Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Aanpassing wet- en regelgeving gesloten jeugdhulp (Kamerstuk 31839-1091)
31 839 Jeugdzorg
Nr. 1096
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 augustus 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 17 juni 2025 inzake Aanpassing wet- en regelgeving gesloten
jeugdhulp (Kamerstuk 31 839, nr. 1091).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 juli 2025 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 28 augustus 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
6
II.
Reactie van de bewindspersoon
7
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van de brief
van de Staatssecretaris over de voorgestelde aanpassing van de wet- en regelgeving
inzake gesloten jeugdhulp. Genoemde leden hebben hierover enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie zijn blij dat er eindelijk gewerkt wordt aan een wettelijke
basis voor het insluiten van jongeren die ’s nachts een gevaar vormen voor anderen.
Tegelijkertijd hebben instellingen dus maandenlang moeten handelen in strijd met de
wet. Zijn er situaties bekend waarbij dit negatieve gevolgen of consequenties heeft
gehad voor de betrokken jeugdigen of personeel? Waarom is dit niet eerder opgelost?
De Staatssecretaris spreekt herhaaldelijk over de rechtspositie van de ingesloten
jongeren. Maar hoe zit het met de rechtspositie van de jongeren die ’s nachts worden
lastiggevallen, geïntimideerd of zelfs seksueel benaderd door deze probleemjongeren?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft zes instellingen onder verscherpt
toezicht gesteld en drie om verbeterplannen gevraagd. Maar nergens in deze brief staat
iets over sancties, zoals financiële kortingen, sluiting of onder curatele stellen.
Waarom wordt falen in de jeugdzorg keer op keer beloond met geduld en zachte woorden?
Verschillende instellingen, zoals bijvoorbeeld Levvel, weigeren om insluitingsruimtes
te realiseren uit principe. De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris,
sinds wanneer gaan ideologische dogma’s boven veiligheid. De IGJ heeft de jeugdhulpaanbieder
Levvel in december 2024 voor de duur van zes maanden onder verscherpt toezicht gesteld,
wat is op dit moment de status? Genoemde leden ontvangen graag een update over de
actuele situatie bij Levvel.
De Staatssecretaris erkent dat een kleine groep jongeren met een «hoog forensisch
profiel» verantwoordelijk is voor veel onveiligheid. Waarom zitten deze jongeren nog
steeds in de reguliere gesloten jeugdzorg, en niet in een justitiële jeugdinrichting
met passend toezicht en beveiliging?
Kan de Staatssecretaris garanderen dat met deze wetsaanpassing alle instellingen voortaan
voldoen aan de wettelijke eisen? En wat gebeurt er als ze dat weer niet doen?
De leden van de PVV-fractie roepen de Staatssecretaris op om te stoppen met het pamperen
van probleemjongeren en prioriteit te geven aan de veiligheid van personeel en jongeren
die zich wel aan de regels houden. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie danken de Staatssecretaris voor de uitgebreide
toelichting per brief over het voornemen om de wet- en regelgeving gesloten jeugdhulp
aan te passen. Wel hebben zij hier nog wat vragen over.
Graag horen deze leden of de voorgenomen maatregelen ook zijn afgestemd met ervaringsdeskundigen
en vertegenwoordigers van jongeren in de jeugdzorg en met kinderrechtenorganisaties
en de Kinderombudsman? Zo ja, wat is er besproken en wat is hun oordeel over de voorgenomen
maatregelen? Is de Staatssecretaris voornemens om een kinderrechtentoets uit te voeren
voor deze wet? Deze leden zijn namelijk van mening dat dit voorstel zich bij uitstek
hiervoor leent.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in de praktijk is gebleken dat niet
alle aanbieders van gesloten jeugdhulp erin geslaagd zijn om volledig aan de wet gesloten
rechtspositie jeugdhulp te voldoen, die per 1 januari 2024 is ingevoerd. Dit bleek
ook uit eerdere bevindingen van het European Committee for the Prevention of Torture
and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CTP) en de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ). Kan de Staatssecretaris duiden waarom het de ene aanbieder wel lukt
om aan de wet te voldoen en de andere aanbieder niet? Welk soort aanbieders lukt het
wel en welke niet? Heeft dit ook een relatie met de personeelstekorten in de jeugdzorg?
Zo ja, in hoeverre verhoudt dit zich tot de woorden van uw ambtsvoorganger in het
debat over de behandeling van de Wet rechtspositie gesloten Jeugdzorg die stelde dat
het personeelstekort niet helpt bij het voorkomen van vrijheidsbeperkende maatregelen,
maar daarbij aangaf «Tegelijkertijd zeg ik er nog maar eens heel duidelijk bij dat
het personeelstekort as such geen reden mag zijn voor een vrijheidsbeperkende maatregel.»
De IGJ heeft zes aanbieders onder verscherpt toezicht geplaatst, dit zijn niet alle
aanbieders. Op welke manier rechtvaardigt de Staatssecretaris de conclusie dat de
aanpassing van de gehele wet- en regelgeving nu noodzakelijk is? Is er ook gekeken
naar het advies1 dat de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming eerder heeft gegeven om
de drie wetten (hoofdstuk 6 jeugdwet, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
en de Wet zorg en dwang) te harmoniseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is besloten
dat niet te doen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen2 dat het verscherpt toezicht eind juni is beëindigd, in afwachting van het aangekondigde
wetstraject van de regering. In hoeverre wordt bij deze aanbieders nog wel vinger
aan de pols gehouden op de geconstateerde tekortkomingen? Een wetstraject duurt immers
vaak nog wel een tijd, op welke manier blijft de inspectie betrokken bij de aanbieders?
Genoemde leden lezen dat de inspectie speciale aandacht zal hebben voor de ervaringen
van jongeren die er verblijven, waaruit zal deze speciale aandacht bestaan? Op welke
manier is de input van jongeren die zelf in gesloten jeugdzorg verblijven meegenomen
bij dit voornemen om de wet aan te passen? Wat voor input gaven deze jongeren mee?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen de dilemma’s waar de aanbieders
in de praktijk tegenaan lopen, onder meer op het gebied van veiligheid voor andere
jeugdigen en medewerkers. Deze leden vragen of dit moet leiden tot een aanpassing
van de gehele wetgeving of dat er sneller gewerkt moet worden aan een passend aanbod
en regelgeving voor bijvoorbeeld de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp.
Hoe kijkt de Staatssecretaris hiernaar? Wanneer zal het onderzoek naar de forensische
doelgroep in de gesloten jeugdhulp worden opgeleverd? En wanneer het zorginhoudelijk
kader dat voor deze doelgroep wordt ontwikkeld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd of de Staatssecretaris het
risico ziet van een «slippery slope»? Hoe wordt gezorgd dat het «nee, tenzij» blijft?
Op welke manier wordt dit gecontroleerd en gemonitord? Hoe wordt «gedrag van een jeugdige
dat een ernstig gevaar vormt voor de gezondheid of de veiligheid van een andere jeugdige»
gedefinieerd? Om wat voor gedrag gaat het dan? Is er altijd een gedragskundige aanwezig
die goedkeuring kan geven aan de maatregel in dit soort (nood)situaties? Is dat bijvoorbeeld
’s nachts ook het geval?
Genoemde leden lezen dat de aanbieder de mogelijkheid van meer nabijheid en extra
personeel eerst moet bezien. Hoe ziet de Staatssecretaris dit voor zich? Waar moet
de aanbieder dit extra personeel vandaan halen? Op welke manier wordt personeel geschoold
in het toepassen en vooral ook het voorkomen van vrijheidsbeperkende maatregelen?
Op welke manier wordt personeel geschoold in het toepassen van vrijheidsbeperkende
maatregelen zonder pijn? Deze leden lezen ook in de brief dat de maatregel moet worden
opgenomen in het hulpverleningsplan. Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de reactie3 van Mariëlle Bruning hierop, waarin ze het geen goed idee vindt om het «opsluiten»
vast te leggen in het hulpplan van jongeren? Heeft de Staatssecretaris een beeld in
hoeverre het hulpverleningsplan daadwerkelijk zoveel mogelijk met ouders en jongeren
wordt opgesteld zoals het amendement Westerveld4 op de wet beoogde? Gebeurt dit overal op een goede manier? Wordt dit gemonitord en
zo ja, door wie? Wat gebeurt er als een jongere zelf niet instemt met deze maatregel
in het hulpverleningsplan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment de eisen voor een insluitingsruimte
en voor een ruimte waar jongeren op eigen verzoek verblijven, dezelfde zijn. Dit kan
dezelfde ruimte zijn. Wat gebeurt er onder de huidige regelgeving in de praktijk als
er één ruimte is die voor beide doeleinden gebruikt wordt, waar een jongere vrijwillig
en een jongere verplicht in moet verblijven?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris voornemens is om onder specifieke
omstandigheden toe te staan dat de deur van de eigen kamer gedurende de nachtelijke
uren op slot gaat. Kan de Staatssecretaris aangeven welke omstandigheden zij onderscheidt
die hiertoe aanleiding geven? Kan zij toelichten wanneer een jongere een dusdanig
groot gevaar oplevert voor anderen, dat dit nachtelijke insluiting rechtvaardigt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken de Staatssecretaris voor de uitgebreide en zorgvuldige
toelichting op de voorgenomen aanpassingen van de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet
met betrekking tot de gesloten jeugdhulp. De transformatie van de gesloten jeugdhulp
naar een kleinschalige, menswaardige en zo’n vrijheidsbeperkend-mogelijke vorm van
zorg vraagt om blijvende aandacht, zorgvuldigheid en dialoog.
Deze leden onderstrepen het belang van een veilige en gezonde omgeving voor zowel
de jeugdigen als de professionals in de gesloten jeugdhulpinstellingen. De praktijk
laat zien dat professionals in moeilijke situaties terechtkomen waarin veiligheid,
rechtspositie en goede zorg in balans moeten worden gebracht. Juist daarom is het
essentieel dat zij kunnen opereren binnen heldere juridische kaders, die hen richting
en bescherming bieden in het maken van zorgvuldige afwegingen.
Tegelijkertijd maken deze leden zich ernstige zorgen over recente signalen van het
gebruik van pijnprikkels in zowel gesloten als open jeugdzorginstellingen, zoals het
«bokkenpootje» en het «vlindertje». Het toepassen van deze fysiek pijnlijke dwangmiddelen
is onacceptabel en in strijd met de uitgangspunten van menswaardige jeugdhulp. Het
feit dat deze praktijken – ondanks eerdere rapportages en inspectietoezicht – nog
steeds voorkomen, maakt duidelijk dat wettelijke kaders alleen niet voldoende zijn.
Het vraagt ook om een cultuurverandering, stevige normstelling en structurele investeringen
in personeel, scholing en toezicht. Deze leden vragen de Staatssecretaris of het tegengaan
van deze uitwassen expliciet en effectief kan worden meegenomen in zowel het wetsvoorstel
als het toezicht daarop.
Daarnaast wijzen de leden van de D66-fractie op het feit dat er de afgelopen jaren
uitgebreid onderzoek is gedaan naar structurele knelpunten in de jeugdzorg, met stevige
rapporten zoals dat van de commissie-Hendriks en anderen. Veel aanbevelingen uit die
rapporten zijn nog steeds actueel, maar tot op heden te beperkt opgepakt. Genoemde
leden roepen de Staatssecretaris op om deze bestaande inzichten serieus te betrekken
bij het wetstraject. Veel van de benodigde verbeteringen zijn niet nieuw, maar wachten
nog altijd op implementatie.
Ook vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen
beleid met het huidige personeelsbestand. Recent werd opnieuw een jeugdinstelling
onder verscherpt toezicht geplaatst, waar sprake was van valse cv’s en ernstig disfunctioneren.
Ook breder geldt dat medewerkers vaak jong en relatief onervaren zijn, terwijl zij
worden geconfronteerd met jongeren die complexe en ingrijpende ervaringen meebrengen.
Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe zij in personeelsbeleid, aanname en ondersteuning
stuurt op het aantrekken en behouden van gekwalificeerde professionals, die toegerust
zijn om in deze intensieve context zorg te bieden.
De leden van de D66-fractie constateren dat er op onderdelen nog uiteenlopende zienswijzen
bestaan over de voorgenomen wetswijziging. Deze verdeeldheid onder veldpartijen laat
zien hoe gevoelig dit onderwerp ligt en hoe belangrijk het is dat alle betrokkenen
zich gehoord weten in dit proces. Deze leden roepen de Staatssecretaris op om het
gesprek met alle veldpartijen – inclusief aanbieders, beroepsverenigingen, jongerenorganisaties
en inspectie – voort te zetten en hun zorgen nadrukkelijk mee te nemen bij de uitwerking
van het wetsvoorstel. Juist door hun signalen serieus te nemen, kunnen knelpunten
worden ondervangen en kan recht worden gedaan aan de complexe werkelijkheid waarin
hulpverleners opereren.
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om de Kamer tijdig en herhaaldelijk
te informeren over de voortgang van dit traject, inclusief de resultaten van het overleg
met veldpartijen en de uitkomsten van lopende onderzoeken, zoals dat naar de forensische
doelgroep. Daarmee wordt de Kamer in staat gesteld om het wetgevingsproces op een
zorgvuldige manier te volgen, te evalueren en waar nodig bij te sturen, zodat de uiteindelijke
regelgeving recht doet aan zowel de rechtspositie van jeugdigen als aan het professioneel
handelen van hulpverleners.
De leden van de D66-fractie zien de verdere uitwerking van het wetsvoorstel met belangstelling
tegemoet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
waarin wordt voorgesteld om op twee punten de wet- en regelgeving voor gesloten jeugdhulp
aan te passen. Dat is in de eerste plaats om een wettelijke basis te introduceren
voor het ’s nachts in de eigen kamer insluiten van jeugdigen van wie het gedrag een
ernstig gevaar kan zijn voor andere jeugdigen en medewerkers. In de tweede plaats
is een aanpassing in het Besluit Jeugdwet noodzakelijk om ervoor te zorgen dat ook
de aanbieders van kleinschalig georganiseerde gesloten jeugdhulp kunnen voldoen aan
de eisen voor een afzonderlijke en veilige ruimte waar jeugdigen op eigen verzoek
kunnen verblijven. Genoemde leden maken graag van de gelegenheid gebruik enkele aanvullende
vragen te stellen.
De Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp is op 1 januari 2024 in werking getreden.
Doelstellingen van deze wet zijn het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen
in de gesloten jeugdhulp en het verminderen van het gebruik van vrijheidsbeperkende
maatregelen. In hoeverre zou met bovengenoemde aanpassingen nog worden voldaan aan
het nee «tenzij-beginsel»? De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de situatie voor
andere jeugdigen en medewerkers «zo veilig mogelijk» moet zijn en vragen hoe vaak,
sinds 1 januari 2024, de situatie voor is gekomen dat het noodzakelijk was de slaapkamerdeur
te sluiten.
Vervolgens stelt de Staatssecretaris ook dat er in opdracht van het Ministerie van
Justitie en Veiligheid een onderzoek loopt naar de forensische doelgroep in de gesloten
jeugdhulp. Daarnaast ontwikkelt het Landelijk Programmateam Transformatie gesloten
jeugdhulp een zorginhoudelijk kader voor de forensische doelgroep. En aanbieders moeten
ervoor zorgen dat hun medewerkers vakbekwaam zijn en blijven in het voorkomen dat
vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn. Hoe verhouden deze bovengenoemde maatregelen
zich tot de voorgestelde wetswijziging? Blijkbaar gaat de Staatssecretaris ervan uit
dat deze maatregelen niet voldoende zijn en er aanpassing van de wetgeving nodig is.
Waaruit blijkt dit?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen
te stellen over de voorgenomen aanpassing van wet- en regelgeving rond gesloten jeugdhulp.
Ten aanzien van beide wijzigingen vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de
Staatssecretaris wil reflecteren op het feit dat de wet pas anderhalf jaar geleden
gewijzigd is. Heeft zij de overtuiging dat de signalen van de zorgaanbieders en de
bevindingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een structurele omissie
in de wet- en regelgeving betreffen of zou het ook zo kunnen zijn dat de transformatie
waarin de gesloten jeugdhulp zich bevindt ertoe leidt dat de situatie verandert, zoals
de aanbieders ook aangeven? Is in dat laatste geval het niet proportioneel om de wet
en het besluit nog niet aan te passen maar te bezien wat er nodig is als de transformatie
is afgerond? Zou een gedoogconstructie in de tussentijd een optie kunnen zijn voor
de Staatssecretaris? Zou de IGJ hieraan bij kunnen dragen? Kan de Staatssecretaris
de wenselijkheid hiervan duiden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of de voorgestelde
wetswijziging, om jeugdigen in hun kamer te laten opsluiten, een tijdelijke wijziging
is. Waarom wel of waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een gedetailleerde uitleg waarom de
«tenzij» in de «nee, tenzij» in de huidige wet niet volstaat om tegemoet te komen
aan de wens van aanbieders om in geval van nood de kamer op slot te doen.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen dat de voorgestelde wetswijziging
een stap terug is in de ontwikkeling om gesloten jeugdhulp af te bouwen. Hoe kan de
Staatssecretaris garanderen dat het juridisch mogelijk maken van het regelmatig insluiten
van jongeren op hun kamer er niet toe leidt dat dit vaker gaat gebeuren dan strikt
noodzakelijk is? Hoe kan gegarandeerd worden dat personeelsgebrek of gebrek aan vaardigheden
niet de reden is dat het nodig wordt geacht om een jongere op zijn kamer op te sluiten?
Ten aanzien van een nadere definitie van de veilige, afgesloten ruimte vragen de leden
van de ChristenUnie-fractie of de Staatssecretaris aan kan geven wat dit betekent
voor instellingen die geen insluitingsruimte meer hebben. Kan de Staatssecretaris
daarnaast aangeven waarom zij van mening is dat de vereisten van een insluitingsruimte
onveranderd moeten blijven zolang aanbieders de vrijheidsbeperkende maatregel insluiten
(in de eigen kamer) toepassen?
II Reactie van de bewindspersoon
Op 17 juli 2025 hebben de fracties van PVV, GroenLinks-PvdA, VVD, D66, CDA en ChristenUnie
schriftelijke vragen gesteld over de brief van 17 juni waarin een wetsvoorstel over
het insluiten van jeugdigen in de eigen kamer gedurende de nacht (hierna nachtelijke
kamerinsluiting) is aangekondigd. Hieronder zal ik deze vragen beantwoorden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
1.
De leden van de PVV-fractie hebben met enige verbazing kennisgenomen van de brief
van de Staatssecretaris over de voorgestelde aanpassing van de wet- en regelgeving
inzake gesloten jeugdhulp. Genoemde leden hebben hierover enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie zijn blij dat er eindelijk gewerkt wordt aan een wettelijke
basis voor het insluiten van jongeren die ’s nachts een gevaar vormen voor anderen.
Tegelijkertijd hebben instellingen dus maandenlang moeten handelen in strijd met de
wet. Zijn er situaties bekend waarbij dit negatieve gevolgen of consequenties heeft
gehad voor de betrokken jeugdigen of personeel?
Jeugdzorg Nederland heeft mij laten weten dat geen specifieke data worden verzameld
over negatieve gevolgen of consequenties van gedrag van jeugdigen dat gevaarlijk is
voor anderen. Aanbieders hebben in de afgelopen periode steeds per geval beoordeeld,
aan de hand van de geldende wettelijke vereisten voor de inzet van vrijheidsbeperkende
maatregelen, welke maatregel de minst schadelijke optie was. Het komt inderdaad in
de praktijk voor dat een jeugdige gedurende de nacht wordt ingesloten in de eigen
kamer, ook al is dat geen maatregel die mag worden toegepast op grond van de huidige
Jeugdwet.
2.
Waarom is dit niet eerder opgelost?
Sinds de inwerkingtreding van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp behoort de vrijheidsbeperkende
maatregel kamerinsluiting niet tot de wettelijk toegestane maatregelen. Deze wijziging
is in lijn met de Veldnormen terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen van de gesloten
jeugdhulpaanbieders. Kort voor de inwerkingtreding van de wet hebben de aanbieders
de toenmalige Staatssecretaris gemeld dat niet alle aanbieders in staat waren op dit
punt de wet na te leven. Sindsdien is bezien hoe de instellingen wel aan de wet kunnen
voldoen. En hoewel het gelukt is het aantal kamerinsluitingen terug te dringen, is
ook duidelijk geworden dat insluiting in de eigen kamer gedurende de nacht (hierna:
nachtelijke kamerinsluiting) in bepaalde situaties toch noodzakelijk is voor de veiligheid
van andere jeugdigen in de instelling en medewerkers. Wanneer sprake is van een gegrond
risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid
en gezondheid van andere jeugdigen en/of medewerkers in de instelling. Het gaat hierbij
om bedreigend en gewelddadig gedrag, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag,
afpersing of ronselen. Gegeven deze uitkomst, heeft mijn voorganger een wetsvoorstel
aangekondigd om hiervoor een wettelijke grondslag te maken.
3.
De Staatssecretaris spreekt herhaaldelijk over de rechtspositie van de ingesloten
jongeren. Maar hoe zit het met de rechtspositie van de jongeren die ’s nachts worden
lastiggevallen, geïntimideerd of zelfs seksueel benaderd door deze probleemjongeren?
Jeugdigen die geplaatst zijn in een instelling voor gesloten jeugdhulp hebben allemaal
recht op een veilig verblijf. Met de rechten van alle in een instelling opgenomen
jeugdigen moet rekening worden gehouden: zowel de rechten van jeugdigen die worden
ingesloten in de eigen kamer als de rechten van andere jeugdigen die worden geconfronteerd
met schadelijk grensoverschrijdend gedrag zijn van groot belang. Deze rechten moeten
met grote zorgvuldigheid worden afgewogen. De voorgestelde wijziging biedt de grondslag
om de bewegingsvrijheid van de jeugdigen te beperken als een gegrond risico bestaat
dat het gedrag een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid en gezondheid van andere
jeugdigen en/of medewerkers in de instelling.
4.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft zes instellingen onder verscherpt
toezicht gesteld en drie om verbeterplannen gevraagd. Maar nergens in deze brief staat
iets over sancties, zoals financiële kortingen, sluiting of onder curatele stellen.
Waarom wordt falen in de jeugdzorg keer op keer beloond met geduld en zachte woorden?
In januari 2025 stelde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zes aanbieders
van gesloten jeugdhulp onder verscherpt toezicht. De IGJ heeft het verscherpt toezicht
bij deze aanbieders beëindigd. Een bezoek om te toetsen of de afzonderlijke en veilige
ruimte nu wel op orde is en of jongeren niet meer worden ingesloten in hun slaapkamer
voert de inspectie nog niet uit. De inspectie kijkt eerst wat de gevolgen zijn voor
haar toezicht nu sprake is van een voorstel om de Jeugdwet te wijzigen. Los hiervan
blijft de IGJ toezien op het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Daar
waar vrijheidsbeperkende maatregelen plaatsvinden, dienen de rechten en de veiligheid
van jeugdigen te zijn geborgd. In ieder geval na de zomer voert de inspectie toezicht
uit bij alle aanbieders van gesloten jeugdhulp. Dat staat in het teken van ophalen
van ervaringen van jongeren. Hiervoor betrekt de inspectie ook jongeren bij de voorbereiding
van de bezoeken.
5.
Verschillende instellingen, zoals bijvoorbeeld Levvel, weigeren om insluitingsruimtes
te realiseren uit principe. De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris,
sinds wanneer gaan ideologische dogma’s boven veiligheid.
Sinds 2018 sluit Levvel geen jeugdigen meer in afzonderlijke ruimtes in. Dat is ingegeven
door hun visie om kwetsbare jeugdigen die in crisis zijn waardoor een noodsituatie
ontstaat, niet in te sluiten, maar erbij te blijven (relationeel werken). Levvel geeft
daarbij aan dat insluiting in een afzonderlijke ruimte in dat geval traumatiserend
kan werken. Dat betekent niet dat Levvel geen oog heeft voor veiligheid. Als een jeugdige
in de instelling gevaarlijk gedrag vertoont waardoor de veiligheid of gezondheid van
andere jeugdigen of medewerkers in het geding is, sluit Levvel jeugdigen in de eigen
kamer in gedurende de nacht.
6.
De IGJ heeft de jeugdhulpaanbieder Levvel in december 2024 voor de duur van zes maanden
onder verscherpt toezicht gesteld, wat is op dit moment de status? Genoemde leden
ontvangen graag een update over de actuele situatie bij Levvel.
De IGJ heeft in reactie op de brief van 17 juni 2025 over aanpassing van wet- en regelgeving
gesloten jeugdhulp het verscherpt toezicht op zes gesloten jeugdhulpaanbieders, waaronder
Levvel, beëindigd.5
7.
De Staatssecretaris erkent dat een kleine groep jongeren met een «hoog forensisch
profiel» verantwoordelijk is voor veel onveiligheid. Waarom zitten deze jongeren nog
steeds in de reguliere gesloten jeugdzorg, en niet in een justitiële jeugdinrichting
met passend toezicht en beveiliging?
Plaatsing in de gesloten jeugdhulp vindt altijd plaats op basis van een civielrechtelijke
machtiging gesloten jeugdhulp. De problematiek van jeugdigen in een gesloten instelling
is divers. Ook voor jeugdigen die een delict hebben gepleegd of daarvan worden verdacht,
kan de kinderrechter een machtiging tot plaatsing in de gesloten jeugdhulp verlenen
indien dit passender is dan een strafrechtelijke veroordeling. Dat hangt af van de
ernst van het delict, de delict-geschiedenis van de jongere en de problematiek van
de jongere. Met de term hoog forensisch profiel bedoelen jeugdhulpaanbieders veelal
jeugdigen die als gevaarlijk voor hun omgeving worden ervaren, die een delict hebben
gepleegd of daarvan verdacht worden of die delinquent of agressief gedrag vertonen.
Echter, ook los van een dergelijke achtergrond kunnen sommige jeugdigen gevaarlijk
gedrag vertonen naar anderen toe. De voorgestelde wijziging ziet op alle situaties
waarin sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig
gevaar vormt voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen en/of medewerkers
in de instelling. Daarbij wordt volledigheidshalve opgemerkt dat toepassing van de
maatregel kamerinsluiting altijd het resultaat is van een individuele afweging per
jeugdige en alleen is toegestaan als geen minder bezwarende alternatieven mogelijk
zijn. Generieke toepassing van de maatregel op een specifieke doelgroep is en blijft
niet toegestaan.
8.
Kan de Staatssecretaris garanderen dat met deze wetsaanpassing alle instellingen voortaan
voldoen aan de wettelijke eisen?
Al langere tijd ben ik in gesprek met de aanbieders van gesloten jeugdhulp over hun
signalen dat onderdelen van de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp voor hen nog niet
volledig uitvoerbaar zijn. Met deze voorgestelde wetsaanpassing worden knelpunten
voor de uitvoerbaarheid van de wet weggenomen, namelijk rond de nachtelijke kamerinsluiting
en de vereisten voor de afzonderlijke en veilige ruimte waar jeugdigen zich op eigen verzoek kunnen terugtrekken. Door deze verduidelijkingen en aanpassingen acht ik het realistisch
en uitvoerbaar dat alle aanbieders aan de wettelijke eisen kunnen voldoen. Waar nodig
zal ik, samen met de IGJ, toezien op naleving.
9.
En wat gebeurt er als ze dat weer niet doen?
Ik houd een vinger aan de pols en blijf in gesprek met de sector. Eventuele signalen
van niet-naleving neem ik serieus en ik spreek bij niet-naleving, afhankelijk van
de aard en ernst van de situatie, vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid de sector
daarop aan. Daarnaast kan de IGJ vanuit haar toezichthoudende rol optreden bij niet-naleving
van de wet. Dit kan leiden tot verscherpt toezicht, dan wel het toepassen van handhavingsmaatregelen,
zoals aanwijzingen of – in het uiterste geval – het (tijdelijk) instellen van een
cliëntenstop.
10.
De leden van de PVV-fractie roepen de Staatssecretaris op om te stoppen met het pamperen
van probleemjongeren en prioriteit te geven aan de veiligheid van personeel en jongeren
die zich wel aan de regels houden. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?
De voorgestelde wetswijziging is het resultaat van een afweging tussen enerzijds zo
min mogelijk vrijheidsbeperkingen en anderzijds het borgen van de veiligheid van andere
jeugdigen en medewerkers. Op basis van deze afweging is besloten om een wetswijzing
voor te bereiden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
11.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie danken de Staatssecretaris voor de uitgebreide
toelichting per brief over het voornemen om de wet- en regelgeving gesloten jeugdhulp
aan te passen. Wel hebben zij hier nog wat vragen over. Graag horen deze leden of
de voorgenomen maatregelen ook zijn afgestemd met ervaringsdeskundigen en vertegenwoordigers
van jongeren in de jeugdzorg en met kinderrechtenorganisaties en de Kinderombudsman?
Zo ja, wat is er besproken en wat is hun oordeel over de voorgenomen maatregelen?
Het voorgenomen wetsvoorstel is besproken met vertegenwoordigers van ExpEx, organisatie
van getrainde jongeren met jeugdhulpervaring. In hun schriftelijke reactie op dit
voornemen hebben zij aangegeven dat zij deze situatie als signaal zien dat voor bepaalde
jeugdigen iets anders nodig is dan de kleinschalige voorzieningen in huidige vorm.
En dat dit onderdeel moet zijn van de transformatie van de gesloten jeugdhulp. Hierbij
achten zij het noodzakelijk dat wordt gekeken naar alternatieven voor de gesloten
jeugdhulp. Zij wijzen op het feit dat medewerkers beter moeten leren omgaan met de
doelgroep en dat meer onderzoek nodig is. Ook geven zij aan dat eerst minder ingrijpende
alternatieven moeten worden onderzocht, zoals deurverklikkers, dat kan worden gezien
als een vorm van de maatregel persoonlijk toezicht.
Op al deze punten ben ik het met de genoemde jongerenvertegenwoordigers eens. Daarom
wordt gewerkt aan een zorginhoudelijk kader voor bijvoorbeeld de zogeheten forensische
doelgroep. Dit is een belangrijke ontwikkeling om te zorgen dat er de komende jaren
een beter passend aanbod wordt gerealiseerd. Los hiervan vind ik het noodzakelijk
ook te starten met de wetswijziging om de veiligheid van jongeren en professionals
te waarborgen. Dit is nodig voor situaties waarin sprake is van een gegrond risico
dat het gedrag van een jeugdige in een gesloten jeugdhulpinstelling een gevaar vormt
voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers in de instelling.
De voorgestelde wijziging is uitdrukkelijk niet bedoeld om mogelijk te maken dat jeugdigen
worden ingedeeld in doelgroepen en dat jeugdigen van een bepaalde doelgroep altijd
te maken gaan krijgen met insluiting in de eigen kamer. Net als bij alle vrijheidsbeperkende
maatregelen zal de maatregel individueel afgewogen zijn en moeten voldoen aan de voorwaarden.
Dit houdt onder andere in dat aanbieders verplicht zijn in elk afzonderlijk geval
te onderbouwen waarom inzet van deze maatregel noodzakelijk is. Hierbij geldt het
«nee, tenzij»-principe: insluiting op de eigen kamer is uitsluitend toegestaan wanneer
geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, de maatregel proportioneel is
en een redelijke verwachting bestaat dat deze effectief zal zijn. Ik zal voor de uitwerking
van het wetsvoorstel jongerenorganisaties betrekken bij hoe we de rechtspositie van
alle jeugdigen zo goed mogelijk waarborgen.
12.
Is de Staatssecretaris voornemens om een kinderrechtentoets uit te voeren voor deze
wet? Deze leden zijn namelijk van mening dat dit voorstel zich bij uitstek hiervoor
leent.
Een kinderrechtentoets wordt onderdeel van deze wetswijziging.
13.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat in de praktijk is gebleken dat niet
alle aanbieders van gesloten jeugdhulp erin geslaagd zijn om volledig aan de wet gesloten
rechtspositie jeugdhulp te voldoen, die per 1 januari 2024 is ingevoerd. Dit bleek
ook uit eerdere bevindingen van het European Committee for the Prevention of Torture
and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CTP) en de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ). Kan de Staatssecretaris duiden waarom het de ene aanbieder wel lukt
om aan de wet te voldoen en de andere aanbieder niet? Welk soort aanbieders lukt het
wel en welke niet?
Het vervolgtoezicht dat de IGJ uitvoerde bij alle gesloten jeugdhulpaanbieders was
gericht op de naleving van één veldnorm (groepsgrootte maximaal zes kinderen) en drie
wettelijke normen: geen insluitingen op de eigen kamer van de jeugdige, een veilige
en afzonderlijke ruimte waarin jeugdigen zich vrijwillig kunnen terugtrekken en geen
generieke vrijheidsbeperkende maatregelen in huisregel. De uitkomst leverde een zodanig
gevarieerd beeld op dat het niet mogelijk is een duiding te geven waarom bij de ene
instelling sprake is van een bepaalde normafwijking en bij een andere niet. Dat laat
onverlet dat voor instellingen werk aan de winkel is.
14.
Heeft dit ook een relatie met de personeelstekorten in de jeugdzorg? Zo ja, in hoeverre
verhoudt dit zich tot de woorden van uw ambtsvoorganger in het debat over de behandeling
van de Wet rechtspositie gesloten Jeugdzorg die stelde dat het personeelstekort niet
helpt bij het voorkomen van vrijheidsbeperkende maatregelen, maar daarbij aangaf «Tegelijkertijd
zeg ik er nog maar eens heel duidelijk bij dat het personeelstekort as such geen reden
mag zijn voor een vrijheidsbeperkende maatregel.»
De aangekondigde wetswijziging houdt in dat onder strikte voorwaarden nachtelijke
kamerinsluiting mogelijk wordt indien sprake is van een gegrond risico dat het gedrag
van jeugdigen een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid van andere
jeugdigen de medewerkers in de instelling. Uitgangspunt is net als bij andere vrijheidsbeperkende
maatregelen het «nee, tenzij»-principe. Daaruit vloeit voort dat vrijheidsbeperkende
maatregelen niet mogen worden ingezet wanneer bij aanbieders randvoorwaarden, zoals
voldoende gekwalificeerd personeel, ontbreken. M.a.w. deze wijziging is niet ingegeven
door het personeelstekort in de jeugdzorg. Dat doet ook geen recht aan de inspanningen
van de instellingen voor gesloten jeugdhulp bij wie sinds 2024 het aantal kamerinsluitingen
fors gedaald is. Deze daling hebben de instellingen gerealiseerd na hun brief van
december 2023 waarnaar in de vraag wordt verwezen. Dat hebben zij gedaan door uitbreiding
van het personeelsbestand om continu toezicht en begeleiding te kunnen bieden zonder
insluiting, evenals training en ontwikkeling van kennis en vaardigheden zoals alternatieve
conflictbeheersings-technieken en traumasensitief werken. Ook hebben zij facilitaire
aanpassingen gedaan zoals het aanpassen van de fysieke omgeving om controles te doen
en zicht te houden.
Dat laat onverlet dat jeugdigen een gevaar kunnen zijn voor anderen. Vanuit het oogpunt
van de veiligheid van andere jeugdigen en medewerkers is het noodzakelijk dat het
mogelijk wordt om onder strikte voorwaarden bepaalde jeugdigen ’s nachts in de eigen
kamer insluiten, zoals mijn voorganger in de brief van 17 juni 2025 heeft toegelicht.
Daarin staat ook dat gewerkt moet blijven worden aan een passend aanbod voor jeugdigen
bij wie instellingen nachtelijke insluiting toepassen.
15.
De IGJ heeft zes aanbieders onder verscherpt toezicht geplaatst, dit zijn niet alle
aanbieders. Op welke manier rechtvaardigt de Staatssecretaris de conclusie dat de
aanpassing van de gehele wet- en regelgeving nu noodzakelijk is?
Het voorstel om op korte termijn het Besluit Jeugdwet en de Jeugdwet aan te passen
heeft alleen betrekking op de geconstateerde knelpunten wat betreft de eisen aan de
ruimtes waar een jeugdige zich op eigen verzoek kan terugtrekken en dat nachtelijk
insluiten niet is toegestaan. Deze knelpunten hoeven niet per definitie beperkt te
blijven tot de zes aanbieders die eerder onder verscherpt toezicht zijn geplaatst.
Dat bleek al uit het Vervolgtoezicht van de IGJ waar bij één instelling die niet onder
verscherpt toezicht is gesteld deze normafwijking geconstateerd is. Mede daarom is
nu gekozen om een wettelijke grondslag uit te werken om onder strikte voorwaarden
nachtelijke kamerinsluiting mogelijk te maken.
Daarnaast is het essentieel dat er een eenduidig en duidelijk wettelijk kader is zodat,
ongeacht in welke instelling jongeren verblijven, dezelfde regels gelden als het gaat
om vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat versterkt de rechtspositie van jeugdigen.
16.
Is er ook gekeken naar het advies dat de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming
eerder heeft gegeven om de drie wetten (hoofdstuk 6 jeugdwet, de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang) te harmoniseren? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, waarom is besloten dat niet te doen?
In de voortgangsbrief Jeugd van 13 juni 2025 heeft mijn voorganger zijn beleidsreactie
op het advies van de RSJ over vrijheidsbeperkende maatregelen in de open residentiële
jeugdhulp beschreven.6 Dit advies heeft betrekking op de open residentiële jeugdhulp. De twee voorgestelde
wijzigingen in de wet- en regelgeving van de brief van 17 juni 2025 hebben betrekking
op de huidige gesloten jeugdhulp. Het advies van de RSJ ziet niet op deze twee wijzigingen
en is hier daarom ook niet in meegenomen.
17.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het verscherpt toezicht eind juni
is beëindigd, in afwachting van het aangekondigde wetstraject van de regering. In
hoeverre wordt bij deze aanbieders nog wel vinger aan de pols gehouden op de geconstateerde
tekortkomingen? Een wetstraject duurt immers vaak nog wel een tijd, op welke manier
blijft de inspectie betrokken bij de aanbieders?
18.
Genoemde leden lezen dat de inspectie speciale aandacht zal hebben voor de ervaringen
van jongeren die er verblijven, waaruit zal deze speciale aandacht bestaan?
In januari 2025 stelde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zes aanbieders
van gesloten jeugdhulp onder verscherpt toezicht. De IGJ heeft het verscherpt toezicht
bij deze aanbieders beëindigd. Een bezoek om te toetsen of de afzonderlijke en veilige
ruimte nu wel op orde is en of jongeren niet meer worden ingesloten in hun slaapkamer,
voert de inspectie nog niet uit. De inspectie kijkt eerst wat de gevolgen zijn voor
haar toezicht nu het voornemen is om de Jeugdwet te wijzigen. Los daarvan blijft de
IGJ toezien op het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Daar waar vrijheidsbeperkende
maatregelen plaatsvinden, dienen de rechten en de veiligheid van jeugdigen te zijn
geborgd. In ieder geval na de zomer voert de inspectie toezicht uit bij alle aanbieders
van gesloten jeugdhulp. Dat staat in het teken van ophalen van ervaringen van jongeren.
Hiervoor betrekt de inspectie ook jongeren bij de voorbereiding van de bezoeken
19.
Op welke manier is de input van jongeren die zelf in gesloten jeugdzorg verblijven
meegenomen bij dit voornemen om de wet aan te passen? Wat voor input gaven deze jongeren
mee?
Zoals ik eerder heb toegelicht is de voorgenomen wijziging besproken met vertegenwoordigers
van ExpEx. Ik betrek voor de uitwerking van het wetsvoorstel jongerenorganisaties
bij de vraag hoe we de rechtspositie van jongeren zo goed mogelijk waarborgen.
20.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen de dilemma’s waar de aanbieders
in de praktijk tegenaan lopen, onder meer op het gebied van veiligheid voor andere
jeugdigen en medewerkers. Deze leden vragen of dit moet leiden tot een aanpassing
van de gehele wetgeving of dat er sneller gewerkt moet worden aan een passend aanbod
en regelgeving voor bijvoorbeeld de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp.
Hoe kijkt de Staatssecretaris hiernaar?
De genoemde maatregelen zijn gericht op twee verschillende doelen.
Het doel van het onderzoek naar de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp
en de ontwikkeling van een zorginhoudelijk kader voor deze doelgroep is dat deze jeugdigen
een beter passend zorgaanbod krijgen.
Het doel van de wetswijziging is een wettelijke grondslag voor insluiting in de eigen
kamer gedurende de nacht indien sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van
een ernstig gevaar kan zijn voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen
en medewerkers in de instelling. Dat is van belang voor een veiliger leefklimaat in
de instelling. De voorgestelde wijziging is uitdrukkelijk niet bedoeld om mogelijk
te maken dat jeugdigen worden ingedeeld in doelgroepen en dat jeugdigen van een bepaalde
doelgroep altijd te maken gaan krijgen met insluiting in de eigen kamer. Net als bij
alle andere vrijheidsbeperkende maatregelen zal deze maatregel individueel worden
afgewogen. Uitsluitend als een jeugdige gevaarlijk gedrag vertoont en ook aan alle
andere voorwaarden is voldaan, zullen de aanbieders de nieuwe maatregel mogen toepassen
bij deze jeugdige.
Daarmee verwacht ik dat aanbieders beter in staat zijn om te gaan met de dilemma’s
waar zij tegenaan lopen.
21.
Wanneer zal het onderzoek naar de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp worden
opgeleverd?
Dit onderzoek is in september 2025 afgerond.
22.
En wanneer het zorginhoudelijk kader dat voor deze doelgroep wordt ontwikkeld?
Naar verwachting vindt de oplevering van het zorginhoudelijk kader in de eerste helft
van 2026 plaats.
23.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd of de Staatssecretaris het
risico ziet van een «slippery slope»? Hoe wordt gezorgd dat het «nee, tenzij» blijft?
Op welke manier wordt dit gecontroleerd en gemonitord?
Ik begrijp deze zorg. Daarom is in de brief van 17 juni 2025 voorgesteld dat de maatregel
«insluiten in de eigen kamer» uitsluitend gedurende de nachtelijke uren kan worden
toegepast als sprake is van een gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een
ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers
in de instelling. Dit betekent dat jeugdigen nooit overdag in de eigen kamer mogen
worden ingesloten en dat het niet mogelijk is om een jeugdige in de nacht in de eigen
kamer in te sluiten als dit uitsluitend ter bescherming van de jeugdige zelf is. Waar
het gaat om een noodsituatie waarin dringend maatregelen nodig zijn om de schade voor
de jeugdige of zijn omgeving te beperken, blijft het mogelijk om de reeds bestaande
maatregel «insluiten in een afzonderlijke en veilige verblijfsruimte» toe te passen
(zie artikel 6.3.2.2 lid 2 t/m 6 Jeugdwet).
Daarnaast wil ik de nodige voorwaarden verbinden aan de toepassing van de vrijheidsbeperkende
maatregel «insluiten in de eigen kamer». Net zoals bij de toepassing van alle vrijheidsbeperkende
maatregelen geldt dat het om een individueel afgewogen maatregel gaat. Het «nee, tenzij»-principe
blijft onverkort van toepassing: insluiting op de eigen kamer is uitsluitend toegestaan
wanneer geen minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, de maatregel proportioneel
is en een redelijke verwachting bestaat dat deze effectief zal zijn. Dit houdt onder
andere in dat aanbieders verplicht zijn in elk afzonderlijk geval te onderbouwen waarom
inzet van deze maatregel noodzakelijk is en niet kan worden volstaan met een minder
bezwarend alternatief, zoals de mogelijkheid van nabijheid, of het inzetten van minder
ingrijpende maatregelen als persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de
eigen kamer (zonder dat de deur op slot gaat).
Controle en monitoring worden op verschillende manieren ingericht. Aanbieders dienen
conform het huidige artikel 6.7.3 Jeugdwet het toepassen van iedere vrijheidsbeperkende
maatregel te registreren. Deze informatie wordt halfjaarlijks aan de IGJ doorgegeven.
De IGJ heeft hierdoor inzicht in hoe vaak deze maatregel wordt toegepast. Op basis
van de geregistreerde gegevens, maar ook los daarvan oefent de IGJ toezicht uit. In
het kader van het toezicht kan de IGJ nagaan of de aanbieder de maatregel op juiste
gronden en correcte wijze toepast.
In het geval van een klachtenprocedure beoordeelt de klachten- of beroepscommissie
de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregel en doet daarover een bindende uitspraak.
24.
Hoe wordt «gedrag van een jeugdige dat een ernstig gevaar vormt voor de gezondheid
of de veiligheid van een andere jeugdige» gedefinieerd? Om wat voor gedrag gaat het
dan? Is er altijd een gedragskundige aanwezig die goedkeuring kan geven aan de maatregel
in dit soort (nood)situaties? Is dat bijvoorbeeld ’s nachts ook het geval?
Het gaat om gedrag dat de veiligheid of gezondheid van andere jeugdigen (of medewerkers)
bedreigt. Hiermee wordt bedoeld bedreigend en gewelddadig gedrag, zoals seksueel grensoverschrijdend
gedrag, afpersing of ronselen.
Bij de uitwerking van het wetsvoorstel wil ik in ieder geval aansluiten bij de eisen
die de Jeugdwet thans stelt aan het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Zoals uitgewerkt in het vorige antwoord wil ik dat het «nee, tenzij»-beginsel onverkort
geldt. Daarnaast moet de maatregel worden opgenomen in het hulpverleningsplan van
de betreffende jeugdige, en net als bij andere vrijheidsbeperkende maatregelen is
daarvoor instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper vereist. In het geval
het insluiten in de eigen kamer onverwacht moet plaatsvinden, moet een gekwalificeerde
gedragswetenschapper na het starten ervan instemmen met de toepassing van de maatregel.
Hoe snel de gedragswetenschapper moet worden geraadpleegd en eventuele aanvullende
vereisten, wordt meegenomen in de verdere uitwerking.
25.
Genoemde leden lezen dat de aanbieder de mogelijkheid van meer nabijheid en extra
personeel eerst moet bezien. Hoe ziet de Staatssecretaris dit voor zich? Waar moet
de aanbieder dit extra personeel vandaan halen?
Vooraf aan de toepassing van de maatregel tot insluiting in de eigen kamer, moet een
afweging plaatsvinden op basis van het «nee, tenzij»-beginsel. Dat betekent onder
andere dat de aanbieder eerst moet bezien of het ernstig gevaar op een andere manier
kan worden afgewend, bijvoorbeeld door de inzet van extra personeel in de vorm van
een waakdienst in de nacht. Ook moet de aanbieder afwegen of minder ingrijpende maatregelen
kunnen worden ingezet, zoals persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de
eigen kamer (zonder dat de deur op slot gaat). Alleen als geen minder ingrijpende
mogelijkheid bestaat dan het op slot doen van de eigen kamer, kan de aanbieder kiezen
voor nachtelijke kamerinsluiting.
Volledigheidshalve wijs ik erop dat de gesloten jeugdhulpaanbieders de afgelopen jaren
erin geslaagd zijn het aantal kamerinsluitingen te verminderen. Dat hebben zij gedaan
door uitbreiding van het personeelsbestand om continu toezicht en begeleiding te kunnen
bieden zonder insluiting, evenals training en ontwikkeling van kennis en vaardigheden
zoals alternatieve conflictbeheersings-technieken en traumasensitief werken. Ook met
de voorgenomen wetswijziging blijft deze inzet nodig.
26.
Op welke manier wordt personeel geschoold in het toepassen en vooral ook het voorkomen
van vrijheidsbeperkende maatregelen? Op welke manier wordt personeel geschoold in
het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen zonder pijn?
Medewerkers in de gesloten jeugdhulp krijgen structureel training in de-escalerend
werken en het voorkomen van vrijheidsbeperkend handelen. Zij maken gebruik van methodieken
waarbij ontwikkelingsgericht gewerkt wordt en de-escalatie bevorderen. Voorbeelden
van deze methodieken zijn de presentiebenadering, geweldloos verzet of non-violent-resistance
en positive behaviour support.
Daarnaast volgen alle medewerkers training voor het inzetten van specifieke vrijheidsbeperkende
maatregelen. Toetsen van vaardigheden is onderdeel van de training. Medewerkers die
toetsing niet halen of nog niet gehaald hebben mogen geen vrijheidsbeperkende maatregelen
toepassen.7
Hoe medewerkers precies worden geschoold in het voorkomen en zo nodig toepassen van
vrijheidsbeperkende maatregelen verschilt per aanbieder. Het verschilt per locatie
wat nodig en passend is bij de methodieken die worden gehanteerd. De basis van deze
verschillende methodieken komt overeen: relationeel werken staat centraal, vanuit
een systeemgerichte benadering waarbij traumasensitiviteit van groot belang is.
Verschillende aanbieders hebben mede n.a.v. het CPT-rapport recent het scholingsprogramma
aangescherpt. Naast scholing door training en cursussen zijn verschillende aanbieders
ook bezig met «coaching on the job», «fly on the wall door ervaringsdeskundigen» en
intervisie.
27.
Deze leden lezen ook in de brief dat de maatregel moet worden opgenomen in het hulpverleningsplan.
Hoe kijkt de Staatssecretaris naar de reactie van Mariëlle Bruning hierop, waarin
ze het geen goed idee vindt om het «opsluiten» vast te leggen in het hulpplan van
jongeren?
Artikel 6.2.10 lid 1d van de Jeugdwet bepaalt dat een jeugdhulpaanbieder in het hulpverleningsplan
opneemt welke vrijheidsbeperkende maatregelen toegepast kunnen worden. Die verplichting
wil ik ook laten gelden voor de maatregel nachtelijke kamerinsluiting. Het wordt daarmee
verplicht dat de jeugdhulpaanbieder overleg pleegt met onder meer de ouders van een
jeugdige en een gekwalificeerde gedragswetenschapper. Bovendien kan de maatregel niet
worden opgenomen in het hulpverleningsplan als de gedragswetenschapper niet instemt
met de maatregel. Door de aanbieders te verplichten de maatregel in het hulpverleningsplan
op te nemen, worden zij gedwongen de maatregel vooraf zorgvuldig te overwegen en goed
te motiveren. Deze verplichting staat in de Jeugdwet uit oogpunt van rechtsbescherming
van de jeugdige. Ik ben het daarom op dit punt niet eens met mevrouw Bruning.
28.
Heeft de Staatssecretaris een beeld in hoeverre het hulpverleningsplan daadwerkelijk
zoveel mogelijk met ouders en jongeren wordt opgesteld zoals het amendement Westerveld
op de wet beoogde? Gebeurt dit overal op een goede manier? Wordt dit gemonitord en
zo ja, door wie? Wat gebeurt er als een jongere zelf niet instemt met deze maatregel
in het hulpverleningsplan?
Conform artikel 6.2.9 Jeugdwet waarin het amendement Westerveld is opgenomen wordt
elk hulpverleningsplan met ouders en de jeugdige opgesteld en besproken. Tevens sluit
daar waar gewenst ook de JIM (Jouw Ingebrachte Mentor) van de jeugdige aan.
Ik heb van Jeugdzorg Nederland vernomen dat het in de praktijk niet altijd lukt om
het plan in gezamenlijkheid vorm te geven, bijvoorbeeld omdat ouders zich afzijdig
houden van het gehele traject of omdat de jeugdige zelf geen plan wil opstellen. Aanbieders
proberen dan nog steeds, middels motiverende gespreksvoering en inzet van de JIM,
jeugdigen en diens ouders zoveel als mogelijk te betrekken en invloed te laten hebben
op het hulpverleningsplan. Als het echt niet anders kan, dan wordt het hulpverleningsplan
vastgesteld zonder dat de betrokkenen hiermee instemmen. Ook kunnen vrijheidsbeperkende
maatregelen tegen de wil van de jeugdige en diens ouders in het plan worden opgenomen
en toegepast. Daarbij moet worden voldaan aan alle eisen en voorwaarden van hoofdstuk 6
van de Jeugdwet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
29.
De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment de eisen voor een insluitingsruimte
en voor een ruimte waar jongeren op eigen verzoek verblijven, dezelfde zijn. Dit kan
dezelfde ruimte zijn. Wat gebeurt er onder de huidige regelgeving in de praktijk als
er één ruimte is die voor beide doeleinden gebruikt wordt, waar een jongere vrijwillig
en een jongere verplicht in moet verblijven?
Eerder is gekozen om dezelfde eisen te stellen aan de ruimte waar jongeren zich op
eigen verzoek kunnen terugtrekken (met de deur open) én aan de ruimte waar jongeren
onder voorwaarden ter afwending van een noodsituatie tegen hun wil ingesloten kunnen
worden (met de deur op slot). Dit is in verband met beperkte kosten én ruimte. Indien
één ruimte beschikbaar is en een jongere daar op eigen verzoek wil verblijven én een
andere jongere op datzelfde moment ingesloten moet worden, heeft de insluiting in
de praktijk voorrang.
30.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris voornemens is om onder specifieke
omstandigheden toe te staan dat de deur van de eigen kamer gedurende de nachtelijke
uren op slot gaat. Kan de Staatssecretaris aangeven welke omstandigheden zij onderscheidt
die hiertoe aanleiding geven? Kan zij toelichten wanneer een jongere een dusdanig
groot gevaar oplevert voor anderen, dat dit nachtelijke insluiting rechtvaardigt?
Nachtelijke kamerinsluiting mag alleen als sprake is van een gegrond risico dat het
gedrag van de betrokken jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid of gezondheid
van andere jeugdigen of de medewerkers in de instelling. Het gaat dan om bedreigend
en gewelddadig gedrag, zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag, afpersing of ronselen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
31.
De leden van de D66-fractie danken de Staatssecretaris voor de uitgebreide en zorgvuldige
toelichting op de voorgenomen aanpassingen van de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet
met betrekking tot de gesloten jeugdhulp. De transformatie van de gesloten jeugdhulp
naar een kleinschalige, menswaardige en zo’n vrijheidsbeperkend-mogelijke vorm van
zorg vraagt om blijvende aandacht, zorgvuldigheid en dialoog.
Deze leden onderstrepen het belang van een veilige en gezonde omgeving voor zowel
de jeugdigen als de professionals in de gesloten jeugdhulpinstellingen. De praktijk
laat zien dat professionals in moeilijke situaties terechtkomen waarin veiligheid,
rechtspositie en goede zorg in balans moeten worden gebracht. Juist daarom is het
essentieel dat zij kunnen opereren binnen heldere juridische kaders, die hen richting
en bescherming bieden in het maken van zorgvuldige afwegingen.
Tegelijkertijd maken deze leden zich ernstige zorgen over recente signalen van het
gebruik van pijnprikkels in zowel gesloten als open jeugdzorginstellingen, zoals het
«bokkenpootje» en het «vlindertje». Het toepassen van deze fysiek pijnlijke dwangmiddelen
is onacceptabel en in strijd met de uitgangspunten van menswaardige jeugdhulp. Het
feit dat deze praktijken – ondanks eerdere rapportages en inspectietoezicht – nog
steeds voorkomen, maakt duidelijk dat wettelijke kaders alleen niet voldoende zijn.
Het vraagt ook om een cultuurverandering, stevige normstelling en structurele investeringen
in personeel, scholing en toezicht. Deze leden vragen de Staatssecretaris of het tegengaan
van deze uitwassen expliciet en effectief kan worden meegenomen in zowel het wetsvoorstel
als het toezicht daarop.
De in de vraag genoemde dwangmiddelen zijn wettelijk niet toegestaan. Dat onderstreept
de door mij gedeelde opvatting dat wetgeving alleen niet voldoende is voor een transformatie
van de gesloten jeugdhulp. Het is tegelijkertijd essentieel dat aanbieders ervoor
zorgen dat hun medewerkers vakbekwaam zijn en blijven in het voorkomen dat vrijheidsbeperkende
maatregelen nodig zijn en als dat toch nodig is in het zorgvuldig toepassen daarvan.
De komst van het project «Ik leer niet alleen» zie ik als bevestiging dat aanbieders
de urgentie van het voorkomen van vrijheidsbeperkende maatregelen onderschrijven.
De aanbieders kunnen ook baat hebben bij de inzichten die het Consortium Kleinschaligheid
heeft opgenomen in het position paper over relationeel werken.8.
De gesloten jeugdhulpinstellingen hebben mij laten weten dat hun medewerkers structureel
training krijgen in de-escalerend werken en het voorkomen van vrijheidsbeperkend handelen.
Zij maken gebruik van methodieken waarbij ontwikkelingsgericht gewerkt wordt en de-escalatie
bevorderd. Voorbeelden van methodieken zijn de presentiebenadering, geweldloos verzet
of non violentresistance en positive behaviour support. Alle medewerkers volgen training
voor het inzetten van specifieke vrijheidsbeperkende maatregelen. Toetsen van vaardigheden
is onderdeel van de training. Medewerkers die toetsing niet halen of nog niet gehaald
hebben mogen geen vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen.9
Verschillende aanbieders hebben mede n.a.v. het CPT-rapport recent het scholingsprogramma
aangescherpt. Naast scholing door training en cursussen zijn verschillende aanbieders
ook bezig met «coaching on the job», «fly on the wall door ervaringsdeskundigen» en
intervisie.
De IGJ houdt hier toezicht op. Bovendien deel ik met de IGJ het belang om daarin de
ervaringen van jeugdigen die in de gesloten jeugdhulp verblijven mee te nemen.
32.
Daarnaast wijzen de leden van de D66-fractie op het feit dat er de afgelopen jaren
uitgebreid onderzoek is gedaan naar structurele knelpunten in de jeugdzorg, met stevige
rapporten zoals dat van de commissie-Hendriks en anderen. Veel aanbevelingen uit die
rapporten zijn nog steeds actueel, maar tot op heden te beperkt opgepakt. Genoemde
leden roepen de Staatssecretaris op om deze bestaande inzichten serieus te betrekken
bij het wetstraject. Veel van de benodigde verbeteringen zijn niet nieuw, maar wachten
nog altijd op implementatie.
In de brief van 17 juni 2025 zijn twee specifieke voorgenomen aanpassingen van de
wet- en regelgeving voor gesloten jeugdhulp toegelicht. De eerste is een wettelijke
grondslag voor het insluiten op de eigen kamer gedurende de nacht; de tweede is een
aanpassing van de eisen uit het Besluit jeugdwet voor de ruimte waar jeugdigen op
eigen verzoek kunnen verblijven. Voor zover van toepassing neem ik de inzichten van
genoemde rapporten bij deze wijzigingen mee.
33.
Ook vragen de leden van de D66-fractie aandacht voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen
beleid met het huidige personeelsbestand. Recent werd opnieuw een jeugdinstelling
onder verscherpt toezicht geplaatst, waar sprake was van valse cv’s en ernstig disfunctioneren.
Ook breder geldt dat medewerkers vaak jong en relatief onervaren zijn, terwijl zij
worden geconfronteerd met jongeren die complexe en ingrijpende ervaringen meebrengen.
Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe zij in personeelsbeleid, aanname en ondersteuning
stuurt op het aantrekken en behouden van gekwalificeerde professionals, die toegerust
zijn om in deze intensieve context zorg te bieden.
Individuele jeugdzorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het inzetten van voldoende
personeel dat beschikt over de juiste expertise en vaardigheden. Zij zetten in op
behoud van personeel en aantrekken van nieuw personeel, o.a. door het investeren in
de ontwikkeling en scholing van medewerkers en het bieden van een fijne en veilige
werkomgeving. Goed werkgeverschap betekent ook dat medewerkers goed ingewerkt zijn,
ondersteund worden en ruimte krijgen voor reflectie en collegiaal overleg. Helaas
zijn personeelstekorten in veel maatschappelijke sectoren, waaronder in zorg- en welzijn
(inclusief de jeugdzorg), de dagelijkse realiteit. De beleidsinzet van de Minister
van VWS is om deze tekorten zorg- en welzijns breed aan te pakken via gerichte maatregelen
waaronder het halveren van de administratietijd/regeldruk, het bevorderen van innovatie
in de zorg en het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Dit beleid geldt voor
alle sectoren in zorg- en welzijn. Aanvullend geeft VWS (samen met JenV) specifiek
voor de jeugdzorgsector samen met sociale partners uitvoering aan concrete projecten
uit de «Arbeidsmarktagenda Jeugd». Jeugdzorg Nederland en vakbonden werken met medewerking
van professionals uit de jeugdzorg aan de uitvoering van projecten op onderwerpen
als o.a. «inwerken en behouden van personeel», «aantrekkelijke jeugdhulporganisatie»
en «agressievrij werken». VWS en JenV hebben deze projecten sinds eind 2019 gefinancierd
met een subsidie van circa € 4,5 mln.
Misstanden in de (jeugd)zorg waarbij sprake is van fraude met diploma’s of ervaringscertificaten
(EVC) van EVC-aanbieders zijn ernstig en moeten koste wat kost worden tegengegaan.
Er zijn veel maatregelen in gang gezet. Zo heeft de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd
(SKJ) tijdelijk alle aanvragen tot registratie op basis van EVC opgeschort om de betrouwbaarheid
en kwaliteit van het register te waarborgen. Ook vindt momenteel een onderzoek plaats
naar alle geregistreerden met een ervaringscertificaat die in het SKJ-register zijn
opgenomen. Dit onderzoek wordt naar verwachting einde van het jaar afgerond. Naast
deze acties onderzoek ik de mogelijkheid om de vergewisplicht toe te voegen aan de
Jeugdwet. Dit verplicht jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om zich
te vergewissen van het arbeidsverleden van hun nieuwe medewerkers.
34.
De leden van de D66-fractie constateren dat er op onderdelen nog uiteenlopende zienswijzen
bestaan over de voorgenomen wetswijziging. Deze verdeeldheid onder veldpartijen laat
zien hoe gevoelig dit onderwerp ligt en hoe belangrijk het is dat alle betrokkenen
zich gehoord weten in dit proces. Deze leden roepen de Staatssecretaris op om het
gesprek met alle veldpartijen – inclusief aanbieders, beroepsverenigingen, jongerenorganisaties
en inspectie – voort te zetten en hun zorgen nadrukkelijk mee te nemen bij de uitwerking
van het wetsvoorstel. Juist door hun signalen serieus te nemen, kunnen knelpunten
worden ondervangen en kan recht worden gedaan aan de complexe werkelijkheid waarin
hulpverleners opereren.
Uiteraard betrek ik de veldpartijen bij de uitwerking van het wetsvoorstel en de aanpassing
van het Besluit Jeugdwet.
35.
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om de Kamer tijdig en herhaaldelijk
te informeren over de voortgang van dit traject, inclusief de resultaten van het overleg
met veldpartijen en de uitkomsten van lopende onderzoeken, zoals dat naar de forensische
doelgroep. Daarmee wordt de Kamer in staat gesteld om het wetgevingsproces op een
zorgvuldige manier te volgen, te evalueren en waar nodig bij te sturen, zodat de uiteindelijke
regelgeving recht doet aan zowel de rechtspositie van jeugdigen als aan het professioneel
handelen van hulpverleners. De leden van de D66-fractie zien de verdere uitwerking
van het wetsvoorstel met belangstelling tegemoet.
In ieder geval informeer ik u over de voortgang van het wetstraject in de Jeugdbrief
die u ieder half jaar ontvangt. Naar verwachting wordt het zorginhoudelijk kader voor
de forensische doelgroep in de eerste helft van 2026 opgeleverd. Ook hierover zal
ik de Kamer informeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
36.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
waarin wordt voorgesteld om op twee punten de wet- en regelgeving voor gesloten jeugdhulp
aan te passen. Dat is in de eerste plaats om een wettelijke basis te introduceren
voor het ’s nachts in de eigen kamer insluiten van jeugdigen van wie het gedrag een
ernstig gevaar kan zijn voor andere jeugdigen en medewerkers. In de tweede plaats
is een aanpassing in het Besluit Jeugdwet noodzakelijk om ervoor te zorgen dat ook
de aanbieders van kleinschalig georganiseerde gesloten jeugdhulp kunnen voldoen aan
de eisen voor een afzonderlijke en veilige ruimte waar jeugdigen op eigen verzoek
kunnen verblijven. Genoemde leden maken graag van de gelegenheid gebruik enkele aanvullende
vragen te stellen.
De Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp is op 1 januari 2024 in werking getreden.
Doelstellingen van deze wet zijn het verbeteren van de rechtspositie van jeugdigen
in de gesloten jeugdhulp en het verminderen van het gebruik van vrijheidsbeperkende
maatregelen. In hoeverre zou met bovengenoemde aanpassingen nog worden voldaan aan
het nee «tenzij-beginsel»?
Uitgangspunt bij de voorgenomen wetswijziging is en blijft dat het gebruik van vrijheidsbeperkende
maatregelen tot een minimum wordt beperkt, waaronder de toepassing van kamerinsluiting.
De voorgenomen wetswijziging regelt ook dat de maatregel «insluiten in de eigen kamer»
als vrijheidsbeperkende maatregel uitsluitend wordt toegestaan als sprake is van een
gegrond risico dat het gedrag van een jeugdige een ernstig gevaar vormt voor de veiligheid
of gezondheid van andere jeugdigen of medewerkers in de instelling. Het gaat om een
individueel afgewogen maatregel gaat. Het «nee, tenzij»-principe blijft onverkort
van toepassing: insluiting op de eigen kamer is uitsluitend toegestaan wanneer geen
minder bezwarende alternatieven mogelijk zijn, de maatregel proportioneel is en een
redelijke verwachting bestaat dat deze effectief zal zijn. Dit houdt onder andere
in dat aanbieders verplicht zijn in elk afzonderlijk geval te onderbouwen waarom inzet
van deze maatregel noodzakelijk is en niet kan worden volstaan met een minder bezwarend
alternatief, zoals de mogelijkheid van nabijheid, of het inzetten van minder ingrijpende
maatregelen als persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de eigen kamer
(zonder dat de deur op slot gaat).
37.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de situatie voor andere jeugdigen en medewerkers
«zo veilig mogelijk» moet zijn en vragen hoe vaak, sinds 1 januari 2024, de situatie
voor is gekomen dat het noodzakelijk was de slaapkamerdeur te sluiten.
Jeugdzorg Nederland heeft in 2024 elk kwartaal cijfers verzameld om zicht te krijgen
op de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Daarin is een afname te zien. In
het laatste kwartaal van 2023 vonden bijvoorbeeld net iets meer dan 200 nachtelijke
insluitingen in totaliteit plaats, waarbij dat in het laatste kwartaal van 2024 nog
om maximaal 20 nachtelijke insluitingen ging. Vanaf 2025 wordt dit systematisch gemonitord
en geregistreerd.
38.
Vervolgens stelt de Staatssecretaris ook dat er in opdracht van het Ministerie van
Justitie en Veiligheid een onderzoek loopt naar de forensische doelgroep in de gesloten
jeugdhulp. Daarnaast ontwikkelt het Landelijk Programmateam Transformatie gesloten
jeugdhulp een zorginhoudelijk kader voor de forensische doelgroep. En aanbieders moeten
ervoor zorgen dat hun medewerkers vakbekwaam zijn en blijven in het voorkomen dat
vrijheidsbeperkende maatregelen nodig zijn. Hoe verhouden deze bovengenoemde maatregelen
zich tot de voorgestelde wetswijziging? Blijkbaar gaat de Staatssecretaris ervan uit
dat deze maatregelen niet voldoende zijn en er aanpassing van de wetgeving nodig is.
Waaruit blijkt dit?
De genoemde maatregelen zijn gericht op twee verschillende doelen.
Het doel van het onderzoek naar de forensische doelgroep in de gesloten jeugdhulp
en de ontwikkeling van een zorginhoudelijk kader voor deze doelgroep is dat deze jeugdigen
een beter passend zorgaanbod krijgen.
Het doel van de wetswijziging is een wettelijke grondslag voor nachtelijke kamerinsluiting
van jeugdigen wanneer een gegrond risico bestaat dat het gedrag een ernstig gevaar
vormt voor de veiligheid en gezondheid andere jeugdigen en medewerkers. Dat draagt
bij aan een veiliger leefklimaat in de instelling. De voorgestelde wijziging is uitdrukkelijk
niet bedoeld om mogelijk te maken dat jeugdigen worden ingedeeld in doelgroepen en
dat jeugdigen van een bepaalde doelgroep altijd te maken gaan krijgen met insluiting
in de eigen kamer. Net als bij alle vrijheidsbeperkende maatregelen zal de maatregel
een individueel afgewogen maatregel zijn. Uitsluitend als een jeugdige gevaarlijk
gedrag vertoont en ook aan alle andere voorwaarden is voldaan, zullen de aanbieders
de nieuwe maatregel mogen toepassen.
Daarmee verwacht ik dat aanbieders beter in staat zijn om te gaan met de dilemma’s
waar zij tegenaan lopen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
39.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen
te stellen over de voorgenomen aanpassing van wet- en regelgeving rond gesloten jeugdhulp.
Ten aanzien van beide wijzigingen vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de
Staatssecretaris wil reflecteren op het feit dat de wet pas anderhalf jaar geleden
gewijzigd is. Heeft zij de overtuiging dat de signalen van de zorgaanbieders en de
bevindingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een structurele omissie
in de wet- en regelgeving betreffen of zou het ook zo kunnen zijn dat de transformatie
waarin de gesloten jeugdhulp zich bevindt ertoe leidt dat de situatie verandert, zoals
de aanbieders ook aangeven? Is in dat laatste geval het niet proportioneel om de wet
en het besluit nog niet aan te passen maar te bezien wat er nodig is als de transformatie
is afgerond? Zou een gedoogconstructie in de tussentijd een optie kunnen zijn voor
de Staatssecretaris? Zou de IGJ hieraan bij kunnen dragen? Kan de Staatssecretaris
de wenselijkheid hiervan duiden?
Er is gekozen voor aanpassingen van wet- en regelgeving uit het oogpunt van de rechtsbescherming
van jeugdigen en duidelijkheid voor de aanbieders over de eisen waaraan aanbieders
moeten voldoen en het voor de IGJ helder is aan welke normen zij dient te toetsen.
Een gedoogconstructie waarbij ongewis zou zijn of en in hoeverre de wet alsnog zal
worden aangepast, biedt onvoldoende rechtsbescherming en rechtszekerheid aan zowel
jeugdigen als de aanbieders. Tegelijkertijd is het essentieel dat aanbieders ervoor
zorgen dat hun medewerkers vakbekwaam zijn en blijven in het voorkomen dat vrijheidsbeperkende
maatregelen nodig zijn en als dat toch nodig is, in het zorgvuldig toepassen daarvan.
40.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of de voorgestelde
wetswijziging, om jeugdigen in hun kamer te laten opsluiten, een tijdelijke wijziging
is. Waarom wel of waarom niet?
De suggestie om de wetswijziging voor een wettelijke grondslag voor nachtelijke kamerinsluiting
tijdelijk te laten zijn neem ik mee in de voorbereiding van het wetsvoorstel.
41.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een gedetailleerde uitleg waarom de
«tenzij» in de «nee, tenzij» in de huidige wet niet volstaat om tegemoet te komen
aan de wens van aanbieders om in geval van nood de kamer op slot te doen.
Bij de toepassing van de op grond van de Jeugdwet toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen
geldt het «nee, tenzij»-principe. In de huidige wetgeving is in hoofdstuk 6 Jeugdwet
is in de artikelen 6.3.2.1 t/m 6.3.2.5. Jeugdwet limitatief opgesomd welke vrijheidsbeperkende
maatregelen in de gesloten jeugdhulp zijn toegestaan. Andere maatregelen dan genoemd
in voornoemde artikelen zijn niet toegestaan, zie ook artikel 6.3.1.1 lid 3 Jeugdwet.
Dit is ook het geval indien zich een noodsituatie zich voordoet.
Aangezien de maatregel «insluiten in de eigen kamer» op dit moment niet in de Jeugdwet
als toegestane vrijheidsbeperkende maatregel is opgenomen, mag deze maatregel in het
geheel niet worden toegepast. Dan biedt het «nee, tenzij»-principe geen uitkomst.
42.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen dat de voorgestelde wetswijziging
een stap terug is in de ontwikkeling om gesloten jeugdhulp af te bouwen. Hoe kan de
Staatssecretaris garanderen dat het juridisch mogelijk maken van het regelmatig insluiten
van jongeren op hun kamer er niet toe leidt dat dit vaker gaat gebeuren dan strikt
noodzakelijk is? Hoe kan gegarandeerd worden dat personeelsgebrek of gebrek aan vaardigheden
niet de reden is dat het nodig wordt geacht om een jongere op zijn kamer op te sluiten?
Zoals hierboven toegelicht zal voor nachtelijke kamerinsluiting net als voor alle
andere vrijheidsbeperkende maatregelen het «nee, tenzij»-beginsel gelden. Daaruit
vloeit voort dat geen sprake kan zijn van een generieke maatregel die regelmatig kan
worden toegepast. Het «nee, tenzij»-beginsel betekent onder andere dat een aanbieder
eerst moet bezien, of het ernstig gevaar op een andere manier dan insluiten in de
eigen kamer kan worden afgewend. Dat houdt concreet in dat de aanbieder ook de mogelijkheid
van meer nabijheid en extra personeel moet bezien of het inzetten van minder ingrijpende
maatregelen als persoonlijk toezicht of het verplicht verblijven op de eigen kamer
(zonder dat de deur op slot gaat). Uit deze afweging moet ook blijken dat insluiting
in de eigen kamer niet het gevolg is van het ontbreken van voldoende geschoolde medewerkers,
een waakdienst in de nacht of de beschikbaarheid van passende hulp en begeleiding
voor de individuele jeugdige.
43.
Ten aanzien van een nadere definitie van de veilige, afgesloten ruimte vragen de leden
van de ChristenUnie-fractie of de Staatssecretaris aan kan geven wat dit betekent
voor instellingen die geen insluitingsruimte meer hebben.
Het Besluit Jeugdwet stelt nu dezelfde eisen aan de veilige en afzonderlijke ruimte,
ongeacht de reden voor het gebruik ervan: verblijf op eigen verzoek van de jeugdige
of insluiting tegen de wil van de jeugdige.
De voorgestelde wijziging van het Besluit houdt in dat de eisen aan de veilige en
afzonderlijke verblijfsruimte waar jeugdigen op eigen verzoek verblijven, worden aangepast.
De verplichting blijft van kracht dat iedere gesloten jeugdhulpaanbieder een verblijfsruimte
heeft waar een jeugdige op eigen verzoek kan verblijven. Maar door de aanpassing van
de eisen is meer maatwerk mogelijk, wat nodig is in het kader van schaarse ruimte
en middelen
De huidige Jeugdwet bevat geen verplichting voor het hebben van een veilige en afzonderlijke
ruimte waar jeugdigen tegen hun wil kunnen worden ingesloten in geval van een noodsituatie.
Als gesloten jeugdhulpaanbieders geen afzonderlijke en veilige ruimte hebben om jeugdigen
tegen hun wil in te kunnen sluiten bij een noodsituatie zullen zij op een andere –
wettelijk toegestane – wijze een noodsituatie moeten afwenden.
44.
Kan de Staatssecretaris daarnaast aangeven waarom zij van mening is dat de vereisten
van een insluitingsruimte onveranderd moeten blijven zolang aanbieders de vrijheidsbeperkende
maatregel insluiten (in de eigen kamer) toepassen?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de nachtelijke kamerinsluiting en insluiten
in een veilige en afzonderlijke insluitingsruimte.
Het insluiten van een jeugdige in de eigen kamer gedurende de nacht is alleen bedoeld
voor situaties waarin een gegrond risico is dat het gedrag van deze jeugdige een ernstig
gevaar vormt voor de veiligheid en gezondheid van andere jeugdigen en medewerkers
in de instelling. Nachtelijke kamerinsluiting mag niet als de gezondheid of veiligheid
van de jeugdige zelf in gevaar is, want dat kan juist risico’s opleveren voor de jeugdige
die wordt ingesloten.
Insluiting in een afzonderlijke en veilige insluitingsruimte mag alleen ter afwending
van een noodsituatie. Een noodsituatie is een situatie waarin dringend maatregelen
nodig zijn om de schade voor de jeugdige of zijn omgeving te beperken, bijvoorbeeld
wanneer een jeugdige suïcidaal is of zeer agressief is. Gelet op deze omstandigheden
zie ik geen aanleiding om de eisen aan te passen voor de insluitingsruimte.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
E.M. Sjerp, adjunct-griffier