Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Piri en Hirsch over het bericht van SOMO over Israëlische wapenindustrie
Vragen van de leden Piri en Hirsch (beiden GroenLinks-PvdA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over het artikel «SOMO: «Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»» (ingezonden 26 mei 2025).
Antwoord van Minister Brekelmans (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 1 september 2025).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2436.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «SOMO: «Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen
miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»», en het onderliggende onderzoek van SOMO?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Kent u het bedrijf SASMOS, dat sinds 7 oktober 2023 voor meer dan 38 miljoen dollar
aan onderdelen naar Israël exporteerde, en voor meer dan 25 miljoen dollar leverde
aan fabrikanten die gevechtsvliegtuigen en drones leveren aan het Israëlische leger?
Is het u bekend dat drie Nederlandse zakenmannen directeuren en mede-eigenaren zijn
van SASMOS, en op douaneaangiften consequent worden genoemd als contactpersonen voor
deze zendingen?
Antwoord 2 en 3
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of
personen.
Vraag 4
Bent u ermee bekend dat er in het verleden Nederlanders, zoals Frans van Anraat voor
het leveren van chemicaliën voor chemische wapens van Saddam Hoessein, en Guus Kouwenhoven
voor wapenhandel aan Charles Taylor, zijn veroordeeld voor medeplichtigheid bij oorlogsmisdrijven?
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Onderschrijft u dat de Nederlandse Staat verplichtingen heeft voortvloeiend uit het
internationaal recht om te voorkomen dat Nederlandse staatsburgers en Nederlandse
bedrijven medeplichtig worden aan ernstige internationale misdaden, zoals genocide?
Antwoord 5
Een staat kan aansprakelijk zijn voor het schenden van een internationaalrechtelijke
verplichting, maar is daarentegen niet aansprakelijk voor een internationaal misdrijf
gepleegd door een individu. Het handelen van een individu kan niet toegerekend worden
aan een staat tenzij dit individu een overheidsfunctionaris is, of handelt in opdracht
van die staat of onder zijn directie, instructie of controle staat.
Internationale misdrijven zijn door de Nederlandse Staat strafbaar gesteld. Nederlandse
staatsburgers en bedrijven dienen zich aan de wet te houden. Ingevolge het opportuniteitsbeginsel
is het aan het Openbaar Ministerie om zelfstandig te beslissen óf, en zo ja, wie en
voor welk strafbaar feit wordt vervolgd.
Vraag 6
Vindt u dat de Nederlandse Staat de verplichting heeft om, in lijn met de Advisory
Opinion van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, stappen te nemen om handel-
en investeringsrelaties te voorkomen die bijdragen bij de instandhouding van de illegale
situatie in de bezette Palestijnse Gebieden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
In de Kamerbrief van 9 december 20242 is geconstateerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli
20243 de instandhouding van het Nederlandse beleid rechtvaardigt. Mede gezien de voortdurende
verslechtering van de situatie in de bezette gebieden, heeft het kabinet inmiddels
besloten het ontmoedigingsbeleid actief uit te dragen en wordt onderzocht of de toepassing
van dit beleid kan worden uitgebreid naar bijvoorbeeld pensioenfondsen. U bent hierover
geïnformeerd in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2025 en de
Kamerbrief van 28 juli 2025.
Aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld die raken aan import van producten uit de onrechtmatige
nederzettingen, betreffen in beginsel een EU-competentie. De Hoge Vertegenwoordiger
Kaja Kallas heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 juni 2025 aangegeven de
Europese Commissie te zullen vragen om een analyse van de consequenties van het IGH-advies
voor het beleid van de EU. Nederland verwelkomt dit voornemen en roept hier in EU-verband
al langere tijd toe op, in lijn met de motie van Baarle4. Bovendien zet Nederland zich, conform de motie Van Campen en Boswijk5, in EU-verband in voor handelspolitieke maatregelen tegen de onrechtmatige nederzettingen,
zoals een handelsverbod of prohibitieve invoerheffingen. Indien er onvoldoende draagvlak
is voor dergelijke maatregelen in de EU, zal Nederland in samenwerking met gelijkgezinde
landen maatregelen overwegen. Daarnaast zet Nederland zich in voor sancties tegen
gewelddadige kolonisten, parallel aan sancties tegen Hamas/PIJ.
Vraag 7
Zo ja, vindt u dat hierop volgt dat de Nederlandse Staat maatregelen moet nemen om
te voorkomen dat Nederlandse burgers (onderdelen van) militair materieel aan Israël
leveren?
Antwoord 7
In algemene zin geldt voor de uitvoer van militaire goederen naar Israël dat deze
zorgvuldig wordt getoetst aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole. Daar waar
een duidelijk risico bestaat dat militaire goederen gebruikt worden bij het begaan
van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt
een vergunningaanvraag afgewezen. Zo zijn er sinds 7 oktober 2023 elf vergunningaanvragen
met eindgebruik in Israël afgewezen. In dezelfde periode werden 8 vergunningen met
eindgebruik in Israël toegewezen. Sinds het aantreden van dit kabinet op 2 juli 2024
zijn er 6 vergunningen met eindgebruik in Israël toegewezen. Dit gaat onder meer om
de uitvoer van onderdelen voor het Iron Dome-luchtafweersysteem (conform motie-Kahraman), drie vergunningen m.b.t. onderdelen
voor marineschepen, en één vergunning voor demonstratiematerieel dat na beursdeelname
in Nederland weer is geretourneerd naar Israël waarvan het eindgebruik niet bij de
Israëlische krijgsmacht ligt. De drie vergunningen voor de uitvoer van onderdelen
voor marineschepen zijn vanwege de verslechterende omstandigheden in de Gazastrook
herbeoordeeld aan de hand van de Europese wapenexportcontrolecriteria. De uitkomst
van deze herbeoordeling was dat het risico op ongewenst eindgebruik dermate groot
werd geacht waardoor de drie vergunningen in juli jl. zijn ingetrokken.
Ook is het kabinet overgegaan tot het intrekken van de algemene vergunning NL002 en
aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL010 door Israël uit te sluiten
als land van eindbestemming [Kamerstuk 22 054, nr. 454]. Daarmee kan het kabinet ook enkele typen transacties naar Israël, die tot 7 april
2025 als relatief laagrisico transacties konden plaatsvinden, onder de gewijzigde
c.q. opgeheven algemene vergunningen per transactie toetsen.
Vraag 8
Neemt de Nederlandse overheid op dit moment proactief maatregelen om Nederlandse bedrijven
en staatsburgers te waarschuwen en te wijzen op risico’s van medeplichtigheid aan
internationale misdaden, waaronder genocide? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 8
Het kabinet past exportcontrole toe op de uit- en doorvoer van strategische goederen.
Hiertoe moeten burgers en bedrijven uit Nederland zich verhouden. Voor Nederlanders
die voor bedrijven in het buitenland werken geldt dat zij zich dienen te houden aan
lokale wet- en regelgeving en eventuele internationaal geldende maatregelen zoals
sancties.
Aanvullend verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal
opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk
verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Volgens deze kaders dienen bedrijven o.a. mensenrechtenrisico’s, in hun
waardeketens te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. De Nederlandse
overheid informeert en ondersteunt Nederlandse bedrijven hierbij. Het is uiteindelijk
de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken
binnen de kaders van de wet.
Vraag 9
Welke verplichtingen hebben Nederlandse individuen en bedrijven om zorg te dragen
dat zij geen activiteiten ontplooien die bijdragen aan ernstige internationale misdaden?
Antwoord 9
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 8 verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven
dat zij invulling geven aan de (vrijwillige) internationale normen op het gebied van
internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Volgens deze kaders
dienen ondernemingen in situaties van gewapend conflict normen van humanitair oorlogsrecht
te respecteren. In de context van gewapende conflicten of een verhoogd risico op grove
misbruiken moeten ondernemingen aangescherpte gepaste zorgvuldigheid toepassen met
betrekking tot negatieve gevolgen, met inbegrip van schendingen van het humanitair
oorlogsrecht.
In dit verband is ook relevante EU-regelgeving van belang. Zo is onlangs de Anti-dwangarbeidverordening
op 13 december 2024 in werking getreden. Deze wet verbiedt bedrijven om producten
die met dwangarbeid zijn vervaardigd op de EU-markt te brengen of daarvandaan uit
te voeren. Dit verbod geldt voor alle producten, bedrijven en economische sectoren.
De verplichtingen voor bedrijven treden vanaf 14 december 2027 in werking. Momenteel
wordt in Brussel ook onderhandeld over het Omnibus I pakket. Onderdeel daarvan is
de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Deze richtlijn verplicht grote ondernemingen die actief zijn op de Europese
interne markt feitelijke of potentiële nadelige gevolgen op de mensenrechten en het
milieu in hun waardeketens zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of beëindigen. De
richtlijn verwijst naar een reeks mensenrechten- en milieuverdragen om aan te geven
welke nadelige gevolgen voor mens en milieu moeten worden voorkomen en op welke risico’s
ondernemingen op grond van de richtlijn gepaste zorgvuldigheid moeten toepassen. Inmiddels
is de raadspositie op de CSDDD vastgesteld en zullen de trilogen in het najaar starten.
Vraag 10
Gezien de uitspraak van 26 januari 2024 van het Internationaal Gerechtshof dat derde
staten zoals Nederland alles in het werk moeten stellen om genocide in Gaza te voorkomen,
en de constatering van gezaghebbende instituten zoals het NIOD en Amnesty International
dat er sprake is van genocide of genocidaal geweld in Gaza, en de constatering van
de Minister van Buitenlandse Zaken dat Israël op dit moment het oorlogsrecht schendt,
onderschrijft u dat het leveren van onderdelen voor militair gebruik aan Israël zoals
door SASMOS op dit moment een risico in zich draagt van het bijdragen aan ernstige
schendingen van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 21 januari 20256. Hierin is opgenomen de verplichting van derde staten om genocide te voorkomen. In
de brief van 18 juni 20257 en de beantwoording van de Kamervragen van het lid Dassen van 24 juni 2025 is hierop
verder invulling gegeven. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Vraag 11
Vindt u dat de aanhoudende wapenleveringen van SASMOS de drie Nederlandse zakenlieden
kan blootstellen aan vervolging wegens medeplichtigheid aan deze misdaden, zoals experts
in internationaal strafrecht aangeven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Het kabinet kan hier geen uitspraken over doen. Het is aan het Openbaar Ministerie
om te beoordelen of het aanleiding ziet en het opportuun acht om tot strafrechtelijke
vervolging over te gaan.
Vraag 12, 13 en 14
Is er contact geweest met de drie bij SASMOS betrokken Nederlandse burgers, om hen
te wijzen op de risico’s van medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden of zelfs genocide?
Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet? Overweegt u andere stappen
te nemen?
Zijn er, voor zover u bekend, andere buitenlandse bedrijven met grote betrokkenheid
van Nederlanders investeerders, bestuurders, of directieleden, die op grote schaal
onderdelen of eindproducten leveren die gebruikt worden door het Israëlische leger?
Antwoord 12, 13 en 14
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of
burgers. Alle Nederlandse bedrijven en burgers hebben zich te houden aan de wet. Als
er aanwijzingen zijn dat bedrijven de wet hebben overtreden, dan zal dit worden onderzocht
door de relevante toezichthouder. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen
of sprake is van gedragingen die mogelijk strafbaar handelen opleveren.
Vraag 15
In het geval dat SASMOS een Nederlands bedrijf was geweest, dat vanuit Nederland exporteerde,
onder welke Nederlandse exportvergunningen zouden de producten van SASMOS genoemd
in het SOMO-rapport vallen? En zouden deze producten, gelet op de recente aanpassingen
van exportregels richting Israël, door Nederlandse bedrijven geëxporteerd mogen worden?
Antwoord 15
Op basis van het SOMO-rapport is niet met zekerheid te zeggen welke goederen SASMOS
exporteert. Daarom is niet vast te stellen of hiervoor een vergunningplicht geldt
en of hiervoor in een hypothetisch geval bij export vanuit Nederland een exportvergunning
is vereist. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.P. Brekelmans, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.