Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 705 Wijziging van de Opiumwet in verband met de verhoging van het wettelijk strafmaximum van het aanwezig hebben, de handel, de productie en de in- en uitvoer van verdovende middelen als bedoeld in lijst I bij de Opiumwet (verhoging strafmaxima grootschalige drugscriminaliteit)
Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 22 juli 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel A, derde subonderdeel, komt als volgt te luiden:
3. Onder vernummering van het zesde tot achtste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
6. Indien een feit als bedoeld in het derde lid betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van
de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid
die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van
een middel.
7. Indien een feit als bedoeld in het vierde lid betrekking heeft op het telen, bereiden,
bewerken, verwerken of vervaardigen van een middel en onder omstandigheden is begaan
waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten
is, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde
categorie opgelegd.
B
In artikel I worden na onderdeel B twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Ba
In artikel 10b wordt, onder vernummering van het derde tot vierde lid, een lid ingevoegd,
luidende:
3. Indien een feit als bedoeld in het tweede lid betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een substantie die onderdeel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in de bij
deze wet behorende lijst IA of een preparaat daarvan, wordt gevangenisstraf van ten
hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid
wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van
bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
Bb
In artikel 10c, eerste lid, wordt «ten hoogste drie jaren» vervangen door «ten hoogste
vier jaren».
C
Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:
In artikel 12 wordt «artikelen 10, eerste tot en met vijfde lid,» vervangen door «artikelen 10,
eerste tot en met zevende lid,».
D
Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikelen 10, tweede tot en met zesde lid, 10a, eerste
lid, 10b, tweede lid,» vervangen door «artikelen 10, tweede tot en met achtste lid,
10a, eerste lid, 10b, tweede tot en met vierde lid,».
2. In het vierde lid wordt «artikel 10, tweede tot en met vijfde lid, 10a eerste lid,
10b, tweede lid» vervangen door «artikel 10, tweede tot en met zevende lid, 10a eerste
lid, 10b, tweede en derde lid,» en wordt «en artikel 11a» vervangen door «en artikel 11b».
E
In artikel I wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ea
In artikel 13d, eerste lid, wordt «de artikelen 10, 10a, eerste lid,» vervangen door
«de artikelen 10, 10a, eerste lid, 10b, 10c, eerste lid,».
F
Artikel II komt te luiden:
In artikel 67, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering wordt «de artikelen 10c,
11, tweede lid, en 11a van de Opiumwet» vervangen door «de artikelen 11, tweede lid,
en 11a van de Opiumwet».
Toelichting
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt aan artikel 10 van de Opiumwet een nieuw zevende lid toegevoegd.
Het wetsvoorstel bevat al een strafverzwaringsgrond voor het opzettelijk aanwezig
hebben van een grote hoeveelheid harddrugs (het voorgestelde zesde lid). Het nieuwe
zevende lid bevat een strafverzwaringsgrond voor de gevallen waarin de opzettelijke
productie van harddrugs is begaan onder omstandigheden waarvan levensgevaar of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Uit recente cijfers van de politie blijkt dat het aantal locaties voor de productie
van synthetische (hard)drugs dat de politie jaarlijks aantreft sinds 2021 gestaag
stijgt: van 93 in 2021, naar 105 in 2022, 151 in 2023 en 167 in 2024. In drie jaar
tijd is sprake van bijna een verdubbeling in aantal aangetroffen productielocaties.
Opvallend is dat veel productielocaties in woonwijken worden aangetroffen. In 2024
werden 98 productielocaties aangetroffen in een woongebied, wat ruim 58% van het totaal
is. Niet alleen schuren, garages en bedrijfspanden worden gebruikt. De meeste productielocaties
zijn aangetroffen in een appartement of andersoortige woning. Deze ontwikkeling is
zeer zorgelijk, omdat bepaalde productieprocessen gevaar met zich brengen voor omringende
bewoners. De werking van de chemicaliën die voor een productieproces worden gebruikt
kan zware ontploffingen tot gevolg hebben. Voor de productie van cocaïne bijvoorbeeld
wordt het middel procaïne gebruikt. Dat is een middel dat gebruikt wordt om cocaïne
te versnijden, maar dat eerst wordt bewerkt met ontvlambare oplosmiddelen. Dat kan
voor brand- of explosiegevaar zorgen. In 2024 werden 20 locaties ontmanteld waar dit
versnijdingsmiddel werd bewerkt.1
Het komt geregeld voor dat als gevolg van zo’n explosie een drugslaboratorium wordt
ontdekt. In een aantal gevallen hebben de ontstane explosies ook aan andere, niet
bij de productie betrokken personen het leven gekost. Naast het algemene gevaar dat
uitgaat van de productie van harddrugs voor de gezondheid en het welzijn van personen
en de gevolgen hiervan voor (het in stand houden) van de georganiseerde criminaliteit,
brengen de productielocaties voor harddrugs – zeker als ze in woongebieden zijn ondergebracht
– in het bijzonder dus mee dat daarvan direct gevaar kan dreigen voor het leven van
andere personen die niet betrokken zijn bij de drugsproductie op die locaties. Ook
bestaat er een reëel risico op zwaar lichamelijk letsel, als gevolg van een mogelijke
explosie.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat het gevangenisstrafmaximum
voor de productie van harddrugs integraal wordt verhoogd van acht naar twaalf jaren,
zodat bij de straftoemeting alle omstandigheden kunnen worden betrokken die maken
dat de opgelegde straf hoog moet zijn. Daarbij is als voorbeeld onder meer gegeven
«de omstandigheid dat het drugslab in een woonwijk is aangetroffen». De gevaren van
zo’n drugslaboratorium – explosiegevaar, het gevaar van het vrijkomen van giftige
gassen – raken immers de omwonenden (Kamerstukken II 2024/25, 36 705, nr. 3, p. 13). Bij nader inzien meen ik dat de gevaren die gepaard gaan met de productie
van drugs in met name woongebieden zo groot zijn en de potentiële gevolgen voor de
lichamelijke integriteit van anderen zo ernstig, dat ik aan deze omstandigheid een
hogere maximumstraf wil verbinden. Een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren
volstaat voor deze gevallen niet. Daarom wordt een strafverzwaringsgrond geïntroduceerd
voor die gevallen waarin de opzettelijke productie van harddrugs, dat wil zeggen:
het telen, bereiden, bewerken, verwerken of vervaardigen van dergelijke verdovende
middelen, onder omstandigheden is begaan waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dan kan gevangenisstraf van ten hoogste
vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Voor de omschrijving
van de strafverzwaringsgrond is aansluiting gezocht bij de in artikel 157 van het
Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen strafbaarstelling, namelijk: het opzettelijk
teweegbrengen van een ontploffing, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Aan het bestanddeel «levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander te duchten» komt dezelfde betekenis toe als in artikel 157, onderdeel 2°, Sr.
Met de woorden «voor een ander» wordt tot uitdrukking gebracht dat het gaat om onschuldige
burgers en niet om degenen die aan het productieproces deelnemen. Voor het te duchten
levensgevaar voor een ander is vereist dat dit gevaar ten tijde van de bewezenverklaarde
gedragingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. In een zaak
waarin de verdachte was veroordeeld wegens overtreding van artikel 170 Sr (het vernielen
van – in dit geval – gasleidingen in een gebouw, waarvan levensgevaar te duchten is),
oordeelde de Hoge Raad dat dit gevaar ook voorzienbaar kan zijn als het ten tijde
van de bewezenverklaarde gedragingen weliswaar nog niet, maar als gevolg van die gedragingen
wel op een later moment te duchten is (ECLI:NL:HR:2023:230). De voorgestelde strafverzwaringsgrond
zal aan de orde zijn als de productie op de desbetreffende locatie onder omstandigheden
plaatsvindt waaruit naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat ten tijde van
de productie – dus van het (proces) telen, bereiden, bewerken, verwerken of vervaardigen –
van de harddrugs, of als gevolg van die productie op een later moment levensgevaar
of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Dat zal in het
bijzonder het geval zijn als het productieproces plaatsvindt in een woongebouw waarin
zich vrijwel altijd mensen bevinden.
Onderdeel B
Dit onderdeel herstelt een systematische onvolkomenheid in artikel II van het wetsvoorstel
waarin een samenloopbepaling is opgenomen. Die samenloopbepaling regelde voor zowel
de situatie waarin dit wetsvoorstel eerder in werking treedt als voor de situatie
waarin de Wet van 29 januari 2025 tot wijziging van de Opiumwet in verband met het
toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de
handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen (hierna: wet NPS)
eerder in werking treedt, dat het strafmaximum dat is gesteld op de verschillende
handelingen met zogenoemde nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) integraal wordt verhoogd.
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht, is de regering van
oordeel dat een integrale strafmaximumverhoging niet wenselijk is, maar dat het passender
is – net als voor harddrugs – een strafverzwaringsgrond te introduceren voor die gevallen
waarin handelingen worden verricht met «een grote hoeveelheid» nieuwe psychoactieve
stoffen (zie paragraaf 3.1 van de nota naar aanleiding van het verslag). Net als bij
de strafbaarstelling van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs zal
het bestanddeel «een grote hoeveelheid» worden geconcretiseerd in het Opiumwetbesluit.
De regering is voornemens deze vast te stellen op 500 gram van een substantie.
Onderdelen C tot en met F
De wijzigingen voorgesteld in de onderdelen C, D en F betreffen wetssystematische
aanpassingen die verband houden met de voorgestelde wetswijzingen in de onderdelen A
en B. De wijzigingen voorgesteld in het onderdeel F zijn meer inhoudelijk van aard.
Voor een toelichting daarop wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel (Kamerstukken II 2024/25, 36 705, nr. 3, p. 26).
Deze nota van wijziging wordt mede ondertekend namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid