogelijk met bewijsstukken onderbouwd
(Artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 3.3 Jeugdwet). Indien
een dossier geen of onvoldoende actuele informatie bevat, dus onvolledig en niet op
orde is, kan een rechter het verzoek om verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel
aanhouden, om meer informatie te verkrijgen ter toetsing van de situatie van een minderjarige,
of het verzoek tot verlenging afwijzen.
Onderzoek naar hoe vaak verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel plaats vindt
zonder deugdelijke toetsing van de situatie van een minderjarige is niet te genereren
en is op dit moment niet passend.
Vraag 24
Acht u het verantwoord dat een «tijdelijke noodmaatregel» inmiddels drie jaar lang
als standaardpraktijk wordt toegepast? Zo ja, waarom?
Antwoord 24
De GI’s hebben in 2022 het handelingsperspectief opgesteld om te voorkomen
dat ze door een te hoge werkdruk gedwongen zouden worden te moeten kiezen
voor een algehele cliëntenstop. Een dergelijke situatie dient voorkomen te
worden omdat er dan ook geen zicht meer wordt gehouden op de veiligheid van
het kind door de GI. In september 2022 hebben we u geïnformeerd over de
maatregelen die we hebben genomen om de problematiek in de
jeugdbescherming aan te pakken. Eén daarvan is het aanpakken van de hoge
werkdruk in de jeugdbescherming door een hoger landelijk tarief voor de
uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Daarvoor moest
eerst het kwaliteitskader en de prestatiebeschrijving vastgesteld worden waarna
kostenonderzoek heeft plaatsgevonden?
In oktober 2023 hebben we met gemeenten een akkoord bereikt over de toepassing van
een (hoger) landelijke tarief en de invoering daarvan in 2024–2025. Zie het antwoord
op vraag 9 waarom deze periode van 2 jaar nodig is. Inmiddels (april 2025) is de workload
aanzienlijk gedaald. Om dat te realiseren moeten jeugdbeschermers minder kinderen
op een workload hebben, in plaats van juist er extra kinderen bij te nemen om de wachtlijst
weg te werken. Het is GI’s desondanks gelukt om de wachtlijsten beperkt te houden
en zelfs nog omlaag te brengen.
De wachtlijst is niet overal (evenveel) gedaald. Het is nu aan de betreffende GI’s
en de gemeentelijke opdrachtgevers om waar noodzakelijk (aanvullende) maatregelen
te nemen om zorg te dragen dat kinderen tijdig een vaste jeugdbeschermer hebben. Vanuit
het Rijk zullen we de ontwikkeling van de wachtlijsten nauwgezet volgen. De resultaten
van het toezicht door inspecties bij de vijf GI’s waar zij toezicht hebben ingesteld,
zullen voor die GI’s en verantwoordelijke gemeenten belangrijke aanknopingspunten
bieden.
Vraag 25
Waarom is er na drie jaar nog steeds geen wettelijk kader of structurele oplossing
gerealiseerd, terwijl de fundamentele rechten van kinderen in het geding zijn?
Antwoord 25
Zie het antwoord op vraag 9 en 24
Vraag 26
Bent u bereid het handelingsperspectief per direct in te trekken en de uitvoering
van jeugdbeschermingsmaatregelen weer volledig onder het vigerende wettelijke kader
te brengen? Bent u bereid de IGJ en IJV te verzoeken om hierop te gaan handhaven?
Zo nee, op welke juridische en morele gronden kunt u verantwoorden dat dit parallelle
systeem nog langer in stand blijft?
Antwoord 26
Voor zover GI’s door toepassing van het Handelingsperspectief in strijd zouden handelen
met de Jeugdwet en andere geldende wet- en regelgeving, is het aan de wettelijke toezichthouders
om al dan niet te acteren. Er is geen sprake van een parallel systeem.
Vraag 27
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Antwoord op vraag 27
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C.L. Rutte, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.