Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 753 Wijziging van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van conservatoire afname van celmateriaal en enkele andere wijzigingen met betrekking tot DNA-onderzoek
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 5 september 2025
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I.
ALGEMEEN DEEL
2
1.
Inleiding
2
2.
Aanleiding voor het voorstel om conservatoire celmateriaal-afname mogelijk te maken
4
3.
Verhouding tot hoger recht
4
3.1
Een inbreuk met een legitiem doel
4
3.2
Proportionaliteit en subsidiariteit
5
4.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
6
5.
Alternatieven voor een regeling van conservatoire celmateriaal-afname: schrappen van
het onderzoeksbelang voor DNA-onderzoek op grond van het Wetboek van Strafvordering
en standaardafname celmateriaal bij specifieke verdachten
7
5.1
Schrappen van het onderzoeksbelang voor DNA-onderzoek op grond van het Wetboek van
Strafvordering
7
6.
De toepassing van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bij minderjarigen
7
6.1
Geen conservatoire celmateriaalafname bij minderjarige verdachten
7
7.
Wijzigingen regeling DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering
8
8.
Gevolgen voor de uitvoering
9
9.
Financiële gevolgen
10
10.
Advies en consultatie
10
11.
Overig
11
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging
van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en het Wetboek van Strafvordering in verband
met de introductie van conservatoire afname van celmateriaal en enkele andere wijzigingen
met betrekking tot DNA-onderzoek (hierna: het wetsvoorstel). Hoewel deze leden ook
van mening zijn dat DNA-materiaal van belang is bij opsporing van verdachten, zijn
zij tevens van mening dat dit doel niet alle middelen heiligt. Deze leden hebben vragen
bij het voorstel om reeds tijdens het opsporingsonderzoek, dus nog voor een veroordeling,
celmateriaal bij verdachten af te nemen zelfs al mag dat materiaal pas ná een eventuele
veroordeling worden gebruikt en wordt het materiaal na het uitblijven van een veroordeling
vernietigd. Wel achten de aan het woord zijnde leden het ten opzichte van de consultatieversie
gewijzigde moment van celmateriaalafname in het voorliggende wetsvoorstel een verbetering.
Door voor te stellen dat alleen celmateriaal mag worden afgenomen bij verdachten die
in verzekering zijn gesteld, in plaats van de eerdere fase van verdachten die opgehouden
zijn voor onderzoek, wordt de groep van personen waarvan de schuld nog niet is vastgesteld
en waarvan toch celmateriaal wordt afgenomen verkleind en het aantal onnodige afnames
verminderd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat bij ruim tien procent van de veroordeelden
waarvan DNA-materiaal afgenomen had moeten worden dat toch niet gebeurt. Dit zou inherent
zijn aan het huidige systeem van afname, onder andere omdat veroordeelden zonder vaste
woon- of verblijfplaats of met een buitenlands adres te vaak niet traceerbaar zijn.
Hoeveel van de genoemde tien procent betreft dergelijke veroordeelden? Waarom is er
in het kader van de proportionaliteit en subsidiariteit niet voor gekozen om alleen
specifiek voor de groep zonder vaste woon- of verblijfplaats of een buitenlands adres
afname van celmateriaal tijdens de inverzekeringstelling te verplichten? Deze vragen
kunnen gelezen worden in het kader van dat de Afdeling advisering van de Raad van
State (hierna: de Afdeling) eerder stelde dat mogelijke – minder inbreuk makende –
alternatieven nog onvoldoende onderzocht zijn.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij steunen de doelen van het wetsvoorstel en stellen nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden hebben op dit moment geen nadere vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Op dit moment
bepaalt de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden dat celmateriaal pas mag worden afgenomen
nadat iemand is veroordeeld, zo lezen de leden van de BBB-fractie. In de praktijk
leidt dat echter tot aanzienlijke problemen. Uit een evaluatie van het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Datacentrum (WODC) in 2019 bleek dat tussen de tien en achttien procent
van de veroordeelden geen celmateriaal afstond, veelal omdat zij niet verschenen op
de zogenoemde DNA-contactdag. Hierdoor bleef waardevolle informatie onbenut, wat een
belemmering vormde voor zowel de opsporing als de vervolging van strafbare feiten.
Dit wetsvoorstel maakt het daarom mogelijk om celmateriaal al tijdens de inverzekeringstelling
van een meerderjarige verdachte af te nemen. Op deze manier kan de politie tijdens
het opsporingsonderzoek veel makkelijker haar bewijs vergaren. Pas wanneer de verdachte
daadwerkelijk wordt veroordeeld, kan de officier van justitie een bevel geven om een
DNA-profiel op te stellen en dit in de databank op te nemen. Wordt er geen veroordeling
uitgesproken, dan wordt het celmateriaal vernietigd. Op die manier wordt voorkomen
dat gegevens van onschuldigen in de DNA-databank terechtkomen, terwijl wel wordt gewaarborgd
dat celmateriaal van veroordeelden direct beschikbaar is. De leden van de BBB-fractie
steunen dit wetsvoorstel en hebben geen vragen aan de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen
aan de regering over onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de afgelopen jaren verschillende maatregelen
genomen zijn om de werking van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in de praktijk
te verbeteren. Kan de regering nader ingaan op deze genomen maatregelen en overzichtelijk
maken op welke manier deze de praktijk hebben verbeterd? Vergt een aantal van deze
maatregelen ook nog een wetswijziging, of zijn het maatregelen die buiten onderhavig
wetsvoorstel vallen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het bestaande regime van de Wet DNA-onderzoek
bij veroordeelden, waarin celmateriaal pas wordt afgenomen na een veroordeling, in
stand zal blijven naast de nieuwe voorgestelde procedure. Deze leden vragen wat de
reden is dat hiervoor is gekozen en in welke gevallen alsnog op de oude regeling teruggevallen
kan worden. Deze leden vragen of de regering hier een aantal voorbeelden van kan geven.
Begrijpen deze leden goed dat het hierdoor alsnog niet de norm wordt dat bij alle
verdachten die in verzekering worden gesteld en waarbij de afname van belang kan zijn,
celmateriaal wordt afgenomen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de voorgestelde wetswijziging alleen geldt voor
Europees Nederland, en dus niet voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, omdat de Wet
DNA-onderzoek bij veroordeelden alleen geldt in Europees Nederland. Heeft de regering
overwogen om een equivalent van deze wet te implementeren in Caribisch Nederland en
zo ja, welke overwegingen hebben ertoe geleid om dit niet te doen?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het verheugt deze leden dat het kabinet werk heeft gemaakt van een voorstel in lijn
met de motie Oskam/Van der Staaij om DNA-afname bij inverzekeringstelling te bewerkstelligen
(Kamerstuk 29 279, nr. 253). Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden hebben naar aanleiding van dit wetsvoorstel nog enkele vragen., juist ook
in het licht van enkele fundamentele rechtsbeginselen.
2. Aanleiding voor het voorstel om conservatoire celmateriaal-afname mogelijk te maken
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de noodzaak om eerder celmateriaal-afname
mogelijk te maken. De cijfers in de memorie van toelichting bevestigen dat een flink
percentage van de gegeven DNA-bevelen niet leidt tot daadwerkelijke afname van celmateriaal.
Deze leden vragen of de regering per jaar in plaats van percentages, ook de absolute
aantallen kan weergeven van het aantal DNA-bevelen dat niet leidt tot daadwerkelijke
afname van celmateriaal omdat betrokkene onvindbaar is.
De leden van de VVD-fractie maken van deze gelegenheid gebruik om te benadrukken dat
de beveiliging van gevoelige persoonsgegevens, zoals afgenomen DNA-materiaal of DNA-profielen,
te allen tijde wordt gegarandeerd. Gelet op de hack van het Openbaar Ministerie (hierna:
OM) is het daarom belangrijk dat ook bij de beantwoording van de vragen over het onderhavige
wetsvoorstel, de regering aangeeft in hoeverre er op dit moment aanwijzingen zijn
dat gegevens die zien op DNA-materiaal zijn gestolen of ingezien door onbevoegden.
Ook vragen deze leden welke inspanningen de regering heeft verricht en de komende
maanden nog wil verrichten om te voorkomen dat gegevens, die worden verwerkt op grond
van het wetsvoorstel, op straat komen te liggen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat conservatoire afname van celmateriaal tijdens
de inverzekeringstelling een flinke werklastbesparing voor de politie en het OM oplevert.
Veroordeelden hoeven namelijk niet individueel te worden opgespoord en aangehouden
als zij zich niet melden bij een DNA-contactdag. Deze leden zien in dit licht de meerwaarde
van de voorgestelde maatregel. Kan de regering inzichtelijk maken hoe groot de werklastbesparing
is?
De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen. Deze leden hebben hier
nog een aantal vragen over.
De leden van de SGP-fractie constateren dat onder de huidige wetgeving een percentage
veroordeelden is dat niet in de databank wordt aangetroffen en geen DNA-profiel krijgt.
Zij vragen de regering om concrete cijfers te verstrekken over het percentage veroordeelden
dat nu niet wordt aangetroffen en dus geen DNA-profiel krijgt, en hoe de conservatoire
afname dit percentage effectief laat dalen.
3. Verhouding tot hoger recht
3.1 Een inbreuk met een legitiem doel
De leden van de SGP-fractie constateren dat het parlement ten tijde van indiening
van de motie van de leden Oskam en Van der Staaij over DNA-afname bij inverzekeringstelling
(Kamerstuk 29 279, nr. 253) geen voorstander was van conservatoire afname van celmateriaal, maar dat het kabinet
nu toch met een wetsvoorstel is gekomen. Deze leden vragen de regering of het voorstel
nieuwe argumenten of maatschappelijke veranderingen oplevert die voorheen ontbraken,
waardoor nu wel draagvlak mogelijk is.
Voorts vragen de leden van de SGP-fractie de regering te reflecteren op kritiek over
gebrek aan rechtsbescherming en proportionaliteit. Zij vragen de regering daarbij
aan te geven welke aanvullende waarborgen het huidige wetsvoorstel bevat ter bescherming
van fundamentele rechten. Voorts vragen zij daarbij om een overzicht van beleidsanalyses
of juridische adviezen sinds 2015 die aantonen dat potentiële risico’s – zoals misbruik
of onvoldoende rechtsbescherming – nu adequaat zijn ondervangen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat verschillende instanties hebben gewezen op noodzakelijke
verduidelijking van dat de effectieve rechtsbescherming van verdachten. Zij vragen
de regering op welke wijze in het voorste gegarandeerd wordt dat verdachten op de
hoogte worden gebracht van het bevel tot het opmaken van een DNA-profiel en een effectieve
rechtsbescherming ontvangen.
3.2 Proportionaliteit en subsidiariteit
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie danken de regering voor de uitleg over waarom
de voorgestelde vorm van conservatoire celmateriaalafname de toets aan artikel 8 Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM; bescherming van de persoonlijke
levenssfeer) zou kunnen doorstaan. De regering meent ook dat uit de rechtspraak van
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) niet kan worden afgeleid dat het
voorliggende wetsvoorstel in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. Dat neemt niet weg
dat er onder rechtsgeleerden in Nederland uiteenlopende meningen blijven bestaan over
de toets aan artikel 8 EVRM. Bovendien is de jurisprudentie van het EHRM, door de
regering «zeer casuïstisch» genoemd, in deze niet erg verhelderend. Zijn er EU-lidstaten
waar op gelijke wijze en op een vergelijkbaar moment in de opsporingsfase als nu wordt
voorgesteld sprake is van celafname bij alle verdachten en waarbij dat celmateriaal
pas na een veroordeling daadwerkelijk mag worden gebruikt? Zo ja, kan de regering
voorbeelden daarvan geven en inzicht bieden in hoe in die landen de meningen ten aanzien
van 8 EVRM waarderen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er veel rechtszaken in de memorie van
toelichting worden genoemd waarin het EHRM toetst of een bepaalde toepassing van DNA-onderzoek
voldoet aan de eisen van artikel 8 EVRM. Deze zaken gaan echter vooral over zaken
waarin DNA-profielen aan de orde waren. Nu het wetsvoorstel conservatoire celmateriaalafname
mogelijk maakt en er pas na veroordeling een DNA-profiel wordt opgemaakt, is de celmateriaalafname
substantieel minder ingrijpend dan celmateriaalafname waarna direct een DNA-profiel
wordt bepaald. Kan de regering nader toelichten of het EHRM in specifieke zaken ook
al heeft geoordeeld over conservatoire celmateriaalafname? Kan de regering ook toelichten
welke stappen er zijn gezet in het Verenigd Koninkrijk na het S. en Marper v. Verenigd
Koninkrijk arrest (2008)?
De leden van de SP-fractie juichen het toe dat er met dit wetsvoorstel stappen worden
genomen waarmee de afname van celmateriaal kan worden verhoogd naar 96 procent. Zij
zien echter dat hiervoor de stap wordt genomen om al voor de veroordeling bij verdachten
celmateriaal af te nemen, wat een grote verandering is ten opzichte van de huidige
wetgeving. Zij zien hiermee een strijd tussen een belangrijk doel; namelijk het vergroten
van de kans op afname van 87 naar 96 procent, en de privacy van de verdachten die
nog niet zijn veroordeeld. Deze leden hebben zorgen over zowel de bewaartermijn als
de inbreuk op de privacy van verdachten in het strafproces. Deze leden constateren
dezelfde zorgen bij de consultatie-inbreng van de Nederlandse Orde van Advocaten (NovA),
het OM, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Raad voor de rechtspraak (Rvdr).
Deze leden zien het als positief dat er is tegemoetgekomen aan deze zorgen door de
wet te wijzigen dat er alleen celmateriaal wordt afgenomen bij verdachten die in verzekering
zijn gesteld. Kan de regering aangeven of er hierna nog overleg is geweest met deze
organisaties? Kan de regering inzicht geven in hoeveel verdachten er jaarlijks in
verzekering worden gesteld en daarmee de verwachting van hoeveel mensen er jaarlijks
meer dan in de oude wet, celmateriaal moeten afgeven?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Afdeling eerder benadrukte dat de proportionaliteit
van het voorstel onvoldoende was onderbouwd. Zij vragen de regering in hoeverre tegemoetgekomen
is aan deze kritiek en hoe gewaarborgd wordt dat conservatoire afname van celmateriaal
echt proportioneel is in verhouding tot de ernstige inbreuk op het recht op privacy
en het privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
4. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de NOvA en de Rvdr hebben aangegeven
voorstander te zijn van een scenario waarin het celmateriaal nog later wordt afgenomen,
namelijk nadat een rechter de aard en ernst van de verdenking heeft beoordeeld. Namelijk
op het moment als de bewaring is gevorderd en als de rechter de rechtmatigheid van
de inverzekeringstelling heeft getoetst. Een andere suggestie is om een rechtercommissaris
de zaak te laten beoordelen voorafgaand aan de afname van het celmateriaal. De regering
stelt echter dat uit de impactanalyse blijkt dat afname van celmateriaal op de door
de NOvA en RvdR gesuggereerde momenten maar tot drie procent meer opnames van het
DNA-profiel in de DNA-databank zou leiden. Hoe komt dat dat dit relatief weinig effectief
is? En ook al blijkt uit de rechtspraak van het EHRM en het Hof van Justitie niet
dat de afname van celmateriaal moet worden voorafgegaan door een rechterlijke beoordeling,
dan nog neemt dat naar de mening van de aan het woord zijnde leden niet weg dat een
dergelijke rechterlijke beoordeling wel zal bijdragen aan de proportionaliteit van
het voorstel en onnodige afnames van celmateriaal kan voorkomen. Kan de regering hier
nader op ingaan? En waarom wordt er, ook al blijkt een verplichting daartoe niet uit
de jurisprudentie, niet toch een rechtsmiddel ingevoegd tegen de beslissing tot conservatoire
afname van celmateriaal?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de invoering van conservatoire afname van celmateriaal
bij de inverzekeringstelling ertoe kan leiden dat het afnamepercentage stijgt van
87 naar 96 procent. Deze leden vragen aan de regering in welke situaties alsnog geen
celmateriaal af wordt genomen met de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel
bij verdachten die wel aan de voorwaarden voldoen. Waarop is die 96 procent gebaseerd
en kan dit percentage uiteindelijk hoger uitvallen?
De leden van de SGP-fractie vragen naar de gevallen waarin celmateriaal direct vernietigd
wordt en waarom deze criteria niet expliciet in de wet zijn opgenomen nu de Afdeling
adviseerde hierover expliciete regels in de wet op te nemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien in het licht van het onderhavige wetsvoorstel
enkele vragen die raken aan fundamentele rechtsbeginselen, zoals de onschuldpresumptie,
het recht op de eerbiediging van het privéleven en de bescherming op persoonsgegevens.
Deze leden vragen de regering nader toe te lichten waarom zij de inperking van deze
rechten redelijk acht in het licht van het doel van dit wetsvoorstel. Tevens vragen
deze leden de regering meer informatie te verschaffen over de gevallen waarin binnen
het huidige wettelijke kader niet kon worden overgegaan tot het afnemen van celmateriaal.
Klopt de aanname van deze leden dat dit zowel in relatieve als in absolute zin vooral
delicten betreft met een lage strafmaat? Kan de regering ook opsommen bij welk type
delicten overgegaan kan worden toot een conservatoire afname van celmateriaal? Wordt
hierin gedifferentieerd, en zo niet, is dit wel overwogen?
Voorts hebben de leden van de ChristenUnie-fractie kennisgenomen van de kanttekening
van de Afdeling dat er argumenten te noemen zijn om de bewaartermijn van het celmateriaal
wel te verankeren in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, aangezien regels over
het vernietigen van celmateriaal, inclusief bewaartermijnen, belangrijke waarborgen
vormen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De regering geeft aan
hier niet in mee te gaan, maar de termijn in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken
op te nemen. De regering onderbouwt dit door het feit dat het hoger recht niet dwingend
voorschrijft dat de bewaartermijnen in de wet zelf worden vastgelegd en dat een wijziging
van de bestaande systematiek niet alleen een verdergaande wijziging van de Wet DNA-onderzoek
bij veroordeelden, maar ook van het Wetboek van Strafvordering zou vergen die het
bestek van dit wetsvoorstel te buiten gaat. Deze leden vragen, samen met de Afdeling,
of hiermee wel goed wordt gewaarborgd dat het celmateriaal van de verdachten na bepaalde
tijd wordt vernietigd. Kan de regering, ook in het licht van de andere punten die
de Afdeling naar voren bracht, zoals hierboven beschreven, hierop ingaan?
Tevens lezen de leden van de ChristenUnie-fractie in de memorie van toelichting dat
de verdachte bezwaar kan maken indien een daartoe door de officier van justitie aangewezen
opsporingsambtenaar (of, als afname plaatsvindt in Penitentiaire Inrichting of Justitiële
Jeugdinrichting, door een daartoe door de directeur aangewezen persoon) het celmateriaal
afneemt, wat deze leden goed kunnen volgen. In het verlengde hiervan vragen deze leden
de regering in welke mate de verdachte in algemene zin bezwaar kan maken tegen de
afname van celmateriaal.
5. Alternatieven voor een regeling van conservatoire celmateriaal-afname: schrappen
van het onderzoeksbelang voor DNA-onderzoek op grond van het Wetboek van Strafvordering
en standaardafname celmateriaal bij specifieke verdachten
5.1 Schrappen van het onderzoeksbelang voor DNA-onderzoek op grond van het Wetboek
van Strafvordering
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering geen heil ziet in een rechtsmiddel
tegen de beslissing tot conservatoire afname van celmateriaal, met als doel de vernietiging
van dat celmateriaal, zoals voorgesteld door de AP. De argumentatie hiertegen is dat
het volgens de huidige verdragen geen vereiste is. Is de regering het met de indieners
eens dat dit niet hoeft te betekenen dat het alsnog een goed idee kan zijn dit wel
te doen, zodat de privacy van verdachten wordt bevorderd? Is het niet verstandig dit
direct in de wet vast te leggen in plaats van het bieden van de mogelijkheid om in
beroep te gaan via andere wegen?
6. De toepassing van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bij minderjarigen
6.1 Geen conservatoire celmateriaalafname bij minderjarige verdachten
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering ervoor heeft gekozen om de nieuwe
regeling voor conservatoire celmateriaalafname niet van toepassing te verklaren op
minderjarige verdachten, omdat uit de evaluatie van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
blijkt dat slechts twee procent van de minderjarige veroordeelden onvindbaar is op
het moment dat wordt bevolen om na de veroordeling celmateriaal af te nemen. Kan de
regering toelichten hoe en in welke mate in de ons omringende landen zoals België,
Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk conservatoire DNA-afname bij minderjarigen
mogelijk is gemaakt?
De leden van de VVD-fractie vragen om hoeveel minderjarigen het exact gaat. Hoeveel
is de twee procent waar de regering over schrijft, en kan de regering ook een recentere
inschatting geven, gelet op het feit dat deze cijfers al enige jaren geleden zijn
gepubliceerd? Deze leden menen dat de keuze van de regering ertoe leidt dat een groep
minderjarigen de dans na een eventuele veroordeling ontspringt, omdat er in het geheel
op grond van het voorliggende wetsvoorstel geen celmateriaal wordt afgenomen. Deze
leden benadrukken dat het niet gaat om het bepalen van een DNA-profiel. Het gaat enkel
en alleen om het afnemen van conservatoire celmateriaalafname, wat een relatief beperkte
inbreuk is. Juist omdat het doel van het wetsvoorstel is om een bijdrage te leveren
aan het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten, vragen deze
leden of de regering deze keuze wil heroverwegen, ook in het licht van het beschermen
van slachtoffers en het voorkomen en zo vroeg mogelijk in beeld krijgen van recidivisten.
7. Wijzigingen regeling DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering in algemene zin iets kan zeggen
over in hoeverre inwerkingtreding van het wetsvoorstel ertoe leidt dat celmateriaal
dat momenteel nog wordt bewaard, na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal moeten
worden verwijderd. Kan de regering daarbij ook aangeven in welk type zaken celmateriaal
verwijderd zal worden en waarom hiervoor is gekozen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat celmateriaal nog wordt bewaard als het OM hoger
beroep instelt tegen een door de rechtbank gegeven vrijspraak. De vrijspraak is dan
immers niet onherroepelijk. Deze leden vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot
de gevallen die inmiddels plaatsvinden in het kader van de Innovatiewet Strafvordering
waarin in plaats van een vrijspraak of veroordeling een «eindezaakverklaring» wordt
uitgesproken. Wat gebeurt er dan met al afgenomen celmateriaal en in hoeverre brengt
het wetsvoorstel hier verandering in?
De leden van de VVD-fractie zien dat de begripsomschrijving van de «veroordeelde»
in artikel 1, eerste lid, onder c, anders dan in de consultatieversie van het wetsvoorstel
ongewijzigd zal blijven. Als zij het goed zien valt hier dus niet onder degene die
op grond van de Wet Langdurig Toezicht een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende
maatregel opgelegd heeft gekregen. Waarom is er niet voor gekozen artikel 38z van
het Wetboek van Strafrecht ook onder te brengen in artikel 1, eerste lid onder c van
de Wet DNA-onderzoek? Kan de regering nog nader met het OM en Nederlands Forensisch
Instituut (NFI) in contact treden of alle personen, van wie zij het van belang vinden
voor het doel van de Wet DNA-onderzoek, onder de definitie vallen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in specifieke gevallen de gedwongen afname van
celmateriaal bij verdachten en veroordeelden kan plaatsvinden door middel van het
afnemen van een bepaald soort celmateriaal. Allereerst is dat het geval bij verdachten
die deel uitmaken van eeneiige twee- of meerling in de situatie waarin DNA-onderzoek
moet worden verricht om te achterhalen of het sporenmateriaal van de verdachte of
van diens tweelingbroer- of zus afkomstig is. Deze leden vragen tijdens welk deel
van het onderzoek aan het licht komt of de verdachte onderdeel is van een eeneiige
twee- of meerling. Wat zijn de consequenties als de verdachte of veroordeelde hierover
zelf niet eerlijk is?
8. Gevolgen voor de uitvoering
De leden van de VVD-fractie zijn trots op de mensen die werkzaam zijn bij het NFI
en in de dagelijkse praktijk elke dag werken met DNA-materiaal. Het is voor hun werk
van cruciaal belang dat de wet voldoende ruimte biedt voor de inzet van de laatste
wetenschappelijke inzichten en technieken. Deze leden constateren dat het NFI onder
andere in het kader van het DNA-verwantschapsonderzoek diverse baanbrekende projecten
uitvoert. Aangezien het NFI in het consultatieadvies over het wetsvoorstel in 2023
heeft gewaarschuwd dat een aantal DNA-profielen uit de DNA-databank moet worden verwijderd
en dat dit verstrekkende gevolgen kan hebben voor het strafproces, achten deze leden
het van cruciaal belang dat het wetsvoorstel is geformuleerd aan de hand van de laatste
wetenschappelijke inzichten van het NFI. In dat kader vragen zij of de regering nader
kan toelichten welke aanbevelingen van het NFI uit het consultatieadvies niet zijn
gevolgd; en of het wetsvoorstel en de algemene maatregel van bestuur nu alle grondslagen
bevatten die het NFI noodzakelijk en wenselijk acht bij het uitvoeren van de diverse
projecten met betrekking tot het DNA-verwantschapsonderzoek. Ook zijn zij benieuwd
of het wetsvoorstel voldoende toekomstbestendig is, zodat de praktijk ermee uit de
voeten blijft kan. Deze leden vragen om een uitgebreide reactie van de regering hierop.
De leden van de VVD-fractie lezen in de consultatiereactie van het OM van november
2023 dat er nog een nadere berekening zou volgen die de wetswijziging heeft voor de
uitvoeringsconsequenties, waaronder die van aanpassing van IT-systemen. Kan de regering
aangeven of deze consequenties inmiddels in beeld zijn gebracht?
De leden van de VVD-fractie lezen dat niet van elke inverzekeringgestelde meerderjarige
verdachte celmateriaal kan worden afgenomen. Als het gaat om de inverzekeringgestelde
meerderjarige verdachte voor een licht misdrijf zonder vaste woon- of verblijfplaats,
dan biedt het wetsvoorstel geen grondslag voor conservatoire afname van celmateriaal.
Kan de regering nader toelichten waarom die mogelijkheid ontbreekt, nu het OM dat
ook benoemt in de consultatiereactie van november 2023? Kan de regering nader toelichten
waarom het onwenselijk is voor deze specifieke categorie (immers geen vaste woon-
of verblijfplaats) toch conservatoire afname van celmateriaal toe te staan?
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering nog geen duidelijk antwoord
heeft op de duur van de bewaartermijn waarin het celmateriaal wordt bewaard. De regering
geeft aan «dat het moeilijk is om de bewaartermijn op dit moment al te concretiseren,
omdat nog nader in kaart moet worden gebracht welke termijn tegelijkertijd proportioneel
en effectief is». Deze leden vinden de bewaartermijn echter een essentieel onderdeel
als het gaat om de afweging tussen de effectiviteit van de afname van het celmateriaal
en de privacy van de verdachte, wat het meest essentiële dilemma is van dit wetsvoorstel.
Kan de regering zich voorstellen dat dit onderdeel van groot belang is voor deze afweging?
Waarom is er niet in een eerder stadium al een besluit genomen over de bewaartermijn
nog voordat dit wetsvoorstel naar de Kamer is gestuurd? Wanneer wordt duidelijk wat
de voorgestelde bewaartermijn wordt voor veroordeelden? Wat gebeurt er met het bewaren
van celmateriaal op het moment dat een veroordeelde na het uitzitten van een straf
opnieuw wordt veroordeeld, gezien het feit dat de afname van celmateriaal eenmalig
is? Vindt de regering het proportioneel om celmateriaal van een verdachte te bewaren
als de zaak bijvoorbeeld voor een lange termijn op de plank blijft liggen? Op welke
manier kan worden verzekerd dat er ook daadwerkelijk feilloos en in alle gevallen
vernietigd zal worden als iemand wel verdachte was, maar niet veroordeeld wordt?
De leden van de SP-fractie twijfelen aan de conclusie dat de werklast voor bijvoorbeeld
de politie en de Koninklijke Marechaussee zal afnemen. Aan de ene kant zien zij zeker
het voordeel dat met deze wetgeving er meer automatisering in het werkproces komt
door het celmateriaal al vooraf af te nemen. Aan de andere kant betekent dit dat er
een grote groep bijkomt waarvan het celmateriaal moet worden afgenomen: bij verdachten
die in verzekering zijn gesteld. Hoe staat dit in verhouding tot elkaar? Waarop baseert
de regering de aanname dat de werklast zal afnemen? Wordt er rekening gehouden met
het scenario waarop de werklast toch zou stijgen? Van welke factor op de werklast
wordt nu financieel uitgegaan?
De leden van de SGP-fractie constateren dat dit wetsvoorstel meer capaciteit zal vergen
in de uitvoering, maar dat het uiteindelijk zal leiden tot minder onopgeloste zaken.
Deze leden vragen de regering uiteen te zetten welke concrete cijfers er verwacht
worden en of expliciet uiteengezet kan worden in welke concrete situaties conservatoire
afname zal worden toegepast en hierbij in te gaan op mogelijk verzwarende aspecten
zoals verdachten zonder vast adres, buitenlanders en moeilijk traceerbare personen.
Zij vragen daarbij te benadrukken hoe daarbij rekening gehouden wordt met de proportionaliteit
en subsidiariteit.
9. Financiële gevolgen
De leden van de CDA-fractie lezen dat er periodiek een herijking plaatsvindt van de
geschatte kosten en dat eventuele tegenvallers binnen de begroting van Justitie en
Veiligheid worden opgevangen. Kan de regering een update geven van deze financiële
gevolgen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het eerder niet mogelijk was om de memorie
van toelichting van actuele cijfers te voorzien inzake de hogere of lagere uitgaven
en de dekking van deze financiële consequenties. Zij vragen de regering of deze gegevens
inmiddels beschikbaar zijn en of hier concreet inzicht in kan worden verschaft.
10. Advies en consultatie
In het wetsvoorstel is op advies van de Afdeling een specifieke regeling getroffen
voor het indienen van een bezwaarschrift in gevallen waarin conservatoir celmateriaal
is afgenomen en het na een veroordeling gegeven DNA-bevel niet in persoon is betekend,
zo stellen de leden van de VVD-fractie. Daarbij is geregeld dat in die gevallen wel
een DNA-profiel mag worden opgesteld na het verstrijken van een termijn van veertien
dagen na betekening, zodat de regeling niet tot gevolg heeft dat het wetsvoorstel
zijn nuttig effect verliest. Deze leden vragen naar de implicaties van deze specifieke
regeling voor de uitvoering. Is daar een uitvoeringstoets op gedaan? Tot hoeveel extra
bezwaarschriften per jaar zal deze specifieke regeling leiden? Wat vindt het OM van
deze toegevoegde regeling en zijn de uitvoeringsconsequenties uitputtend in kaart
gebracht, en welke gevolgen heeft deze beslissing voor de geraamde kosten van het
wetsvoorstel? Gelden er specifieke regels rondom het bezwaarschrift of zijn de regels
uit de Algemene wet bestuursrecht rondom bezwaar en de wet dwangsom bij niet tijdig
beslissen onverkort van toepassing?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er jaarlijks nog steeds 47 fte politiemedewerkers
actief werkt aan het opsporen van veroordeelden die geen gehoor hebben gegeven aan
de oproep voor celafname. Waar worden deze politiemedewerkers na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel voor ingezet? Klopt het dat er nog steeds op dit moment zo’n
6000 onvindbare veroordeelden zijn die nog een celstraf moeten uitzitten en dat er
meer capaciteit beschikbaar komt om hen op te sporen?
11. Overig
De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat in het Hoofdlijnenakkoord en
in het regeerprogramma het belang van commerciële genealogische databanken voor DNA-onderzoek
in strafzaken wordt benadrukt. Kan de regering aangeven waarom de Kamer pas in 2026
nader wordt geïnformeerd over de pilot inzake het gebruik van commerciële genealogische
databanken voor DNA-onderzoek in strafzaken? Hoe kan het dat Zweden zo ver voor loopt
op Nederland, terwijl Zweden ook is gebonden aan dezelfde Europese en internationale
regels rondom privacy? Deelt de regering het streven om zo snel mogelijk over te gaan
tot het vaker gebruik van commerciële genealogische DNA-databanken en wat is er nog
nodig om het lopende proces hiervoor te versnellen? Deze leden merken in dit verband
op dat in de Verenigde Staten niet alleen bij cold cases, maar ook bij meervoudige
moordzaken steeds vaker tijdens de opsporingsfase onder strenge voorwaarden genealogische
databanken worden ingezet om de identiteit van een verdachte te achterhalen. Welke
boodschap heeft de regering voor de slachtoffers en nabestaanden van zeer ernstige
misdrijven om dit in Nederland niet toe te staan, ook niet onder zeer strikte (rechterlijke)
waarborgen?
De leden van de SP-fractie constateren dat de wet alleen zal gaan gelden voor het
Europees deel van Nederland. Met welke reden is hiervoor gekozen?
De voorzitter van de commissie, Pool
Adjunct-griffier van de commissie, Meijer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.