Schriftelijke vragen : De Kamerbrief ‘Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan’ van 11 juli 2025
Vragen van het lid Thijssen (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Economische Zaken over de Kamerbrief «Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan» van 11 juli 2025 (ingezonden 15 augustus 2025).
Vraag 1
In uw brief «Investeren in een weerbare en toekomstbestendige economie: het 3%-R&D-actieplan»
aan de Kamer signaleert u een daling in het aandeel van het bruto nationaal product
(bnp) dat wordt besteed aan Research & Development (R&D); onderschrijft u het feit
dat Nederlanders en het bedrijfsleven door uw voorganger en dit kabinet ermee toch
eigenlijk voor de gek zijn gehouden dat de doelstelling om 3% van ons bnp te besteden
aan R&D ferm overeind werd gehouden, terwijl datzelfde kabinet miljarden bezuinigde
op R&D?1 Hoe vindt u in dat licht de geloofwaardigheid van alle voornemens in dit actieplan?
Vraag 2
U schijft in de brief dat investeringen in R&D kunnen leiden tot een hogere toegevoegde
waarde per gewerkt uur; bent u bereid om bij besteding van publieke middelen als voorwaarde
te stellen dat indien de toegevoegde waarde per gewerkt uur omhooggaat, werknemers
daarvan meeprofiteren en de beloning per uur ook omhooggaat? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de vakbonden hierbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Waarom legt u in het actieplan zo de nadruk op het feit dat het bedrijfsleven € 110
miljard aan belastinginkomsten bijdraagt? Klopt het dat de overige belastinginkomsten
(meer dan € 300 miljard) voornamelijk van werknemers, consumenten en burgers komt?
Is het niet zo dat indien het lukt om Nederland arbeidsproductiever te maken, zowel
bedrijven als Nederlanders meer kunnen verdienen en daarmee bij kunnen dragen aan
publieke voorzieningen en dat de bijdrage van werknemers, consumenten en burgers groter
is dan van het bedrijfsleven?
Vraag 4
U schrijft dat «om het 3% R&D-doel te behalen [...] een samenhangende aanpak nodig
is, waarin alle negen acties in hun bredere context een waardevolle rol vervullen»:
hoeveel zal het percentage dat naar R&D gaat verhoogd worden met de aanvullende acties
die nu in gang gezet worden? Of is dat eigenlijk niet te zeggen en zijn vooral de
genoemde € 14,9 miljard additionele publieke middelen cruciaal?
Vraag 5
Bij beleidsoptie 1 bent u van plan door middel van inkoop van de overheid R&D te stimuleren;
hoeveel koopt de Rijksoverheid jaarlijks in? Hoeveel kopen alle overheden samen jaarlijks
in? Hoeveel van deze miljarden wilt u via deze beleidsoptie inzetten om R&D te stimuleren?
Vraag 6
Waarom gaat u bij beleidsoptie 1 eerst een verkenning doen, terwijl vergelijkbare
projecten in het buitenland laten zien dat deze aanpak succesvol kan zijn? Kost dit
niet onnodig en kostbare tijd? Welke pilots wilt u dit jaar doen? Hoe bent u tot de
keuze voor deze pilots gekomen?
Vraag 7
Hoe groot is de taskforce bij het Ministerie van Economische Zaken die wordt opgezet
bij beleidsoptie 2? Welk budget heeft deze taksforce? Wat is nu precies additioneel
aan de reeds bestaande structuren die u ook noemt in uw brief?
Vraag 8
Klopt het dat de doelstelling bij beleidsoptie 3 bereikt moet worden door Invest-NL?
Zo nee, hoe gaat deze doelstelling dan bereikt worden? Zo ja, wordt deze doelstelling
dan vanaf nu concreet meegegeven aan Invest-NL? Hoe kan voortgang op deze doelstelling
in de gaten worden gehouden als u aangeeft dat het op dit moment niet mogelijk is
om deze doelstelling te meten?
Vraag 9
U schrijft in de brief dat het kabinet zich «inzet» en dat er «wordt gewerkt» aan
allerlei zaken rond beleidsoptie 4, maar welk budget is hier concreet mee gemoeid?
Welke inzet, in fte, vanuit het ministerie of andere organisaties is hiermee gemoeid?
Welke doelstelling wilt u binnen afzienbare termijn bereiken met deze «inzet»?
Vraag 10
U schrijft dat een belangrijk uitgangspunt is dat van colleges van bestuur van de
universiteiten en hogescholen wordt verwacht dat zij hun Technology Transfer Offices (TTO’s) en Knowledge Transfer Offices (KTO’s) een helder mandaat geven en financieren vanuit de eerste geldstroom; worden TTO’s
en KTO’s nu niet gefinancierd vanuit de eerste geldstroom? Hoeveel inkomen genereren
universiteiten en hogescholen momenteel met Intellectueel Eigendom (IE) dat is voortgekomen
uit wetenschappelijk onderzoek waaraan deze instituten hebben bijgedragen? Wilt u
dat dit inkomen op peil blijft?
Vraag 11
Waarom wilt u onder beleidsoptie 7 een wettelijk verankerde strategische cofinancieringsvoorziening?
Wilt u daarmee voorkomen dat het kabinet nogmaals een bestaand fonds, zoals het Nationaal
Groeifonds, kan inzetten voor heel andere zaken dan het verdienvermogen van Nederland
of zelfs gewoon helemaal kan schrappen? Op welke wijze wilt u dit wettelijk verankeren,
aangezien het Nationaal Groeifonds is ingesteld met als doel om groei mogelijk te
maken?
Vraag 12
U schijft dat u regeldruk voor ondernemers wilt verminderen; kunt u bevestigen dat
het gaat over onnodige regels? Indien het niet over onnodige regels gaat, maar over
regels om te bezien of belastinggeld inderdaad wordt besteed aan innovatie, hoe gaat
u dan de balans vinden tussen het verminderen van regeldruk voor ondernemers en het
effectief uitgeven van schaarse middelen? Verder schrijft u dat vakdepartementen kijken
naar maatschappelijke uitdagingen die het missie-gedreven innovatiebeleid kan aanpakken
en dat het Ministerie van Economische Zaken zelf de regie neemt over sleuteltechnologieën,
digitalisering en maatschappelijk verdienvermogen; hoe leidt dit tot de gewenste focus?
Welke innovatie zou hier niet onder passen? Kunt u preciezer aangeven welke focus
u wilt aanbrengen in het innovatiebeleid?
Vraag 13
Het actieplan is tot stand gekomen in samenwerking met het bedrijfsleven, kennisinstellingen,
decentrale overheden, uitvoeringsorganisaties en werkgeversorganisaties, maar waarom
is er niet ook samengewerkt met niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) die zich
inzetten om maatschappelijke uitdagingen op te lossen, of met de vakbonden die met
hun leden goed inzicht hebben in het verhogen van de arbeidsproductiviteit en die
bovendien kunnen meedenken over de vraag hoe werknemers meeprofiteren van innovaties?
Vraag 14
Ten slotte schijft u dat innovaties nodig zijn om maatschappelijke problemen op te
lossen, zoals de stikstofproblematiek, de arbeidstekorten in de zorg en de verduurzamingsopgave
in de bouw; waarom wordt klimaatverandering niet genoemd?
Indieners
-
Gericht aan
V.P.G. Karremans, minister van Economische Zaken -
Indiener
Joris Thijssen, Kamerlid