Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Rapport "De derde hoofdtaak van de krijgsmacht; Ondersteuning bij rampenbestrijding, rechtshandhaving en humanitaire hulp" (Kamerstuk 33763-160)
33 763 Toekomst van de krijgsmacht
Nr. 166
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 15 juli 2025
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Defensie over de brief van 4 maart 2025 inzake het Rapport «De derde hoofdtaak
van de krijgsmacht; Ondersteuning bij rampenbestrijding, rechtshandhaving en humanitaire
hulp» (Kamerstuk 33 763, nr. 160).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 juli 2025. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kahraman
Adjunct-griffier van de commissie, Manten
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Welke gevolgen heeft de focus op de eerste hoofdtaak voor de mate waarin de derde
hoofdtaak uitgevoerd kan worden, nu en in de toekomst?
Vraag 2
Hoe gaat Defensie om met een mogelijke situatie waarin er een beroep wordt gedaan
op verschillende hoofdtaken tegelijkertijd? Hoe moeten de capaciteiten van de krijgsmacht
dan worden verdeeld? Welk afwegingskader ligt hieraan ten grondslag?
Vraag 7
Welke keuzes voorziet u en welk afwegingskader wordt hiervoor gebruikt, gezien het
feit dat de Algemene Rekenkamer concludeert dat Defensie keuzes moet maken om zich
beter te wapenen tegen steeds meer en complexere militaire en niet-militaire dreigingen?
Antwoord op vragen 1, 2 en 7
De invulling van de eerste en derde hoofdtaak dient in samenhang te worden bezien.
Het waarborgen van nationale veiligheid en het ondersteunen van civiele autoriteiten
zijn in een conflict onmiskenbaar met elkaar verbonden. Ook in het geval van een conflict
zullen er militairen in Nederland zijn en zal Defensie waar mogelijk en noodzakelijk
naar het beste van haar kunnen bijstand proberen te blijven verlenen. Hoofdtaak 3
is in dat kader een onlosmakelijk onderdeel van hoofdtaak 1, zeker in buitengewone-
en oorlogsomstandigheden. Immers, het uitvoeren van hoofdtaak 1 is niet mogelijk als
civiele en militaire capaciteiten niet in staat zijn de openbare orde en veiligheid
in Nederland te handhaven. Tegelijkertijd merk ik op dat, wanneer Defensie haar eerste
hoofdtaak moet uitvoeren en er dus sprake is van een oorlogssituatie, de ruimte voor
de derde hoofdtaak onder druk kan komen te staan. Er zal dan een sterker beroep worden
gedaan op de bredere samenleving om Defensie te ondersteunen.2 Daartoe zal het huidige beleid worden geactualiseerd. In het kader van de voorbereiding
op hoofdtaak 1 wordt samen met civiele partners bezien wat de consequenties voor hoofdtaak
3 zijn als Defensie ook hoofdtaak 1 intensief moet uitvoeren en hoe deze taken in
balans kunnen worden gebracht.
Defensie zal zich ook in oorlogstijd tot het uiterste blijven inspannen om capaciteit
te genereren om bijstand te kunnen leveren. De geplande groei van de krijgsmacht zal
in dat kader meer armslag geven. Een schaalbare krijgsmacht moet uiterlijk in 2030
en waar mogelijk sneller zijn gevuld met personeel. Daarbij zal het aanvankelijk gaan
om ongeveer 100.000 mensen. Een verdere opschaling en mobilisatie van het personele
bestand is noodzakelijk in geval van een crisis- of oorlogssituatie of in de aanloop
daar naartoe. Indien verdere opschaling en mobilisatie vraagt om aanvullende middelen,
vindt daarover eerst aanvullende kabinetsbesluitvorming plaats. Later dit jaar zal
duidelijk worden welke omvang bij een dergelijke situatie hoort, maar voor nu schat
Defensie grofweg in dat het noodzakelijk zal zijn over een oorlogsorganisatie te beschikken
met een capaciteit van maximaal 200.000 mensen, zoals beschreven in de brief van de
Staatssecretaris van Defensie van 24 maart jl.1 Desondanks zal, wanneer Defensie haar eerste hoofdtaak moet uitvoeren en er dus sprake
is van een oorlogssituatie, rekening gehouden moeten worden met mogelijke schaarste
aan Defensie capaciteiten. In het geval van een militair conflict is het verstandig
om er rekening mee te houden dat Defensiecapaciteiten beperkt of (tijdelijk) niet
voorhanden kunnen zijn. Dit kan betekenen dat in het geval van een militair conflict
civiele partners er in hun voorbereiding verstandig aan doen breder naar inzetbare
capaciteiten te kijken. Dit is ook onderdeel van de interdepartementale weerbaarheidsaanpak
waar momenteel door het kabinet aan wordt gewerkt en waar uw Kamer regelmatig over
op de hoogte zal worden gehouden.
Vraag 3
Waar of bij wie is het besluit om civiele autoriteiten te ondersteunen primair belegd
Vraag 10
Hoe ziet de civiel-militaire samenwerking er hiërarchisch uit? Welk ministerie heeft
het voortouw?
Vraag 11
Wat is de huidige rolverdeling tussen de ministeries, en tussen het Rijk en lagere
overheden in de civiel-militaire samenwerking?
Antwoord op vraag 3, 10 en 11
Hoewel het Ministerie van Defensie middels bijstand aan het civiele gezag invulling
kan geven aan de behoefte aan capaciteiten van civiele autoriteiten ligt het voortouw
en het gezag voor nationale inzet altijd bij civiele autoriteiten (andere ministeries
en lokale gezagen).
Het uitgangspunt is dat ondersteuning van civiele autoriteiten door Defensie steeds
in overeenstemming met de Minister van Defensie plaatsvindt. Deze heeft de bevoegdheid
om te beslissen op een verzoek om militaire bijstand of militaire steunverlening.
Op grond van de politiewet 2012 kan de Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming
met de Minister van Defensie, bepalen dat er militaire bijstand aan de politie wordt
verleend; hetzij door de Koninklijke Marechaussee (KMar), hetzij door andere onderdelen
van de krijgsmacht.
De wet veiligheidsregio’s bepaalt daarnaast dat, indien behoefte bestaat aan militaire
bijstand voor de rampenbestrijding of crisisbeheersing de voorzitter van de betrokken
veiligheidsregio een verzoek daartoe kan indienen bij de Minister van JenV, die dit
vervolgens richt aan zijn ambtgenoot van Defensie.
De regeling militaire steunverlening in het openbaar belang regelt ten slotte dat
bestuursorganen een aanvraag om steunverlening door de krijgsmacht kunnen doen wanneer
het bestuursorgaan zelf niet, niet tijdig of niet afdoende in het gevraagde kan (laten)
voorzien.
Vraag 4
Hoe wordt ervoor gewaakt dat civiele autoriteiten niet in de knel komen door de verlegde
focus op hoofdtaak 1, gezien het feit dat civiele autoriteiten soms volledig afhankelijk
zijn van de krijgsmacht bij rampenbestrijding, rechtshandhaving of humanitaire hulpverlening?
Antwoord op vraag 4
wanneer Defensie haar eerste hoofdtaak moet uitvoeren en er dus sprake is van een
oorlogssituatie, kan de ruimte voor de derde hoofdtaak onder druk komen te staan.
Er zal dan een sterker beroep worden gedaan op de bredere samenleving om Defensie
te ondersteunen.2 In het kader van de voorbereiding op hoofdtaak 1 wordt samen met civiele partners
bezien wat de consequenties voor hoofdtaak 3 zijn als Defensie ook hoofdtaak 1 intensief
moet uitvoeren. In dit kader wordt onder andere de Catalogus Nationale Operaties met
daarin een overzicht van beschikbare militaire capaciteiten, wet- en regelgeving en
beleid m.b.t. Hoofdtaak 3, kritisch doorgenomen. In het geval van een conflict is
het voor de civiele partners verstandig om er rekening mee te houden dat Defensiecapaciteiten
beperkt of (tijdelijk) niet voorhanden kunnen zijn. Dit kan betekenen dat in het geval
van een conflict civiele partners er in hun voorbereiding verstandig aan doen breder
naar inzetbare capaciteiten te kijken. Dit is ook onderdeel van de interdepartementale
weerbaarheidsaanpak waar momenteel door het kabinet aan wordt gewerkt en waar uw Kamer
regelmatig over op de hoogte zal worden gehouden.
Vraag 5
Hoe duidt u de conclusie dat Defensie doeltreffend was bij de ondersteuning van civiele
autoriteiten en waarom gaat u daarbij niet in op de analyse van de Algemene Rekenkamer
dat dit vooral te danken was aan de can-do-mentaliteit van de krijgsmacht? De Algemene
Rekenkamer stelt dat het daardoor onzeker is of Defensie altijd de gegarandeerde capaciteiten
kan leveren als daar een beroep op wordt gedaan, hoe gaat u dit in de toekomst beter
borgen met concreet beleid?
Antwoord op vraag 5
De Algemene Rekenkamer concludeert dat Defensie in de rapportageperiode aan alle (447)
verzoeken tegemoet heeft kunnen komen. Dat zie ik ook als een belangrijke verantwoordelijkheid
van Defensie. Waar u stelt dat het onzeker is of Defensie de derde hoofdtaak kan en
wil blijven uitvoeren in de toekomst wanneer daar een beroep op wordt gedaan hecht
ik er aan te benadrukken en bevestigen dat ik het bijstaan en ondersteunen van civiele
autoriteiten door Defensie van groot belang vind in het kader van het waarborgen van
de nationale veiligheid. Dat geldt zowel in vredes- crisis- als oorlogstijd. Deze
belangrijke verantwoordelijkheid staat geenszins ter discussie.
Vraag 6
Hoe wordt civiel-militaire samenwerking effectief op elkaar afgestemd?
Antwoord op vraag 6
In december 2024 stuurde het kabinet de brief Weerbaarheid tegen militaire en hybride
dreigingen naar de Tweede Kamer. Indachtig deze brief wordt de interdepartementale,
interbestuurlijke en de publiek-private civiel-militaire samenwerking verstevigd.
Deze versteviging komt onder meer tot uiting in de gezamenlijk opgestelde Landelijke
Agenda Crisisbeheersing en civiel-militaire voorbereidingen op een mogelijk conflict.
In dat kader zullen ook civiele partners worden betrokken bij de actualisatie van
het beleid ten aanzien van de derde hoofdtaak, die in het kader van de voorbereiding
op de eerste hoofdtaak wordt uitgevoerd.
Defensie zoekt voor afstemming van civiel-militaire samenwerking aansluiting bij Rijks-
en regionale/lokale crisisstructuren, is betrokken bij de ontwikkeling van diverse
landelijke crisisplannen en werkt samen met civiele partners in het kader van OTOTEL
(opleiden, trainen, oefenen, testen, evalueren en lessons learned).
Vraag 8
Wat is momenteel het aanbod van gegarandeerde capaciteiten?
Antwoord op vraag 8
Defensie presenteert verschillende capaciteiten in de «catalogus nationale inzet»
welke inzichtelijk is voor eventuele afnemers van militaire bijstand of steunverlening.
Per individuele casus wordt (in directe afstemming met de vrager) afgestemd welk effect
behaald dient te worden teneinde de situatie te mitigeren. Daar Defensie over een
brede «set of forces» beschikt, is hieruit over het algemeen een effectieve respons samen te stellen.
Omdat de situaties waarin militaire bijstand of steun wordt toegepast sterk van elkaar
kunnen verschillen, is de relatie tussen «gegarandeerde capaciteiten» en de effectiviteit
daarvan voor de opgedragen taak op dat moment en de specifieke context waarin deze
moet worden uitgevoerd, niet automatisch aan te geven.
Vraag 9
Is het huidige aanbod van gegarandeerde capaciteiten realistisch?
Antwoord op vraag 9
De invulling van de derde hoofdtaak en daarmee de inzet van capaciteiten dient in
samenhang met de eerste hoofdtaak te worden bezien. Het waarborgen van nationale veiligheid
en het ondersteunen van civiele autoriteiten zijn in een conflict onmiskenbaar met
elkaar verbonden. Ook in het geval van een conflict zullen er militairen in Nederland
zijn en zal Defensie waar mogelijk en noodzakelijk naar het beste van haar kunnen
bijstand proberen te blijven verlenen. Defensie zal zich ook in oorlogstijd tot het
uiterste blijven inspannen om capaciteit te genereren om bijstand ten behoeve van
de derde hoofdtaak te kunnen leveren. De geplande groei van de krijgsmacht, zoals
beschreven in de brief van de Staatssecretaris van Defensie van 24 maart jl.2 zal in dat kader aanzienlijk meer armslag geven. Desondanks zal, wanneer Defensie
haar eerste hoofdtaak moet uitvoeren en er dus sprake is van een oorlogssituatie,
rekening gehouden moeten worden met mogelijke schaarste aan Defensie capaciteiten.
Met het oog op een mogelijk militair conflict is het daarom verstandig om er rekening
mee te houden dat Defensiecapaciteiten beperkt of (tijdelijk) niet voorhanden kunnen
zijn. Dit kan betekenen dat met het oog op een militair conflict civiele partners
er in hun voorbereiding verstandig aan doen breder naar inzetbare capaciteiten te
kijken. Dit is ook onderdeel van de interdepartementale weerbaarheidsaanpak waar momenteel
door het Kabinet aan wordt gewerkt.
Vraag 12
Onder welke hoofdtaak wordt het bestrijden van hybride dreigingen geschaard?
Antwoord op vraag 12
Het bestrijden van hybride dreigingen kan onder alle drie de hoofdtaken van Defensie
worden geschaard. Hybride dreigingen als cyberaanvallen, desinformatie, militaire
intimidatie en spionage kunnen allerlei vormen aannemen en tegen ons worden ingezet
in tijden van vrede, in het grijze gebied tussen oorlog en vrede en ook tijdens een
gewapend conflict. Ook in een oorlogssituatie blijven tegenstanders gebruik maken
van hybride tactieken, waardoor het tegengaan hiervan ook voor de eerste hoofdtaak
relevant is. Internationale missies en operaties in het kader van hoofdtaak 2 kunnen
in het teken staan van het bestrijden van hybride dreigingen en spelen zich ook vaak
af in een context waarin hybride dreigingen een rol spelen. Hoofdtaak 3 is van belang
bij de maatschappijbrede weerbaarheidsopgave tegen hybride dreigingen.
Vraag 13
Wat verklaart dat de CBRN-ontsmettingscapaciteit niet aantoonbaar operationeel gereed
is?
Vraag 14
Wat verklaart dat de «3x Maritiem EOD (IED) – duikteam, inbegrepen gerobotiseerde
ruimingsmiddelen» niet aantoonbaar operationeel gereed is?
Vraag 15
Wat verklaart dat «mobiel detectiesysteem met diverse sensoren voor bewaking van objecten
en gebieden» niet aantoonbaar operationeel gereed is?
Vraag 16
Wat verklaart dat «kleine onbemande vliegtuigen voor bewaking en beveiliging objecten
en gebieden» niet aantoonbaar operationeel gereed is?
Vraag 17
Wat verklaart dat «1x Genie-eenheid inclusief technische adviescapaciteit» niet aantoonbaar
operationeel gereed is?
Antwoord op vragen 13, 14, 15, 16 en 17
Het niet operationeel gereed zijn is het gevolg van tekorten. Om deze tekorten te
adresseren zet Defensie sterk in op verschillende trajecten zoals het Dienjaar, toepassing
van reservisten en andere versterkende maatregelen, zoals beschreven in de Kamerbrief
van de Staatssecretaris van Defensie van 24 maart jl.3Ook wordt door Defensie oud materieel vervangen en worden capaciteiten gemoderniseerd.
Verder zijn de in vraag 15 en 16 genoemde systemen niet aantoonbaar operationeel gereed
vanwege het nog ontbreken van eenduidige bestuurlijke, juridische en financiële kaders
in de desbetreffende periode.
Vraag 18
Wat verklaart dat de operationele gereedheid van «stafcapaciteit voor aansturing van
operaties bij rampen en crises» onbekend is?
Antwoord op vraag 18
Operationele stafcapaciteit voor aansturing tijdens rampen en crises betreft geen
vaste eenheid die wordt getraind maar is een (voor die specifieke gelegenheid wanneer
een uitvraag plaatsvindt) samengestelde groep die aan het gezag ter beschikking gesteld
kan worden. Omdat Defensie over een single set of forces beschikt voor meerdere hoofdtaken wordt dit bijeen gebracht als en wanneer nodig.
Vraag 19
Wat waren de meest voorkomende redenen waardoor ondersteuning niet nodig bleek na
Vraag 42
Om wat voor situaties ging het als inzet van en ondersteuning door de krijgsmacht
uiteindelijk toch niet nodig bleek te zijn? toegezegde steun- en bijstandsverzoeken?
Antwoord op vraag 19 en 42
Gelet op de nauwe samenwerking tussen Defensie en aanvragers bij de totstandkoming
van aanvragen voor militaire bijstand of steunverlening is deze situatie nauwelijks
voorgekomen. In voorkomend geval dat een verzoek niet wordt «afgenomen» geldt eigenlijk
dat de aanleiding daarvoor alleen voortkomt uit het verlopen van de noodzaak hiervan
(bijvoorbeeld door een andere wending in een OM/politie onderzoek waardoor een specifieke
inzet niet meer nodig blijkt) voor het aanvragende gezag.
Vraag 20
In hoeveel gevallen is er ondersteuning geleverd in de vorm van maatschappelijke dienstverlening?
Antwoord op vraag 20
Er is geen ondersteuning geleverd in de vorm van maatschappelijke dienstverlening.
Vraag 21
Waar schiet de uitwerking van incidenteel beleid vooral tekort? Is dit vooral in de
afstemming met civiele autoriteiten, in de fragmentarische wijze waarin het is opgeschreven
of in andere aspecten?
Antwoord op vraag 21
Omdat Defensie de derde hoofdtaak op verzoek van en onder het gezag van civiele ministeries
en gezagen uitvoert, is voor Defensie vooral de aanvraagprocedure, juridische toets
(legitimiteit) en beschikbaarheid van eenheden relevant. Daar waar zich in de samenwerking
beleidsmatige lacunes voordoen, welke in de regel civiele interdepartementale vraagstukken
behelzen, participeert Defensie in interdepartementale gremia om deze vraagstukken
te adresseren. Daarmee is het Defensiebeleid onderdeel van bredere beleidsvraagstukken
aangaande crisisbeheersing. Los gezien kan het Defensiebeleid het beeld geven van
incidenteel en fragmentarisch beleid.
Vraag 22
Wat zouden de effecten zijn als de nu informele afstemming tussen de civiele autoriteit
en de Regionaal Militair Operationeel Adviseur (RMOA) een officieel gedeelte van het
beleid zou worden?
Antwoord op vraag 22
De genoemde «informele afstemming» betreft voornamelijk een inventarisatie van de
wensen (welk effect wil de aanvrager bereiken, welke overige aandachtspunten/beperkingen
gelden eventueel?) en uitleg over eventuele technische (on)mogelijkheden van Defensie
capaciteiten voor de gevraagde rol. Hiermee wordt dus verduidelijk welke verwachting
de aanvrager heeft van Defensie teneinde vraag en potentiële mogelijkheden beter in
overeenstemming te brengen.
Door de aanwezigheid van de RMOA in alle veiligheidsregio’s als vraagbaak/aanspreekpunt
en eerste contactpunt van de civiele structuren met Defensie (ook wanneer het «alleen»
collegiale of informele uitwisseling, hulp bij planvorming of afstemming betreft)
is derhalve eigenlijk al sprake van officieel «beleid».
Defensie voorziet middels haar lokale/ regionale aanwezigheid door RMOA, RMC (Regionaal
Militair Commandant) of RMBA (Regionaal Militair Beleidsadviseur en specifieke afdelingen
gericht op civiel-militaire samenwerking) in combinatie met de aansluiting bij bovenregionale
en interdepartementale crisisstructuren/nationale gremia (incl. de Koninkrijkstaken)
in een uitgebreid en fijn vertakt netwerk ter preparatie voorbereiding op civiel-militaire
samenwerking.
Vraag 23
Zijn er gevallen bekend waarbij de RMOA een negatief advies heeft verleend, maar het
verzoek alsnog is goedgekeurd?
Antwoord op vraag 23
Voor zover bekend bij ons bekend is dit niet het geval.
Vraag 24
Zijn er, los van het grote aandeel van G4 steden, patronen qua omvang te herkennen
in de grootte van gemeenten waar incidentele inzet heeft plaatsgevonden?
Antwoord op vraag 24
Er is geen specifiek patroon te herkennen in de grootte van gemeenten waar incidentele
inzet van Defensie heeft plaatsgevonden. Een patroon is wel te herkennen op basis
van (politie) regio’s en specifieke casussen waarop men bijstand verzoekt en de eventuele
urgentie waarmee men een beroep op Defensie capaciteiten maakt. Er is hierin een samenhang
te zien tussen grote, landelijke politieregio’s welke ten opzichte van de grote steden
over beperktere mogelijkheden beschikken om te handhaven in geografisch grotere gebieden.
Vraag 25
Hebben de toenemende begrotingen van de KMar, Kustwacht en EODD geleid tot een duidelijk
effect op de operationele gereedheid, gelet op het feit dat deze in de evaluatieperiode
vaak niet volledig was?
Antwoord op vraag 25
De toenemende begrotingen van de KMar, Kustwacht en EODD sorteren op termijn een effect
in de operationele gereedheid. Het kost immers tijd om personeel te werven, op te
leiden en te trainen. Tevens kost het tijd om de benodigde materialen te verwerven.
Het resultaat van de investeringen is zichtbaar, bijvoorbeeld door het oprichten van
bewaking- en beveiligingseenheden bij de KMar en extra capaciteiten bij de EODD.
Vraag 26
Hoe wordt de afweging gemaakt tussen het uitvoeren van reguliere taken van de KMar
en het inzetten van de KMar voor de LBO?
Antwoord op vraag 26
De KMar werkt informatiegestuurd en stuurt landelijk op haar capaciteit. Hierbij wordt
continu een afweging gemaakt tussen de reguliere taken, eventueel gevraagde extra
inzet van de KMar (bijstand) en de beschikbare capaciteit. De KMar doet in het geval
van een bijstandsaanvraag zelf eerst een inventarisatie of er capaciteit beschikbaar
is. Als deze er niet is, of ongewenste verdringing met zich meebrengt binnen de diverse
taakstellingen van de KMar, wordt negatief geadviseerd op het bijstandsverzoek. Een
bijstandsverzoek wordt daarna altijd getoetst door de secretaris-generaal van Defensie
op uitvoerbaarheid om verdringingseffecten op reguliere taken te voorkomen.
Vraag 27
Kan de inzet van de KMar voor de LBO in het gedrang komen als er verdere beroepen
worden gedaan op de KMar voor bijvoorbeeld grenscontroles?
Antwoord op vraag 27
De KMar heeft een brede taakstelling, waarbij per bijstandsverzoek bezien wordt of
er capaciteit beschikbaar is en of er verdringing is. Als deze gevolgen heeft voor
andere taken wordt dit zorgvuldig afgewogen. Inzet van de KMar wordt, indien nodig,
afgestemd in het Nationaal Taakveldenberaad (NTV), waarin de gezagen van de KMar een
afweging maken in de verdeling van de capaciteit.
Vraag 28
Wat voor rol kan Defensie concreet spelen bij noodgevallen ontstaande uit hybride
oorlogsvoering, zoals bij het platleggen van het energienet?
Antwoord op vraag 28
Ongestoorde toelevering van energie is essentieel bij de (voorbereiding op) inzet
van de krijgsmacht voor Hoofdtaak 1. Daarom wordt energie ook expliciet genoemd in
de brief versterking weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen van 6 december
2024 (Kamerstuk 30 821 nr.249). In voorkomend geval (een specifieke situatie/behoefte) worden capaciteiten zoals
vermeld in de catalogus nationale inzet afgestemd op de dan voorliggende actuele hulpvraag
binnen de crisisstructuur. Daarnaast maakt Defensie onderdeel uit van staande samenwerkingsverbanden
in het kader van cyber readiness/robuustheid waarbinnen een beroep op wederzijdse
steun en/ of expertise kan worden gedaan bij een dergelijk voorval.
Vraag 29
Wat zijn de kosten en baten om een verrekening met het FNIK te doen? Kunt u dit voor
een gemiddeld verzoek toelichten?
Antwoord op vraag 29
De kosten van één verrekening betreffen enkele handmatige acties verspreid over de
Defensie organisatie en zijn daarom niet precies te kwantificeren. De kosten zijn
in elk geval beperkt.
Vraag 30
Zijn er overkoepelend beleid en eisen die helder maken wat men met de 3e hoofdtaak
wil en wat daarvoor nodig is, zoals er bijvoorbeeld duidelijke capaciteitsdoelstellingen
en plannen zijn voor bondgenootschappelijke verdediging (hoofdtaak 1)?
Antwoord op vraag 30
De uitvoering van de derde hoofdtaak vindt overwegend plaats op verzoek van het bevoegd
gezag dat (in de uitvoering van haar eigenstandige taken) al dan niet tijdelijk/plaatselijk
niet meer kan voorzien in die rol/verantwoordelijkheid.
Het kwantificeren van eventuele vereiste eisen/capaciteiten bij Defensie t.b.v. de
derde hoofdtaak vraagt een inventarisatie van civiele kernverantwoordelijkheden in
eigenstandige domeinen/taken en eventuele tekortkomingen daarin waarvoor geen risicoacceptatie
geldt. Bij dergelijke situaties (geen risico willen lopen) is de vervolgstap een kosten-baten
analyse bij de kernverantwoordelijkheid (eigenstandig ministerie) en eventueel het
beleggen bij Defensie naast haar overige taken en met specifieke kosten. Een dergelijke
inventarisatie en formulering van risicoacceptatie is een verantwoordelijkheid van
de civiele bevoegde gezagen.
Vraag 31
Komt de berekende € 674 miljoen overeen met de begroting van het Ministerie van Defensie?
Vraag 32
Wordt de € 674 miljoen volledig weggezet op de derde hoofdtaak of is er overlap met
andere hoofdtaken?
Vraag 33
Is de € 674 miljoen een begrotingsdoel op zich, of worden deze middelen enkel ingezet
indien zich een ramp voordoet?
Vraag 39
Schommelt dit gemiddelde van € 674 miljoen als men verschillende jaren beschouwt en
wat veroorzaakt dan pieken of dalen, op de coronatijd na?
Antwoord op vraag 31, 32, 33 en 39
Zoals de Algemene Rekenkamer in haar rapport aangeeft, heeft Defensie onvoldoende
inzicht in de uitgaven met betrekking tot de derde hoofdtaak. In zijn reactie heeft
de Minister van Defensie uitgelegd dat de begroting van Defensie ook niet specifiek
geënt is op één van de drie hoofdtaken maar op de uitvoering van de hoofdtaken met
een single set of forces.
Vraag 34
In hoeverre wordt financieel en materieel rekening gehouden met een verhoogde dreiging
op rampen waardoor de derde hoofdtaak vaker aan bod zal komen?
Antwoord op vraag 34
De bijstand die Defensie levert voor de derde hoofdtaak is een civiele verantwoordelijkheid.
De financiering voor de nationale inzet van de krijgsmacht is daardoor ook een civiele
verantwoordelijkheid, belegd bij het lokale gezag en andere betrokken departementen.
Vraag 35
Is het budget voor de derde hoofdtaak onbegrensd of kan het zijn dat indien zich een
ramp voordoet in Q4, het budget niet toereikend is om bij te kunnen springen?
Antwoord op vraag 35
Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat er te weinig middelen zijn begroot
voor de uitvoering van de derde hoofdtaak door Defensie. In haar rapport concludeert
de Algemene Rekenkamer ook dat de Minister van Defensie doeltreffend was in de ondersteuning
van civiele autoriteiten met betrekking tot de derde hoofdtaak.
Vraag 36
Hoe staat de training voor de derde hoofdtaak in verhouding tot de eerste en tweede
hoofdtaak?
Antwoord op vraag 36
Eenheden die worden ingezet voor de derde hoofdtaak zijn reguliere eenheden die worden
getraind voor hun organieke taken. Het zijn ook deze vaardigheden die ze dan kunnen
inzetten als er om steun wordt gevraagd. Als ondersteuning specifieke aanvullende
vaardigheden vraagt, dan is het aan de civiele partner om Defensie te vragen zich
hierop specifiek met training voor te bereiden of hierin te voorzien, alvorens een
Defensie eenheid kan worden ingezet.
Vraag 37
Hoe vindt de samenwerking en afstemming tussen andere organisaties plaats in voorbereiding
op dergelijke rampen?
Antwoord op vraag 37
Voor de onderlinge samenwerking en afstemming verwijs ik naar het nationaal handboek
crisisbeheersing waarin de Rijkscrisisstructuur, bovenregionale actoren en de veiligheidsregio’s
als lokaal niveau worden beschreven. Naast deze structuur zijn ook nevengeschikte
organisaties zoals de politie actief. In de verschillende (mono) structuren vindt
veelal initiële opleiding/training plaats wat incrementeel wordt uitgebreid/verzwaard.
Binnen de veiligheidsregio’s en/of bovenregionaal vinden multi trainingen plaats vanuit
instanties zoals het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) maar vooral ook
de Vakraad Risico en Crisisbeheersing onder de raad van commandanten en directeuren
veiligheidsregio’s en het Veiligheidsberaad.
Deze samenwerking en afstemming valt onder de stelselverantwoordelijkheid van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid dat de exacte inrichting en voorbereiding kan
duiden.
Vraag 38
Bij welke activiteiten gerelateerd aan de opvang van asielzoekers is Defensie in 2024
of 2025 ingezet? Kunt u dit uitsplitsen per inzet wat de aantallen personeel en kosten
betreft?
Antwoord op vraag 38
Defensie is betrokken geweest inzake het bieden van opvanglocaties op diverse militaire
terreinen in het land op basis van de Regeling militaire steunverlening openbaar belang
en het bieden van identificatie- en registratie capaciteit door de KMar ter ondersteuning
van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), voorheen
de Vreemdelingenpolitie.
Vraag 40
Welk overkoepelend beleid is er op dit moment voor hoofdtaak 3? Kunt u ons een kort
lijstje geven om welke wetten, beleidsbrieven en overige documenten het hier gaat?
Antwoord op vraag 40
Bij het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn
met betrekking tot de derde hoofdtaak politiek-bestuurlijke en beleidsmatige verantwoordelijkheden
belegd. Omdat de derde hoofdtaak door Defensie vooral wordt uitgevoerd onder gezag
en aansturing van civiele autoriteiten doen wij beleidsvorming rondom de derde hoofdtaak
ook samen met het civiele gezag. Daarbij zijn de volgende regelingen van toepassing:
de Politiewet 2012, de Wet Veiligheidsregio’s en de Regeling militaire steunverlening
openbaar belang. Als ook het Caribisch gebied in beschouwing wordt genomen betreft
het de Veiligheidswet BES en Aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in Aruba,
Curaçao en Sint Maarten.
Vraag 41
Wanneer zullen de gegarandeerde capaciteiten die nodig zijn voor de uitvoering van
de derde hoofdtaak volledig operationeel gereed zijn?
Antwoord op vraag 41
De gehele krijgsmacht staat (onder voorbehoud van operationele prioriteiten) in principe
beschikbaar voor het leveren van militaire bijstand of steunverlening. Er
kan dus altijd invulling worden gegeven aan de zogenaamde derde hoofdtaak.
Vraag 43
Om welke wet gaat het hier waar de bijstandsaanvragen zijn geregeld?
Antwoord op vraag 43
Militaire bijstand is gebaseerd op artikel 57, 58 en 62 van de Politiewet 2012. Militaire
bijstand in het kader van rampen en crises is gebaseerd op artikel 51 van de Wet Veiligheidsregio’s.
Militaire steunverlening in het openbaar belang is gebaseerd op de Regeling militaire
steunverlening in het openbaar belang.
Voor de BES bieden artikel 6, 7 en 58 Veiligheidswet BES de grondslag voor militaire
bijstand op Bonaire, Saba en St Eustatius.
Op grond van artikel 1 en 3 Aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in Aruba,
Curaçao en Sint Maarten kan harde of zachte militaire bijstand worden geleverd in
Curaçao, Aruba en Sint Maarten.
Vraag 44
Kunt u het verschil tussen «steunverlening in het openbaar belang betroffen» en «militaire
bijstand» nader uitleggen? Wat voor verschillen houdt dit concreet in?
Antwoord op vraag 44
Militaire bijstand op grond van artikel 57, 58 of 62 van de politiewet 2012 betreft
bijstand ten behoeve van de politietaak die is opgedragen aan de politie (artikel
3 Politiewet 2012) of de KMar (artikel 4 Politiewet 2012). Meer concreet betekent
dit bijstand ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde of ten behoeve van de limitatief opgedragen politietaken
van de KMar. Ter uitvoering van deze bijstand beschikt de bijstand leverende eenheid
over geweldsbevoegdheden zoals opgenomen in de Ambtsinstructie voor Politie, Koninklijke
Marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
Militaire bijstand op grond van artikel 51 Wet Veiligheidsregio’s is bedoeld ter voorkoming
of bestrijding van rampen en crises. Voor de uitvoering van deze bijstand beschikt
de bijstand leverende eenheid niet over geweldsbevoegdheden.
Militaire steunverlening in het openbaar belang dient ter ondersteuning van een aan
een bestuursorgaan (Minister, burgemeester, commissaris van de Koning, dijkgraaf)
opgedragen taak. Ook voor de uitoefening van deze steunverlening beschikt de bijstand
leverende eenheid niet over geweldsbevoegdheden.
Vraag 45
Hoeveel militairen zijn voor welke periode ingezet bij de militaire steunverlening
in het openbaar belang die zich focuste op het faciliteren van tijdelijk onderdak
aan asielzoekers?
Antwoord op vraag 45
Defensie heeft hierin bijgedragen door infrastructuur zoals kazernes en andere faciliteiten
ter beschikking te stellen, maar heeft niet bijgedragen met personele capaciteit.
Die rol is volledig ingevuld door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) van
het Ministerie van Asiel en Migratie.
Vraag 46
Wat waren de kosten van de militaire steunverlening in het openbaar belang die zich
focuste op het faciliteren van tijdelijk onderdak aan asielzoekers?
Antwoord op vraag 46
De additionele uitgaven – die betrekking hadden op de bijstandsverzoeken in het kader
van militaire steunverlening in het openbaar, een relatie hadden met de tijdelijke
opvang van asielzoekers en gedeclareerd zijn bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers
(COA) – bedroegen over de periode 2021 tot en met 2024 ongeveer € 22,8 miljoen.
Vraag 47
Is de stafcapaciteit voor de aansturing van operaties bij rampen en crises operationeel
gereed en welke gevolgen heeft het als dit niet het geval is en er inzet nodig zou
zijn bij grootschalige ramp- of crisesscenario’s?
Antwoord op vraag 47
In een dergelijk geval wordt een samengestelde stafcapaciteit bijeen gebracht vanuit
de gehele krijgsmacht waardoor de ter zake kundige militairen hiervoor worden toegewezen.
Er zijn derhalve geen significante gevolgen te voorzien. Als een grootschalige crisis
zich voordoet, kan naar behoefte worden opgeschaald.
Vraag 48
In hoeveel gevallen is er niet gedeclareerd vanuit het ministerie?
Antwoord op vraag 48
Alle verrekeningen voor de militaire steunverlening in het openbaar en militaire bijstand
vallen binnen het convenant FNIK (Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht). De budgettaire
middelen hiervoor zijn opgenomen in de Defensiebegroting, op artikel 1 – Inzet. Er
zijn dus zelden verrekeningen nodig vanuit Defensie met andere partijen. Artikel 5
van het FNIK-convenant biedt echter wel de mogelijkheid om nadere (financiële) afspraken
te maken met een aanvrager bij grootschalig en/of langdurige inzetten. De inzetten
ten tijde van de Corona crisis zijn niet vanuit Defensie met de aanvrager verrekend
omdat hiervoor Rijksbrede budgettaire compensatie is ontvangen. Ook een klein aantal
inzetten voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), zoals de opslag van verongelukte
privé vliegtuigen op een Defensielocatie, zijn nog niet bij de OVV gedeclareerd.
Vraag 49
Bij hoeveel van de niet gedeclareerde gevallen ging het over bedragen onder de 10.000
euro?
Antwoord op vraag 49
De niet gedeclareerde inzetten betreffen nog lopende processen waarvoor de kosten
vermoedelijk onder de € 10.000 blijven per inzet.
Vraag 50
Wanneer verwacht u het Landelijk crisisplan natuurbranden vast te stellen?
Antwoord op vraag 50
Op 13 mei jl. stuurde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mede namens de
Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de Minister
van Justitie en Veiligheid het Landelijk Crisisplan Natuurbranden naar de Tweede Kamer.4 Het crisisplan beschrijft de gezamenlijke aanpak van decentrale en nationale overheden
en crisispartners bij grootschalige natuurbranden.
Vraag 51
Kunt u de tekorten in de maritieme EODD kwantificeren? Hoeveel procent van de verwachte
of gehoopte capaciteit bezitten wij momenteel?
Antwoord op vraag 51
Dit betreft vertrouwelijke informatie die wij derhalve niet vrij kunnen geven.
Vraag 52
Hoeveel personeel komt de LBO tekort? Op welk percentage van de optimale vulling zit
deze eenheid?
Antwoord op vraag 52
Dit betreft vertrouwelijke informatie die wij derhalve niet vrij kunnen geven.
Vraag 53
Lopen er al bestellingen en inkooptrajecten om de genoemde wapentekorten bij de LBO
weg te werken? Welke DMP-trajecten of gemandateerde projecten dragen hieraan bij?
Antwoord op vraag 53
De geconstateerde tekorten – verschillen tussen autorisatie en voorraad – hebben niet
geleid tot verstoring van gereedstelling of inzet. In het kader van de Defensiebrede
voorbereiding op inzet in het kader van de eerste hoofdtaak wordt al het geautoriseerde
eenheidsmaterieel besteld en uitgeleverd. Het DMP-proces hoeft hiervoor niet doorlopen
te worden.
Vraag 54
Hoeveel manuren van de LBO zijn ingezet in de onderzochte jaren? Kunt u de verdringing
van andere KMar-taken zo kwantificeren of duidelijker maken?
Antwoord op vraag 54
Zie het antwoord op vraag 26. De verdringing is niet te meten of anderzijds duidelijker
te maken. Dit in verband met de gecombineerde taken van de LBO medewerkers op de brigades
van herkomst.
Vraag 55
Waren er voor deze steunverlening vooraf Command en Control plannen die niet optimaal
functioneerden of zijn deze ad hoc ingericht?
Antwoord op vraag 55
Bijstand wordt middels een formele aanvraag door civiel gezag aangevraagd en deze
bijstand wordt binnen de civiele command and control structuur uitgevoerd.
Vraag 56
Waardoor kwam het tot de inzet van een andere eenheid dan de specifiek gereedgestelde?
Was de andere eenheid op dat moment bezig met trainen, opleiden of andere taken?
Antwoord op vraag 56
Bij de gereedstelling van eenheden wordt niet naar een specifieke taak gekeken. Wanneer
een bijstandsverzoek wordt gedaan, wordt door de gemandateerde namens de Minister
van Defensie bezien of de gewenste capaciteit beschikbaar is binnen de eenheden die
op dat moment inzetbaar zijn, het verzoek in verhouding staat tot het gevraagde effect
en of er op enige andere wijze invulling kan worden gegeven aan dat beoogde effect.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I. Kahraman, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
N.E. Manten, adjunct-griffier