Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Baarle over het bericht ‘Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljarden aan Israëlische wapenindustrie’
Vragen van het lid Van Baarle (DENK) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, van Justitie en Veiligheid en van Financiën over het bericht «SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie» (ingezonden 23 mei 2025).
Antwoord van Minister Brekelmans (Buitenlandse Zaken), mede namens de Minister van
Justitie en Veiligheid (ontvangen 1 september 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 2437.
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten «SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen
miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»1 en «Kortsluiting in het internationaal recht»2?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Vindt u het moreel verwerpelijk dat deze zakenmannen via hun in India gevestigde bedrijf
«SASMOS» elektronische componenten aan onder andere de Israëlische wapenfabrikanten
Elbit; Rafael; en Israel Aerospace Industries leveren?
Antwoord 2
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of
personen.
Vraag 3
Klopt het dat de strafrechtelijke vervolging van deze zakenmannen binnen de rechtsmacht
van Nederland valt zoals is gebleken uit eerdere, vergelijkbare gevallen? Kunt u uiteenzetten
op basis van wat voor jurisdictie, welke wetten en regels dat nu weer zou kunnen gebeuren?
Antwoord 3
Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van gedragingen die
mogelijk strafbaar handelen opleveren en waarover Nederland rechtsmacht heeft. Indien
het Openbaar Ministerie het na een dergelijke beoordeling opportuun acht om tot vervolging
over te gaan, is het aan de rechter om een uiteindelijk oordeel te vellen over de
vraag of Nederland rechtsmacht heeft. Bij een dergelijke beoordeling kan worden gekeken
naar de rechtsmachtbepalingen in het Wetboek van Strafrecht, maar – afhankelijk van
de precieze verdenking – ook naar rechtsmachtbepalingen in andere wetten zoals bijvoorbeeld
de Wet internationale misdrijven.
Vraag 4
Weet u of het Openbaar Ministerie al een onderzoek heeft lopen naar deze zakenmannen?
Antwoord 4
Hier kan het kabinet geen uitspraken over doen.
Vraag 5 en 6
Wat is uw oordeel over de Israëlische wapenbedrijven waarmee deze mannen op grote
schaal handel drijven? Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Elbit en Rafael beelden
van aanvallen op illegaal bezette Palestijnse gebieden gebruiken in hun promotievideo’s?
Wat vindt u ervan dat journalisten hebben aangetoond dat bij sommige van die aanvallen
kinderen zijn omgekomen? Wat vindt u ervan dat deze bedrijven vervolgens met schaars
geklede vrouwen proberen de moord op Palestijnse kinderen met hun wapensystemen «sexy»
te maken? Wat is uw standpunt over het seksueel en commercieel uitbuiten van oorlogsmisdrijven
door deze bedrijven?
Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Israel Aerospace Industries ook «battle tested»
drones (getest op Palestijnen in de illegaal bezette gebieden) hebben verkocht aan
Vladimir Poetin, zelfs na de illegale annexatie van de Krim en de MH17-ramp waarbij
196 Nederlanders werden vermoord? Hoe staat u tegenover het feit dat deze drones een
sleutelrol speelden in Poetin’s operaties in Syrië, waarmee het brute regime van Assad
overeind werd gehouden? Wat vindt u ervan dat Israël Russische piloten opleidde om
deze drones in te zetten, wat tot onnoembaar veel oorlogsmisdrijven heeft geleid?
Antwoord 5 en 6
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of
individuen. Staten dienen zich te houden aan internationaal recht. Het kabinet benadrukt
het belang van naleving van het internationaal recht en roept staten op hun verantwoordelijkheid
te nemen. Zie tevens het antwoord op vraag 15.
Van ondernemingen uit staten die de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen hebben onderschreven, zoals Israël,
wordt verwacht dat zij zakendoen in lijn met deze internationale kaders. Dit betekent
dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen
en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken. Volgens deze internationale kaders
dienen ondernemingen in situaties van gewapend conflict normen van humanitair oorlogsrecht
te respecteren en aangescherpte gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
Vraag 7
Vindt u ook dat handel met wapenbedrijven zoals Elbit, Rafael en Israel Aerospace
Industries tegen alle ethische standaarden indruist? Zo ja, wat doet u ertegen dat
Nederlanders niet meer voor honderden miljoenen handelen met deze bedrijven? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 7
De Nederlandse uitvoer van militaire goederen naar Israël wordt zorgvuldig getoetst
aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole. Daar waar een duidelijk risico bestaat
dat militaire goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van
de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
Daarmee voldoet de Staat aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen ten aanzien
van wapenexportcontrole. Dat is onlangs bevestigd in het vonnis van de voorzieningenrechter
in de zaak Al-Haq c.s. tegen de Staat (d.d. 13 december 2024).
Materieelsamenwerking van defensie met Israëlische bedrijven vindt plaats binnen de
kaders van het kabinetsbeleid en de Europese aanbestedingswetgeving. De Israëlische
defensie-industrie ontwikkelt systemen die belangrijk zijn voor de doorontwikkeling
en modernisering van de Nederlandse krijgsmacht. Defensie heeft in Israël geproduceerde
militaire middelen en systemen aangeschaft vanwege de kwaliteit en relatief snelle
beschikbaarheid daarvan.
Vraag 8
Wat vindt u ervan dat de wapens van deze fabrikanten sinds oktober 2023 op grote schaal
worden ingezet door het Israëlische leger in Gaza, met name in het licht van de consensus
onder genocideonderzoekers dat Israël genocide pleegt in Gaza?
Antwoord 8
Het kabinet staat voor de veiligheid en het bestaansrecht van de Staat Israël. Dat
betekent ook dat Israël over een defensie-industrie moet kunnen beschikken. Het kabinet
veroordeelt de aanval van Hamas op 7 oktober 2023 ten stelligste; tegelijkertijd roept
het huidige Israëlisch handelen urgente vragen op over de proportionaliteit daarvan.
Vanaf het begin van het conflict roept het kabinet Israël op om in overeenstemming
met het internationaal recht te handelen bij het optreden in de Gazastrook. Het is
van belang dat op verschillende manieren en vanuit diverse landen druk wordt uitgeoefend
op de regering Netanyahu om de situatie op de grond onmiddellijk te verbeteren. Dit
is ook de reden dat Nederland onder andere in mei 2025 de brief aan de Hoge Vertegenwoordiger
heeft gestuurd om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord
te evalueren.
Gezien de aanhoudende catastrofale situatie in de Gazastrook en het niet nakomen van
de afspraken met de EU, heeft het kabinet besloten om zowel nationale- als Europese
maatregelen te nemen. Uw Kamer is hierover middels een brief op 28 juli jl.3 geïnformeerd. Graag verwijzen wij u ook naar de Kamerbrief van 21 januari 20254. Hierin is opgenomen de verplichting van derde staten om genocide te voorkomen. In
de brieven van 18 juni 20255, 28 juli 2025 en de beantwoording van de Kamervragen van het lid Dassen van 24 juni
20256 is hierop verder invulling gegeven. Tot slot is het kabinet op 7 april overgegaan
tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing van de algemene vergunningen
NL007 en NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming [Kamerstuk 22 054, nr. 454].
Vraag 9
Zouden de elektrische bedradingsoplossingen van SASMOS voor drones, straaljagers en
tanks, die SASMOS zelf met de «bloedsomloop en het centrale zenuwstelsel van het menselijk
lichaam» vergelijkt door de recent aangescherpte exportcontroles van Nederland voor
export naar Israël komen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u ervan dat deze elektrische
onderdelen op grote schaal naar Israël worden uitgevoerd door SASMOS?
Antwoord 9
Op basis van het SOMO-rapport is niet met zekerheid te zeggen welke goederen SASMOS
precies exporteert. Daarom is niet vast te stellen of hiervoor een vergunningplicht
geldt en of hiervoor in een hypothetisch geval bij export vanuit Nederland een exportvergunning
is vereist. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Vraag 10 en 11
Wat vindt u ervan dat de export van SASMOS naar Israël flink is gestegen sinds oktober
2023? Vindt u het ook zorgelijk dat het er alles van weg heeft dat SASMOS enorm profiteert
bij iedere oplaaiing van het geweld in Gaza? Wat vindt u er bijvoorbeeld van dat alleen
al in maart 2025, de maand waarin Israël het staakt-het-vuren beëindigde, SASMOS op
20 verschillende dagen producten naar Israël heeft verscheept?
Bent u voorts bereid om de relaties van SASMOS met andere Nederlandse bedrijven onder
de loep te nemen, zoals GKN Aerospace en de in Brabant gevestigde Lumipol Group? Bent
u het namelijk eens dat het Nederlandse businessnetwerk met de Israëlische wapenindustrie
doorgelicht moet worden om in kaart te brengen of er sprake is van medeplichtigheid
aan Israëlische oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide?
Kunnen de belastingdienst, douane en FIOD hier een rol bij spelen?
Antwoord 10 en 11
Het kabinet doet in beginsel in het openbaar geen uitspraken over individuele bedrijven
of personen. Alle Nederlandse bedrijven hebben zich te houden aan de wet. Als er aanwijzingen
zijn dat bedrijven de wet hebben overtreden, dan zal dit worden onderzocht door de
relevante toezichthouder. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake
is van gedragingen die mogelijk strafbaar handelen opleveren.
Vraag 12
Heeft u überhaupt ooit een waarschuwing aan dit soort bedrijven gegeven dat er een
groot risico is dat hun producten bijdragen aan grove schendingen van het internationaal
recht vanwege gebruik door het Israëlische leger? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat
zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord
ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Volgens deze kaders dienen bedrijven mensenrechtenrisico’s, in hun waardeketens
te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. Het is uiteindelijk
de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken
binnen de kaders van de wet.
Vraag 13
Bent u het eens dat het evident is dat de zakenmannen uit het artikel zich bewust
waren van de mogelijkheid dat hun materiële hulp gebruikt zou worden voor het plegen
van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of genocide en dat ze dat
risico aanvaardden?
Antwoord 13
Het kabinet doet daar geen uitspraken over. Het is in individuele zaken aan de rechter
om te oordelen of bepaald handelen internationale misdrijven oplevert, indien en voor
zover het Openbaar Ministerie het opportuun acht om tot vervolging over te gaan.
Vraag 14
Bent u het ook eens dat uit jurisprudentie (denk aan de zaak Frans van Anraat in 2009,
en Guus van Kouwenhoven in 2018) bleek dat het voldoende was dat de veroordeelde personen
wisten wat de daders van plan waren en niet noodzakelijkerwijs hun intentie hoefden
te delen om strafrechtelijk veroordeeld te worden? Bent u het met andere woorden eens
dat de Nederlandse rechtbanken de dolus eventualis hebben gehanteerd omdat deze steunt op «de aanname van risico» in plaats van «kennis»
van het feit dat wapens werkelijk worden ingezet voor het begaan van internationale
misdrijven? Hoe beschouwt u dat in relatie tot de onderhavige casus?
Antwoord 14
Door de Nederlandse rechter zijn in het verleden inderdaad personen uit de private
sector met de Nederlandse nationaliteit veroordeeld voor medeplichtigheid aan oorlogsmisdrijven.
In die zaken stelde de rechter vast dat sprake was van opzet en dat deze personen
wisten dat door derden oorlogsmisdrijven zouden worden gepleegd dan wel dat zij zich
willens en wetens hadden blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat derden oorlogsmisdrijven
zouden plegen door gebruikmaking van de geleverde goederen.
De beoordeling of sprake is van opzet is – zoals ook uit deze jurisprudentie volgt
– afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is aan de rechter om een dergelijke
beoordeling te maken indien en voor zover het openbaar ministerie het opportuun acht
om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Ik kan mij daar niet over uitlaten.
Vraag 15
Bent u het tot slot eens dat er een nationale aanpak moet komen tegen private handelingen
die bijdragen aan schendingen van het internationaal recht door Israël in Gaza en
de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, welke instanties zouden hierbij betrokken moeten
worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Iedere staat dient zich te houden aan internationaal recht. In het advies van het
Internationaal Gerechtshof van 19 juli 20247 wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde
staten voor de activiteiten van private partijen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.P. Brekelmans, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.