Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ceder over de zaak Salimzade/staat
Vragen van het lid Ceder (ChristenUnie) aan de Minister van Asiel en Migratie over de zaak Salimzade/staat (ingezonden 8 juli 2025).
Antwoord van Minister Van Weel (Asiel en Migratie) (ontvangen 5 september 2025).
Vraag 1
Bent u bekend met het dossier van deze Iraanse tweelingmeisjes en hun tante cq de
referente in de zaak Salimzade/staat?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 t/m 7
Bent u bekend met het feit dat de rechtbank tot drie maal toe de beslissingen van
de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) heeft vernietigd, en vervolgens zelf
in de zaak heeft voorzien, onder verwijzing naar (met name) het bestaan van de artikel
8 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens)-situatie tussen tante en de
kinderen?
Kunt u uitleggen waarom het redelijk en kennelijk acceptabel is om na (letterlijk)
ruim vijf jaar binnen een enkele aanvraagprocedure, met daarbinnen drie beroepsprocedures
en diverse zeer ruime termijnoverschrijdingen, dan alsnog hoger beroep in te stellen
waardoor de zaak voor de kinderen nóg langer blijft liggen?
Kunt u duiden hoe en op welke wijze met het standpunt dat het gezin zich dan toch
maar moet verplaatsen naar Turkije, invulling wordt gegeven aan de bescherming van
de rechten die het Nederlandse kind heeft (=kind van oom en tante), tevens binnen
de kaders van het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Hoe wordt hiermee
Europese jurisprudentie gevolgd, die aangeeft dat in eerste instantie in dit soort
zaken altijd naar het belang van het kind gekeken moet worden?
Kunt u duiden welk precedent gecreëerd zou worden – zoals expliciet wordt gesteld
in het door de IND ingediende hoger beroepschrift – wanneer gevolg wordt gegeven aan
de opdracht van de rechtbank en aan de kinderen alsnog de gevraagde machtiging tot
voorlopig verblijf (MVV) wordt verleend? Hoeveel identieke Iraanse zaken van meisjes-tweelingen
zijn op dit moment aan de orde, waarin ook de ouders overleden of niet beschikbaar
zijn en waarin een Nederlands familielid het gezag opgelegd heeft gekregen?
Bent u bekend met het laatste besluit op bezwaar waarin is gesteld dat de aanwezigheid
van de kinderen een financiële aanslag zou vormen op de Nederlandse samenleving, omdat
de kinderen dan ook naar school zouden gaan en dus het schoolsysteem belasten? Bent
u het er mee eens dat als een dergelijk standpunt zou worden ingenomen, hetgeen de
rechtbank overigens onacceptabel vond, daarin ook de voor de kinderen positieve financiële
aspecten zouden moeten meetellen? Het feit dat zij over twee jaar al kunnen werken
in de weekenden en zo ook hun bijdrage leveren aan de maatschappij en bovendien belasting
afdragen enzovoorts? Hoe is in dat standpunt verdisconteerd dat zij in Nederland hun
scholing zouden afmaken en zouden gaan werken en belasting betalen? Bent u het ermee
eens dat dit argument van de IND, kortom, nogal misplaatst is geweest?
Kunt u duiden en uitleggen wat er nu exact van deze familie wordt verwacht, aangezien
duidelijk is dat ze niet naar Iran kunnen (hetgeen niet ter discussie staat), en de
facto ook niet naar Turkije vanwege eerder genoemde problemen en Nederland hen tot
nu toe niet accepteert, hoewel referente een Nederlandse burger is (met een Nederlandse
man en een Nederlands kind), aan wie destijds het gezag is verleend vanuit Iran over
de kinderen? Hoe ziet de Minister het feitelijk voor zich dat deze problematiek aan
de zijde van de kinderen en referente wordt opgelost?
Antwoord 2 t/m 7
Ik kan niet ingaan op individuele zaken, zeker niet op zaken die op dit moment nog
in behandeling zijn bij de Raad van State. Wel kan ik u in algemene zin meegeven dat
de IND, in een zaak waarin aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM) wordt getoetst, de inhoudelijke beoordeling doet aan de hand van
alle feiten in het dossier en de voltallige gezinssamenstelling. Indien is vastgesteld
dat er sprake is van familie- of gezinsleven, maakt de IND een belangenafweging waarin
het belang van de vreemdeling om in Nederland gezinsleven uit te oefenen wordt afgewogen
tegen het belang van de staat om verblijf te weigeren. Bij het maken van deze belangenafweging
wordt rekening gehouden met alle individuele omstandigheden.
Zo kent de IND in navolging van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de
Rechten van het Kind (IVRK), in het geval van gezinnen met minderjarige kinderen een
zwaar gewicht toe aan het belang van het kind. Dit belang komt ten gunste van het
belang van de vreemdeling. Dit belang wordt afgezet tegen het belang van de staat.
Hier spelen diverse belangen een rol, bijvoorbeeld de openbare orde. Indien een vreemdeling
een misdrijf heeft gepleegd, kan dit met het oog op de bescherming van de openbare
orde, worden meegewogen in de belangenafweging. Voorts dient opgemerkt te worden dat
artikel 8 EVRM geen vrije domiciliekeuze met zich brengt en dat de bewijslast (bijvoorbeeld
voor het aantonen van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst) bij de
vreemdeling ligt.
Zowel de vreemdeling als de staat mag binnen 4 weken na de uitspraak van de rechtbank
in hoger beroep gaan. De staat doet dat alleen als zij het (op onderdelen) niet eens
is met het oordeel van de rechtbank en/of een zaaksoverstijgend belang ziet in het
instellen van hoger beroep.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Asiel en Migratie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.