Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ceder over het gelijktrekken van de regels voor jeugdstrafzittingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden
Vragen van het lid Ceder (ChristenUnie) aan de Staatssecretarissen van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het gelijktrekken van de regels voor jeugdstrafzittingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden (ingezonden 22 mei 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 11 juli 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2433
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat jeugdstrafzaken in Europees Nederland tegen minderjarigen
tot 18 jaar standaard achter gesloten deuren worden behandeld, conform artikel 495b
van het Wetboek van Strafvordering (Sv)?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat op de BES-eilanden, alsmede in andere Caribische delen van het Koninkrijk
zoals Curaçao, in beginsel een openbare strafzitting geldt voor jongeren vanaf 16
jaar (onder andere artikel 488 Sv BES)? Zo ja, wat is de juridische en praktische
onderbouwing voor dit verschil?
Antwoord 2
Dat klopt. Belangrijk is om hierbij op te merken dat als uitgangspunt wordt genomen
de leeftijd op het tijdstip waarop de vervolging tegen de verdachte is aangevangen.
Het kan dus zo zijn dat voor een verdachte van 17 jaar, tegen wie de vervolging is
aangevangen op het moment dat hij of zij nog geen 16 jaar was, als uitgangspunt geldt
dat de zitting niet openbaar is.
Wat betreft de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: BES-eilanden) is
de achtergrond van artikel 488 Sv BES gebaseerd op het rapport van de commissie Anneveldt.1 Deze commissie is ingesteld in 1979 om een herziening van het Nederlandse jeugdstrafrecht
te onderzoeken. De commissie overwoog of de destijds bestaande bepaling die voorschreef
dat het rechtsgeding in jeugdstrafzaken in principe niet openbaar zou plaatsvinden,
diende te worden gehandhaafd.2 De commissie kwam destijds tot de conclusie dat dit wel zo was voor 12- tot 16-jarigen,
maar niet voor 16- tot 18-jarigen. De commissie erkende dat een niet-openbare behandeling
kan worden gerechtvaardigd vanuit de beschermingsgedachte en de pedagogische doelstelling
en er eveneens indirect toe kan dienen het privéleven van de familie waartoe de jeugdige
behoort, te beschermen. De commissie oordeelde dat een kind tot 16 jaar nog zozeer
betrokken is bij dat gezin dat voor de bescherming van dat gezin een niet-openbare
behandeling de voorkeur verdient. Voor de 16- tot 18-jarigen gold volgens de commissie
echter dat de voordelen van openbaarheid (zoals de mogelijkheid tot controle op het
functioneren van het openbaar ministerie en de rechter) zwaarder lijken te wegen dan
de nadelen.3
Gelet op de huidige tekst en plek van artikel 495b Sv is de commissie Anneveldt niet
gevolgd wat betreft de Nederlandse wetgeving. Dit blijkt uit het gegeven dat het artikel
is geplaatst onder de afdeling die ziet op «Strafvordering in zaken betreffende personen
die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt».4 Wat betreft artikel 488 Sv BES is wel aansluiting gezocht bij de commissie Anneveldt.
Dit verschil hangt samen met het feit dat de regeling die uitgaat van de openbaarheid
van zittingen voor jeugdigen van 16 jaar en ouder oorspronkelijk afkomstig is uit
het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen.5 Bij de omvorming van dit wetboek in 2010 in het kader van de staatkundige hervormingen
tot het Wetboek van Strafvordering BES is de op dat moment bestaande regeling behouden.
Voor de autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden (Curaçao, Aruba en Sint-Maarten,
hierna: CAS-landen) geldt dezelfde leeftijdsgrens als op de BES-eilanden als het gaat
om de openbaarheid van zittingen. De CAS-landen zijn zelf verantwoordelijk voor de
regelgeving op dit terrein en kunnen dus zelf de leeftijdsgrens bepalen.
De CAS-landen hebben gewerkt aan de herziening van het Wetboek van Strafvordering
waarbij door een gezamenlijke commissie is geschreven aan een wetboek dat voor alle
drie de landen zou kunnen gelden. De leeftijdsgrens van 16 jaren wordt hier opnieuw
gehanteerd. Wel is hierin expliciet de mogelijkheid opgenomen om het rechtsgeding
dat in principe in het openbaar moet plaatsvinden, geheel of gedeeltelijk achter gesloten
deuren te houden. De voorstellen voor een nieuw Wetboek van Strafvordering in de CAS-landen
bevinden zich momenteel in verschillende stadia van goedkeuring, bekrachtiging en
uitvoering.
Vraag 3
Acht u het wenselijk dat jongeren van 16 en 17 jaar, die juridisch als minderjarig
worden beschouwd en vaak nog volop in ontwikkeling zijn, in delen van het Koninkrijk
wel publiekelijk terecht kunnen staan, terwijl zij in Europees Nederland beschermd
worden door besloten zittingen?
Antwoord 3
Voor een antwoord op deze vraag wil ik de uitkomsten betrekken van een onderzoek dat
het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Datacentrum (WODC) onlangs op mijn verzoek is
gestart naar de werking van het jeugdstrafrecht op de BES-eilanden. Dit onderzoek
richt zich op het in kaart brengen van juridische en organisatorische knelpunten van
het jeugdstrafrecht BES en beoordeelt in hoeverre het huidige wettelijke kader aansluit
bij de pedagogische en resocialiserende doelstellingen van een uitvoerbare strafrechtspleging
voor jeugdigen. Daarnaast beoogt het onderzoek aanbevelingen te formuleren voor mogelijke
aanpassingen in wetgeving en uitvoering, met als doel de effectiviteit en uitvoerbaarheid
van het jeugdstrafrecht BES te versterken. De resultaten van dit onderzoek zijn naar
verwachting medio 2026 beschikbaar, waarna ik uw Kamer daarover zal informeren.
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 2, zijn de CAS-landen autonome landen
binnen het Koninkrijk der Nederlanden en zelf verantwoordelijk voor hun wetgeving
ten aanzien van dit onderwerp. Het is niet aan mij om daar over te oordelen.
Vraag 4
Hoe verhoudt dit verschil zich volgens u tot het Internationaal Verdrag inzake de
Rechten van het Kind (IVRK), dat stelt dat alle kinderen onder de 18 jaar recht hebben
op bescherming van hun privacy in het strafproces?
Antwoord 4
Op 11 januari 2008 heeft de Hoge Raad zich in een specifieke zaak uitgelaten over
de vraag of sprake was van strijdigheid met artikel 40 van het IVRK dat gaat over
de bescherming van kinderen binnen het strafproces (ECLI:NL:HR:2008:BB4130). Deze
zaak speelde zich af op Aruba. De verdachte had op het tijdstip waarop de vervolging
was aangevangen de leeftijd van 16 jaar bereikt. De zitting van deze verdachte is
daarom in de openbaarheid behandeld. Het in deze zaak toepasselijke artikel 488 Wetboek
van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (hierna: Sv NA) houdt in dat het rechtsgeding
in het openbaar wordt behandeld, tenzij de verdachte of diens medeverdachten op het
tijdstip waarop de vervolging tegen hen is aangevangen de leeftijd van zestien jaren
nog niet hebben bereikt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen sprake was van strijdigheid met artikel
40 van het IVRK. De Hoge Raad oordeelde dat de in artikel 488 Sv NA opgenomen grond
voor het niet in het openbaar behandelen van het rechtsgeding hier niet van toepassing
was. Bij dit oordeel is opgemerkt dat het proces-verbaal van de terechtzitting van
het Hof niet inhoudt dat door of namens de verdachte is verzocht om een niet-openbare
behandeling van de zaak dan wel dat aldaar beroep is gedaan op genoemde verdragsbepaling.
Vraag 5
Kunt u aangeven of – en hoe – in de huidige situatie rekening wordt gehouden met kwetsbare
jongeren met bijvoorbeeld een licht verstandelijke beperking, die extra risico lopen
op stigmatisering en psychische schade bij openbare zittingen?
Antwoord 5
Op de BES-eilanden bestaat de mogelijkheid om een zaak die in de openbaarheid zal
worden behandeld toch achter gesloten deuren te behandelen. De verdachte, zijn/haar
advocaat, of het openbaar ministerie kan daar om verzoeken (artikel 309, eerste lid,
Sv BES). De rechter zal daar per zaak over oordelen. Ook kan de rechter daartoe ambtshalve
overgaan. Over hoe vaak en in welke zaken dat gebeurt, heb ik geen gegevens beschikbaar.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, wordt in het kader van het WODC-onderzoek
naar de werking van het jeugdstrafrecht BES nagegaan in hoeverre het huidige wettelijke
kader aansluit bij de pedagogische en resocialiserende doelstellingen van een uitvoerbare
strafrechtspleging voor jeugdigen.
Vraag 6
Zou u het wenselijk vinden als er meer uniformiteit zou zijn binnen het koninkrijk
op het gebied van beslotenheid van jeugdstrafzittingen tot 18 jaar? Waarom wel of
waarom niet?
Vraag 6
Zou u het wenselijk vinden als er meer uniformiteit zou zijn binnen het koninkrijk
op het gebied van beslotenheid van jeugdstrafzittingen tot 18 jaar? Waarom wel of
waarom niet?
Antwoord 7
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6, waarin ik aangeef eerst de uitkomsten van
het WODC-onderzoek met betrekking tot de situatie op de BES-eilanden af te willen
wachten. Afhankelijk van de resultaten van het WODC-onderzoek voor de BES-eilanden
en mijn reactie daarop ben ik, indien gewenst en gevraagd door de autonome landen,
bereid het gesprek te voeren over een uniforme norm op het gebied van de beslotenheid
van jeugdstrafzittingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden.
Vraag 8
Bent u bereid om – in samenwerking met de landen en de ketenpartners – te verkennen
hoe dit onderwerp op korte termijn gezamenlijk kan worden opgepakt, zodat jeugdigen
binnen het gehele Koninkrijk kunnen rekenen op gelijke bescherming? Zo ja, op welke
termijn en wijze wilt u dit aanpakken?
Antwoord 8
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vorige vraag.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
E. van Marum, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.