Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over de aanhoudende problemen met leerlingenvervoer en Samen naar School-klassen
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de aanhoudende problemen met leerlingenvervoer en Samen naar School-klassen (ingezonden 17 juli 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Paul (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 21 augustus
2025).
Vraag 1
Herinnert u zich nog het vragenuur van 17 oktober 2023 over het bericht dat vertegenwoordigers
van leerlingen en ouders uit het overleg zijn gestapt over leerlingenvervoer, en waarin
u zelf stelde dat het tempo om verbetering te maken te langzaam ging?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
In hoeverre is volgens u nu de situatie verbeterd ten opzichte van twee jaar geleden?
Antwoord 2
Het leerlingenvervoer staat onder druk. Dat is helaas, mede door de tekorten aan chauffeurs,
niet zomaar opgelost. Ik ben mij ervan bewust dat dit grote gevolgen kan hebben voor
leerlingen, ouders en scholen.
Sinds het vragenuur van 17 oktober 2023 zie ik dat steeds meer gemeenten, die verantwoordelijk
zijn voor de bekostiging en uitvoering, werk maken van het leerlingenvervoer: gemeenten
passen hun lokale verordeningen aan, zoeken alternatieve vervoersopties – passend
bij de leerling – en veel gemeenten monitoren het leerlingenvervoer beter dan voorheen.
Met een brief aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) vorig jaar heb ik gemeenten
hier ook toe aangespoord. De extra aandacht vanuit gemeente is sinds 2023 sterk verbeterd.
Het is belangrijk dat eenieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid doet wat mogelijk
is om de uitvoering van het leerlingenvervoer te verbeteren. Mijn ministerie werkt
samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat, de VNG en betrokken brancheorganisaties aan de verbeteragenda
doelgroepenvervoer. Deze gezamenlijkheid is belangrijk, omdat problemen in het leerlingenvervoer
niet op zichzelf staan en onderdeel zijn van krapte in het bredere doelgroepenvervoer.
Gemeenten zijn ook voor de bekostiging en uitvoering van andere vormen van doelgroepenvervoer
verantwoordelijk, zoals Wmo-vervoer en vervoer in het kader van de Jeugdwet, en de
uitvoering ligt bovendien vaak bij dezelfde vervoerders, met dezelfde chauffeurs en
busjes. Ook andere vormen van doelgroepenvervoer staan, mede door de vergrijzing,
onder druk.2
Met de verbeteragenda doelgroepenvervoer wordt onder andere gewerkt aan de beschikbaarheid
van chauffeurs, het beter en integraal aanbesteden van het doelgroepenvervoer en goed
contractmanagement – voorwaarden ook voor kwalitatief goed leerlingenvervoer. De Staatssecretaris
van Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft uw Kamer over de verbeteragenda doelgroepenvervoer
op 20 mei jl. een voortgangsbrief gestuurd.3
Ik ben mij ervan bewust dat hiermee de problemen in het leerlingenvervoer niet direct
zijn opgelost. De druk op het leerlingenvervoer is hardnekkig en het verminderen van
de druk een kwestie van de lange adem. In het debat passend onderwijs – waarin uw
Kamer terecht wederom aandacht heeft gevraagd voor het leerlingenvervoer – heb ik
toegezegd om in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG),
Leerlingenbelang Voortgezet Onderwijs (LBVSO) en Ouders & Onderwijs over het leerlingenvervoer
en de problematiek die we zien. Onderdeel van dit gesprek is wat mij betreft om te
verkennen wat iedereen meer kan doen vanuit zijn rol en verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd
zijn er geen eenvoudige oplossingen: het verlichten van de druk op het leerlingenvervoer
zal iets van ons allemaal – gemeenten, vervoerders, leerlingen, ouders en het onderwijs
– vragen. Uw Kamer wordt dit jaar verder over dit gesprek geïnformeerd. Dit najaar
wordt uw Kamer ook nader geïnformeerd over de verbeteragenda doelgroepenvervoer.
Vraag 3
Bent u het ermee eens dat het vervoer naar school, onlosmakelijk is verbonden met
het recht op onderwijs en dit vraagt om meer regie vanuit de landelijke overheid?
Zo ja, bent u bereid om het principe van recht op onderwijs leidend te laten zijn
bij toekomstige wet- en regelgeving en beleidsontwikkeling op het gebied van passend
onderwijs en leerlingenvervoer?
Antwoord 3
Ieder kind in Nederland heeft recht op onderwijs.4 Dit recht is verankerd in het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind.
Het recht op onderwijs vormt een belangrijk uitgangspunt van de beleidsontwikkeling
en de wet- en regelgeving van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
in het algemeen en in het bijzonder ook op het gebied van passend onderwijs en leerlingenvervoer.
Als gemeentelijke voorziening is het leerlingenvervoer – een tegemoetkoming in de
kosten of inzet van specifiek vervoer (zoals een (elektrische) fiets, openbaar vervoer
of aangepast vervoer) – voor een deel van de leerlingen een belangrijke voorwaarde
voor de toegang tot het onderwijs. De verantwoordelijkheid voor deze voorziening ligt
primair bij gemeenten, zij zijn het eerste aanspreekpunt. Omdat het leerlingenvervoer
echter nauw samenhangt met toegankelijk onderwijs – met name voor leerlingen in het
gespecialiseerd onderwijs –, voert mijn ministerie structureel overleg met de VNG
over het leerlingenvervoer. Daarmee houdt mijn ministerie continu vinger aan de pols
bij het leerlingenvervoer.
Het leerlingenvervoer staat bovendien, zoals ook in het antwoord op vraag 1 aangegeven,
niet op zichzelf. Daarom wordt onder landelijke regie gewerkt aan de verbeteragenda
doelgroepenvervoer.
Vraag 4
In hoeverre wordt er nu gewerkt aan een duidelijk monitoringssysteem waardoor duidelijker
wordt in welke regio’s de problemen het grootst zijn en om hoeveel leerlingen dit
gaat?
Antwoord 4
In 2022 en 2024 heeft Oberon in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap de monitor leerlingenvervoer uitgevoerd.5
6 Deze monitor biedt onder andere inzicht in de omvang van het leerlingenvervoer, de
kosten, de vervoersredenen en de vervoerssoort.
Daarnaast geeft het een beeld van de beleidskeuzes van gemeenten. Omdat er eerder
metingen zijn gedaan over de periode van 2012 tot en met 2016, geeft de monitor bovendien
zicht op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Uw Kamer heeft in december vorig
jaar de laatste monitor ontvangen.7 In 2026 wordt de monitor herhaald.
Het is belangrijk dat er zicht is op hoe het met het leerlingenvervoer gesteld is.
Dat is in beginsel aan gemeenten en vervoerders. Wel is er winst te behalen in het
onderling vergelijken en van elkaar leren door gemeenten, zoals bijvoorbeeld de G4
doet met een onderlinge benchmark. Zoals in de Kamerbrief over de verbeteragenda doelgroepenvervoer
met uw Kamer is meegedeeld, start de Vereniging voor Doelgroepenvervoer Nederland
in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een verkenning naar
hoe data in het doelgroepenvervoer gestructureerd kan worden verzameld om een landelijk
beeld te vormen. Het doel is om hier in 2026, met een «Staat van het doelgroepenvervoer»,
mee te starten. Het leerlingenvervoer zal hier onderdeel van uitmaken.
Vraag 5
Wat is er concreet gedaan met de suggesties die u zelf noemde in antwoord op vragen
in het bovengenoemde vragenuur van 17 oktober 2023, zoals het aanbrengen van volgtijdelijkheid
in het doelgroepenvervoer waarbij kan worden gekozen om leerlingenvervoer voorrang
te geven op Wmo-vervoer, het slimmer uitbesteden van de vervoersopdrachten en het
leerlingenvervoer en het aantrekken van meer chauffeurs?
Antwoord 5
De beschikbaarheid van chauffeurs en het verbeteren van de aanbesteding en contractmanagement
zijn onderdeel van de verbeteragenda doelgroepenvervoer. Uw Kamer is hier op 20 mei
over geïnformeerd.8 Uit de meest recente monitor leerlingenvervoer blijkt dat steeds meer gemeenten het
doelgroepenvervoer integraal aanbesteden.9 Hierdoor kunnen vervoerders het leerlingen- en overig doelgroepenvervoer volgtijdelijk
maken en het leerlingenvervoer indien passend voorrang geven. Dit is een positieve
beweging. Bovendien kan het gezamenlijk aanbesteden van verschillende vormen van doelgroepenvervoer
het beroep van chauffeurs aantrekkelijker maken, omdat opdrachten van vervoerders
groter worden en vervoerders zodoende meer zekerheid hebben. Hierdoor kunnen ook chauffeurs
grotere contracten krijgen – zij voeren bijvoorbeeld zowel het leerlingenvervoer als
het Wmo-vervoer uit – en meer stabiliteit hebben. Het is aan gemeenten om uitvoering
te geven aan het gezamenlijk aanbesteden van het doelgroepenvervoer.
Het integreren en combineren van verschillende vormen van doelgroepenvervoer is ook
onderdeel van de verkenning die vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
– en in gezamenlijkheid met de Ministeries van Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – wordt gedaan
naar Publieke Mobiliteit. Het doel van deze verkenning is om na te gaan of integratie
van publiek (mede-) gefinancierde vervoersvormen kan bijdragen aan een inclusief en
toegankelijk vervoersysteem dat de bereikbaarheid van voorzieningen voor alle reizigersgroepen
verbetert en het gebruik optimaliseert. De Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en
Milieu informeert uw Kamer binnenkort over de verkenning naar Publieke Mobiliteit.
Vraag 6
Is duidelijk welk ministerie uiteindelijk verantwoordelijk is voor leerlingenvervoer?
De beslisnota horende bij de voortgangsbrief verbeteragenda doelgroepenvervoer roept
hier namelijk vragen over op omdat er staat dat is afgesproken dat het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) regie heeft op de agenda, maar de verantwoordelijkheid
voor de uitvoeringsproblemen bij het leerlingenvervoer nadrukkelijk is belegd bij
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), is het niet onlogisch
dat de regie en verantwoordelijkheid niet in dezelfde handen zijn?10
Antwoord 6
De verantwoordelijkheid voor de bekostiging en uitvoering van het leerlingenvervoer
ligt bij gemeenten. Deze verantwoordelijkheid volgt uit de Wet op het primair onderwijs
(WPO)11, de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020)12 en de Wet op de expertisecentra (WEC).13
Gemeenten bekostigen het leerlingenvervoer uit het gemeentefonds, waarvan zij de middelen
ontvangen vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze middelen zijn niet geoormerkt:
gemeenten kunnen dus zelf invulling geven aan de bekostiging van het leerlingenvervoer.
Omdat het leerlingenvervoer onderdeel is van de onderwijswetgeving, is het aan de
bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – in dit geval:
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – om de uitvoering hiervan
te volgen en kaders te stellen, ook vanwege de samenhang met het recht op onderwijs,
waarvoor de bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
verantwoordelijk zijn. Als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap doe
ik dat. Gezien het feit echter dat het leerlingenvervoer gedecentraliseerd is bij
gemeenten en daar de uitvoering wordt vormgegeven – door het college én de gemeenteraad
– kan ik niet direct ingrijpen op problemen die zich in de uitvoering voordoen. Wel
kunnen problemen in de uitvoering ertoe nopen om de kaders aan te passen dan wel de
opdracht vanuit de wet aan te scherpen.
Voor andere vormen van doelgroepenvervoer, zoals het Wmo-vervoer14 en vervoer in het kader van de Jeugdwet15, geldt zoiets vergelijkbaars, maar dan voor de bewindspersonen van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zoals gezegd (zie hierboven) staan de losse
vormen van doelgroepenvervoer niet op zichzelf en zijn ze veeleer met elkaar verbonden.
Daarom is er een gezamenlijke en interdepartementale verbeteragenda doelgroepenvervoer
gericht op alle vormen van doelgroepenvervoer, waaronder het leerlingenvervoer. Deze
verbeteragenda staat, vanwege de betrokkenheid bij andere vormen van doelgroepenvervoer,
onder regie van de Staatssecretaris van Langdurige en Maatschappelijke Zorg. Zie ook
het antwoord op vraag 1 en vraag 2.
Vraag 7
Wat vindt u van de uitspraken van de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Vervoerders
(KNV) die in Binnenlands Bestuur stelt dat gemeenten soms te veeleisend zijn en erg
ruimhartig in het uitdelen van indicaties? Begrijpt u de boosheid bij leerlingen en
ouders die afhankelijk zijn van leerlingenvervoer over deze uitspraken?16
Antwoord 7
Ik ben bekend met het interview in Binnenlands Bestuur met de voorzitter van de Koninklijke
Nederlandse Vervoerders (KNV).17 Gemeenten zijn vrij om (binnen de kaders die de wet stelt) regels op te stellen op
basis waarvan zij een vergoeding in de kosten of specifieke vormen van vervoer toekennen.
Onderdeel van die regels kan zijn dat eerst goed gekeken wordt naar de mogelijkheid
of een leerling in staat is zelfstandig te reizen.
Vraag 8 en 9
Herkent u de signalen dat bij een uithuisplaatsing het leerlingenvervoer niet altijd
wordt geregeld waardoor sommige leerlingen plotseling naar een andere school moeten?
Is bekend hoe vaak dit gebeurt en hoe vaak er onenigheid ontstaat tussen de wens van
de kinderen en (pleeg)ouders en de gemeente?
Wie is primair aan zet bij het bekostigen van leerlingenvervoer bij een (spoed)uithuisplaatsing?
Is dat de gemeente waarin de biologische ouders woonachtig zijn of de gemeente waarin
de pleegouders wonen?
Antwoord 8 en 9
Ik ben bekend met het signaal dat er bij een uithuisplaatsing problemen kunnen ontstaan
in het organiseren van het leerlingenvervoer. Het is niet bekend bij het ministerie
hoe vaak het leerlingenvervoer bij een uithuisplaatsing niet wordt geregeld en hoe
vaak er onenigheid ontstaat tussen de (pleeg)ouders en de gemeenten.
Het is van belang dat het leerlingenvervoer bij een uithuisplaatsing goed wordt georganiseerd
en dat, waar mogelijk, leerlingen naar de eigen school kunnen blijven gaan. Gemeenten
zijn hiervoor verantwoordelijk. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor.
Wel zijn er goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost-Brabant
regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij
(spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. Mijn ministerie heeft de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten gevraagd om gemeenten te wijzen op het belang van zulke
regionale afspraken en goede voorbeelden zoals in de regio Noordoost-Brabant onder
de aandacht te brengen.
Vraag 10
Bent u ervan op de hoogte dat er met enige regelmaat aanvragen komen bij organisaties
als het Jeugdeducatiefonds omdat er een patstelling is ontstaan? Wat vindt u daarvan?
Antwoord 10
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Op navraag van mijn ministerie heeft het Jeugdeducatiefonds
laten weten dat er het afgelopen schooljaar achtendertig keer een aanvraag is gedaan
voor het leerlingenvervoer in gevallen van een uithuisplaatsing. Zoals hierboven gezegd,
zijn gemeenten in beginsel verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer, ook als er
sprake is van een uithuisplaatsing. Regionale afspraken tussen gemeenten moeten wat
mij betreft voorkomen dat er een patstelling of geschil ontstaat. Tegelijkertijd ben
ik blij dat het Jeugdeducatiefonds – in de gevallen dat er toch een patstelling is
– kan bijspringen en een oplossing vindt voor leerlingen die vervoer nodig hebben
om naar hun school (van oorsprong) te kunnen blijven gaan.
Vraag 11
Deelt u de mening dat in deze gevallen áltijd het belang van het kind voorop zou moeten
staan en daaruit volgt dat als leerlingenvervoer nodig is, dit ook geregeld moet worden?
Antwoord 11
Ja, ik deel de mening dat het belang van het kind voorop moet in de gevallen dat er
een vervoersvoorziening nodig is, ook als er sprake is van een uithuisplaatsing. Dit
is ook in lijn met het VN Kinderrechtenverdrag18, waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd.
Vraag 12
Waar kunnen leerlingen, ouders en scholen terecht als blijkt dat dit niet wordt geregeld
of de gemeente de kosten niet kan of wil dragen?
Antwoord 12
Het is aan gemeenten om (onderling) afspraken te maken over het leerlingenvervoer,
ook als er sprake is van uithuisplaatsing. Indien een verschil van inzicht over de
organisatie en bekostiging van het leerlingenvervoer aan de orde is, is het in eerste
instantie aan ouders, gemeente(n) en scholen om samen tot oplossingen te komen. Als
er een geschil ontstaat, kunnen de ouders een klacht indienen bij dezelfde gemeente.
Gemeenten zijn verplicht zorg te dragen voor de behandeling van klachten.19 Mocht de klacht niet naar tevredenheid worden afgehandeld, dan kunnen de ouders terecht
bij de Nationale ombudsman – mits de gemeente hierbij is aangesloten – of anders bij
de eigen ombudsvoorziening van de gemeente.
Vraag 13
Deelt u de mening dat juist scholen waar wordt gewerkt aan inclusief onderwijs, in
de eigen buurt, ook de druk op het leerlingenvervoer vermindert?
Antwoord 13
Ja.
Vraag 14
Kent u ook het artikel «Het doet Maud pijn: zoon Arje (15) hoorde erbij, maar moet
toch weg van school» over de Samen naar School-klas in Apeldoorn die de deuren moest
sluiten?20
Antwoord 14
Ja.
Vraag 15
Was u op de hoogte van dit besluit en is er vanuit het Ministerie van OCW geprobeerd
om deze school open te houden, ook gezien diverse aangenomen Kamermoties die vragen
om Samen naar School-klassen te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Nee, ik ben niet op de hoogte gesteld van dit besluit. Het is aan de samenwerkingsverbanden
passend onderwijs om een dekkend netwerk van onderwijs en ondersteuning te organiseren.
Het ministerie heeft hier geen directe rol in. Soms kiest een samenwerkingsverband
ervoor dit op een andere manier te organiseren dan als een Samen naar School-klas,
bijvoorbeeld binnen het gespecialiseerd onderwijs. Het is standaard procedure dat
ik niet op de hoogte wordt gebracht van een dergelijk besluit.
Vraag 16
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van Samen naar School-klassen? Hoeveel
zijn er in de afgelopen jaren gestart en gesloten? Wat zijn doorgaans redenen voor
sluiting? Staan er momenteel Samen naar School-klassen op omvallen?
Antwoord 16
Bij het Ministerie van OCW is geen overzicht beschikbaar van de Samen naar School-klassen
(SNS-klassen), omdat deze niet hoeven te worden geregistreerd. Daarmee is er ook geen
overzicht over hoeveel er zijn gestart of gesloten de afgelopen periode. Uit gesprekken
met partijen uit het veld, begrijp ik dat het aantal SNS-klassen stijgt. Waar SNS-klassen
stoppen is dat bijvoorbeeld omdat er onvoldoende financiering kan worden gevonden
maar ook dat er regionaal wordt gekozen om deze leerlingen op een andere plek onderwijs
te bieden. Er zijn mij geen gevallen bekend van SNS-klassen die op omvallen staan.
Om partijen te ondersteunen is in samenspraak met het veld eerder een handreiking
ontwikkeld voor SNS-klassen in het primair onderwijs en worden initiatiefnemers mede
met subsidie van OCW ondersteund door bijvoorbeeld de Nederlandse Stichting van het
Gehandicapte Kind. Verder zijn de knelpunten in kaart gebracht voor SNS-klassen in
het voortgezet onderwijs en zijn de mogelijkheden voor financiering de afgelopen periode
nader in kaart gebracht. Op dit moment wordt er met het veld bezien wat er nodig is
voor het opzetten van meer SNS-klassen in het voortgezet onderwijs.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.