Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over klachten tegen kritische rechters binnen de jeugdsector
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretarissen van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over klachten tegen kritische rechters binnen de jeugdsector (ingezonden 16 juli 2025).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 29 augustus 2025).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2814.
Vraag 1
Bent u bekend met de Kamervragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract onder
nummer 2025Z14673 ingezonden op 14 juli 2025?1 Zou u deze onderstaande vragen aanvullend aan deze eerdere vragen en gelijktijdig
willen beantwoorden?
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Bent u bekend met het artikel in het Dagblad van het Noorden van 15 juli 2025 van de journalisten Erik Bloem en Bas van Sluis waarin wordt beschreven
dat Jeugdbescherming Noord (JBN) een klacht heeft ingediend tegen een kinderrechter
en tweemaal in gesprek is gegaan met het bestuur van de Rechtbank Noord-Nederland?2
Antwoord 2
Ja
Vraag 3
Is in de zaak waarover gepubliceerd is door het Dagblad van het Noorden de klachtenregeling
Rechtbank Noord Nederland3, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 27 januari 2025, volledig, tijdig en
correct gevolgd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Het is aan de rechtbank zelf om een oordeel te geven over de klachtenregeling Rechtbank
Noord Nederland.
Vraag 4
Wat is uw oordeel over het feit dat een Gecertificeerde Instelling (GI) als JBN gesprekken
eist met het gerechtsbestuur vanwege onvrede over rechterlijke uitspraken? Past dit
binnen het karakter van een onafhankelijke rechtspraak? En had JBN niet de normale
procesgang moeten volgen door het indienen van een hoger beroep bij het Gerechtshof?
Antwoord 4
Van eisen is geen sprake. Er heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een bestuurslid
van de Rechtbank Noord-Nederland en de bestuurder van Jeugdbescherming Noord, in aanwezigheid
van een vertegenwoordiger van de advocatuur. Dit gesprek was bedoeld als kennismaking
en om de situatie binnen Jeugdbescherming Noord toe te lichten. Daarnaast heeft Jeugdbescherming
Noord gebruik gemaakt van de formele klachtenregeling van de rechtbank. Dit betrof
een klacht over de wijze van bejegening richting medewerkers van Jeugdbescherming
Noord. Naar aanleiding daarvan heeft nog een gesprek plaatsgevonden met de president
van de rechtbank en de klachtenfunctionaris. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat de
klacht is ingetrokken. De gesprekken hadden geen betrekking op de inhoudelijke beoordeling
van zaken, daar staat het hoger beroep voor open.
Vraag 5
Klopt het dat één van deze gesprekken pas is bevestigd nadat journalisten van het
Dagblad van het Noorden hier navraag naar deden? Acht u deze gang van zaken transparant
en in lijn met democratische controle op de rechtspraak?
Antwoord 5
De rechtspraak is onafhankelijk. De gerechten bepalen zelf met wie zij gesprekken
voeren. In het belang van transparantie wordt bij dergelijke gesprekken, indien passend,
een vertegenwoordiger van de advocatuur uitgenodigd. Dat is ook hier gebeurd.
Vraag 6
Bent u het ermee eens dat het zorgelijk is dat de Rechtbank Noord-Nederland JBN uitnodigt
terwijl andere procespartijen dit voorrecht niet hebben?
Antwoord 6
De rechtbank geeft aan vaker overleg te voeren met externe organisaties, net als andere
gerechten. Gerechten hebben dit recht en het is niet aan mij om hierover te oordelen.
Rechtbank Noord-Nederland en JBN hebben aangegeven dat het gesprek op 2 juni jl. ging
om een kennismakingsgesprek met de nieuwe bestuurder van JBN. Het gesprek op 20 juni
heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de klacht die JBN heeft ingediend over de
wijze van bejegening richting medewerkers van JBN. JBN heeft deze klacht ingediend
conform de klachtenregeling. Het horen van een klager kan een onderdeel zijn van de
klachtprocedure.
Vraag 7
Wat is uw reactie op het feit dat JBN intern op intranet een klacht tegen een specifieke
rechter heeft geplaatst? Acht u dit handelen in lijn met professioneel en zorgvuldig
bestuursbeleid? Wordt hiermee niet bewust het risico genomen dat het gezag van de
betreffende rechter(s) wordt ondermijnd?
Antwoord 7
Ik ga niet over de interne organisatie van een GI en heb daarom ook geen oordeel over
wat een GI wel of niet intern plaatst op intranet.
Vraag 8 en 9
Deelt u de zorg dat wanneer bestuurders van een gecertificeerde instelling zich publiekelijk
of intern expliciet afzetten tegen de rechtspraak – zoals in het geval van JBN – dit
een signaalfunctie heeft richting jeugdbeschermers, waardoor het risico ontstaat dat
rechterlijke uitspraken genegeerd of onvoldoende serieus genomen worden? Hoe voorkomt
u dat ouders en kinderen, die gelijk krijgen van een rechter, desondanks in de praktijk
worden geconfronteerd met onwil of passief verzet van uitvoerende professionals? Acht
u het reëel dat dit ertoe kan leiden dat jeugdbeschermers opdrachten of beschikkingen
van rechters bewust niet (meer) uitvoeren, omdat zij zich gesterkt voelen door het
bestuurlijke standpunt?
Hoe beoordeelt u het risico dat medewerkers van JBN hierdoor worden aangemoedigd om
rechters tijdens zittingen uit te dagen of provoceren om zo klachten te kunnen onderbouwen?
Antwoord 8 en 9
Een gecertificeerde instelling kan, net als andere procespartijen, een klacht indienen,
zolang deze niet gaat over de inhoud van de uitspraak. Indien het gaat om de wijze
van bejegening richting de medewerkers staat het een partij dus vrij om hierover een
klacht in te dienen volgens de klachtenregeling van de rechtbank.
GI’s moeten altijd uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken, ook als de GI het
niet eens is met de uitspraak. Indien de GI het niet eens is met de uitspraak van
een rechter kan zij daartoe in hoger beroep.
Vraag 10
Vindt u dat deze gang van zaken duidt op een zorgelijke bestuurscultuur binnen JBN?
Acht u deze instelling, mede op basis hiervan, nog geschikt om kinderbeschermingsmaatregelen
aan de rechter voor te leggen en vervolgens uit te voeren?
Antwoord 10
Met betrekking tot het functioneren en de kwaliteit van een jeugdbeschermingsorganisatie
is bij wet een aantal waarborgen geregeld; met een certificering moeten ze voldoen
aan vastgestelde, strenge kwaliteitseisen wat betreft processen en werkwijzen van
de instellingen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de
kwaliteit. De inspecties hebben een verdiepend toezicht uitgevoerd naar de kwaliteit
van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering bij JBN.4 Zij hebben naar aanleiding van de uitkomsten verscherpt toezicht ingesteld bij JBN.
De inspecties hebben in dit toezicht ook gekeken naar de bestuurlijke verantwoordelijkheid
voor de kwaliteit en tijdigheid van de uitvoering. JBN heeft tot medio januari 2026
de tijd om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren.
Daarnaast moet de GI voldoen aan het certificeringskader jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Het Keurmerkinstituut – als onafhankelijke certificeringsinstelling – is verantwoordelijk
voor de toetsing van gecertificeerde instellingen op basis van de normen uit het certificeringskader.
Het KMI heeft in december jl. een overbruggingscertificaat afgegeven aan JBN. Hiermee
heeft JBN 9 maanden de tijd (met een mogelijke verlenging van 3 maanden) om verbeteringen
door te voeren. Als het KMI hierna voldoende vertrouwen heeft in JBN, ontvangen zij
wederom een regulier certificaat.
Daarnaast is de Raad van Toezicht van de GI verantwoordelijk voor het toezicht op
het beleid en de algemene gang van zaken van een GI.
Vraag 11
Wordt binnen de procedure van certificering van GI's getoetst of de instelling een
rechtsstatelijk verantwoorde houding heeft ten opzichte van de rechterlijke macht?
Zo nee, bent u bereid deze toets met de grootst mogelijke spoed toe te voegen?
Antwoord 11
Nee en ik ben ook niet van plan om dit toe te voegen aan het normenkader JB en JR.
In dit normenkader staan eisen waaraan GI’s moeten voldoen om een certificaat te krijgen.
Dit normenkader is bedoeld om landelijke kwaliteitsnormen vast te stellen voor de
uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Vraag 12, 13 en 14
Wat zegt dit incident over de feitelijke machtsverhoudingen in de jeugdzorg? Begrijpt
u dat dit voorbeeld het beeld bij ouders, kinderen en advocaten oproept dat GI’s –
in tegenstelling tot ouders, kinderen en advocaten – direct bestuurlijk kunnen interveniëren
bij rechtbanken? Wat vindt u hiervan? Moet dit beeld niet direct publiekelijk worden
rechtgezet door bijvoorbeeld publiekelijk uit te spreken dat dit niet passend is bij
de taakvervulling van een GI?
Deelt u de opvatting dat dit incident de noodzaak onderstreept om het ketenpartnerschap
structureel te herzien, waarbij GI’s geen toegang meer hebben tot gerechtsbesturen
voor klachten over individuele rechters?
Acht u het wenselijk dat de rechterlijke macht gesprekken voert met uitvoerende instellingen
als JBN over de inhoud van uitspraken, zonder dat daarbij wederhoor of openbaarheid
is gewaarborgd?
Antwoord 12, 13 en 14
In de eerste plaats staat het elke organisatie vrij om een gesprek met een rechtbank
aan te vragen of een klacht in te dienen. Dit geldt ook voor GI’s. Er heeft een kennismakingsgesprek
plaatsgevonden waarbij een vertegenwoordiger van de advocatuur aanwezig was. Daarnaast
is een gesprek naar aanleiding van een klacht over de bejegening richting medewerkers
van JBN. Het horen van de klacht is onderdeel van de klachtenprocedure.
JBN heeft aangegeven dat de gesprekken geen betrekking hadden op de inhoudelijke beoordeling
van zaken. Ook de Rechtbank Noord-Nederland heeft aangegeven dat het gesprek niet
ging over individuele zaken. Het is aan JBN en de rechtbank zelf om, indien een ander
beeld is ontstaan, hierop te reageren. Dat is niet aan mij.
Vraag 15
Hoe ziet u de rol van het ministerie als toezichthouder op GI's in het licht van deze
situatie? Vindt u dat hier sprake is van overschrijding van grenzen die ingrijpen
of sancties rechtvaardigen? Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en
de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek te laten doen naar het handelen van
de bestuurder van JBN en te onderzoeken of dit handelen past bij haar taakvervulling?
Bent u voornemens om de bestuurder hierover te ontbieden en te bevragen over haar
handelen?
Antwoord 15
Het toezicht op de GI’s is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de
Inspectie Justitie en Veiligheid. De inspecties houden onafhankelijk toezicht op de
kwaliteit van de uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De inspecties
voeren thans bij JBN toezicht uit naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming
en jeugdreclassering. De inspecties kijken in hun onderzoek ook naar de wijze waarop
de bestuurder verantwoordelijkheid neemt als de organisatie de kwaliteit van de uitvoering
onvoldoende kan waarmaken. Wanneer de bestuurder hier niet in slaagt, verwachten de
inspecties dat bestuurders transparant zijn over de onwenselijke gevolgen hiervan
voor jeugdigen en hun gezinnen. Het rapport over het verdiepend toezicht bij JBN is
op 24 juli jongsleden door de inspecties openbaar gemaakt. De inspecties hebben naar
aanleiding van de uitkomsten verscherpt toezicht ingesteld bij JBN. Zie verder het
antwoord op vraag 8 en 9 en het antwoord vraag 12, 13 en 14.
Vraag 16
Bent u voornemens om samen met de Raad voor de rechtspraak afspraken te maken over
wat wel en niet behoort tot de taken van de gecertificeerde instellingen en richtlijnen
op te stellen dat dergelijke (geheime) gesprekken en afspraken tussen partijen niet
meer voor kunnen komen?
Antwoord 16
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 4 en 6.
Vraag 17
Overweegt u in het licht van dit incident om de certificering van JBN te laten her
beoordelen of in te trekken?
Antwoord 17
Nee. Het is niet aan mij maar aan het Keurmerkinstituut (hierna KMI) – als zelfstandig
bestuursorgaan – om te oordelen over de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Indien het KMI constateert dat GI’s niet op alle onderdelen voldoen aan het normenkader
Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat worden verleend.
Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden worden afgegeven,
mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in
het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. In december
heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en is een tijdelijk
overbruggingscertificaat afgegeven.
Vraag 18
Bent u het ermee eens dat wat hier is gebeurd het vertrouwen in de rechtsstaat ernstig
kan schaden en dat dit niet helpend is in het herstel van vertrouwen in de toch al
broze staat waar de rechtsstaat in verkeert?
Antwoord 18
Alle schijn van onder drukzetting van de rechtspraak kan het vertrouwen in de rechtsstaat
schaden. Op basis van de gesprekken die ik heb gevoerd met JBN en de Rechtbank Noord-Nederland
(zie vraag 4 en 6), ben ik van mening dat hier in dit geval geen sprake van is en
bestaande procedures zijn gevolgd.
Het is aan de rechtspraak zelf om te reflecteren op haar keuzes wie wel en wie niet
te spreken en hoe dit het vertrouwen in haar onafhankelijkheid beïnvloedt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.