Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Martens-America en Michon-Derkzen over het bericht 'UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten'
Vragen van de leden Martens-America en Michon-Derkzen (beiden VVD) aan de Ministers van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en van Justitie en Veiligheid over het bericht «UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten» (ingezonden 28 mei 2025).
Antwoord van Minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de Minister
van Justitie en Veiligheid (ontvangen (ontvangen 18 augustus 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2501.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u het besluit van de Universiteit van Amsterdam (UvA) om de schade
van bijna 1,5 miljoen euro, veroorzaakt tijdens de bezettingen op het Roeterseiland
en Binnengasthuisterrein in mei 2024, niet op de demonstranten te verhalen vanwege
juridische onhaalbaarheid?
Antwoord 2
De Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA) geeft aan dat het de juridische mogelijkheden
grondig heeft onderzocht en op basis daarvan tot dit besluit is gekomen. Ik vertrouw
erop dat dit besluit zorgvuldig tot stand is gekomen.
Vraag 3
Bent u het eens met de stelling dat het zeer onwenselijk is dat de kosten van vernielingen
en schade als gevolg van ordeverstorende rellen op universiteiten verhaald worden
op onschuldige studenten en de belastingbetaler?
Antwoord 3
Ik vind het belangrijk dat daders die schade veroorzaken, deze zoveel mogelijk vergoeden.
Om schade te kunnen verhalen, moet duidelijk zijn wie voor de schade verantwoordelijk
is. Helaas is er bij rellen vaak sprake van chaotische, onoverzichtelijke situaties.
Hierdoor is het niet altijd mogelijk om aan te tonen wie welke schade heeft aangericht.
Schadeverhaal op de daders zonder dat hun identiteit bekend is, is niet mogelijk.
Zie ook het antwoord op vraag 5. Uit het mediabericht, waar in de eerste vraag naar
verwezen wordt, blijkt dat het grootste gedeelte van de schade is vergoed door de
verzekeraar. Op deze manier komt de schade niet ten laste van het onderwijsbudget,
en ook niet ten laste van de overheid en daarmee de belastingbetaler.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het onvermogen van de UvA om individuele demonstranten aansprakelijk
te stellen voor de aangerichte schade een precedent schept dat toekomstige gewelddadige
of vernielzuchtige protesten kan aanmoedigen, gezien het gebrek aan (financiële) consequenties
voor de daders?
Antwoord 4
Er is helaas bij een aantal demonstraties een kleine groep die de demonstratie aangrijpt
om willens en wetens herhaaldelijk en soms serieuze strafbare feiten te plegen, soms
al direct nadat de demonstratie een aanvang heeft genomen.
In dit geval hebben dertien van de veertien vervolgde demonstranten van de bezettingen
in mei voor de rechter gestaan. Acht van hen zijn veroordeeld, van wie vier tot een
gevangenisstraf, voornamelijk voor geweld tegen de politie. In dit kader is ook van
belang dat zoveel mogelijk schade wordt verhaald, maar dat is niet altijd mogelijk,
zie de antwoorden op vragen 3 en 5.
Vraag 5
Welke juridische belemmeringen maken het voor onderwijsinstellingen moeilijk om schade
veroorzaakt door demonstranten op hen te verhalen?
Antwoord 5
In veel gevallen zijn belemmeringen om schade te verhalen niet zozeer juridisch maar
praktisch van aard. Als de identiteit van dader niet bekend is en niet te achterhalen
is, is het verhalen van schade praktisch onmogelijk, ook als de juridische mogelijkheden
er zijn. Het civiele recht biedt verschillende mogelijkheden om schade te verhalen.
Degene die door een onrechtmatige daad schade toebrengt aan een ander, bijvoorbeeld
aan eigendommen van een onderwijsinstelling, is verplicht om deze schade te vergoeden
(artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek).
Bij rellen kan er sprake zijn van onrechtmatige gedragingen in groepsverband. In dat
geval is het vaak moeilijk om aan te tonen wie welke schade heeft aangericht. Om te
voorkomen dat een groepsdeelnemer die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht,
zich kan verweren met het betoog dat de schade ook zou zijn ontstaan als hij niet
aan de rellen had deelgenomen, is de zogenoemde groepsaansprakelijkheid ingevoerd
(artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek).
Bij groepsaansprakelijkheid gaat het om een individuele aansprakelijkheid van tot
een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte
schade.2 Ook voor groepsaansprakelijkheid is dus vereist dat de identiteit van de leden van
de groep bekend is. Daarnaast moet hiervoor aan de volgende vereisten zijn voldaan:
1. Eén of meer van tot een groep behorende personen moet onrechtmatig schade hebben toegebracht.
2. De kans op het aldus toebrengen van schade moet zodanig zijn geweest dat zij de tot
de groep behorende personen had moeten weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit impliceert dat een groepsdeelnemer alleen aansprakelijk
kan zijn als hij wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep
voor schade zoals die in concreto is toegebracht.3
3. Een tot een groep behorende persoon is alleen aansprakelijk als de gedragingen in
groepsverband hem kunnen worden toegerekend. Daarvan is sprake als hem schuld treft.
Als aan deze vereisten is voldaan, zijn de deelnemers van de groep hoofdelijk aansprakelijk
voor de schade. Dit betekent dat de benadeelde elke individuele deelnemer kan aanspreken
voor het volledige schadebedrag.
Of een benadeelde zich met succes op de groepsaansprakelijkheid kan beroepen, is afhankelijk
van de omstandigheden van het geval. Benadeelden kunnen hierbij praktische belemmeringen
ervaren. Zo kan het moeilijk zijn om te achterhalen welke (groepen van) personen de
schade hebben aangericht. Ik heb begrepen dat dat ook in de situatie waar deze Kamervragen
betrekking op hebben (de pro-Palestinabezettingen in mei 2024) niet goed mogelijk
is. Zoals ook blijkt uit het mediabericht waarnaar in de eerste vraag verwezen wordt,
is de UvA wel voornemens om de schade van een kleine pro-Palestinabezetting op 21 juni
2024 te verhalen op demonstranten bij dat protest. Uit dat mediabericht blijkt dat
deze vernielingen zijn aangericht in een kleinere ruimte en verricht door een klein
aantal demonstranten.
Vraag 6
Bent u bereid om deze belemmeringen te betrekken bij de uitvoering van de motie van
de leden Six Dijkstra en Michon-Derkzen over het wegenemen van praktische en juridische
belemmeringen om schadekosten te verhalen op vandalen en kan worden aangegeven wanneer
de Kamer hierover wordt geïnformeerd?4
Antwoord 6
Over de uitvoering van de genoemde motie van de leden Six Dijkstra en Michon-Derkzen
heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd op 12 juni jongstleden
in het Eerste Halfjaarbericht Politie 20255. Hierin is aangegeven dat het door het onoverzichtelijke en chaotische karakter van
dergelijke situaties niet altijd mogelijk is om te achterhalen wie verantwoordelijk
is voor welke concrete schade. Politie en Openbaar Ministerie (OM) zetten zich altijd
in om dit zoveel mogelijk te achterhalen.
Vraag 7
Welke aanvullende maatregelen kunnen onderwijsinstellingen zelf treffen om tijdens
protesten beter bewijs te verzamelen zodat het aansprakelijk stellen van relschoppers,
zowel individueel als in groepsverband, haalbaarder wordt in de praktijk en op welke
wijze ondersteunt het kabinet de onderwijsinstellingen hierbij?
Antwoord 7
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6 kunnen er tijdens protesten onoverzichtelijke
en chaotische situaties ontstaan waardoor het niet mogelijk is een specifieke schade
aan een dader te koppelen. Instellingen spannen zich in om studenten, personeel en
bezoekers een veilige leer- en werkomgeving te bieden en het demonstratierecht te
faciliteren. Indien bekend is of als er een vermoeden is dat er een demonstratie of
bezetting zal plaatsvinden, dan treffen de onderwijsinstellingen zelf preventief maatregelen
om schade en hinder zoveel mogelijk te voorkomen. Instellingen leren van elkaars ervaringen
in de omgang met protesten, maar het is voor instellingen geen doel op zich om de
capaciteit van hun crisis- en veiligheidsorganisatie specifiek in te zetten louter
om beter bewijs tegen relschoppers te verzamelen. Het uitvoeren van opsporingstaken
is een taak van de overheid die uitgevoerd wordt door de politie onder het gezag van
het OM. Indien er een opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd naar de identiteit van
de veroorzakers is er altijd overleg met de onderwijsinstellingen en worden waar nodig
gegevens gevorderd.
Verder is het de verantwoordelijkheid van de individuele instelling om te beoordelen
of het gevoerde beleid afdoende is, of dat er extra maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld
het aanscherpen van het cameratoezicht op locaties met een verhoogd risico. Ik ondersteun
de instellingen door regelmatig met bestuurders van instellingen te spreken over de
omgang met protesten en waar nodig betrek ik daarbij ook vertegenwoordigers van de
veiligheidsdiensten of de lokale driehoek.
Vraag 8
Wat is de status van de uitvoering van de motie van het lid Boswijk over het makkelijker
maken van het verhalen van schade op individuele relschoppers?6
Antwoord 8
Over de uitvoering van deze motie is uw Kamer door de Minister van Justitie en Veiligheid
geïnformeerd via het Eerste Halfjaarbericht Politie 2025.
Vraag 9
Klopt het dat er groepsaansprakelijkheid toepasbaar was bij schadeverhaal bij de Maagdenhuisbezetting
in 2015 en in hoeverre is dat bij deze en andere recente rellen het geval?
Antwoord 9
Op 22 januari 2016 heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
in beantwoording van schriftelijke vragen7 aangegeven de zienswijze niet te onderschrijven dat in het geval van de Maagdenhuisbezetting
de schade verhaalbaar was, omdat bij die bezetting nauwelijks kon worden gesproken
van één bepaalde groep. Voorts verzamel ik als Minister geen gegevens over het wel
of niet toepasbaar zijn van groepsaansprakelijkheid bij rellen in het hoger onderwijs.
De individuele instellingen dienen zelf te beoordelen of ze hierop beroep kunnen doen
en het is vervolgens aan de rechter om daarover uitspraak te doen.
Bij de recente Maagdenhuisbezetting van 14 april 2025 is er wel een groep aangehouden
die zich binnen het gebouw verschanst had waar mogelijk sprake kan zijn van groepsaansprakelijkheid.
De UvA heeft aangifte gedaan en aangegeven de kosten te willen verhalen op de bezetters.
Vraag 10
Hoe is de motie van het lid Duisenberg c.s., die de regering verzocht alles in het
werk te stellen om binnen de juridische mogelijkheden schade maximaal te verhalen
op relschoppers, uitgevoerd?8
Antwoord 10
Zoals aangegeven in bovengenoemde brief van 22 januari 2016, heeft de toenmalige Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover destijds meerdere malen gesproken met
de UvA. Ik heb – zoals ik uw Kamer heb toegezegd – dit gesprek met de instellingen
opnieuw gevoerd. De instellingen hebben aangegeven altijd aangifte te doen van strafbare
feiten.
Vraag 11
In hoeverre acht u het wenselijk dat universiteiten, zoals de UvA, afhankelijk zijn
van verzekeringsuitkeringen om schade door gewelddadige protesten te dekken en wat
gebeurt er als een claim door de verzekeraar afgewezen wordt?
Antwoord 11
Verzekeraars hebben een belangrijke maatschappelijk functie om de schade te vergoeden
die kan ontstaan uit allerlei onvoorziene ingrijpende gebeurtenissen. Afhankelijk
van de voorwaarden van de verzekeraar, geldt dit ook voor de schade als gevolg van
ongeregeldheden. Als de verzekeraar de schade uitkeert, kan deze vervolgens regres
nemen op de dader. Indien een verzekeraar een claim afwijst betekent dit dat de verzekeringsnemer
de schade niet vergoed krijgt via de verzekeraar. De universiteit kan dan nog steeds
proberen de schade rechtstreeks op de daders te verhalen, indien zij bekend zijn.
Als dat niet mogelijk is, zijn zij aangewezen op eigen middelen.
Vraag 12
Deelt u de mening dat wannneer relschoppers strafrechtelijk worden vervolgd voor strafbare
feiten die zijn gepleegd tijdens rellen bij onderwijsinstellingen, onderwijsinstellingen
altijd zich zouden moeten voegen in het strafproces om een vordering benadeelde partij
in te stellen en – los van civielrechtelijke procedures – ook strafrechtelijk maximaal
in te zetten op verhaal van schade op relschoppers? Zo ja, hoe vaak is dat de afgelopen
tien jaren gebeurd?
Antwoord 12
Als onderwijsinstellingen schade hebben geleden als gevolg van rellen zijn er verschillende
mogelijkheden om de schade te verhalen. Welke weg gekozen wordt, bepalen de instellingen
zelf. Daar hoort ook zeker de mogelijkheid bij om zich met hun schade als benadeelde
partij te voegen bij het strafrechtelijk proces tegen de daders van strafbare feiten.
Als de rechter de schadevordering toewijst en de schadevergoedingsmaatregel oplegt,
int het CJIB de schade voor de universiteit bij de dader. Dat hoeft de universiteit
niet zelf te doen. Verder kan de strafrechter bij een voorwaardelijke straf als bijzondere
voorwaarde opleggen het storten van een geldbedrag aan het Schadefonds geweldsmisdrijven
of aan een instelling die slachtofferbelangen behartigt.
Andere mogelijkheden zijn ook het verhalen van de schade via de verzekeraar. Als de
verzekeraar de schade uitkeert, kan de verzekeraar vervolgens regres nemen op de daders.
Als de daders bekend zijn, kunnen universiteiten de schade ook op hen verhalen via
het civiele recht. Ten aanzien van de vraag hoe vaak dit de afgelopen tien jaar is
gebeurd, heeft de rechtspraak laten weten dat deze informatie niet beschikbaar is
in de managementinformatiesystemen. Ook ik beschik niet over informatie over rechtszaken
die onderwijsinstellingen aangaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.