Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Rajkowski en Michon-Derkzen over het bericht ‘student encampment for Palestine’ op de Universiteit van Amsterdam (UvA)
Vragen van de leden Rajkowski en Michon-Derkzen (beiden VVD) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Justitie en Veiligheid over de «student encampment for Palestine» op de Universiteit van Amsterdam (ingezonden 25 juni 2025).
Antwoord van Minister Hermans (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de Minister
van Justitie en Veiligheid (ontvangen 4 september 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 2655 en 2746.
Vraag 1
Bent u bekend met de oproep van begin mei 2025 van Samidoun om deel te nemen aan een
«student encampment for Palestine» die van 2 tot 20 juni plaatsvond op de Roeterseilandcampus
van de Universiteit van Amsterdam (UvA)?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel en zeer zorgelijk is dat een
organisatie als Samidoun, die in andere landen is verboden wegens banden met terreurbewegingen,
in Nederland openlijk betrokken is bij en oproept tot demonstraties op universiteitscampussen?
Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de prominente rol van Samidoun bij deze demonstraties, mede in het
licht van de kabinetswens om via het Openbaar Ministerie (OM) een verbod op deze organisatie
te laten uitspreken?
Antwoord 2 en 3
In algemene zin vindt het kabinet organisaties en verenigingen die in Nederland steun
uitspreken voor terroristische organisaties, extremisme en terrorisme bevorderen en
geweld verheerlijken absoluut verwerpelijk. Extremistische uitingen, zoals haatzaaien,
opruiing en aanzetten tot geweld horen niet thuis in onze democratische rechtsstaat.
Zoals u begrijpt kan er niet op individuele casuïstiek in worden gegaan, zo ook niet
waar het gaat over de specifieke betrokkenheid van organisaties bij demonstraties,
omdat hiermee in de bevoegdheid van de lokale driehoek, te weten de burgemeester,
de politie en het Openbaar Ministerie, wordt getreden. Het verbieden van organisaties
valt onder het civielrechtelijke domein. Het is aan het Openbaar Ministerie om een
verzoek tot het verbieden van een rechtspersoon te doen bij de rechter. Uiteindelijk
is het aan de rechter om een organisatie te verbieden.
Tevens heeft het kabinet, conform het Regeerprogramma 2024 en in reactie op verschillende
moties, waaronder de motie Yeşilgöz c.s.1, een verkenning uitgevoerd naar de wijze waarop andere landen met eerdergenoemde
type organisaties omgaan. Op 15 mei jl. is uw Kamer hierover geïnformeerd.2 Uit de verkenning volgt dat andere landen interessante instrumenten hebben om dergelijke
organisaties aan te pakken. Dit biedt aanknopingspunten voor nader onderzoek. Hierover
zal de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer in het najaar van 2025 nader informeren.
Vraag 4
Op welke manier biedt het door het kabinet aangekondigde wetvoorstel Strafbaarstelling
verheerlijken terrorisme handvaten om de betrokkenheid van eventuele terroristische
organisaties bij dit soort demonstraties en bezettingen aan te pakken?
Antwoord 4
Het kabinet geeft uitvoering aan het Regeerprogramma 2024 door het verheerlijken van
terrorisme (inclusief de verspreiding van terroristische boodschappen) en het openlijk
betuigen van steun aan terroristische organisaties strafbaar te stellen. Het daartoe
strekkende wetsvoorstel is recent in consultatie gegeven. Verheerlijkende of steun
betuigende boodschappen kunnen bijdragen aan radicalisering en het plegen van (terroristisch)
geweld, door de anderen ontvankelijk te maken voor deze ideeën. De voorgestelde strafbaarstellingen
onderstrepen het gevaar dat (denkbeelden van) terroristische organisaties veroorzaken
in onze maatschappij en het belang dat dit kabinet hecht aan de bescherming van de
nationale veiligheid en democratische rechtsstaat.
Het Wetboek van Strafrecht kent op dit moment verschillende strafbaarstellingen waarmee
in het openbaar gedane uitingen, waaronder ook het tonen van bepaalde afbeeldingen
of symbolen, strafrechtelijk aangepakt kunnen worden, zoals opruiing (tot terroristische
misdrijven), groepsbelediging en het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen
mensen. De voorgenomen strafbaarstelling van het verheerlijken van terroristische
misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld en van het openlijk betuigen
van steun aan een terroristische organisatie vormt een aanvulling op het bestaande
wettelijke instrumentarium. Het prijzen van terroristisch geweld wordt zelfstandig
strafbaar, ook wanneer anderen niet direct worden opgeroepen tot het plegen van geweld.
Dat is nu nog niet het geval. Daarnaast wordt het strafbaar om in het openbaar steun
te betuigen aan een verboden terroristische organisatie. Daarbij kan onder meer worden
gedacht aan het in het openbaar dragen van kleding met symbolen of logo’s van zo’n
organisatie.
Of deze nieuwe strafbaarstellingen kunnen worden toegepast op uitingen die bij demonstraties
in het openbaar worden gedaan, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Dit
is ter beoordeling van het Openbaar Ministerie en, indien strafrechtelijke vervolging
wordt ingesteld, aan de rechter. Daarbij kan ook worden onderzocht of er betrokkenheid
is geweest van bepaalde organisaties of groeperingen, en zo ja, hoe die betrokkenheid
strafrechtelijk dient te worden gekwalificeerd. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een
strafbare vorm van deelneming, zoals medeplegen of uitlokking.
Vraag 5
Krijgen onderwijsinstellingen met de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme
handvaten om in te kunnen grijpen bij het tonen van symbolen van terroristische organisaties
op en rondom universiteitsgebouwen en andere onderwijsinstellingen? Zo ja, op welke
manier dan? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel wenselijk zou moeten
zijn?
Antwoord 5
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is het afhankelijk van de omstandigheden
van het geval of de nieuwe strafbaarstellingen kunnen worden toegepast op uitingen
die bij demonstraties in het openbaar worden gedaan. Daarom kan er op dit moment niet
vooruit worden gelopen op de vraag of het wetsvoorstel onderwijsinstellingen handvatten
biedt. Wel is het zo dat instellingen op basis van de wet en hun huis- en gedragsregels
afwegen wat wel en niet kan op privéterrein van hun instelling. De onderwijsinstellingen
hebben afgesproken dat, indien zij van mening zijn dat er sprake is van een gepleegd
strafbaar feit, er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie. Het is aan het Openbaar
Ministerie en, indien vervolging wordt ingesteld, aan de rechter om te bepalen of
er in het concrete geval sprake is geweest van strafbare feiten.
Vraag 6
Deelt u de analyse dat deze bezetting, net als eerdere rellen en bezettingen, het
onderwijsproces ontregelt en de autoriteit van het universiteitsbestuur ondermijnt?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
De besturen op de instellingen spannen zich dagelijks in om hun verantwoordelijkheid
voor de organisatie en continuïteit van het primaire proces in een veilige leer- en
werkomgeving in te vullen. Dat betekent niet dat er geen incidenten plaatsvinden.
In de praktijk komen besturen voor lastige dilemma’s te staan wanneer zij geconfronteerd
worden met gebeurtenissen, incidenten of bezettingen waarbij zij het evenwicht moeten
vinden tussen het demonstratierecht, de academische vrijheid en de continuïteit van
onderwijs en onderzoek in een veilige leer- en werkomgeving. Door het stellen van
heldere regels (waaronder de gezamenlijke «Richtlijn protesten») en deze te handhaven,
de inzet van onder andere risicogericht toegangsbeleid, en inzet op verbetering van
de informatiedeling tussen instellingen en lokale driehoek, ziet de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap dat de weerbaarheid van instellingen tegen verstoringen het
afgelopen jaar is verhoogd. In de Kamerbrief van 3 juli jl. over veiligheid op universiteiten
en hogescholen wordt hierop ingegaan en in de bijlage wordt door de koepels toegelicht
hoe zij dit doen.3
Vraag 7 en 8
Bent u van mening dat zolang er geen beslissing is genomen over een eventueel verbod
op Samidoun, onderwijsinstellingen aangemoedigd moeten worden om afstand te nemen
van deze organisatie en aanwezigheid ervan op hun instelling te weren?
Bent u bereid om onderwijsinstellingen te informeren over waarom andere landen Samidoun
op de terrorismelijst hebben staan en dat het onwenselijk is dat zulke organisaties
de sfeer en het debat op onderwijsinstellingen domineren en sturen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 7 en 8
Het is zaak dat het debat over de aanwezigheid van Samidoun op de campussen door de
academische gemeenschap zelf op het scherpst van de snede gevoerd wordt. Het is aan
de besturen van instellingen om dit debat te faciliteren en hierover te besluiten.
Uiteraard zijn zij hierop aanspreekbaar. In de bijlage bij de Kamerbrief over veiligheid
op universiteiten en hogescholen wordt een toelichting gegeven over welke mechanismen
van escalatie er mogelijk zijn wanneer protesten op universiteiten of hogescholen
uit de hand lopen of de veiligheid van studenten en medewerkers gevaar loopt.
Verder is voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland.
De organisatie Samidoun spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties.
De organisatie Samidoun legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld, waaronder
geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Ook
spreekt de organisatie actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Dergelijke
uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Zo heeft dit er in oktober 2024
toe geleid dat een lid van deze organisatie vreemdelingrechtelijk gesignaleerd werd.
Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil
betreden of hier wordt aangetroffen. Zoals gezegd is er in onze rechtsstaat ruimte
om scherpe discussies te voeren en hiertoe bijeenkomsten te organiseren, maar altijd
binnen de grenzen van de wet.
Vraag 9
Klopt het dat er nu geen landelijke richtlijnen bestaan over hoe om te gaan met dit
soort bezettingen? Zo nee, welke richtlijnen zijn er dan? Zo ja, bent u het eens met
de stelling dat de aangekondigde escalatieladder een dergelijke richtlijn moet vormen
waarin concrete verantwoordelijkheden worden vastgelegd?
Antwoord 9
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 hebben universiteiten en hogescholen gezamenlijk
de «richtlijn protesten» opgesteld. Deze richtlijn is ingebed in escalatiemogelijkheden
bij veiligheidssituaties, waarover uw Kamer is geïnformeerd via de in het antwoord
op vraag 7 en 8 genoemde Kamerbrief en bijlagen.
Vraag 10
Heeft u of uw ambtenaren, vooruitlopend op de aangekondigde escalatieladder, steeds
contact gehad met de UvA over de handhaving van huisregels en het inschakelen van
politie bij dergelijke acties?
Antwoord 10
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het afgelopen jaar regelmatig
gesproken met bestuurders van universiteiten en hogescholen, waaronder ook de UvA
en hierbij ook vertegenwoordigers uit het veiligheidsdomein uitgenodigd over de omgang
met demonstraties en bezettingen en onderlinge samenwerking. In de Kamerbrief over
veiligheid op universiteiten en hogescholen en bijlage van de koepels wordt ingegaan
op de handhaving van huisregels en de samenwerking met de veiligheidsketen.
Vraag 11
Deelt u de mening dat studenten die zich schuldig maken aan illegale bezetting, vernieling
of het verhinderen van onderwijs in het uiterste geval moeten kunnen worden geschorst
of hun recht op studiefinanciering kunnen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Als de huisregels en ordemaatregelen van instellingen worden overtreden kunnen instellingen
op basis van artikel 7.57h van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
(WHW) maatregelen nemen tegen studenten, waaronder het tijdelijk of definitief ontzeggen
van de toegang of in het uiterste geval beëindiging van inschrijving. Indien instellingen
overgaan tot ontzegging of opschorting van de inschrijving van een student, vervalt
ook het recht op studiefinanciering. Inschrijving is immers een vereiste om studiefinanciering
te kunnen ontvangen. Het vervallen van het recht op studiefinanciering is daarbij
een gevolg van de stopzetting van de inschrijving en geen op zichzelf inzetbare strafmaatregel.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.