Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 16-18 juli 2025 (Kamerstuk 21501-30-675)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 676
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 juli 2025
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 3 juli 2025 over de geannoteerde
agenda Raad voor Concurrentievermogen 16-18 juli 2025 (Kamerstuk 21 501–30, nr. 675).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 juli 2025 aan de Minister van Economische Zaken
voorgelegd. Bij brief van 16 juli 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen van de GroenLinks-PvdA fractie
1. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de geannoteerde
agenda in relatie tot het vorig jaar uitgebrachte Draghi-rapport over het Europese
concurrentievermogen. Het oordeel in dat rapport was stevig, namelijk dat de Europese
economie een langzame doodstrijd strijdt. Het is goed dat het kabinet in de geannoteerde
agenda schrijft: «Nederland vindt het belangrijk dat er meer strategische keuzes ten
aanzien van prioritaire onderzoeksgebieden en technologieën worden gemaakt binnen
de thematisch georiënteerde onderdelen van het kaderprogramma. Door betere coördinatie,
het aanbrengen van focus en het bundelen van middelen wordt op Europees niveau meer
impact gecreëerd. Gerichte investeringen vanuit KP10 zijn daarom noodzakelijk. Daarnaast
kan de kracht van ecosystemen beter benut worden om valorisatie te faciliteren, terwijl
tegelijkertijd gerichte opschalingsmogelijkheden via bijvoorbeeld de Europese Innovatieraad
(EIC) plaatsvinden. Om dit alles goed te verankeren is er een strategische dialoog
tussen de lidstaten, de Europese Commissie en stakeholders nodig.» Genoemde leden
vragen wat hiervan nu het effect zal zijn op het concurrentievermogen van de Europese
Unie (EU) ten opzichte van bijvoorbeeld China en de Verenigde Staten.
Antwoord
Zie antwoord vraag 4.
2. Is het bovenstaande voldoende om zich te ontworstelen aan die «langzame doodstrijd»?
Zo ja, hoe weet het kabinet dit? Hoe kan hij dit onderbouwen? Zo nee, hoe weet het
kabinet dit? Wat is extra nodig om wel de concurrentiestrijd in de wereld aan te kunnen?
Antwoord
Bovengenoemde is een belangrijk onderdeel ter versterking van het EU-concurrentievermogen.
Op zichzelf zal dit niet voldoende zijn om de uitdagingen die Mario Draghi constateert
te adresseren. Versterking van het EU-concurrentievermogen vraagt, zoals ook toegelicht
in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen,1 op veel terreinen maatregelen. Denk aan versterking van de interne markt en de kapitaalmarktunie,
toegang tot talent, een goed mededingingskader, minder onnodige regeldruk, toegang
tot kritieke grondstoffen, toegang tot betaalbare energie en stabiel overheids- en
EU-beleid. Het kabinet ziet deze maatregelen ook niet los van elkaar: ze versterken
elkaar. Een gericht kaderprogramma dat innovaties voortbrengt heeft aansluitend bijvoorbeeld
een sterke interne markt nodig zodat bedrijven een grotere afzetmarkt hebben en makkelijker
grensoverschrijdend kunnen opereren, een goed werkende kapitaalmarkt voor de benodigde
private financiering, of voldoende personeel om te kunnen groeien.
3. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er op de agenda van de informele
Raad een beleidsdebat staat over de vraag op welke manier lidstaten beter kunnen samenwerken,
zodat sterke Europese onderzoeksecosystemen op het terrein van kritieke technologieën
worden gecreëerd. Komen de kritieke technologieën die de Europese Commissie wil bespreken
overeen met de technologieën die Nederland heeft geïdentificeerd in de Nationale Technologiestrategie?
Hoe zorgt het kabinet voor samenhang tussen deze twee trajecten? Kijkt het kabinet
ook naar datgene waarin Nederland in het bijzonder goed is en ook naar datgene waarin
Nederland misschien minder goed is, om op die manier juist op Europees niveau de krachten
te bundelen?
Antwoord
In oktober 2023 presenteerde de Europese Commissie tien kritieke technologieën die
van belang zijn voor de veiligheid van de EU.2 In januari 2024 presenteerde het kabinet de Nationale Technologie Strategie.3 Er zijn veel overeenkomsten tussen de technologieën van de Europese Commissie en
de Nationale Technologie Strategie (NTS). De NTS heeft een breder afwegingskader ten
opzichte van de Commissie, aangezien impact op verdienvermogen, maatschappelijke uitdagingen
en huidige kennissterkte eveneens criteria zijn voor het bepalen van prioritaire technologie,
naast nationale veiligheid.
Tijdens deze informele Raad wordt echter besproken hoe lidstaten beter kunnen samenwerken
in algemene zin t.a.v. strategische (of kritieke) technologieën. Het gaat hier niet
om de vraag op welke strategische technologieën samengewerkt dient te worden, noch
om welke strategische technologieën de Europese Commissie wil bespreken.
Het kabinet zet zich ten aanzien van deze technologieën in op het versterken van het
nationale en het Europese niveau, het stimuleren van complementariteit en het vermijden
van duplicatie. Daarom maakt het kabinet er zich, onder andere in haar contacten met
de Europese Commissie, hard voor dat de EU-inzet op strategische onderzoeksprioriteiten
en technologiegebieden aansluit bij de Nederlandse wetenschappelijke en innovatieve
sterktes en prioriteiten, zoals de NTS.
4. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het logisch dat het kabinet in de
geannoteerde agenda het volgende schrijft: «Het op 14 oktober 2024 aan u verzonden
Nederlandse vision paper over het volgende kaderprogramma beschrijft de noodzaak van
voortzetting van het succes van Horizon Europe voor Nederland, waarbij aandacht is
voor de kennisketenbrede benadering. De hoofdlijneninzet van het Nederlandse kabinet
ter voorbereiding op de aanstaande onderhandelingen over het Meerjarig Financieel
Kader van de EU voor de periode vanaf 2028, zet in op O&I als fundament voor het versterken
van het Europees concurrentievermogen.» Genoemde leden constateren dat ondanks het
succes van het huidige kaderprogramma, Horizon Europe, de concurrentiekracht van de
EU onvoldoende is en dat Nederland de doelstelling niet haalt om 3% van het bruto
nationaal product (BNP) te besteden aan onderzoek en innovatie. Wat is in dit kaderprogramma
nodig om het concurrentievermogen van de EU wel vergelijkbaar te laten worden met
die van China en van de Verenigde Staten? Hoe moet het kaderprogramma bijdragen aan
het behalen van de 3%-doelstelling voor Nederland?
Antwoord
Op 14 oktober 2024 heeft u het Nederlandse vision paper ontvangen, waarin wordt aangegeven wat de Nederlandse inzet is voor het volgende
Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (KP10)4. Daarin stelt het kabinet dat door meer strategische keuzes ten aanzien van prioritaire
onderzoeksgebieden en technologieën te maken en door het bundelen van krachten en
middelen, sterke Europese ecosystemen kunnen worden opgezet. Hiermee kan de EU een
grotere impact hebben en daarmee kan zij uiteindelijk haar concurrentievermogen versterken,
wat de positie van de EU in de mondiale context ten goede moet komen. Draghi stelde
dat het Europese concurrentievermogen onder andere vergroot kan worden door het versterken
van de vermarkting van onderzoek & innovatie. Hiertoe heeft de Europese Commissie
recent een eerste stap gezet met de EU Startup en Scale-up strategie5. Naar verwachting zal opschaling van innovaties ook een prominente plek krijgen in
de voorstellen voor het tiende kaderprogramma voor Onderzoek & Innovatie (O&I), dat
de Europese Commissie naar verwachting op 16 juli a.s. zal publiceren.
Het kabinet kijkt met interesse uit naar deze publicatie en zal via een BNC-fiche
haar appreciatie uitspreken over het voorstel.
Ten aanzien van de rol van het kaderprogramma bij het behalen van de 3%-investeringen
in O&I benadrukt de Europese Commissie in de eerder dit jaar verschenen interim evaluatie
van Horizon Europe, dat financiering uit het huidige kaderprogramma voor O&I een tiende
van de publieke EU-investeringen in O&I vertegenwoordigt. Nederland is van mening
dat het kaderprogramma voor O&I als een hefboom kan dienen om samenwerking tussen
publieke en private partijen te bevorderen.
Ten aanzien van de nationale inzet richting de 3% wijzen wij u graag op het op 11 juli
jl. met uw Kamer gedeelde 3%-R&D-actieplan met negen concrete voorstellen om meer
private investeringen in technologie en innovatie te mobiliseren.
5. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben voorts vragen in dezelfde lijn over
de gesprekken over startups en scale-ups tijdens de informele Raad. Het oordeel van
Draghi is erg scherp, dus volgens deze leden is het belangrijk om concreet en precies
in beeld te brengen wat nodig is om het concurrentievermogen van de EU op peil te
brengen. Dat vereist meetbare doelen. Deze leden missen die nu. Daardoor is het ook
onmogelijk om te bepalen of de inzet van het Deens voorzitterschap, de Europese Commissie
en het kabinet voldoende zal bijdragen. Kan het kabinet een preciezere analyse geven
van de moeilijkheden die startups en scale-ups ondervinden?
Antwoord
Zoals uiteengezet in het BNC-fiche over de EU Startup en Scale-up Strategie6, onderschrijft het kabinet in grote mate de probleemanalyse van de Europese Commissie
over de moeilijkheden die startups en scale-ups ondervinden. De moeilijkheden zijn
door de Europese Commissie bevestigd in de publieke consultatie die eerder dit jaar
is uitgevoerd7. De obstakels hebben vooral te maken met ontoereikende toegang tot durfkapitaal,
versnipperde wet- en regelgeving, een hoge regeldruk en gebrek aan beschikbaar talent.
Dit betreffen grote obstakels die internationale expansie van Nederlandse startups
en scale-ups afremmen.
6. Kan het kabinet aangeven hoeveel de besproken acties de startups en scale-ups zullen
helpen?
Antwoord
Zoals uiteengezet in het BNC-fiche over de EU Startup en Scale-up Strategie8, vindt het kabinet de zichtbare urgentie bij de Europese Commissie om de voorwaarden
en prikkels die tot snellere doorgroei van innovatieve startups leiden te verbeteren,
zeer positief. Dit is hard nodig om de EU-concurrentiepositie te verbeteren en de
open strategische autonomie en het toekomstige verdienvermogen te waarborgen. De gestelde
doelen en ambitieniveaus van de besproken acties zijn potentierijk, maar ook afhankelijk
van de nadere uitwerking en (uitvoering van) de implementatie. Als overkoepelende
voorwaarde voor de effectiviteit van de acties hamert het kabinet erop dat het cruciaal
is voor startups en scale-ups dat de regelgeving binnen Europa meer geharmoniseerd
en vereenvoudigd wordt. Het kabinet roept de Commissie daarom op om bij de verdere
uitwerking van deze strategie zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij de eerdere
voorstellen zoals het vierde Omnibuspakket, de horizontale interne marketstrategie
en de kapitaalmarktunie.
7. Deze leden hebben specifiek een vraag over het vierde Omnibuspakket waarbij ook
wordt gekeken naar deregulering, terwijl het kabinet recent in beantwoording van Kamervragen
heeft aangegeven dat de regeldruk in Nederland lager is dan in bijvoorbeeld de Verenigde
Staten.9 Hoe verstandig is het dan om dit als belangrijk actiepunt te nemen? Zijn er geen
andere acties nodig om het startup- en scale-up-klimaat in Nederland te verbeteren?
Antwoord
Zoals in de Kamervragen staat vermeld, ligt het beeld over of wij in Nederland minder
belemmerende wet- en regelgeving hebben dan in de Verenigde Staten genuanceerd. Soms
scoort Nederland beter op een bepaalde indicator van de regulatory and administrative burden van de Product Market Regulation (PMR) dan de VS en soms niet. Daarom verwelkomt het kabinet de inzet van de Europese
Commissie op regeldrukvermindering via de Omnibuspakketten, waaronder de vierde Omnibus.
Ook in Nederland is het verlagen van onnodige regeldruk een belangrijk doel, ongeacht
internationale vergelijkingen. Tegelijkertijd is regeldruk slechts één van de factoren
die het startup- en scale-upklimaat beïnvloeden. Wat andere acties betreft die nodig
zijn om het startup- en scale-up klimaat in Nederland te verbeteren verwijst het kabinet
naar het BNC-fiche over de EU Startup and Scale-up Strategy
10. Deze hebben vooral te maken met toegang tot durfkapitaal en met het verminderen
van de versnippering van wet- en regelgeving per land en gebrek aan talent. Het kabinet
blijft zich daarnaast inspannen voor het verbeteren van het ondernemingsklimaat in
Nederland zodat startups sneller kunnen doorgroeien tot technologie- en marktleiders.
Dit door 1) generieke maatregelen, zoals het verbeteren van toegang tot kapitaal,
talent, kennis en het verminderen van regeldruk, en 2) de specifieke focus op deeptech
startups, in lijn met de in 2024 gelanceerde Nationale Technologiestrategie.11
8. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tot slot een aantal vragen over
de industrie in relatie tot het concurrentievermogen. Vorige week is weer een noodsignaal
afgegeven door de Nederlandse industrie met de vakbonden. Dit komt onder andere doordat
de fossiele energieprijzen in Nederland en in de EU hoger zijn dan in bijvoorbeeld
het Midden-Oosten en de Verenigde Staten. Tegelijkertijd zien deze leden het falen
van het Nederlandse industriebeleid. De nationale CO2-heffing is door de Kamer afgeschaft en de Minister van Klimaat en Groene Groei schrijft
dat het niet lukt om tot maatwerkafspraken te komen met de energie-intensieve industrie
ondanks mogelijk miljarden euro’s subsidie. Als reden hiervoor geeft deze Minister
in een brief aan de Kamer: «rendementseisen van de vaak buitenlandse moederbedrijven»
en dat «de businesscases in Nederland nu vaak niet of minder rendabel zijn dan elders,
onder meer door de hogere energiekosten en de CO2-beprijzing».12 Is het kabinet het met deze leden eens dat fossiele energie in de EU zonder goedkoop
Gronings en Russisch gas altijd duurder zal zijn dan in andere werelddelen? Is het
kabinet het met deze leden eens dat vanwege de noodzaak om naar nul CO2-uitstoot te gaan en vanwege het ingezette emissiehandelssysteem (ETS) om dit te bereiken,
de CO2-beprijzing in de EU beter geregeld is en dat de prijzen daarmee hoger zijn dan in
andere werelddelen? Wat zijn de verschillen in energiekosten en CO2-kosten tussen de EU en de werelddelen buiten Europa? Wat zou het kosten om die verschillen
weg te financieren en de business cases in Nederland aantrekkelijk te maken voor investeringen?
Antwoord
De Nederlandse industrie staat inderdaad onder zware druk. Hoge energieprijzen, maar
ook vertraging in de benodigde infrastructuur, onzekerheid rondom vergunningverlening
door de stikstofproblematiek én goedkope import, tasten de concurrentiepositie ernstig
aan. Verduurzaming van de industrie is essentieel voor het toekomstperspectief van
onze industrie. Maar de verduurzaming van de industrie kent op korte termijn grote
uitdagingen. Om ervoor te zorgen dat de verduurzaming van de industrie niet ten koste
gaat van de concurrentiepositie, wil ik benadrukken dat een tijdig en zorgvuldig proces
nodig is.
Wat betreft de energieprijzen, de EU heeft inderdaad substantieel hogere energieprijzen
dan wereldwijde handelspartners. Door de teruggang van de aardgaswinning op land en
op zee en het wegvallen van het Russisch gas is Nederland, net als andere landen in
Noordwest-Europa, afhankelijker geworden van import van vloeibaar gas (LNG). De mondiale
markt voor LNG was sinds 2022 krap, waardoor gas (relatief) duurder was dan voor de
energiecrisis. Doordat de Nederlandse industrie afhankelijker is van aardgas dan omliggen
landen, is er weinig prijselasticiteit en wordt de Nederlandse industrie relatief
harder geraakt bij een prijsstijging van aardgas. Vanaf 2026 wordt meer LNG-productiecapaciteit
verwacht, waardoor het aanbod van LNG zal toenemen en de krapte op de wereldmarkt
zal afnemen.
Het kabinet is het er mee eens dat met het ETS systeem de EU een georganiseerd systeem
heeft dat op EU-niveau bijdraagt aan het beprijzen van CO2-emissies en daarmee emissiereductie voor grote uitstoters ook stimuleert. Dit handelssysteem
zorgt met CO2-beprijzing echter ook voor hogere prijzen/kosten ten opzichte van derde landen die
een dergelijke systematiek niet kennen, c.q. geen stimuleringsbeleid voor emissiereductie
kennen. Deze hogere prijzen beïnvloeden het concurrentievermogen van de EU. Momenteel
zorgt het CBAM-instrument op EU-niveau er daarnaast voor dat producten uit landen
met minder streng klimaatbeleid (lees: waarbij meer uitstoot bij de productie is gerealiseerd)
gelijkere concurrentievoorwaarden hebben als producten die in de EU worden geproduceerd
en onder de EU ETS regelgeving vallen. Het is van belang dat klimaatbeleid en concurrentievermogen
elkaar niet in de weg zitten, maar elkaar versterken. Dit moet dan ook het uitgangspunt
zijn voor Europees en nationaal industriebeleid.
9. Denkt het kabinet dat het haalbaar is om die verschillen weg te financieren? Zo
ja, waarom? Zo nee, welke van de genoemde maatregelen zijn volgens het kabinet nodig
om de investeringen in schone industriële technologieën wel mogelijk te maken?
Antwoord
Een weerbare en concurrerende energie-intensieve industrie is van fundamenteel belang
voor ons verdienvermogen en het Europees concurrentievermogen. Om deze te behouden
is een gelijk speelveld, zowel Europees als mondiaal, daarbij van cruciaal belang.
De EU heeft substantieel hogere energieprijzen dan wereldwijde handelspartners: in
2023 lagen de gemiddelde prijzen voor gas drie tot vijf keer zo hoog in de EU als
in de VS, terwijl gasprijzen historisch gezien twee tot drie keer zo hoog waren. Voor
elektriciteit lagen de prijzen twee tot drie keer hoger in de EU dan in de VS en China.
Historisch gezien lagen de Europese elektriciteitsprijzen tot wel 80% hoger dan die
in de VS, terwijl ze ongeveer gelijk waren aan die in China. (M. Draghi, The future of European competitiveness, september 2024, p. 05). Momenteel wordt onderzocht wat de verschillen in elektriciteitskosten tussen verschillende
Europese landen zijn. Hier zal in de komende klimaat- en energienota verder over gerapporteerd
worden.
Voor wat betreft CO2-beprijzing zien we dat steeds meer landen buiten de EU een vorm van CO2-beprijzing invoeren of een systeem aan het ontwikkelen zijn. Daarin zitten grote
verschillen ten aanzien van de prijs, gratis rechten en de reikwijdte. Wegens deze
verschillen is er geen eenduidig antwoord te geven over kostenverschillen. In algemene
zin staat wel vast dat de EU met het EU ETS het meest ambitieuze systeem heeft om
emissies te beprijzen.
Om energiekosten structureel te verlagen is het belangrijk om te blijven werken aan
een sterkere interne energiemarkt, aan de opschaling van eigen schone energie en aan
het verkleinen van strategische afhankelijkheden. Daarbij zijn ook andere randvoorwaarden
als beroepsbevolking, logistieke voorzieningen en regelgeving van belang op het vestigingsklimaat.
Het kabinet zet erop in dat eventuele compensatie gericht op het verbeteren van het
speelveld ten opzichte van de rest van de wereld Europees geharmoniseerd wordt vormgegeven.
10. Recent zijn er fabrieken in Nederland gesloten en naast bovengenoemde dynamiek
speelt daar ook oneerlijke concurrentie mee uit andere werelddelen, waarbij vooral
China wordt genoemd. Ziet het kabinet dit ook? Is de Minister bereid om dit ter sprake
te brengen tijdens het lunchgesprek en is hij bereid, indien dit een terechte zorg
blijkt, daar snel voldoende actie op te ondernemen?
Antwoord
De Nederlandse industrie is goed voor zo’n 12% van het bbp13 en levert daarmee een substantiële bijdragen aan het Nederlands verdienvermogen.
Daarbij is de industrie fundamenteel voor onze welvaart, weerbaarheid en het oplossen
van maatschappelijke opgaven. Denk aan de halfgeleiderindustrie met vele toepassingen
binnen de zorg, veiligheid en de duurzame transitie, de defensie-industrie en internationale
infrastructuur waarmee we onszelf en onze internationale partners kunnen beschermen
tegen invloeden van buitenaf, de farmaceutische industrie waarmee we onszelf kunnen
wapenen tegen een nieuwe pandemie, de chemische en energie-industrie die werkt aan
duurzame producten, processen en energie- en (circulaire) grondstofvoorziening die
noodzakelijk is om onze economie en planeet in de toekomst draaiende te houden.
Zoals aangegeven in mijn prioriteitenbrief14 zet ik mij daarom actief in voor het behouden en stimuleren van de Nederlandse (hoog-)technologische
industrie.15
Een gelijk speelveld, zowel binnen Europa als wereldwijd, is daarin van cruciaal belang
voor het toekomstperspectief van onze industrie. Mede door overcapaciteit en lage
productiekosten in derde landen staan verschillende Europese industrieën onder toenemende
druk.
Het kabinet erkent dat, bijvoorbeeld, het aanbieden van Chinese producten tegen een
niet-marktconforme lagere prijs dan waar de Europese industrie tegen kan produceren
een probleem is. Tijdens het lunchgesprek zal ik benadrukken hoe belangrijk het is
als EU te werken aan een gedecarboniseerde en weerbare energie-intensieve industrie,
die ook concurrerend is. Hierbij moet ook zeker naar het mondiale gelijke speelveld
gekeken moet worden en hoe deze problematiek WTO-conform aangepakt kan worden. Echter,
de EU dient ten eerste in EU-verband te kijken hoe het concurrentievermogen verbeterd
kan worden voor bestaande energie-intensieve industrie en hoe het vestigingsklimaat
voor nieuwe groene initiatieven verbeterd kan worden, door bijvoorbeeld de circulaire
economie te versterken of het interne gelijke speelveld op energieprijzen te verbeteren.
De Europese Commissie werkt binnen het kader van de Clean Industrial Deal aan verschillende
voorstellen om deze zorgen aan te pakken, zoals via de Industrial Decarbonisation
Accelerator Act (verwacht in Q4) of via de verdere uitwerking van het actieplan betaalbare
energieprijzen.
11. De leden van GroenLinks-PvdA-fractie achten het de uitdaging om, zoals gezegd,
de EU uit die langzame doodstrijd te halen inzake haar concurrentievermogen. Recent
heeft het parlement in de Verenigde Staten de zogenaamde «Big Beautiful Bill» aangenomen
en sowieso hebben de Verenigde Staten een veel hogere staatsschuld. Ook in China is
er veel, deels oneerlijke, staatssteun. Hoe verhouden de financiële steun van de Chinese,
Amerikaanse en Europese overheden zich tot elkaar? Is het mogelijk om deze verschillen
met niet-financiële maatregelen te overbruggen? Of is het ook noodzakelijk om, zoals
Draghi aanbeveelt, tien jaar lang 800 miljard euro per jaar extra te investeren? Zo
nee, kan het kabinet onderbouwen waarom hij dit niet nodig vindt?
Antwoord
Het is lastig om maatregelen uit de Verenigde Staten of China te vergelijken met Europese
maatregelen. Ten algemene kan worden gesteld dat wanneer steun van derde landen een
ongelijk speelveld tot gevolg heeft, dat deels hersteld kan worden met niet-financiële
maatregelen, zoals handelsmaatregelen. Tegelijkertijd constateert het kabinet ook
dat de meest rendabele investeringen in de EU achterblijven. Net als Draghi is het
kabinet van mening dat investeringen met name privaat moeten zijn. Het kabinet zet
dan ook in op het bevorderen van private investeringen, zoals door versterking van
de kapitaalmarktunie en een belangrijke rol voor de Europese Investeringsbank (EIB).
Het is daarbij ook van belang om publieke investeringen zo in te zetten dat ze private
investeringen zo veel mogelijk mobiliseren. Tegelijkertijd ziet het kabinet dat een
sterke interne markt de basis is van de Europese economie en ons concurrentievermogen.
Deze moet dan ook verder worden verdiept. Dit vergemakkelijkt innovatie, bevordert
het zakendoen, verbetert het vestigingsklimaat voor (kleinere) innovatieve bedrijven
en vergroot de ruimte voor opschaling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier