Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over het artikel Trouw waarin de staatssecretaris het opsluiten van jongeren in de gesloten jeugdzorg weer mogelijk wil maken
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid over het artikel Trouw waarin de Staatssecretaris het opsluiten van jongeren in de gesloten jeugdzorg weer mogelijk wil maken (ingezonden 14 juli 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Tielen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
28 augustus 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2787.
Vraag 1
Bent u op de hoogte van het artikel in Trouw van 10 juli 2025 met de titel «Jeugdzorg
mag jongeren weer opsluiten, als het aan het kabinet ligt. «Dit is schadelijk»»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat u op dezelfde dag (13 juni 2025) zowel een brief naar de Kamer
heeft gestuurd waarin u voorstelt de Jeugdwet aan te passen zodat kamerinsluiting
’s nachts weer mogelijk wordt2, als een reactie op het rapport van het Europees Comité ter voorkoming van foltering
(CPT), waarin Nederland benadrukt werk te maken van het afbouwen van vrijheidsbeperking
in de jeugdzorg3?
Antwoord 2
De kabinetsreactie op het CPT-bezoek is op 13 juni 2025 naar de Kamer verstuurd. De
brief over het aanpassen van wet- en regelgeving voor de gesloten jeugdhulp is op
17 juni 2025 naar de Kamer verstuurd.
Vraag 3
Hoe verhoudt uw wetsvoornemen zich tot de toezeggingen aan het CPT over het terugdringen
van vrijheidsbeperkende maatregelen in de jeugdzorg? Is hier sprake van beleidsinconsistentie
en zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Uitgangspunt is en blijft dat vrijheidsbeperkende maatregelen tot een minimum beperkt
moeten blijven. Derhalve is geen sprake van beleidsinconsistentie. Ik licht dat hieronder
nader toe.
De aankondiging van een wetsvoorstel om in de gesloten jeugdhulp de verplichting ‘s
nachts in de afgesloten eigen kamer te verblijven (verder genoemd nachtelijke kamerinsluiting),
is het resultaat van een zorgvuldige afweging tussen zo min mogelijk vrijheidsbeperkingen
en het borgen van de veiligheid van jeugdigen en medewerkers. De noodzaak van deze
wijziging is in de brief van 17 juni 2025 toegelicht.
De voorgenomen wetswijziging zal uitsluitend realiseren dat de maatregel «insluiten
in de eigen kamer» als vrijheidsbeperkende maatregel wordt toegestaan als sprake is
van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor
de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers in de instelling.
En net zoals bij de toepassing van alle vrijheidsbeperkende maatregelen geldt dat
het om een individueel afgewogen maatregel gaat. Het «nee, tenzij»-principe blijft
onverkort van toepassing: insluiting op de eigen kamer is uitsluitend toegestaan wanneer
geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, de maatregel proportioneel is
en een redelijke verwachting bestaat dat deze effectief zal zijn. Dit houdt onder
andere in dat aanbieders verplicht zijn in elk afzonderlijk geval te onderbouwen waarom
inzet van deze maatregel noodzakelijk is en niet kan worden volstaan met een minder
bezwarend alternatief, zoals de mogelijkheid van nabijheid, of het inzetten van minder
ingrijpende maatregelen als persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de
eigen kamer (zonder dat de deur op slot gaat). Uit het «nee, tenzij»-principe vloeit
voort dat vrijheidsbeperkende maatregelen niet mogen worden ingezet met als reden
dat bij aanbieders randvoorwaarden, zoals voldoende gekwalificeerd personeel, ontbreken.
Verder dient kamerinsluiting te worden vastgelegd in het hulpverleningsplan en dient
een gekwalificeerde gedragswetenschapper in te stemmen. De reeds bestaande rechtswaarborgen
voor vrijheidsbeperkende maatregelen blijven onverkort van toepassing. Dit houdt onder
meer in: betrokkenheid van de jeugdhulpverantwoordelijke, periodieke evaluatie rondom
de inzet- en het afbouwen van de maatregel, het wijzen van de jeugdige op de mogelijkheid
tot contact met een vertrouwenspersoon en het recht om een klacht in te dienen. In
het geval van een klachtenprocedure beoordeelt de klachten- of beroepscommissie de
toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel en doet daarover een bindende uitspraak.
Vraag 4
Deelt u de analyse dat deze beleidswijziging de geloofwaardigheid van Nederland ondermijnt
in de internationale rapportagecyclus van onder andere het CPT en het VN-Kinderrechtencomité?
Antwoord 4
Deze analyse deel ik niet. Zoals hierboven toegelicht in antwoord 3 is het aangekondigde
wetsvoorstel het resultaat van een zorgvuldige afweging. Het zo min mogelijk inzetten
van vrijheidsbeperking staat altijd voorop. Tegelijkertijd moeten de gesloten jeugdhulpinstellingen
een veilige omgeving zijn voor zowel alle opgenomen jeugdigen als de medewerkers.
In specifieke omstandigheden is het voor de veiligheid van andere jeugdigen en medewerkers
noodzakelijk om onder strikte voorwaarden dat nachtelijke kamerinsluiting mogelijk
te maken. Een wettelijke basis versterkt daarnaast de rechtspositie van jeugdigen
bij wie deze maatregel nachtelijke kamerinsluiting wordt toegepast.
Vraag 5
Op basis van welke gegevens of concrete risico-inschatting is besloten dat kamerinsluiting
noodzakelijk is? Waarom is daarbij niet gekozen voor een tijdelijke uitzonderingsbepaling
met strikte toetsing, zoals het CPT aanbeveelt?
Antwoord 5
In het rapport van 14 maart 2025 heeft het CPT gevraagd om te worden geïnformeerd
over hoe de Nederlandse overheid zal omgaan met insluiten op de eigen kamers gedurende
de nacht.4 Een tijdelijke uitzonderingsbepaling met strikte toetsing, heeft het CPT niet aanbevolen.
In de brief van 17 juni 2025 is de Kamer geïnformeerd over het voornemen om een wetsvoorstel
in te dienen. De aanleiding voor het wetsvoorstel om onder strikte voorwaarden nachtelijke
kamerinsluiting mogelijk te maken, is dat het gedrag van sommige jeugdigen zeer gevaarlijk
kan zijn voor andere jeugdigen en medewerkers. De praktijk bij instellingen voor gesloten
jeugdhulp heeft geleerd dat het kan gaan om bedreigend en gewelddadig gedrag, zoals
seksueel grensoverschrijdend gedrag, afpersing of ronselen. Instellingen moeten de
rechten van alle in een instelling opgenomen jeugdigen kunnen borgen: zowel de rechten
van jeugdigen die worden ingesloten in de eigen kamer als de rechten van andere jeugdigen
die worden geconfronteerd met schadelijk grensoverschrijdend gedrag. Ook de medewerkers
van de instelling hebben recht op een veilige werkomgeving. Deze rechten moeten met
grote zorgvuldigheid worden afgewogen. In die afweging ben ik tot de conclusie gekomen
dat het in specifieke omstandigheden te rechtvaardigen is dat de deur van de eigen
kamer gedurende de nachtelijke uren op slot gaat.
Vraag 6
Waarom is in de brief van 13 juni jl. geen enkele inhoudelijke verwijzing opgenomen
naar de reactie op het CPT-rapport, terwijl beide documenten op dezelfde dag zijn
verzonden en inhoudelijk sterk samenhangen? Wat zegt dit over de onderlinge afstemming
tussen de afdelingen en verschillende departementen die deze dossiers behandelen?
Antwoord 6
Op 13 juni 2025 heeft uw Kamer de reactie ontvangen op het CPT-rapport.5 In de reactie op de punten 15 en 16 staan inhoudelijke verwijzingen naar het voorstel
over de nachtelijke kamerinsluiting. De brief daarover heeft u op 17 juni 2025 ontvangen.
In deze brief wordt eveneens gerefereerd aan het CPT-rapport en de kabinetsreactie.
Beide brieven zijn afgestemd tussen de betrokken afdelingen en departementen.
Vraag 7
Bent u op de hoogte van het feit dat het CPT in haar meest recente rapport6 stelt dat kamerinsluiting op een eigen slaapkamer ’s nachts, zelfs met open toilet,
zonder directe toezichtsmogelijkheid, als een vorm van separatie kan worden opgevat?
Hoe beoordeelt u het risico dat het CPT of het VN-Kinderrechtencomité deze praktijk
als mensenrechtenschending beschouwt?
Antwoord 7
In het rapport van 14 maart 2025 heeft het CPT gevraagd om te worden geïnformeerd
over hoe de Nederlandse overheid zal omgaan met het op slot doen van eigen kamers.
Nu is het insluiten in de eigen kamer niet toegestaan volgens de wet. Zoals toegelicht
in de brief van 17 juni 2025 en antwoord 3 wordt met het wetsvoorstel een wettelijke
basis gecreëerd om nachtelijke kamerinsluitingen in specifieke omstandigheden en onder
strikte voorwaarden wel mogelijk te maken als sprake is van een gegrond risico dat
het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid
van andere jeugdigen of medewerkers in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Daarbij
gelden het belang van het kind en andere internationale maatstaven als proportionaliteit,
subsidiariteit en doelmatigheid als uitgangspunt. Zo zal (in ieder geval) het «nee,
tenzij»-principe ook bij deze maatregel gelden. Door rekening te houden met deze uitgangspunten
en beginselen beperk ik de risico’s op mensenrechtenschending.
Overigens komt de omschrijving uit de vraagstelling «kamerinsluiting op een eigen
slaapkamer ’s nachts, zelfs met open toilet, zonder directe toezichtsmogelijkheid»
niet voor in het CPT-rapport.
Vraag 8
Wat zegt het u dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) eerder heeft geconcludeerd
dat kamerinsluiting geen veilige interventie is, en op die basis instellingen onder
verscherpt toezicht heeft gesteld? Wat betekent dit voor de uitvoerbaarheid van het
voorgestelde beleid?
Antwoord 8
De IGJ heeft op basis van vier normen zes aanbieders onder verscherpt toezicht geplaatst.
Het verscherpt toezicht was de uitkomst van een toets op drie wettelijke normen (geen
insluitingen op de eigen kamer van de jeugdige, een veilige en afzonderlijke ruimte
waarin jeugdigen zich vrijwillig kunnen terugtrekken en geen generieke vrijheidsbeperkende
maatregelen in huisregel) en de veldnorm van een groepsgrootte van maximaal zes kinderen. Het afwijken
van de normen «geen insluitingen op de eigen kamer van de jeugdige» en «de groepsgrootte»
waren in combinatie met een inschatting van de verbeterkracht van de gesloten jeugdhulpaanbieder
reden voor het onder verscherpt toezicht plaatsen van die aanbieder(s).
De voorgenomen wetswijziging ziet alleen op insluiting in de eigen kamer tijdens de
nacht bij jeugdigen, als sprake is van een gegrond risico dat het gedrag een ernstig
gevaar vormt voor de veiligheid van andere jeugdigen in de instelling of de medewerkers.
Ik wil het insluiten in eigen kamers niet toestaan als de gezondheid of veiligheid
van de jeugdige zelf in gevaar is, bijvoorbeeld bij suïcidaliteit of zelfbeschadigend
gedrag. Insluiting kan dan immers juist risico’s opleveren voor de jeugdige zelf.
Ook wil ik strikte voorwaarden verbinden aan het insluiten in de eigen kamer tijdens
de nacht. Die staan uitgebreider beschreven bij antwoord 3.
Vraag 9
Kunt u toelichten waarom u in uw Kamerbrief expliciet stelt dat personeelsgebrek geen
reden mag zijn voor kamerinsluiting, terwijl de roep uit de sector om herinvoering7 juist voortkomt uit structurele personeelstekorten en gebrekkige alternatieven? Is
het kabinet niet in feite gezwicht voor druk uit een sector die, zoals ook de IGJ
en Defence for Children constateren, de bestaande wet niet naleeft?
Antwoord 9
Deze wijziging is niet ingegeven door het personeelstekort in de jeugdzorg. Dat doet
ook geen recht aan de inspanningen van de instellingen voor gesloten jeugdhulp bij
wie sinds 2024 het aantal kamerinsluitingen fors gedaald is. Deze daling hebben de
instellingen gerealiseerd na hun brief van december 2023 waarnaar in de vraag wordt
verwezen. Dat hebben zij gedaan door uitbreiding van het personeelsbestand om continu
toezicht en begeleiding te kunnen bieden zonder insluiting, evenals training en ontwikkeling
van kennis en vaardigheden zoals alternatieve conflictbeheersings-technieken en traumasensitief
werken. Ook hebben zij facilitaire aanpassingen gedaan, zoals het aanpassen van de
fysieke omgeving om controles te doen en zicht te houden.
Dat laat onverlet dat we onder ogen moeten zien dat het gedrag van jeugdigen in sommige
gevallen een gevaar kan zijn voor anderen. Vanuit het uit oogpunt van de veiligheid
van andere jeugdigen en medewerkers is het noodzakelijk dat het mogelijk wordt om
onder strikte voorwaarden een jeugdige ’s nachts in de eigen kamer in te sluiten,
zoals in de brief van 17 juni 2025 is toegelicht.
Vraag 10
Deelt u de zorgen van kinderrechtenorganisaties dat deze wetswijziging zal leiden
tot normalisering van een praktijk die oorspronkelijk als uitzondering was bedoeld?
Wat gaat u doen om dat risico te beperken?
Antwoord 10
Ik begrijp de zorgen van de kinderrechtenorganisaties. Ik wil daarom benadrukken dat
het doel van het wetsvoorstel juist is dat insluiten in de eigen kamer slechts in
specifieke omstandigheden en onder strikte voorwaarden mag plaatsvinden. In beginsel
mogen jeugdigen niet worden ingesloten. Dat uitgangspunt blijft voorop staan. Daarnaast
zal, net zoals bij andere vrijheidsbeperkende maatregelen, het «nee, tenzij»-principe
van toepassing zijn. Ook indien een jeugdige gevaarlijk gedrag ten opzichte van anderen
vertoont, zal nachtelijke kamerinsluiting alleen zijn toegestaan als voor de jeugdige
geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, zoals het bieden van fysieke nabijheid,
of het inzetten van minder ingrijpende maatregelen zoals persoonlijk toezicht of het
verplicht verblijven op de eigen kamer (zonder dat de deur op slot gaat). Voorts moet
de insluiting evenredig zijn en redelijkerwijs te verwachten zijn dat de maatregel
effectief is. Een individuele afweging zal altijd ten grondslag liggen aan de inzet
van deze maatregel: generieke toepassing is niet toegestaan. De IGJ toetst aan deze
voorwaarden in het toezicht. Bij de uitwerking van het wetsvoorstel betrek ik ook
jongerenorganisaties en kinderrechtenorganisaties.
Vraag 11
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van het CPT, te kiezen voor noodmaatregelen
met externe toetsing, tijdelijke duur en duidelijke evaluatiecriteria in plaats van
het wettelijk opnieuw mogelijk maken van een generieke vrijheidsbeperking? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 11
De essentie van het wetsvoorstel is dat geen sprake kan zijn van een generieke vrijheidsbeperking.
Nachtelijke kamerinsluiting van een jeugdige wordt alleen toegestaan als sprake is
van een gegrond risico dat het gedrag van deze jeugdige een ernstig gevaar vormt voor
de veiligheid van andere jeugdigen in de instelling of de medewerkers. En net zoals
bij andere vrijheidsbeperkende maatregelen is het «nee, tenzij»-principe van toepassing.
Dat heb ik in het antwoord op vraag 10 uitgewerkt.
De genoemde aanbevelingen heeft het CPT niet gedaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.