Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Kaderbrief SLOA (Wet Subsidiëring Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten) SLO (Stichting Leerplanontwikkeling) en Stichting Cito 2026-2027 (Kamerstuk 36600-VIII-173)
36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025
Nr. 182
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 september 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over de brief van 13 mei 2025 over de Kaderbrief SLOA (Wet Subsidiëring Landelijke
Onderwijsondersteunende Activiteiten) SLO (Stichting Leerplanontwikkeling) en Stichting
Cito 2026–2027 (Kamerstuk 36 600 VIII, nr. 173).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 juni 2025 aan de Staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 4 september 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Easton
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
3
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie
4
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
II
Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
4
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige kaderbrief.
Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de SLO werkt aan de actualisatie
examenprogramma’s voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en start voor een
belangrijk aantal vakken in het schooljaar 2025–2026 met de fase van beproeving. In
hoeverre wil de Staatssecretaris de bevindingen van die beproeving nog bezien met
een vakoverstijgende blik? Wil de Staatssecretaris oplossingen voor problemen die
dan aan het licht komen enkel binnen de afzonderlijke vakken bezien? Of staat zij
ook open voor wijzigingen in de relatieve verdeling ontwerpruimte per vak, mochten
deze in de fase van beproeving toch wenselijk blijken?
Binnen de vakken Nederlands en de moderne vreemde talen vormt schrijfvaardigheid een
belangrijke component, die tegenwoordig echter uitsluitend binnen het schoolexamen
wordt getoetst. Welke ERK1-streefniveaus moeten leerlingen hierbij per vak en per schooltype behalen en hoe laat
de Staatssecretaris dit verankeren in de syllabi van de taalvakken?
Het valt de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat Vlaanderen heel precies gaat
voorschrijven wat je als basisschoolleerling moet kunnen en weten, maar dat in Nederland
de kerndoelen volgens SLO bewust veel minder concreet voorschrijven wat leerlingen
moeten kennen, kunnen en ervaren.2 Kan de Staatssecretaris nader toelichten welke overwegingen ten grondslag liggen
aan deze bewuste vaagheid?
Het vmbo moet jongeren voorbereiden op de continu veranderende arbeidsmarkt. SLO draagt
vanuit haar kennis en expertise in den brede bij aan het toekomstbestendig maken van
het vmbo. De Staatssecretaris erkent dat het huidige vmbo niet voldoende aansluit
op de vragen vanuit het mbo en de arbeidsmarkt en zij daarom is overgegaan tot een
uitgebreide meerjarige verkenning naar de toekomst van het vmbo die enerzijds een
grootschalige actualisering van het beroepsgerichte curriculum betreft en anderzijds
een onderzoek naar de organiseerbaarheid van de vier leerwegen en bijbehorende profielen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de precieze probleemanalyse van
de Staatssecretaris is en in hoeverre de beoogde grootschalige actualisering volgens
de Staatssecretaris ook mag betekenen dat er beperkte wijzigingen in het stelsel in
beeld komen. Deze leden signaleren namelijk dat het huidige vmbo door de vroege determinatie
op twaalfjarige leeftijd onvoldoende recht kan doen aan laatbloeiers. Zij signaleren
daarnaast dat de onderbouw veel te weinig praktijkgericht is maar de bovenbouw al
meteen voor een belangrijk deel beroepsgericht is, waarbij men zich kan afvragen of
het vmbo met beroepsgerichte vakken per se al moet voorsorteren op bepaalde beroepen
en dat het huidige vmbo wordt afgesloten met een examen dat geen betekenis heeft als
startkwalificatie. Deelt de Staatssecretaris deze analyse? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
zouden vmbo- en mbo-scholen gezamenlijk verantwoordelijk willen maken voor een goede
overgang van leerlingen en de mogelijkheden willen verruimen om al op het vmbo een
startkwalificatie te halen zonder dat leerlingen hiervoor naar een andere school hoeven,
desnoods via het verlengen van het vmbo-onderwijs naar vijf jaar. Staat de Staatssecretaris
hiervoor open?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat onvoldoende jongeren kiezen
voor technische opleidingen en willen daarom scholieren goed voorbereiden door hen
al in het primair onderwijs te interesseren in technologie en techniek. Deze leden
vragen of de keuze voor technische opleidingen na het voortgezet onderwijs wordt gestimuleerd
als leerlingen in het voortgezet onderwijs daarvoor te vroeg moeten voorsorteren op
technische profielen. Zou het wellicht niet beter zijn om de keuze voor techniek juist
zo lang mogelijk uit te stellen, maar wel verplicht de relevante onderdelen van wiskunde
en rekenen aan te bieden en programma’s met veel praktisch werk op het gebied van
techniek? Hoe reflecteert de Staatssecretaris op zulke alternatieven?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie memoreren dat de Kamer in 2024 de regering
heeft verzocht om te verkennen wat nodig is om te komen tot één doorstroomtoets en
komen met een mogelijk tijdpad voor de invoering daarvan. De Staatssecretaris heeft
aangekondigd dat de Kamer voor de zomer van 2025 wordt geïnformeerd over de betreffende
motie.3 Kan zij uiteenzetten welke wijzigingen in de wettelijke taken van Stichting Cito
eruit voortvloeien als er straks inderdaad één doorstroomtoets komt? Kan zij ook uitsluiten
dat de onderhavige Kaderbrief impliciet elementen bevat die deze wijziging zouden
vertragen?
Stichting Cito ontwikkelt de centrale examens in het voortgezet onderwijs. Nu heeft
de scholierenorganisatie LAKS4 onlangs gepleit voor een verandering van de weging van de centrale examens van 50%
naar 25% van het uiteindelijke cijfer op het diploma. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
vragen of er iets in de onderhavige Kaderbrief staat dat zich verzet tegen zo’n wijziging.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie waarderen de rol van Stichting Leerplanontwikkeling en
Stichting Cito binnen de landelijke infrastructuur voor curriculumontwikkeling, toetsing
en examinering. Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige Kaderbrief
SLOA, SLO en Stichting Cito 2026–2027 en hebben daarover nog enkele vragen.
Periodiek onderhoud
De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de door de Staatssecretaris ingezette
lijn naar een systeem van periodiek curriculumonderhoud. Dit draagt volgens deze leden
bij aan de voorspelbaarheid, transparantie en doelmatigheid van onderwijsvernieuwingen.
Wel vragen zij aandacht voor de balans tussen stabiliteit in het curriculum en vernieuwingen.
Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat scholen overbelast raken door voortdurende
aanpassingen. En hoe borgt de Staatssecretaris dat bijstelling van het curriculum
daadwerkelijk leidt tot betere leerresultaten?
Focus op basisvaardigheden
Voor de leden van de VVD-fractie is het prioriteit dat iedere leerling met goede beheersing
van taal, rekenen en digitale vaardigheden de school verlaat. Deze leden zijn blij
dat de Staatssecretaris deze prioriteit deelt door in de herziening van de kerndoelen
en de actualisatie van examenprogramma’s deze basisvaardigheden steviger te verankeren.
Zij vragen of de Staatssecretaris kan toelichten hoe SLO in haar werkzaamheden expliciet
prioriteit geeft aan basisvaardigheden. Worden er bijvoorbeeld indicatoren geformuleerd
waarmee de effectiviteit van deze aanpassingen wordt gemonitord?
Verantwoording subsidies
De leden van de VVD-fractie lezen over de overgang van projectsubsidies naar structurele
instellingssubsidies voor SLO. Deze leden moedigen die overgang aan, mits deze gepaard
gaat met een heldere verantwoording over de inzet van middelen. De Staatssecretaris
heeft met SLO afspraken gemaakt over een financiële onderbouwing van de onderhoudskalender.
Zij vragen hoe de verdere verantwoording over de instellingssubsidie vorm krijgt en
hoe dat voor Stichting Cito geregeld is.
Doelmatigheid binnen toetsing en examinering
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van betrouwbare, vergelijkbare
toetsen en examens voor een eerlijke kans op vervolgonderwijs. Deze leden zien daarin
voor Stichting Cito een belangrijke rol. Zij vragen in hoeverre Stichting Cito zich
op organisatieniveau bezighoudt met of inzet op innovatie en efficiency. Wordt er
bijvoorbeeld verkend of er mogelijkheden zijn tot het digitaliseren van examinering?
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de Kaderbrief SLOA (Wet Subsidiëring
Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten) SLO (Stichting Leerplanontwikkeling)
en Stichting Cito 2026–2027 en hebben op dit moment geen verdere vragen of opmerkingen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Kaderbrief SLOA. Deze leden
hebben op dit moment geen verdere vragen.
II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor
hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik thematisch in op de vragen. De
thema’s zijn:
1. Curriculumherziening
2. Vmbo
3. Doorstroomtoets
4. Stichting Cito
5. Verantwoording instellingssubsidie
Thema 1. Curriculumherziening
Vraag 1
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de SLO werkt aan de actualisatie
examenprogramma’s voor de bovenbouw van het vo en volgende schooljaar (2025–2026)
voor een aantal vakken start met de fase van beproeving. Deze leden vragen in hoeverre
de Staatssecretaris de bevindingen van die beproeving nog wil bezien met een vakoverstijgende
blik. Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de Staatssecretaris de
oplossingen voor problemen die in de fase van beproeving aan het licht komen enkel
binnen de afzonderlijke vakken wil bezien, of dat de Staatssecretaris ook open staat
voor wijzigingen in de relatieve verdeling ontwerpruimte per vak, mochten deze in
de fase van beproeving toch wenselijk blijken.
Antwoord
De afgelopen twee jaar hebben vakvernieuwingscommissies met leraren, vakexperts en
curriculumexperts gewerkt aan examenprogramma’s per vak en per leerweg. In de aanpak
zijn clusters van vakken tegelijk herzien en hebben verwante clusters veel afstemming
gezocht. Zo werken alle natuurwetenschappelijke vakken vanuit een gelijk raamwerk
en hebben Nederlands, Fries en de Moderne vreemde talen ook een aansluitende opbouw.
Sinds de start van het traject is er daarmee sprake van een vakoverstijgend perspectief.
In de fase van beproeven worden de examenprogramma’s met leraren, leerlingen én schoolleiders
in de onderwijspraktijk op onderdelen uitgeprobeerd. De informatie en feedback die
daaruit naar voren komt zal worden gebruikt om de eindtermen te verbeteren. Wanneer
hier vakoverstijgende zaken naar voren komen zullen ook deze worden gewogen en waar
nodig tot aanpassingen leiden op de inhouden. Met de schoolleiders zal het vakoverstijgende
element in elk geval worden onderzocht, namelijk hoe dit in de praktijk van de school
vorm kan krijgen. De feedback vanuit elk vak wordt vakspecifiek én vakoverstijgend
gewogen, de aanpassingen aan programma's ook.
Ten aanzien van uw vraag over ontwerpruimte verwijs ik graag naar mijn Kamerbrief
van 29 november.5 Hierin heb ik benoemd dat we de vastgestelde ontwerpruimte als kader handhaven. In
de fase van beproeven zal met scholen worden besproken of de conceptexamenprogramma’s
haalbaar zijn binnen het gestelde kader. Dat kan niet direct leiden tot aanpassingen
in het kader, omdat dit grote gevolgen heeft voor alle andere vakken en kan leiden
tot significante vertragingen. Wel is toegezegd om een handreiking te ontwikkelen
voor het vormgeven van een passende lessentabel. Een belangrijke kanttekening is dat
de ontwerpruimte primair is bedoeld als kader voor curriculummakers om te zorgen dat
het curriculum niet te vol raakt. Het is immers aan scholen zelf om voldoende lessen
in te roosteren voor het behandelen van de examenprogramma’s.
Vraag 2
Binnen de vakken Nederlands en de moderne vreemde talen vormt schrijfvaardigheid een
belangrijke component vormt, die tegenwoordig echter uitsluitend binnen het schoolexamen
wordt getoetst. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke ERK-streefniveaus
leerlingen hierbij per vak en per schooltype moeten behalen en hoe dit wordt verankerd
in de syllabi van de taalvakken.
Antwoord
Binnen de vakken Nederlands en de moderne vreemde talen (mvt) zijn eindtermen opgesteld
die beschrijven wat leerlingen aan het einde van het voortgezet onderwijs (vo) minimaal
moeten beheersen. Voor de moderne vreemde talen is dit uitgewerkt aan de hand van
het Europees Referentiekader voor Talen (ERK). Per taal, vaardigheid en schoolsoort
is vastgelegd welk ERK-niveau leerlingen minimaal dienen te behalen. Deze ERK-niveaus
zijn afgestemd op de positie van de taal in het curriculum en de haalbaarheid binnen
de betreffende onderwijssoort.
De conceptexamenprogramma’s die straks vast worden gelegd in een regeling bevatten
een verdeling van de inhouden over het schoolexamen (SE) en het centraal examen (CE),
voor zover van toepassing. Schrijfvaardigheid maakt hierbinnen onderdeel uit van domein
A (Communicatie) en wordt voor alle mvt-vakken binnen het SE getoetst. De eindtermen
voor schrijfvaardigheid zijn gekoppeld aan passende ERK-niveaus per schoolsoort en
taal. Bij Engels vwo betreft dit bijvoorbeeld B2 of B2+, terwijl voor andere talen
en schoolsoorten lagere niveaus zijn vastgesteld, variërend van A1 (relatief beginnersniveau
voor bijvoorbeeld Chinees en Russisch) tot B1+ (gevorderde taalontwikkeling voor bijvoorbeeld
Duits). Deze niveaus zijn internationaal vergelijkbaar als passende bij het aanleren
van een moderne vreemde taal. SLO beproeft komend schooljaar in hoeverre de voorstellen
voor niveaus realistisch zijn met leerlingen, leraren en schoolleiders tijdens de
fase van beproeven. Hiermee zullen eerst de ERK-niveaus in de examenprogramma’s landen
en dan vervolgens in de syllabi (voor die talen waar een centraal examen voor moet
worden afgelegd).
Vraag 3
Het valt de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat Vlaanderen precies gaat voorschrijven
wat een basisschoolleerling moet kunnen en weten, maar dat in Nederland de kerndoelen
van SLO bewust minder concreet voorschrijven wat leerlingen moeten kennen, kunnen
en ervaren. De leden vragen of de Staatssecretaris nader kan toelichten welke overwegingen
ten grondslag liggen aan deze keuze.
Antwoord
Het voorgestelde curriculum voor eindtermen in het basisonderwijs in Vlaanderen vertoont
veel gelijkenissen met het voorgestelde Nederlandse curriculum, maar verschilt ook
op bepaalde plekken. Ook de nieuwe kerndoelen en examenprogramma’s in Nederland zijn
veel concreter, om meer houvast te geven aan leraren, methodemakers en toetsenmakers.
Ze hebben een vaste en heldere opbouw die duidelijk maakt wat leerlingen moeten kunnen,
welke kennis en vaardigheden zij nodig hebben en wat de school daarvoor moet aanbieden.
Echter, bij het Nederlandse geactualiseerde curriculum is door SLO bewust gekozen
om geen minimumeisen met veel specificaties te formuleren, maar een ambitieus curriculum
na te streven voor álle leerlingen. Bij het opstellen van minimumdoelen is het risico
dat het onderwijs zich gaat beperken tot het behalen van de ondergrens terwijl het
wenselijk is dat scholen verder kijken dan het minimum. Ook beperkt het gebruik van
te veel doelen en specificaties de handelingsruimte van de leraar om het onderwijs
aan te passen op de leerling, de regio of op de ambities van de school. Waar die specificaties
absoluut noodzakelijk zijn – bijvoorbeeld op het gebied van referentieniveaus voor
taal en rekenen – gaan we dat wel doen.
In het Vlaamse curriculum wordt tevens gewerkt met tussendoelen. In Nederland is er
bewust voor gekozen dit niet te doen. Door te werken met tussendoelen kunnen scholen
en leraren zich vooral gaan richten op het behalen van deze tussenniveaus in plaats
van de duurzame en brede ontwikkeling. Door geen tussendoelen vast te leggen wordt
scholen de ruimte geboden om – op basis van hun leerlingenpopulatie – zelf te bepalen
hoe zij toewerken naar het einddoel.
Om scholen in Nederland te ondersteunen bij de vertaalslag van kerndoelen naar het
onderwijs, ontwikkelt SLO leerlijnen. De leerlijnen bieden inzicht hoe scholen aan
een kerndoel kunnen werken en hoe een kerndoel opgedeeld kan worden in verschillende
leerniveaus. Dit biedt scholen houvast bij het concretiseren van de kerndoelen en
het vormgeven van hun onderwijspraktijk. Op deze manier is er enerzijds ruimte voor
maatwerk en een schooleigen invulling van het curriculum. Anderzijds biedt het ondersteuning
aan scholen in de vorm van doordachte en ontwikkelingsgerichte leerlijnen.
Vraag 4
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris gaat voorkomen dat scholen
overbelast raken door voortdurende aanpassingen in het curriculum.
Antwoord
Curriculumontwikkeling krijgt een cyclisch en voorspelbaar systeem. Een langetermijnkalender
biedt scholen tijdig inzicht in aankomende wijzigingen. Daarnaast weegt één centraal
loket curriculumsignalen en worden deze alleen verwerkt bij gepland onderhoud. Hiermee
wordt de voorspelbaarheid van wijzigingen in het curriculum vergroot en de balans
bewaakt tussen noodzakelijke vernieuwing en stabiliteit in het onderwijs.
Vraag 5
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris gaat borgen dat de bijstelling
van het curriculum leidt tot betere leerresultaten.
Antwoord
Een nieuw curriculum leidt niet vanzelfsprekend tot betere leerresultaten. Het curriculum
legt een stevige basis maar daadwerkelijke kwaliteitsverbetering is afhankelijk van
een breed veranderproces waarin samenwerking en eigenaarschap van het hele onderwijsveld
centraal staan. Daarbij geldt dat de leraar het onderwijs maakt. Leermiddelen, toetsen,
de concrete inrichting van het curriculum op schoolniveau en tal van andere factoren
zijn medebepalend voor de uiteindelijke leerresultaten. Daarom komt er een integrale
ondersteuningsaanpak gericht op curriculumontwikkeling, professionele ontwikkeling
en versterking van schoolorganisaties. Een brief die in september naar uw Kamer wordt
verzonden gaat nader in op de uitwerking van deze aanpak. Daarnaast stelt SLO, in
opdracht van het Ministerie van OCW, een advies op voor een landelijk plan voor monitoring
van het curriculum. De uitwerking van dit advies wordt onderdeel van het systeem van
periodiek onderhoud en geeft inzicht in de implementatie, effecten en ontwikkelbehoeften
van het curriculum in de praktijk. Vlak na de zomer stuur ik uw Kamer een brief over
hoe we de curriculumimplementatie willen vormgeven.
Vraag 6
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris om een toelichting hoe SLO
in haar werkzaamheden expliciet prioriteit geeft aan basisvaardigheden. Aanvullend
hierop vragen de leden van de VVD-fractie of er bijvoorbeeld indicatoren worden geformuleerd
waarmee de effectiviteit van deze aanpassingen t.b.v. de basisvaardigheden wordt gemonitord.
Antwoord
Bij de actualisatie van de kerndoelen geeft SLO op verschillende manieren prioriteit
aan de basisvaardigheden. Bij de oplevering van de kerndoelen is prioriteit gegeven
aan de kerndoelen voor Nederlands en rekenen en wiskunde. De geactualiseerde set is
in april jongstleden opgeleverd en het streven is dat deze kerndoelen augustus 2026
wettelijk zijn verankerd. Scholen hoeven daar niet op te wachten en kunnen nu al aan
de slag met deze set kerndoelen. Op 1 september jongstleden zijn de kerndoelen opgeleverd
voor de leergebieden burgerschap en digitale geletterdheid en volgen de overige leergebieden
dit najaar. Ook in deze sets legt SLO de focus op lezen, schrijven en rekenen. Daarnaast
biedt SLO ondersteuning aan scholen door het ontsluiten van kennis en het bieden van
handreikingen over het versterken van de basisvaardigheden van hun leerlingen.
Of het geactualiseerde voldoende effect heeft op het versterken van de basisvaardigheden
vraagt om monitoring van het uitgevoegde curriculum. SLO levert in opdracht van OCW
een advies op over de monitoring van het curriculum. Na de zomer ontvangt uw Kamer
informatie over dit advies. Daarnaast zijn er in het kader van het Masterplan Basisvaardigheden
concrete doelen vastgesteld over de ambities op de basisvaardigheden. Uw Kamer wordt
jaarlijks over de voortgang geïnformeerd.
Thema 2. VMBO
Vraag 7
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat de precieze probleemanalyse van
de Staatssecretaris is en in hoeverre de beoogde grootschalige actualisering volgens
de Staatssecretaris ook mag betekenen dat er beperkte wijzigingen in het stelsel in
beeld komen. Deze leden signaleren namelijk dat het huidige vmbo door de vroege determinatie
op twaalfjarige leeftijd onvoldoende recht kan doen aan laatbloeiers. Zij signaleren
daarnaast dat de onderbouw veel te weinig praktijkgericht is maar de bovenbouw al
meteen voor een belangrijk deel beroepsgericht is, waarbij men zich kan afvragen of
het vmbo met beroepsgerichte vakken per se al moet voorsorteren op bepaalde beroepen
en dat het huidige vmbo wordt afgesloten met een examen dat geen betekenis heeft als
startkwalificatie. Deelt de Staatssecretaris deze analyse?
Antwoord
Het vmbo moet jongeren voorbereiden op de continu veranderende arbeidsmarkt. Het klopt
dat het huidige vmbo niet altijd voldoende aansluit op de vragen vanuit het mbo en
de arbeidsmarkt. Ik herken dus de geschetste punten van de GroenLinks-PvdA-fractie.
Daarom ben ik bezig met een uitgebreide meerjarige verkenning naar de toekomst van
het vmbo. Deze betreft enerzijds een grootschalige actualisering van het beroepsgerichte
curriculum en anderzijds een onderzoek naar de organiseerbaarheid van de vier leerwegen
en bijbehorende profielen. Ik informeer uw Kamer hier in het najaar van 2025 over.
Vraag 8
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden vmbo- en mbo-scholen gezamenlijk verantwoordelijk
willen maken voor een goede overgang van leerlingen en de mogelijkheden willen verruimen
om al op het vmbo een startkwalificatie te halen zonder dat leerlingen hiervoor naar
een andere school hoeven, desnoods via het verlengen van het vmbo-onderwijs naar vijf
jaar. Staat de Staatssecretaris hiervoor open?
Antwoord
Tijdens het debat over het vmbo in 2024 is toegezegd meerdere beleidsvarianten voor
een verlengd vmbo uit te werken in een beleidsreactie, inclusief een variant met het
oriëntatiejaar. Deze uitwerking wordt opgenomen in de verkenning naar de toekomst
van beroepsgerichte profielen in het vmbo, die in het vierde kwartaal van 2025 naar
uw Kamer wordt verstuurd. Hierbij wordt ingegaan op een variant waarbij de leerling
een startkwalificatie kan behalen op de vmbo-school. In de context van de verkenning
wordt bezien of een startkwalificatie tijdens de vmbo-periode, eventueel via een extra
schooljaar, passend en organiseerbaar is in het onderwijsveld.
Vraag 9
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat onvoldoende jongeren kiezen
voor technische opleidingen en willen daarom scholieren goed voorbereiden door hen
al in het primair onderwijs te interesseren in technologie en techniek. Deze leden
vragen of de keuze voor technische opleidingen na het voortgezet onderwijs wordt gestimuleerd
als leerlingen in het voortgezet onderwijs daarvoor te vroeg moeten voorsorteren op
technische profielen. Zou het wellicht niet beter zijn om de keuze voor techniek juist
zo lang mogelijk uit te stellen, maar wel verplicht de relevante onderdelen van wiskunde
en rekenen aan te bieden en programma’s met veel praktisch werk op het gebied van
techniek? Hoe reflecteert de Staatssecretaris op zulke alternatieven?
Antwoord
Deze vraag laat de moeilijke balans zien tussen keuzevrijheid en verdieping enerzijds
en een brede basis anderzijds. Voor sommige leerlingen zal het uitstellen van een
profielkeuze voordelig werken, omdat zij dan een bredere basis meekrijgen. Andere
leerlingen weten echter heel goed wat ze willen. Dat geeft aan dat het niet wenselijk
is om voor alle leerlingen volledig tot het einde van het voortgezet onderwijs te
wachten met meer differentiatie in vakken, en benadrukt ook het belang van goede loopbaanbegeleiding.
Kijkend naar de techniek, zijn er inderdaad flinke tekorten op de arbeidsmarkt in
de technische sector, net zoals in de zorg, het onderwijs, defensie en de beveiligingssector
en uniformberoepen. Dankzij alle investeringen in Sterk Techniek Onderwijs (vmbo)
en Techkwadraat (po/havo/vwo) komen veel leerlingen al vanaf jonge leeftijd – en in
het primair onderwijs – in aanraking met technische beroepssectoren, veel meer dan
in de andere sectoren zoals hierboven eerder benoemd.
Op dit moment vinden er verkenningen plaats naar de toekomstbestendigheid van zowel
de bovenbouw vmbo als havo/vwo. Het Ministerie van OCW start daarnaast met een pilot
rond bredere leerroutes in de onderbouw. In de beide bovenbouwverkenningen en de onderbouwpilot
komen inrichtingsvraagstukken aan bod. Het uitgangspunt is hierbij wel dat het voortgezet
onderwijs leerlingen een stevige basis door middel van taal en rekenen biedt, waarmee
ze kunnen doorstromen naar een breed pallet aan mbo-, hbo- en wo-vervolgopleidingen.
In het najaar van 2025 wordt de verkenning vmbo naar uw Kamer verstuurd. De verkenning
havo/vwo volgt in 2026.
Thema 3. Doorstroomtoets
Vraag 10
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris naar een uiteenzetting
van wijzigingen in de wettelijke taken van Stichting Cito die voortvloeien uit een
stelsel met één doorstroomtoets.
Antwoord
Op dit moment brengt het Ministerie van OCW drie scenario’s in kaart voor de invoering
van één doorstroomtoets. Daarover heeft uw Kamer in april een brief6 ontvangen en in het najaar van 2025 (in tegenstelling tot «voor de zomer», dat in
de toezegging is gecorrigeerd) ontvangt uw Kamer het eindverslag. Het eindverslag
geeft zicht op relevante afwegingen en hoe de komende jaren naar een eventueel nieuw
stelsel van doorstroomtoetsen kan worden toe gewerkt. Aangezien daarover eerst politieke
besluitvorming moet plaatsvinden kan op dit moment geen uitspraak worden gedaan over
een eventuele wijziging in de rol van Stichting Cito binnen het stelsel van doorstroomtoetsen.
Vraag 11
Aanvullend hierop vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of kan worden uitgesloten
dat de Kaderbrief SLOA elementen bevat die deze wetswijziging zouden vertragen.
Antwoord
De politieke besluitvorming is leidend voor eventuele wijzigingen die zouden kunnen
plaatsvinden binnen het stelsel van doorstroomtoetsen. Met de onderhavige Kaderbrief
worden geen ontwikkelingen voorzien die de ruimte voor die politieke besluitvorming
beperken. Na oplevering van het eindverslag in het najaar van 2025 kan meer gezegd
worden over de gevolgen van stelselwijzigingen voor de activiteiten van Stichting
Cito en die zullen dan in volgende Kaderbrieven landen.
Thema 4. Stichting Cito
Vraag 12
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of er iets in de Kaderbrief SLOA staat
dat zich verzet tegen een wijziging in de weging van het centraal examen (van 50%
naar 25%) binnen het eindexamen.
Antwoord
Nee, de Kaderbrief SLOA heeft daar geen consequenties op. De werkzaamheden van Stichting
Cito en SLO volgen uit de vigerende wet- en regelgeving, waarin ook de weging van
het schoolexamen en het centraal (schriftelijk) examen binnen het eindexamen is opgenomen.
Indien er tot een wijziging van de weging zou worden besloten dan is er eerst een
aanpassing van de regelgeving nodig, waarna dit zijn weerslag kan krijgen in de Kaderbrief.
Vraag 13
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre Stichting Cito zich op organisatieniveau
bezighoudt met of inzet op innovatie en efficiency. Aanvullend hierop vragen de leden
van de VVD-fractie of Stichting Cito mogelijkheden tot het digitaliseren van examinering
verkent.
Antwoord
Stichting Cito geeft met de uitvoering van haar werkzaamheden zoals omschreven in
de Kaderbrief uitvoering aan haar wettelijke taak. Hierbij besteedt Stichting Cito
continu aandacht aan het optimaliseren en verbeteren van deze werkzaamheden. Het onderzoeken
van innovaties op het gebied van onderwijskundig meten is hier een belangrijk onderdeel
van. In afstemming met relevante partijen wordt bepaald welke innovaties wenselijk
en passend zijn om door te voeren in de diensten en producten die Stichting Cito levert.
Daarnaast werkt Stichting Cito aan het verbeteren van de efficiency van de processen
rondom toetsontwikkeling en -afname. Hierbij wordt onder meer gekeken naar schaalbare
ICT-oplossingen en het optimaliseren van logistieke en administratieve processen.
Stichting Cito verkent en implementeert – waar dit mogelijk en passend is – al geruime
tijd digitale oplossingen rondom examinering. Zo worden diverse toetsen inmiddels
digitaal afgenomen. Zo hebben de centrale examens in het vmbo-bb/kb al ruim tien jaar
een digitale vorm en is de overheidsdoorstroomtoets DOE digitaal. Ook wordt in onderzoeksprojecten
ervaring opgedaan met digitaal adaptief toetsen, waarbij de moeilijkheidsgraad van
vragen zich aanpast aan het niveau van de leerling.
Uw Kamer is in een Verzamelbrief die vóór het zomerreces is verzonden, geïnformeerd
over de start van het programma digitaal examineren. De examenketen gaat binnen dit
programma, onder leiding van het College voor Toetsen en Examens (CvTE), onderzoeken
op welke manier examinering in het voortgezet onderwijs verder verbeterd kan worden
met behulp van digitalisering. Stichting Cito heeft een belangrijke rol in dit programma.
Thema 5. Verantwoording instellingssubsidies
Vraag 14
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verantwoording over de instellingssubsidie
van SLO vorm krijgt. Daarnaast zijn ze benieuwd hoe de verantwoording over de instellingsubsidie
voor Stichting Cito geregeld is.
Antwoord
SLO en Cito vallen voor de verantwoording van hun instellingssubsidie onder de voorschriften
van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (paragraaf 7.1–7.8). SLO en Stichting
Cito leggen jaarlijks op verschillende momenten verantwoording af over de instellingssubsidie.
Om de voortgang van de werkzaamheden te kunnen monitoren, leveren SLO en Stichting
Cito elk jaar voor de zomer een voortgangsrapportage op waarin wordt ingegaan op de
voortgang van de werkzaamheden in het lopende kalenderjaar. Daarnaast vinden er op
reguliere basis overleggen en afstemmingsmomenten plaats met het Ministerie van OCW
om de voortgang van activiteiten te bespreken of eventueel bij te stellen (zowel inhoudelijk
als financieel). Tot slot leveren SLO en Stichting Cito in het voorjaar een activiteitenverslag
op over het voorgaande kalenderjaar inclusief financieel verslag en jaarrekening met
accountantsverklaring. Op basis van de gevraagde verantwoordingsinformatie wordt achteraf
de subsidie vastgesteld. Indien er middelen resteren aan het einde van het jaar, worden
die toegevoegd aan het bestemmingsfonds publiek van de betreffende stichting of teruggestort
naar OCW.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A.E.W. Easton, adjunct-griffier