Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Rooderkerk over de berichten 'Door kabinet beloofd onderzoek naar doorstroomtoetsen blijkt niet te bestaan' en 'Scholen die overstapten op andere doorstroomtoets scoren flink beter'
Vagen van het lid Rooderkerk (D66) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de berichten «Door kabinet beloofd onderzoek naar doorstroomtoetsen blijkt niet te bestaan» en «Scholen die overstapten op andere doorstroomtoets scoren flink beter» (ingezonden 26 juni 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Paul (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 27
augustus 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2712
Vraag 1
Bent u bekend met de artikelen «Door kabinet beloofd onderzoek naar doorstroomtoetsen
blijkt niet te bestaan»1 en «Scholen die overstapten op andere doorstroomtoets scoren flink beter»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat er door het College voor Toetsen en Examens (CvTE) geen onderzoek wordt
gedaan naar specifiek de verschillen tussen de doorstroomtoetsaanbieders zelf, en
dus niet verschillen tussen vaardighedenniveaus of digitaal/papier, ondanks dat dat
meermaals aan de Kamer is beloofd?
Antwoord 2
Nee, dit klopt niet. Er lopen verschillende onderzoeken die bijdragen aan het antwoord
op de vraag waar de verschillen tussen toetsaanbieders vandaan komen. Omdat het nog
niet bekend is wat de verschillen tussen toetsaanbieders precies veroorzaakt, is het
niet mogelijk één factor gericht te onderzoeken. Het CvTE heeft daarom na de analyse
van de eerste afname van 2024, in samenspraak met OCW, Stichting Cito en de toetsaanbieders,
een onderzoeksprogramma opgezet waarin breed onderzoek gedaan wordt naar enkele factoren
die een effect kunnen hebben op verschillen in resultaten tussen de doorstroomtoetsen.
Onderdeel van dit onderzoeksprogramma is een meerjarig onderzoek naar mogelijke verschillen
in prestaties tussen papieren en digitale afname van de doorstroomtoets.
Naast het opstarten van het onderzoeksprogramma voert het CvTE ook reguliere analyses
uit voor het goed en zorgvuldig uitvoeren van haar wettelijke taken in het primair
onderwijs. Na de afname van de doorstroomtoets in zowel 2024 als 2025 is een terugblik
gepubliceerd die beschrijft hoe de vaststelling van de normering verlopen is en wat
het landelijk beeld is van de toetsresultaten en schooladviezen. In 2025 is hierbij
ook specifiek gekeken naar de toetsprestaties van scholen die het afgelopen jaar van
toetsaanbieder gewisseld zijn. Ook dat draagt bij aan een steeds scherper beeld van
de verschillen tussen toetsen.
Vraag 3
Klopt het dat er tot op heden géén gericht onderzoek is gestart naar specifiek de
verschillen in toetsscores tussen toetsaanbieders, zoals uit navraag bij het CvTE
blijkt?
Antwoord 3
Nee, dit klopt niet. Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2, lopen er verschillende
onderzoeken die bijdragen aan het antwoord op de vraag waar de verschillen tussen
toetsaanbieders vandaan komen. Omdat het nog niet bekend is wat de verschillen in
toetsscores tussen toetsaanbieders precies veroorzaakt, is het niet mogelijk één factor
gericht te onderzoeken. Daarom zijn er binnen het onderzoeksprogramma meerdere onderzoeken
gestart naar verschillende factoren die een effect kunnen hebben op verschillen in
resultaten. Waarschijnlijk worden de verschillen in resultaten tussen de doorstroomtoetsen
niet verklaard door één van deze factoren maar door een ingewikkeld samenspel van
meerdere omstandigheden. Deze onderzoeken bevinden zich in verschillende fases, waarover
meer informatie is te vinden op de website van het CvTE.3
Naast het opstarten van het onderzoeksprogramma voert het CvTE ook reguliere analyses
uit voor het goed en zorgvuldig uitvoeren van haar wettelijke taken in het primair
onderwijs. Ook dat draagt bij aan een steeds scherper beeld van de verschillen tussen
toetsen.4
Vraag 4
Herinnert u zich dat u in de zomer van 2024 heeft toegezegd dat er een grondig onderzoek
zou komen naar de opvallende verschillen in resultaten tussen de doorstroomtoetsen
van verschillende aanbieders?
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Wat is er exact terechtgekomen van uw claim in uw brief van augustus 2024 waarin u
stelt: «Het CvTE onderzoekt waar de onderlinge verschillen tussen de doorstroomtoetsen
vandaan komen en hoe die, indien nodig, kunnen worden opgelost.»?5
Antwoord 5
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2, heeft het CvTE na de analyse van
de eerste afname van 2024, in samenspraak met OCW, Stichting Cito en de toetsaanbieders,
een onderzoeksprogramma opgezet waarin breed onderzoek gedaan wordt naar factoren
die een effect kunnen hebben op verschillen in resultaten.
Naast het opstarten van het onderzoeksprogramma voert het CvTE ook reguliere analyses
uit voor het goed en zorgvuldig uitvoeren van haar wettelijke taken in het primair
onderwijs. Ook dat draagt bij aan een steeds scherper beeld van de verschillen tussen
toetsen.
Meer informatie over het onderzoeksprogramma, de lopende onderzoeken én de reguliere
analyses is te vinden op de website van het CvTE.6
Vraag 6
Klopt het dat er na deze brief vervolgens alleen onderzoek is gestart naar verschillen
in vaardighedenniveaus en in digitale of papieren toetsen, maar niet naar verschillen
tussen de toetsen zelf?
Antwoord 6
Nee, dit klopt niet. Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2 en 3, is niet
bekend wat de verschillen in toetsscores tussen toetsaanbieders precies veroorzaakt.
Daarom wordt binnen het onderzoeksprogramma van het CvTE breed onderzoek gedaan naar
factoren die een effect kunnen hebben op verschillen in resultaten. Meer informatie
over de lopende onderzoeken is te vinden op de website van het CvTE.7
Naast het opstarten van het onderzoeksprogramma voert het CvTE ook reguliere analyses
uit voor het goed en zorgvuldig uitvoeren van haar wettelijke taken in het primair
onderwijs. Ook dat draagt bij aan een steeds scherper beeld van de verschillen tussen
toetsen.
Vraag 7
Wat is er concreet terechtgekomen van de zinsnede «Het CvTE onderzoekt waar deze verschillen
vandaan komen.» uit uw brief van april 2025?8
Antwoord 7
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2, 3 en 5 heeft het CvTE na de analyse
van de eerste afname van in 2024, in samenspraak met OCW, Stichting Cito en de toetsaanbieders,
een onderzoeksprogramma opgezet waarin breed onderzoek gedaan wordt naar factoren
die een effect kunnen hebben op verschillen in resultaten. Meer informatie over de
lopende onderzoeken is te vinden op de website van het CvTE.9
Vraag 8
Herinnert u uw uitspraken in het Kamerdebat van mei 2025 waarin u aangaf dat het CvTE
«erbovenop zit» wat betreft de grote verschillen tussen doorstroomtoetsen?
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Deelt u de opvatting dat de Kamer door uw bovenstaande uitspraken over «erbovenop
zitten» en meerdere claims over onderzoek, in de veronderstelling is gebracht dat
er daadwerkelijk onderzoek liep naar deze toetsverschillen, en niet enkel naar verschillen
in leerlingvaardigheden en digitaal of papier?
Antwoord 9
In mijn brieven aan uw Kamer en tijdens het Kamerdebat van 15 mei 2025 is aangegeven
dat het CvTE de verschillen in resultaten tussen verschillende doorstroomtoetsen onderzoekt.
Dit is juist. Het CvTE heeft een onderzoeksprogramma opgezet waarin breed onderzoek
gedaan wordt naar factoren die een effect kunnen hebben op verschillen in resultaten.
Zoals de afnamemodus (papier of digitaal) of de verdeling van scholen uit het speciaal
(basis)onderwijs over de verschillende toetsen. Omdat er veel factoren van invloed
kunnen zijn op prestaties en dus ook verschillen in prestaties, bestaat het onderzoeksprogramma
uit diverse deelonderzoeken, reguliere analyses en externe audits.
Vraag 10
Kunt u een volledig overzicht verstrekken van alle onderzoeken die sinds zomer 2024
zijn aangekondigd, gestart of uitgevoerd in relatie tot de doorstroomtoets, inclusief
onderwerp, onderzoeksvraag, onderzoekende instantie, datum dat het onderzoek gestart
is en de status van het onderzoek?
Antwoord 10
Een overzicht van alle onderzoeken in relatie tot de doorstroomtoets is gepubliceerd
op de website van het CvTE.10
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat het CvTE op herhaald verzoek van de Volkskrant heeft geweigerd
om relevante toetsgegevens openbaar te maken, zelfs na een beroep op de Wet open overheid,
en bent u bereid deze gegevens alsnog met de Kamer te delen?
Antwoord 11
De analyses die de Volkskrant verzocht om openbaar te maken, waren ten tijde van het
verzoek nog niet afgerond of nog niet verwerkt in de uiteindelijke rapportage die
openbaar gepubliceerd zou worden. Het CvTE heeft daarom aangegeven deze documenten
niet openbaar te maken. Voor meer informatie over de redenen daarvoor verwijs ik u
door naar het CvTE.
Inmiddels zijn de analyses afgerond en verwerkt in de rapportage «Terugblik normering
doorstroomtoetsen 2025» van het CvTE. Deze rapportage is op 1 juli 2025 openbaar gepubliceerd
en gedeeld met uw Kamer.
Vraag 12
Hoe beoordeelt u de analyse van de PO-Raad waaruit blijkt dat basisscholen die overstapten
van toetsaanbieder gemiddeld beduidend hogere resultaten behaalden, met verschillen
oplopend tot 10 procentpunt in het aantal leerlingen dat het streefniveau haalt?
Antwoord 12
Eerst is het goed te benoemen dat de verschillen in resultaten tussen toetsaanbieders
niet nieuw zijn. Dit is een gevolg van het diverse aanbod aan doorstroomtoetsen dat
we sinds 2015 kennen, ontstaan uit een wens van het onderwijsveld met groot politiek
draagvlak. Wel hebben we, door de inzet van het CvTE voor een gelijkluidende normering
voor alle toetsen, sinds de eerste afname van de doorstroomtoets in 2024 beter zicht
op de verschillen in resultaten. Ook zijn scholen die wisselen van doorstroomtoets
niet nieuw.
De analyses van de PO-Raad en het CvTE bevestigen dat er verschillen tussen resultaten
in toetsen zijn. Wel is het lastig om conclusies te verbinden aan de waargenomen verschillen
in prestaties. Er is een sterke indicatie dat waargenomen verschillen mede afhankelijk
kunnen zijn van de kenmerken van de toets die leerlingen maken. Zo kan het samenhangen
met de manier van de toets afnemen (zoals papier of digitaal), mate van adaptiviteit
(in hoeverre de moeilijkheidsgraad van de aangeboden opgaven zich tijdens de afname
aanpast aan de prestaties van de leerling), gemiddelde afnameduur en lengte van de
toets. Vooral de keuze om op papier of digitaal te toetsen lijkt een belangrijke rol
te spelen.
Dit alles onderschrijft de noodzaak van het onderzoeksprogramma van het CvTE om zicht
te verkrijgen op welk samenspel aan factoren de verschillen in resultaten tussen toetsen
kan verklaren. Dit helpt het CvTE om, samen met de toetsaanbieders, de doorstroomtoetsen
verder te verbeteren. Hoe dan ook zijn de verschillen in resultaten tussen de doorstroomtoetsen
een aspect dat hoort bij het huidige pluriforme stelsel.
Vraag 13
Deelt u de analyse dat dergelijke verschillen, zelfs bij scholen met vergelijkbare
populaties, het risico in zich dragen dat de doorstroomtoets bijdraagt aan grotere
kansenongelijkheid, in plaats van gelijke kansen voor elk kind?
Antwoord 13
Met de keuze voor de huidige stelselinrichting kwam de politiek tegemoet aan een breed
gedragen wens om per school een toets te kunnen kiezen die past bij de leerlingen
die zij hebben of de visie waarmee zij hun onderwijs inrichten. In die zin kan het
stelsel juist ook bijdragen aan gelijke kansen – mits goed duidelijk is onder welke
omstandigheden een bepaalde toets goed past bij een leerlingenpopulatie. Daarom is
het onderzoeksprogramma van het CvTE ook zo belangrijk. Tegelijkertijd begrijp ik
de vragen die de zichtbaar geworden verschillen tussen toetsen oproepen. Op verzoek
van uw Kamer breng ik dan ook de verschillende consequenties van wijzigingen in de
stelselinrichting in beeld, conform de motie van het lid Rooderkerk (D66).11
De doorstroomtoets is een betrouwbaar tweede gegeven bij het schooladvies, zodat de
school kan bepalen welk type voortgezet onderwijs het best bij die leerling past.
Die eerlijke kans verdient iedere leerling. We weten uit verschillende onderzoeken
dat bepaalde leerlingen in het voorlopig schooladvies vaker te maken hebben met onbedoelde
onderschatting van hun vaardigheden, zoals leerlingen uit gezinnen die het financieel
moeilijker hebben, leerlingen op het platteland, leerlingen met een migratieachtergrond
en meisjes. Maar uiteindelijk bepaalt de school, met het toetsadvies in de hand en
in samenspraak met de leerling en ouders, welk schooltype en -niveau het beste bij
een leerling past.
Vraag 14
Hoe beoordeelt u het feit dat overstappende scholen hun positie ten opzichte van de
inspectienorm direct verbeteren, terwijl de toets geacht wordt een objectieve maatstaf
te zijn?
Antwoord 14
Er zijn verschillende factoren waardoor scholen anders op toetsen kunnen presteren.
Zo kan het zijn dat een nieuwe (toets)vorm beter aansluit bij wat leerlingen op school
gewend zijn, bijvoorbeeld omdat ze in het onderwijs meer op papier doen dan digitaal.
Of omdat ze door het gebruikte leerlingvolgsysteem bekend zijn geraakt met bepaalde
kenmerken van de toets. Daarmee is het nog steeds een goede maatstaf voor de leerlingprestaties
op die school: alle doorstroomtoetsen voldoen aan de kwaliteitseisen uit het beoordelingskader
van het CvTE.
Er lopen verschillende onderzoeken die bijdragen aan het antwoord op de vraag waar
de verschillen tussen toetsaanbieders vandaan komen. Daarnaast breng ik op verzoek
van uw Kamer de verschillende consequenties van wijzigingen in de stelselinrichting
in beeld, conform de motie van het lid Rooderkerk (D66).12
Vraag 15
Kunt u reflecteren op de conclusie van de PO-Raad dat de doorstroomtoets momenteel
eerder werkt als afrekenmechanisme dan als betrouwbaar instrument voor gelijke kansen?
Hoe weegt u die kritiek, ook in het licht van de uitspraken van de voorzitter van
de Onderwijsraad over de noodzaak van latere selectie?
Antwoord 15
De doorstroomtoets is een betrouwbaar tweede gegeven bij het schooladvies, zodat de
school kan bepalen welk type voortgezet onderwijs het best bij die leerling past.
Die eerlijke kans verdient iedere leerling. We weten uit verschillende onderzoeken
dat bepaalde leerlingen in het voorlopig schooladvies vaker te maken hebben met onbedoelde
onderschatting van hun vaardigheden, zoals leerlingen uit gezinnen die het financieel
moeilijker hebben, leerlingen op het platteland, leerlingen met een migratieachtergrond
en meisjes. De doorstroomtoets kan bijdragen aan kansengelijkheid voor elke leerling
door als objectief gegeven het perspectief van de leraar aan te vullen.
Dit kabinet neemt maatregelen om nadelige effecten van vroege selectie te ondervangen,
onder andere door vo-scholen te stimuleren om de onderbouw flexibeler in te richten.
De vergroting van de kennisbasis en het stimuleren van kennisdeling op dit thema is
gericht op bredere onderwijspaden in de onderbouw van het vo, zodat leerlingen in
het vo onderwijs volgen binnen een passende onderwijsrichting. Daarbij vind ik het
belangrijk om aangedragen oplossingsrichtingen mee te nemen, zowel van sectororganisaties
als van docenten en schoolleiders.
Daarbij is het ook van belang om te benadrukken dat scholen de ruimte kunnen en moeten
benutten die er al is om leerlingen de gelegenheid te bieden zich zo goed mogelijk
te kunnen ontwikkelen. Het huidige stelsel biedt scholen ruimte om extra tijd te creëren
voor de doorstroom van hun leerlingen naar de voor hen best passende plek in het voortgezet
onderwijs. Zo kunnen scholen een tweejarige dakpanklas inrichten rekening houdend
met diverse begeleiding van en uitdaging voor leerlingen. Dat ondersteunen we door
kennisdeling en kennisbouw.
Vraag 16
Hoe beoordeelt u de oplossingsrichtingen die de sector aandraagt, namelijk later selecteren
en het beperken van het aantal functies die de doorstroomtoets nu heeft?
Antwoord 16
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 15 neemt dit kabinet maatregelen om
nadelige effecten van vroege selectie te ondervangen, onder andere door vo-scholen
te stimuleren om de onderbouw flexibeler in te richten, en het vergroten van de kennisbasis
en het stimuleren van kennisdeling op dit thema. Zodat leerlingen in het vo onderwijs
volgen binnen een passende onderwijsrichting.
Samen met de inspectie wordt gekeken naar de functie die de doorstroomtoets nu heeft
voor het toezicht op onderwijs, mede naar aanleiding van de motie-Stoffer (SGP)/Ceder
(CU).13 Dit is een complex vraagstuk, omdat het ook van belang is dat de inspectie een objectieve
maat kan betrekken bij haar beoordeling van de onderwijskwaliteit. Bovendien is een
deel van het handhavingsinstrumentarium, zoals het beëindigen van de bekostiging,
direct gekoppeld aan een onvoldoende oordeel op de leerresultaten. Wel moet worden
voorkomen dat scholen perverse prikkels ervaren om te sturen op leerresultaten, omdat
zij daar anders op zouden worden afgerekend. De inspectie verkent welke mogelijkheden
er zijn om deze functie van de doorstroomtoets optimaal in te richten. Zoals eerder
toegezegd wordt uw Kamer eind 2025 geïnformeerd over de verkenning hierop naar aanleiding
van de motie-Stoffer/Ceder.
Vraag 17
Acht u het wenselijk dat de toetsresultaten en schooladviezen in gemeenten met veel
praktisch opgeleide ouders structureel anders worden behandeld dan in gemeenten met
veel theoretisch opgeleide ouders, zoals blijkt uit de analyse van de PO-Raad?
Antwoord 17
Alle leerlingen verdienen een passend schooladvies, een eerlijke kans bij de overgang
naar de middelbare school. De doorstroomtoets is daarom een tweede objectief perspectief
bij het schooladvies van de leraar. Dit aanvullende perspectief maakt het risico op
onderadvisering kleiner. Dit is extra belangrijk voor leerlingen die te maken hebben
met structurele onderadvisering, zoals leerlingen uit gezinnen die het financieel
moeilijker hebben, leerlingen op het platteland, leerlingen met een migratieachtergrond
en meisjes. Omdat deze groepen leerlingen verdeeld zijn over álle basisscholen in
Nederland is het niet wenselijk dat de toetsresultaten en schooladviezen per gemeente
anders behandeld worden. Het wettelijk kader rondom de doorstroomtoets en de overgang
po-vo geldt natuurlijk voor iedere school en biedt ruimte aan onderwijsprofessionals
om per leerling en situatie te bezien wat op dat moment het best passende advies is.
Vraag 18
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Antwoord 18
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.