Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : 36459 Verslag inzake het voorstel van wet van de leden Stoffer, Krul en Ceder houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot het opnemen in de Grondwet van een bepaling betreffende het gezins- en familieleven
36 459 Voorstel van wet van de leden Stoffer, Krul en Ceder houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot het opnemen in de Grondwet van een bepaling betreffende het gezins- en familieleven
Nr. 9
VERSLAG
Vastgesteld, 8 september 2025
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte
opmerkingen afdoende zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling
van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I. Algemeen
2
1. Inleiding en aanleiding
2
2. Het gezin in Nederland
5
2.1 Gezinsbeleid en -politiek
5
3. Het belang van het gezin
6
3.1 Politiek en beleid
6
4. Het gezin in de constitutionele orde
6
4.1 Internationale verdragen
6
4.2 Rol en betekenis van de Grondwet
7
4.3 Constitutionele toetsing
7
5. Noodzaak
8
5.1 Bescherming van het gezinsleven
8
5.2 Weloverwogen en samenhangend gezinsbeleid
8
5.3 Karakter van de Grondwet
9
6. Inhoud van het wetsvoorstel
9
6.1 Definitie en afbakening gezin
10
6.2 Identiteit en afstamming
10
6.3 Waarborgen voor weloverwogen en samenhangend gezinsbeleid
10
7. Consultatie
10
II. Artikelsgewijs
11
I. ALGEMEEN
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben voor nu een aantal vragen aan de initiatiefnemers.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden
Stoffer, Krul en Ceder houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging
te nemen tot het opnemen in de Grondwet van een bepaling betreffende het familie-
en gezinsleven. Graag willen deze leden de initiatiefnemers daarover een aantal vragen
stellen.
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden willen graag hun waardering uitspreken voor de zorgvuldige
voorbereiding en onderbouwing van het voorstel door de indieners.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de leden Stoffer,
Krul en Ceder. Deze leden voelen sympathie voor de wens om het gezinsleven te willen
beschermen. Zij hebben zich er in het verleden en recent ook voor ingezet om de mogelijkheid
van het vormen van een gezin ook breder toegankelijk te maken, bijvoorbeeld via de
openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van gelijk geslacht, meerouderschap
en een goede regeling voor draagmoederschap. Zij gunnen iedereen het plezier, de warmte
en de veiligheid die kunnen horen bij het gezinsleven. Zij zijn echter nog niet overtuigd
van de noodzaak om dit recht, in de voorgestelde formulering, op te nemen in de Grondwet.
Daarom hebben zij een aantal vragen voor de initiatiefnemers.
De leden van de BBB-fractie hebben geen vragen of opmerkingen voor de initiatiefnemers.
Deze leden willen de initiatiefnemers danken voor hun harde werken. Zij hebben daar
respect voor en spreken de hoop uit dat de behandeling in de Kamer snel kan plaatsvinden.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
tot opname van een bepaling betreffende het gezins- en familieleven in de Grondwet.
Deze leden danken de initiatiefnemers voor het indienen van dit wetsvoorstel. Zij
hebben daar nog enkele vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben het voorstel van wet van de leden Stoffer, Krul
en Ceder houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen
tot het opnemen in de Grondwet van een bepaling betreffende het gezins- en familieleven
gelezen, maar hebben daar nog wel enkele vragen over.
De leden van de SGP-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
1. Inleiding en aanleiding
Allereerst vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wat de precieze aanleiding
is van het initiatiefwetsvoorstel. In de memorie van toelichting en in het nader rapport
lijken de initiatiefnemers op twee gedachten te hinken. Enerzijds lezen deze leden
dat de aanleiding de uithuisplaatsing van kinderen is en anderzijds geven de initiatiefnemers
aan dat zij een bredere aanleiding hebben. Kunnen de initiatiefnemers hier nader op
ingaan? Kunnen zij hierbij ook aandacht besteden aan de vraag van constitutionele
rijpheid?
De leden van de VVD-fractie merken het volgende op. Deze leden delen de mening dat
gezinnen een belangrijke rol in de samenleving hebben. Het is immers van groot belang
dat kinderen in een veilige omgeving kunnen opgroeien. Maar dat geldt ook voor andere
samenlevingsvormen waarin kinderen opgroeien. Ook mensen die alleen wonen, dus niet
in een gezinsverband leven, maar veelal in andere verbanden hun contacten hebben,
hebben rechten die bescherming verdienen. Ook in die situaties moet de overheid zich
rekenschap geven van de effecten van beleid en wetgeving.
De zorgen over de kinderopvangtoeslagaffaire en de uithuisplaatsingen waren voor de
initiatiefnemers aanleiding om de positie van het gezin in de Grondwet in den brede
te bezien, zo valt in de memorie van toelichting te lezen. Het gaat hier inderdaad
om een zeer ernstige affaire en groot onrecht dat de getroffen ouders en hun kinderen
is aangedaan. Maar kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat het slecht is gesteld
met de positie van gezinnen en kinderen? In hoeverre maakt deze affaire het noodzakelijk
dat het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven in de Grondwet moet
worden verankerd? Wat maakt dat verankering zorgt voor een betere bescherming van
de positie van het familie- en gezinsleven ten opzichte van de huidige situatie? In
hoeverre had artikel 10a, als dat een aantal jaren geleden van kracht was geweest,
de nare kinderopvangtoeslagaffaire en uithuisplaatsingen kunnen voorkomen? Komt het
niet aan op het maken van goede wetgeving en goed beleid? Graag krijgen de leden van
de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemers.
De inhoud van het voorgestelde artikel 10a maakt al deel uit van de nationale rechtsorde.
Er kan een beroep op de mensenrechtenverdragen worden gedaan. De initiatiefnemers
noemen verderop in de toelichting de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
(UVRM) en toepasselijke verdragen, zoals daar zijn: het Internationaal Verdrag inzake
economische, sociale en culturele rechten (IVESCR), het Internationaal Verdrag inzake
de Rechten van het Kind (IVRK), het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en
Politieke Rechten (BuPo), het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM),
het Europees Sociaal Handvest (ESH), het Handvest van de Europese Unie en het Haags
adoptieverdrag. De initiatiefnemers stellen ook dat zij niet bekend zijn met wettelijke
regelingen die op voorhand wijziging behoeven als dit wetsvoorstel tot aanpassing
van de Grondwet zou leiden. Zegt dat in feite al niet genoeg? In hoeverre biedt het
voorgestelde artikel een hoger beschermingsniveau dan de verdragen al bieden? Graag
krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemers.
De leden van de D66-fractie merken op dat het recht op gezinsleven ook reeds is vastgelegd
in het EVRM. Dat is op zich geen belemmering om het ook in de Grondwet op te nemen,
er is immers wel meer overlap. Deze leden vragen de initiatiefnemers waarom zij niet
voor gekozen hebben om zich aan te sluiten bij de formulering die in het EVRM gehanteerd
wordt. Wensen zij op bepaalde vlakken inhoudelijk af te wijken van de definitie en
de jurisprudentie van het betreffende artikel, zo vragen deze leden. Daarbij wijzen
zij ook op de door de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling
advisering) gemaakte opmerkingen over de gevolgen van het voorstel voor bestaande
en mogelijk toekomstige wetgeving op de relevante terreinen die door het beoogde grondrecht
op eerbiediging van het recht op gezins- en familieleven bestreken zullen worden.
Die merkt op dat de beperkingsclausule in het eerste lid onvoldoende ruimte biedt
voor een adequate afweging van het grondrecht ten opzichte van andere belangen, waaronder
algemene belangen. Het voorgestelde doelcriterium op grond waarvan beperking van het
gezinsleven mogelijk is, is bijvoorbeeld veel beperkter dan waarin het recht op eerbiediging
van het gezinsleven in artikel 8 van het EVRM voorziet.
De leden van de D66-fractie merken op dat de voorgestelde wettekst een aantal bepalingen
bevat waarvan betwijfeld kan worden of deze thuishoren in de Grondwet. Deze leden
wijzen in het bijzonder op het zesde lid, dat stelt dat de regering jaarlijks verslag
aan de Staten-Generaal doet toekomen van het recht op eerbiediging van het familie-
en gezinsleven en de economische, sociale en culturele bescherming van het familie-
en gezinsleven door de overheid. Waarom hebben de initiatiefnemers ervoor gekozen
om dit in de Grondwet op te nemen en niet in bijvoorbeeld een uitvoeringswet, zo vragen
deze leden. Welk element in dit lid is dusdanig van belang dat het grondwettelijke
bescherming verdient en niet in een normale wet geborgd zou kunnen worden, zo vragen
zij tevens. Hoe verhoudt dat zich tot andere rapportageverplichtingen van de overheid?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het onderhavige
wetsvoorstel in het bijzonder is ingegeven door uithuisplaatsingen als gevolg van
het kinderopvangtoeslagenschandaal. Deze leden waarderen het dat met onderhavig voorstel
de initiatiefnemers trachten om toekomstige grondrechtenschendingen te voorkomen,
door deze grondrechten in de Grondwet op te nemen. In het advies van de Afdeling advisering
lezen deze leden dat het Burgerlijk Wetboek (BW) al waarborgen bevat voor ondertoezichtstelling
en uithuisplaatsing die strenger zijn dan de beperkingsclausule in het voorgestelde
artikel 10a, eerste lid, Grondwet. Zij vragen zich met de Afdeling advisering af of
een verankering van het recht op eerbiediging van het gezins- en familieleven in de
Grondwet op deze wijze daadwerkelijk bijdraagt aan de oplossing van de gesignaleerde
problemen in de kinderbescherming. Die problemen lijken zich immers voornamelijk voor
te doen in de uitvoering. Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren?
De leden van de SP-fractie constateren dat het voorstel nog vrij ingrijpend is gewijzigd
nadat het advies van de Afdeling advisering is verschenen. Hebben de initiatiefnemers
overwogen het nieuwe voorstel in gewijzigde / aangevulde vorm nogmaals ter advisering
voor te leggen aan de Raad van State? Zo niet, waarom niet?
De leden van de SP-fractie zijn het eens met de initiatiefnemers dat het gezin een
belangrijke rol speelt in onze samenleving en dat een goed gezinsleven de basis biedt
dat elk kind verdient en nodig heeft. Toch vragen zij zich af of een grondwettelijke
basis niet overbodig is naast de bescherming die het gezinsleven krijgt in het achtste
artikel van het EVRM. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft landen
al vaak op de vingers getikt wanneer het gezinsleven werd geschonden, bijvoorbeeld
bij onterechte uithuisplaatsingen. Voegt een nieuw artikel in de Grondwet daar echt
iets aan toe? Wat betekent dit concreet voor gezinnen die nu vastlopen in de jeugdzorg
of bij kinderbeschermingsmaatregelen? Ook stellen de initiatiefnemers dat verdragsregels
vaak geen directe sociale en economische bescherming bieden. Maar hoe verhoudt dit
zich tot de sociale grondrechten die nu al in de Grondwet staan, en die gezinnen en
individuen juist wél horen te beschermen?
Ook vragen de leden van de SP-fractie zich af of dit voorstel echt iets oplost. De
initiatiefnemers wijzen naar de kinderopvangtoeslagaffaire. Maar dit schandaal kwam
voort uit een keihard fraudebeleid, discriminatie op basis van klasse en etniciteit
en falende uitvoeringsorganisaties. De politiek en uitvoeringsorganisaties werkten
vanuit het idee dat burgers in de eerste plaats potentiële fraudeurs waren, in plaats
van mensen die ondersteuning nodig hadden. Het probleem was dus niet dat er geen regels
waren, maar dat sommige wetten en regels doelbewust te streng waren én dat bestaande
regels, zoals het verbod op discriminatie en het recht op evenredigheid, niet of onvoldoende
werden nageleefd. Door het toeslagenschandaal zo nadrukkelijk als voorbeeld te gebruiken,
lijkt het alsof dit grondwetsartikel zulke drama’s en het vermorzelen van mensen in
de toekomst kan voorkomen. Deze leden betwijfelen dat en horen graag hoe de initiatiefnemers
dat zien.
Tot slot lezen de leden van de SP-fractie dat de initiatiefnemers benadrukken dat
kinderen beschermd moeten worden tegen gezinnen die hun ontwikkeling in de weg staan,
terwijl tegelijk de vrijheid van religieuze overtuiging binnen gezinnen wordt benadrukt.
Hoe wordt voorkomen dat een beroep op religie of gezinsvrijheid kan leiden tot situaties
waarin het belang van het kind ondergeschikt raakt?
2. Het gezin in Nederland
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren met de Afdeling advisering dat
er onduidelijkheid is over de precieze definitie van «het gezin». De initiatiefnemers
verwijzen in hun toelichting naar de definitie van het Centraal Bureau voor de Statistiek,
maar in hun reactie op het advies van de Afdeling advisering geven zij aan dat ze
toch niet bij deze smalle definitie aansluiten. Volgens deze leden is het van groot
belang om helder te hebben wat nu precies de beoogde reikwijdte van de voorgestelde
grondwetswijziging is. Kunnen de initiatiefnemers daarom nauwkeurig onderbouwen wat
volgens hen de precieze definitie is van het begrip «het gezin»? Vallen hier ook andere
samenstellingen onder dan de meer traditionele vormen? In hoeverre worden ook meeroudergezinnen
meegerekend bij deze definitie? Worden stellen zonder kind ook onder de definitie
van «het gezin» geschaard? Kunnen de initiatiefnemers tevens reflecteren op hoe dit
voorstel zich verhoudt tot moeders die bijvoorbeeld een kind vrijwillig afstaan omdat
het kind is geboren uit incest of verkrachting? Kunnen zij tevens reflecteren op de
status van pleeggezinnen in dit voorstel? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
wijzen hierbij op het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). De adviescommissie
van de NOvA stelt – wat deze leden betreft terecht – dat alle mogelijk denkbare gezinsvormen
met en zonder kinderen onder de reikwijdte van de grondwetsbepaling zou moeten vallen.
Dit omdat anders ongelijkheid kan ontstaan tussen verschillende samenlevingsvormen.
Graag ontvangen deze leden hierop een uitgebreide reflectie van de initiatiefnemers.
Verder ontvangen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie graag ook een reflectie van
de initiatiefnemers op de vraag hoe eenpersoonshuishoudens onder dit wetsvoorstel
moeten worden gekwalificeerd. In Nederland zijn er steeds meer mensen die alleen wonen
en die zich niet altijd voldoende gekend voelen als er gesproken wordt over «het gezin».
Kunnen de initiatiefnemers uitgebreid reflecteren op deze ontwikkelingen en hoe zij
aankijken naar de grondwettelijke bescherming van deze huishoudens? Kunnen zij tevens
uitgebreid reflecteren op de mogelijke gevolgen van dit voorstel voor eenpersoonshuishoudens?
2.1 Gezinsbeleid en -politiek
Veel mensen willen graag een gezin stichten. Het kan daarbij zo zijn dat de diepgevoelde
wens om kinderen te krijgen onvervuld blijft. Behandelingen door middel van in-vitrofertilisatie
(IVF) kunnen daarbij helpen, maar zijn helaas in slechts een op de vier gevallen succesvol.
Verschillende evaluaties bevelen aan om het verbod op het doen ontstaan van embryo's
ten behoeve van onderzoek, zoals dat staat in de Embryowet, op te heffen. Dat zou
fundamenteel onderzoek mogelijk maken en de kwaliteit van IVF-behandelingen kunnen
verbeteren en de slagingskans kunnen verhogen. Als dit voorstel wordt aangenomen,
zou daarin dan een extra argument gevonden kunnen worden om het verbod op het doen
ontstaan van embryo's voor onderzoek op te heffen, zo vragen de leden van de D66-fractie.
3. Het belang van het gezin
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af hoe dit voorstel zich verhoudt
tot het recht op vrijheid en autonomie, gelet op de keuze die men zelf heeft of zij
willen behoren tot een gezin of familie. Hoe verhoudt dit voorstel zich tot artikel
16 van de UVRM, waarin het gezin als volgt wordt genoemd: «Een huwelijk kan slechts
worden gesloten met de vrije en volledige toestemming van de aanstaande echtgenoten.
Het gezin is de natuurlijke en fundamentele groepseenheid van de maatschappij en heeft
recht op bescherming door de maatschappij en de Staat.»?
3.1 Politiek en beleid
De initiatiefnemers stellen dat het gezin de plek is waar ouders hun overtuiging en
visie op het leven kunnen overdragen en waar kinderen een eigen overtuiging kunnen
ontwikkelen, om op basis daarvan een bijdrage te leveren in de samenleving. De meest
basale taak van de overheid is om deze klassieke vrijheid van het privéleven te beschermen.
Artikel 10 van de Grondwet heeft betrekking op de eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer. Waarom voldoet dat artikel niet als het gaat om de bescherming van het
gezin, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Deze leden krijgen graag een nadere
verduidelijking. Zij delen de opvatting dat het belang van het gezin groot is, maar
het belang van het individu behoeft ook bescherming. In feite hebben alle samenlevingsverbanden
dezelfde bescherming nodig.
4. Het gezin in de constitutionele orde
De initiatiefnemers constateren terecht dat er al tal van internationale verdragen
zijn die het gezinsleven beschermen. Het is daarom voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
de vraag wat de meerwaarde is van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Kunnen
de initiatiefnemers dit nader toelichten? Kunnen zij tevens nader een reflectie geven
op de gekozen vorm, namelijk een grondwetswijziging, in tegenstelling tot andere opties,
zoals via reguliere wetgeving?
Voorts constateren de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat de Afdeling advisering
de vraag stelt of initiatiefnemers met hun voorstel ook een sociaal grondrecht beogen.
Deze leden hebben na de reactie van de initiatiefnemers in het nader rapport nog steeds
vragen over de precieze bedoeling van de initiatiefnemers. Graag ontvangen zij daarom
een nauwkeurige beschouwing over de vraag wat de precieze effecten van de instructienorm
is. Kunnen de initiatiefnemers daarbij de voorgestelde bepaling vergelijken met de
reeds in de Grondwet opgenomen instructienormen?
Met de Afdeling advisering hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie bedenkingen
bij het opnemen van een bepaling in de Grondwet van een verslagleggingsverplichting.
Wat is volgens de initiatiefnemers de precieze reden dat voor dit specifieke grondrecht
een verslaglegging op grondwetsniveau zou moeten worden vastgelegd? Zijn de initiatiefnemers
van mening dat een dergelijke bepaling ook bij andere grondrechten zou moeten worden
opgenomen? Zo ja, gaan zij daar ook voorstellen toe doen? Zo neen, kunnen zij dan
nauwkeurig per ander grondrecht aangeven waarom aldaar geen verslagleggingsverplichting
noodzakelijk is?
4.1 Internationale verdragen
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Afdeling advisering van mening is dat een
grondwettelijke verankering van fundamentele rechten die ook in verdragen zijn vervat
wel mogelijk is, maar in principe niet noodzakelijk om een hoger beschermingsniveau
dan die verdragen te bieden. De Raad voor de rechtspraak concludeert dat het wetsvoorstel
vooral een symbolische betekenis heeft. Deze leden hebben hier twee vragen bij. Allereerst
vragen zij om voorbeelden waarbij zich eenzelfde situatie voordoet, waarbij fundamentele
rechten zowel in verdragen als (nadien) in de Grondwet verankerd zijn. Daarnaast vragen
zij naar een reflectie van de initiatiefnemers als het gaat om de doorwerking van
«symbolische» wetgeving in de praktijk. Kan ook van symbolische wetgeving niet een
signaal uitgaan, waarbij de wetgeving zelf niet direct effect heeft, maar die bijvoorbeeld
wel concreet doorwerkt in andere wetten of regelingen?
4.2 Rol en betekenis van de Grondwet
Er wordt gesteld dat door het ontbreken van een duidelijke vermelding en maatstaf
in de Grondwet nu nauwelijks richting kan worden gegeven aan de bescherming van het
gezin. Het gezin is aangewezen op gewone wetgeving. Ook zouden pogingen om het perspectief
van het gezin meer centraal te stellen moeizaam verlopen. Door het ontbreken van een
grondwettelijke regeling heeft de wetgever geen duidelijke opdracht om de bescherming
van het gezin actief te waarborgen. Maar als de initiatiefnemers menen dat het gezin
beter moet worden beschermd, ligt het dan niet in de rede om naar bestaande wet- en
regelgeving te kijken en vervolgens eventueel voorstellen te doen om die aan te passen,
zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zou dat niet een betere oplossing zijn in plaats
van het wijzigen van de Grondwet? Wat is de meerwaarde van de voorgestelde grondwetswijziging?
Wat gaat er anders fout? Daar komt bij dat artikel 10 van de Grondwet gaat over de
eerbiediging van ieders persoonlijke levenssfeer, waartoe ook het gezin behoort. Is
overwogen om artikel 10 aan te passen in plaats van het toevoegen van het voorgestelde
artikel 10a aan de Grondwet? Graag krijgen deze leden een reactie van de initiatiefnemers
op de hier gestelde vragen.
Verder wordt er gesteld dat een grondwettelijke regeling inzake het gezin ook aan
het EHRM meer duidelijkheid kan bieden over de opvatting die Nederland heeft als het
gaat om de interventie van de staat in gezinnen. Wat kan het er EHRM in zijn oordeelsvorming
mee als artikel 10a in de Nederlandse Grondwet staat? Graag krijgen de leden van de
VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemers.
De leden van de NSC-fractie onderschrijven dat de Grondwet een levend document is
en mag zijn, waarbij debat over onze maatschappelijke waarden, die gewaarborgd moeten
worden, een goede zaak is.
4.3 Constitutionele toetsing
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de initiatiefnemers in elk
geval deels voorstander zijn van het toetsingsverbod ex. artikel 120 van de Grondwet.
Kunnen zij nauwkeurig schetsen wat de precieze meerwaarde is van het opnemen van het
onderhavige voorstel in de Grondwet voor individuele burgers? Aangezien tenminste
een deel van de aanleiding voor het initiatiefwetsvoorstel is het beter beschermen
van kinderen die te maken hebben met uithuisplaatsing, komt de vraag aan de orde wat
kinderen cq. gezinnen in een dergelijke situatie concreet hebben aan de door de indiener
voorgestelde bepaling in de Grondwet. Kunnen de initiatiefnemers met concrete voorbeelden
de meerwaarde van hun wetsvoorstel schetsen?
De leden van de NSC-fractie hebben begrip voor het feit dat er op dit moment geen
rechtstreekse doorwerking is, omdat er sprake is van het toetsingsverbod. Tegelijkertijd
zien deze leden dat er steeds meer draagvlak ontstaat, zowel wetenschappelijk als
parlementair, voor het (deels) schrappen van het toetsingsverbod uit artikel 120 van
de Grondwet.
Het kabinet heeft een voorstel in consultatie gebracht dat ook toetsing van artikel
10 zou toestaan. Zijn de initiatiefnemers het met deze leden eens dat, wanneer dat
wetsvoorstel behandeld wordt, het nieuwe artikel 10a (wellicht met uitzondering van
de leden 2 en 6) niet onder het toetsingsverbod zou moeten vallen? Indien zij dit
met deze leden eens zijn, kunnen zij dan aangeven hoe dit wetstechnisch in de samenloop
van de twee grondwetswijzigingen geborgd kan worden? Als zij dit niet met deze leden
eens zijn, kunnen zij dan aangeven waarom niet? Daarbij vragen deze leden expliciet
niet naar een oordeel van de indieners over het toetsingsverbod, maar over de zorgvuldige
wetstechnische samenloop van deze voorstellen.
Wanneer het voorstel van de initiatiefnemers om de eerbiediging van het gezins- en
familieleven in de Grondwet op te nemen tot wet verheven wordt, kan wetgeving in formele
zin daaraan niet worden getoetst vanwege het verbod op constitutionele toetsing uit
artikel 120 Grondwet, zo constateren de leden van de D66-fractie. Dat heeft als gevolg
dat wanneer een burger meent dat wetgeving een inbreuk maakt op het recht van eerbiediging
van het gezins- en familieleven, hij zich niet kan beroepen op de grondwettelijke
bepaling van de initiatiefnemers. Deze leden constateren dat ook in het kinderopvangtoeslagenschandaal
de rechter de onevenredige gevolgen van de Awir-wetgeving niet kon toetsen aan de
Grondwet of aan het ongeschreven evenredigheidsbeginsel, vanwege het verbod op constitutionele
toetsing. Deze leden vragen daarom de initiatiefnemers te reflecteren op de vraag
of zij het wenselijk achten dat burgers zich bij de rechter kunnen beroepen op de
voorgestelde bepaling van de initiatiefnemers wanneer er wetgeving een ongerechtvaardigde
inbreuk maakt op het recht op eerbiediging van het gezins- en familieleven. Achten
de initiatiefnemers dat wenselijk, zijn zij dan ook een voorstander van het schrappen
van artikel 120 Grondwet, zodat de rechter wetgeving aan de Grondwet en algemene rechtsbeginselen
kan toetsen? Of menen de initiatiefnemers dat de staande praktijk van toetsing aan
internationale verdragen bij de rechter volstaat?
5. Noodzaak
5.1 Bescherming van het gezinsleven
Er wordt gesteld dat het gezin niet alleen van belang is voor het welzijn van de gezinsleden,
maar ook voor de samenleving als geheel. Dat is waar. De leden van de VVD-fractie
merken hier op dat dat niet wegneemt dat het welzijn van andere samenlevingsverbanden
en van individuen ook van belang is voor de samenleving als geheel.
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de afgelopen jaren de kinderbescherming
onvoldoende zorgvuldig is geweest of dat er zelfs ten onrechte is ingegrepen in het
gezinsleven. Dat is zeer triest, zo menen de leden van de VVD-fractie, maar zou er
dan niet beter kunnen worden gewerkt aan het oplossen van deze problemen die er in
de praktijk blijken te zijn in plaats van het opnemen van een nieuw grondrecht in
de Grondwet?
5.2 Weloverwogen en samenhangend gezinsbeleid
De leden van de SGP-fractie vragen naar de doorwerking van het voorliggende wetsvoorstel
in verschillende domeinen. Allereerste wijzen zij op de verhouding tussen arbeid en
zorg, waarin de overheid een sturende rol heeft. Bijvoorbeeld in het vormgeven van
verlofregelingen en het belastingstelsel. Daarnaast wijzen deze leden op de kindregelingen,
die grote invloed hebben op de economische situatie van gezinnen. Ten slotte, dragen
deze leden het voorbeeld aan van de woningmarkt, waarbij gemeenten bijvoorbeeld grote
gezinnen met urgentie kunnen toewijzen in sociale huurwoningen. Kunnen de indieners
in algemene zin reflecteren op de invloed van het wetsvoorstel op dergelijke domeinen?
5.3 Karakter van de Grondwet
De initiatiefnemers willen de vraag opwerpen of de Grondwet voldoende recht doet aan
de feitelijke werkelijkheid van de samenleving. Zij menen dat er, zeker na het toevoegen
van de algemene bepaling, goede gronden zijn om een aanvulling te plegen die tot meer
evenwicht in de Grondwet leidt. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers
dit toe te lichten. Initiatiefnemers willen fundamentele eenheid van het gezin verankeren,
als bakermat van de samenleving. Het terechte belang van individuele grondrechten
verdringt te veel de aandacht voor het legitieme belang van de gemeenschap. De grondrechtencatalogus
in Grondwet heeft een individuele inslag. Uit de sociale grondrechten, zo stellen
de initiatiefnemers verder, spreekt niet het belang van de gemeenschap. Begrijpen
deze leden het goed dat de initiatiefnemers vinden dat er in de Grondwet teveel de
nadruk op het individu ligt? Maar de grondrechten hebben toch betrekking op individuele
rechten, die weer van belang zijn voor de hele samenleving? Zij vragen de initiatiefnemers
hier op in te gaan.
De leden van de NSC-fractie constateren dat het voorstel als grondwetsbepaling op
twee gedachten hinkt. Enerzijds lijkt het een klassiek grondrecht, dat de privacy
en zelfbeschikking van gezinnen beschermd. Anderzijds lijkt de nieuwe bepaling (in
het bijzonder artikelen 2 en 6) een actieve taak voor de overheid te zien, waarmee
het meer lijkt op de bepalingen over sociale grondrechten. Deze leden vragen de indieners
daarom nadere toelichting.
6. Inhoud van het wetsvoorstel
Het voorgestelde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven is enerzijds
een klassiek grondrecht en anderzijds een sociaal grondrecht, zo begrijpen de leden
van de VVD-fractie. Er is voor gekozen om het artikel te plaatsen bij de klassieke
grondrechten. Maar deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat de nadruk
meer ligt op het zijn van een sociaal grondrecht. Er is namelijk voor de wetgever
de verplichting om de economische, sociale en culturele bescherming van het familie-
en gezinsleven te regelen. Blijkbaar menen de initiatiefnemers dat er nu te weinig
wordt gedaan aan financiële ondersteuning en bescherming tegen armoede. Ligt het,
vanuit die gedachte, niet meer voor de hand om de «eerbiediging van het familie- en
gezinsleven» te plaatsen bij de sociale grondrechten? Graag krijgen deze leden een
reactie van de initiatiefnemers.
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers nader toe te lichten hoe de
verhouding wordt gezien tussen het voorgestelde grondrecht en de reeds bestaande waarborgen
in verdragen, zoals artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Hoe wordt voorkomen dat verschillen in formulering leiden tot rechtsonzekerheid?
Deze leden vragen verder in te gaan op de verhouding tussen de belangen van het kind
en de belangen van de ouders. Hoe wordt geborgd dat het belang van het kind, in lijn
met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, steeds als eerste overweging
wordt meegenomen?
Ook vragen zij hoe de initiatiefnemers de reikwijdte van het begrip «gezins- en familieleven»
zien. Wordt aangesloten bij de jurisprudentie van het EHRM, die ook bredere familie-
en afhankelijkheidsrelaties erkent?
Tot slot vragen zij om verduidelijking van de voorgestelde rapportageverplichting.
Op welke gegevens en indicatoren zou een jaarlijkse rapportage over de staat van het
gezin moeten worden gebaseerd, en welke instantie is daarvoor verantwoordelijk?
6.1 Definitie en afbakening gezin
De leden van de NSC-fractie kunnen de afwegingen van de indieners volgen waar het
gaat om de positie van het kerngezin ten opzichte van het bredere familieleven. Tegelijkertijd
hechten deze leden eraan dat deze wetgeving niet leidt tot stigmatisering of uitsluiting
van andere vormen van samenleven dan het kerngezin. Kunnen de indieners aangeven of
zij dit risico zien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe willen zij dat voorkomen?
6.2 Identiteit en afstamming
De initiatiefnemers stellen dat eenieder «voor zover mogelijk» het recht heeft om
de biologische ouders te kennen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden graag
van de initiatiefnemers vernemen wat zij precies verstaan onder «voor zover mogelijk».
In welke situaties is dit volgens de initiatiefnemers niet mogelijk? Kunnen zij hier
een nadere reflectie op geven? En kunnen zij hierbij ook aangeven of zij met deze
bepaling een materiële wijziging beogen ten opzichte van de huidige wetgeving op dit
vlak? Zo ja, welke wijziging beogen zij uiteindelijk? Hoe verhoudt dit zich tot moeders
die vrijwillig een kind hebben afgestaan wegens incest of verkrachting?
De leden van de NSC-fractie onderschrijven de kritiek van de Afdeling advisering op
het opnemen van een rapportageverplichting in de Grondwet. Dat kan ook in een gewone
wet. Deze leden vragen de indieners dan ook of zij bereid zijn het voorstel op dat
punt aan te passen. Dat kan door de rapportageverplichting (lid 6) te schrappen of
door het in artikel 2 te voegen als iets dat bij gewone wet geregeld wordt.
6.3 Waarborgen voor weloverwogen en samenhangend gezinsbeleid
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering blijkens het wetsvoorstel jaarlijks
verslag moet doen, conform het voorgestelde zesde lid. Daarbij staat vooral het handelen
van de overheid centraal. Deze leden vragen de initiatiefnemers of zij vinden dat
de regering daarbij ook doelstellingen moet formuleren waaraan getoetst kan worden.
Daarmee samenhangend vragen zij of de indieners beogen om met deze rapportageverplichting
ook voorzienbare risico’s, zoals toenemende kinderarmoede of afnemende basisvaardigheden,
eerder in beeld te hebben. En zijn daarvoor juist bepaalde grenswaarden niet noodzakelijk?
7. Consultatie
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA ontvangen graag een uitgebreide reactie
van de initiatiefnemers op de reactie van de Nederlandse Orde van Advocaten d.d. 13 juli
2025 via de weg van de internetconsultatie.
Enkele openbare reacties op het wetsvoorstel wijzen op de invulling van het gezinsleven.
Onder andere de Raad van State en de Raad voor de rechtspraak gaan hier op in en doen
suggesties voor aanpassingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de situaties waarin sprake
is van gescheiden ouders. Ook wijzen de leden van de SGP-fractie op situaties waarin
weliswaar geen sprake is van een gezins- of familieband, maar waarin er wel een andere
nauwe relatie tussen een gezin en een persoon bestaat. Deze leden zien dat het wetsvoorstel
mede naar aanleiding van deze adviezen is aangepast. In hoeverre is volgens de indieners
tegemoetgekomen aan deze bezwaren? Zijn er specifieke suggesties die niet zijn overgenomen
als het om dit punt gaat?
II. ARTIKELSGEWIJS
Tweede lid
De leden van de NSC-fractie begrijpen de toelichting zo dat het tweede lid niet rechtstreeks
leidt tot een opdracht om nieuwe wetgeving te maken. Kunnen de indieners dit bevestigen?
Als dit zo is dan roept dit de vraag op of de Staten-Generaal als medewetgever voldoende
invulling geeft aan deze grondwettelijke opdracht. Zouden de indieners nader willen
onderbouwen op welke wijze we op dit moment en door welke wetgeving voldoen aan (separaat
te benoemen) de (i) economische, (ii) sociale en (iii) culturele bescherming van het
familie- en gezinsleven?
Zesde lid
In het zesde lid van het voorgestelde artikel 10a is een jaarlijkse rapportageverplichting
voor de regering opgenomen. Daarin moet verslag worden gedaan van het recht op eerbiediging
van het familie- en gezinsleven en de economische, sociale en culturele bescherming
van het familie- en gezinsleven door de overheid. De Afdeling advisering geeft aan
kritisch te zijn op deze verplichting en om ervan af te zien. Is het opnemen van een
rapportageverplichting in de Grondwet niet een te gedetailleerd punt voor de Grondwet?
Past dit wel bij het karakter van een sobere Grondwet? De leden van de VVD-fractie
krijgen graag een reactie van de initiatiefnemers.
De voorzitter van de commissie, De Vree
De adjunct-griffier van de commissie, Van der Haas
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
J.P. van der Haas, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.