Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli 2025 (Kamerstuk 21501-02-3185)
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 3212
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 juli 2025
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over
de brief van 2 juli 2025 over de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken
Handel van 14 juli 2025 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3185).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 juli 2025 aan de Staatssecretaris van Buitenlandse
Zaken voorgelegd. Bij brief van 11 juli 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, A. de Vries
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Graaf
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Inbreng leden van de PVV-fractie
2
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
10
Inbreng leden van de VVD-fractie
23
Inbreng leden van de SP-fractie
26
Inbreng ChristenUnie-fractie
28
II.
Volledige agenda
32
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
ingelaste Raad Buitenlandse Zaken Handel op 14 juli 2025. De leden van de PVV-fractie
maken van de gelegenheid gebruik om de volgende vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris
voor te leggen.
1. EU–VS handelsbetrekkingen – Nederlandse belangen op 1
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Europese Commissie opnieuw inzet op
zogenaamde «rebalancerende maatregelen» in reactie op de Amerikaanse importheffingen.
De positieve manier op te lossen en te de-escaleren. De aanhoudende onzekerheid en
de mogelijkheid op EU-importheffingen baart de leden van de PVV-fractie tot grote
zorg. Dit leidt tot een afname van investeringen en tot uitstel van plannen door bedrijven.
Importheffingen zullen vooral Nederlandse bedrijven en Nederlandse consumenten schaden.
EU-importheffingen treffen immers niet Brussel, maar rechtstreeks de Nederlandse bedrijven
en huishoudens. In dat licht verwijzen de leden van de PVV-fractie naar de door hen
ingediende motie-Ram1 en de mede gesteunde motie-Kamminga2 waarin wordt opgeroepen tot compensatie van de schade die Nederlandse bedrijven en
burgers lijden als gevolg van de Amerikaanse importheffingen en eventuele EU-tegenmaatregelen
en roepen de Staatssecretaris op om zich hiervoor in te zetten. Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat Nederlandse ondernemers en burgers uiteindelijk niet de rekening gaan
betalen voor dit handelsconflict?
1.
Antwoord van het kabinet:
Verhoogde invoerheffingen en de onzekerheid die daarmee gepaard gaat zijn nadelig
voor de Nederlandse en de Europese economie, zoals ook blijkt uit het recente CPB-onderzoek.3 De additionele Amerikaanse importtarieven die de afgelopen maanden zijn ingevoerd,
zullen nadelige effecten hebben voor bedrijven en burgers aan beide kanten van de
oceaan.
De inzet van de Europese Unie is gericht op het zoveel mogelijk terugdraaien van deze
Amerikaanse tarieven. Daartoe vinden gesprekken plaats tussen de Europese Commissie
en de VS, gericht op het vinden van een onderhandelde oplossing. Tegelijkertijd worden
er zogenaamde rebalancerende maatregelen voorbereid door de EU, om desnoods door middel
van eigen heffingen de balans in de handelsrelatie te herstellen en het gelijke speelveld
te bewaken. Nederland is actief betrokken bij het opstellen van deze rebalancerende
maatregelen, waarbij voor het kabinet de impact op de Nederlandse samenleving en het
Nederlandse bedrijfsleven leidend is.
Op dit moment zijn er nog geen rebalancerende maatregelen van de EU in werking getreden.
Van extra inkomsten uit additionele Europese importheffingen, waar de twee genoemde
moties naar verwijzen, is daarom momenteel geen sprake. Er is regelmatig contact met
het bedrijfsleven, kennispartners en maatschappelijke organisaties over de gevolgen
van de Amerikaanse heffingen. Hiernaast bestaat er in Nederland een uitgebreid instrumentarium
voor ondersteuning van het bedrijfsleven en is er een sociale zekerheidsstelsel ter
ondersteuning van werknemers. Aanvullende steunmaatregelen zijn momenteel niet aan
de orde.
Waarom kiest Nederland ervoor zich automatisch te scharen achter de Brusselse lijn,
en is het mogelijk om bilateraal de Nederlandse belangen veilig te stellen in de relatie
met de Verenigde Staten (VS)?
2.
Antwoord van het kabinet:
Handelspolitiek is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Het is de externe
pendant van de interne markt: het onderlinge vrije verkeer van goederen betekent dat
de EU lidstaten één gezamenlijke douanebuitengrens hebben. Het handelspolitieke beleid
van de EU wordt bepaald door de Europese Commissie en de lidstaten: Nederland heeft
daar dus een stem in. Daarnaast onderhoudt elke lidstaat eigenstandig relaties met
derde landen, onder andere met het oog op handelsbevordering. Zo werkt ook Nederland
bilateraal samen met de VS op economische onderwerpen, onder meer om het Nederlandse
bedrijfsleven te ondersteunen. Tegelijkertijd benadrukt het kabinet het belang van
het bewaren van EU-eenheid in de relatie met derde landen ten behoeve van de Europese
onderhandelingspositie.
Wat is de status van de onderhandelingen? Welke voorstellen zijn er gedaan en over
welke voorstellen wordt concreet onderhandeld met de VS? Ligt er een framework deal voor, waarvan verder onderhandeld kan worden? En over welke sectoren wordt concreet
onderhandeld en welke expliciet niet?
3.
Antwoord van het kabinet:
De onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de VS om tot een overeenkomst
te komen zijn momenteel gaande. De onderhandelingen beslaan de gehele breedte van
de economische relatie. De inzet van Nederland en de EU blijft om tot een onderhandeld
resultaat te komen, waarbij de verhoogde importheffingen van de VS zo veel mogelijk
worden teruggedraaid. Van EU-zijde is onder andere een voorstel gedaan de tarieven
op alle industriële producten over en weer geheel uit te faseren (zogenaamde «nul-voor-nul»).
Van VS zijde is echter aangegeven dat er geen bereidheid is de eigen tarieven terug
te brengen naar nul.
De leden van de PVV-fractie willen graag een toelichting over alle tegenmaatregelen
die zijn voorbereid en overwogen worden door de Europese Commissie, mochten de onderhandelingen
stuk lopen. Kan de Staatssecretaris inzichtelijk maken wat de Nederlandse inzet is
bij deze tegenmaatregelen?
4.
Antwoord van het kabinet:
Zoals in de Geannoteerde Agenda aangegeven heeft de Europese Commissie het eerste
pakket aan Europese rebalancerende maatregelen tot 14 juli opgeschort. Dit pakket
bestaat uit verhoogde EU-heffingen op Amerikaanse producten met een totaalwaarde van
circa EUR 21 miljard en is een reactie op de eerste VS-heffingen op staal en aluminium.
Een tweede pakket aan Europese rebalancerende maatregelen is momenteel in voorbereiding.
Dit tweede pakket is een reactie op de Amerikaanse «wederzijdse» importheffing van
10 procent en de sectorale importheffingen op auto’s en auto-onderdelen.
Het tweede pakket heeft een periode van publieke consultatie doorlopen. Het kabinet
heeft net als andere lidstaten input aangeleverd bij de Europese Commissie, mede op
basis van inbreng van Nederlandse bedrijven en een afweging van de Nederlandse belangen.
Momenteel is het aan de Europese Commissie om een definitief voorstel te doen voor
het tweede pakket aan rebalancerende maatregelen.
Zoals aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Timmermans e.a.
(allen GroenLinks-PvdA)4 is het voor het kabinet belangrijk dat er per product op de lijst met rebalancerende
maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. Hierbij wordt onder
andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid van het betreffende
product.
Is de Staatssecretaris bereid voortaan een nationale belangenafweging op te nemen
bij EU-maatregelen op handelsgebied, met expliciete aandacht voor de gevolgen voor
het Nederlandse mkb, de farmaceutische industrie, de staalindustrie, de maakindustrie,
de logistieke sector, de landbouwexport en de hightechbedrijven die cruciaal zijn
voor onze handelspositie?
5.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in reactie op de voorgaande vraag is het voor het kabinet belangrijk
dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige
afweging wordt gemaakt. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid
en substitueerbaarheid van het betreffende product.
Een uitgebreid consultatieproces heeft plaatsgevonden rond het opstellen van de beide
pakketten EU-rebalancerende maatregelen. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft in dat
consultatieproces zijn belangen direct kenbaar kunnen maken aan de Europese Commissie
en informatie aan kunnen leveren aan de Nederlandse overheid die is gebruikt voor
het voorbereiden van de Nederlandse input aan de Europese Commissie.
Daarnaast dringen de leden van de PVV-fractie er bij de Staatssecretaris op aan om
ook niet-tarifaire handelsbelemmeringen – zoals EU-richtlijnen en Amerikaanse regelgeving
– bespreekbaar te maken in het overleg met de VS. De insteek dient te zijn: het verminderen
van administratieve lasten en het schrappen van onnodige wetgeving die leidt tot juridische
verplichtingen en kwetsbaarheden voor bedrijven. De leden van de PVV-fractie pleiten
ervoor dat belemmerende regelgeving aan beide zijden – dus ook EU-wetgeving zoals
de CSDDD, Taxonomy, CSRD, EUDR (ontbossingsverordening), ETS en CBAM – wordt herzien
of geschrapt als deze de concurrentiepositie van Europese bedrijven schaadt. Voor
de AI Act, dringen de leden van de PVV-fractie nogmaals bij de Staatssecretaris aan
om deze richtlijn op pauze te zetten, in navolging van het verzoek van het Nederlandse
en Europese bedrijfsleven.
De leden van de PVV-fractie herhalen hun standpunt dat Nederland moet streven naar
nul procent importheffingen op handel met de VS. Indien de Amerikaanse regering eenzijdig
tarieven verhoogt, dient de Staatssecretaris op te komen voor de belangen van onze
ondernemers en passende compensatiemaatregelen te treffen.
Hoewel de leden van de PVV-fractie een constructieve en de-escalerende handelskoers
verkiezen, geldt wat hen betreft ook: mocht president Trump volharden in het hanteren
van buitensporige tarieven, dan dient Nederland – samen met de EU – keihard terug
te slaan met gerichte tegenmaatregelen, waarbij het belang van het Nederlandse bedrijfsleven
en de Nederlandse burger voorop moet blijven staan.
Handelsrelatie met China – strategische naïviteit
De leden van de PVV-fractie zijn verbaasd over de aanhoudende diplomatieke terughoudendheid
ten aanzien van China. Terwijl sprake is van oneerlijke concurrentie, staatsgesteunde
dumping en exportcontroles op kritieke grondstoffen, blijft de Staatssecretaris pleiten
voor dialoog met Peking. Uit de recente OESO-analyse blijkt dat China zijn binnenlandse
ketens op alle niveaus structureel bevoordeelt: gratis grond voor bedrijven, subsidies
op landelijk en provinciaal niveau, gunstige leningen vanuit Chinese banken, belastingvoordelen
en systematisch accepteren van verliezen of verkopen onder de kostprijs om buitenlandse
markten te domineren. Tegelijkertijd schermt China zijn binnenlandse markt af en koopt
wereldwijd strategische mijnen op voor cruciale grondstoffen. Een zorgwekkende ontwikkeling
is ook de opkomst van de «Smart Dark Factory»: volledig gerobotiseerde fabrieken zonder
personeel. Dit zet verdere druk op arbeidsintensieve sectoren in Europa. Waarom spreekt
Nederland zich in Brussel niet steviger uit tegen het protectionistische en manipulatieve
handelsbeleid van China?
6.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet deelt de door de PVV-fractie geschetste zorgen over oneerlijke handelspraktijken
die het gelijke speelveld verstoren en brengt deze zorgen ook in EU-verband op. Het
kabinet moedigt de Europese Commissie aan deze zorgen tot op het hoogste niveau in
de gesprekken met China op te brengen, zoals tijdens de aanstaande EU-China Top op
24 juli a.s. Ook steunt het kabinet de assertieve inzet van het EU-handelsdefensieve
instrumentarium door de Europese Commissie (zie ook het antwoord op vraag 7), en zijn
er recent nieuwe EU-handelsinstrumenten geïntroduceerd die bijdragen aan de economische weerbaarheid van de EU,
zoals het anti-dwang instrument (ACI) en het internationaal aanbestedingeninstrument
(IPI). Tegelijkertijd is de economische verwevenheid van de EU en China groot; China
is en blijft een grote en relevante handelspartner. Nederlandse bedrijven hebben grote
belangen op de Chinese markt. Dit maakt het belangrijk om de dialoog open te houden
en te streven naar een stabiele en constructieve relatie met China.
Welke concrete maatregelen neemt de Staatssecretaris om strategische sectoren – zoals
halfgeleiders, farmacie, defensie, zeldzame aardmetalen, batterijtechnologie en de
chemische industrie – te beschermen tegen Chinese dumping, vijandige overnames en
Chinese inmenging?
7.
Antwoord van het kabinet:
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 is handelspolitiek een exclusieve bevoegdheid
van de Europese Unie. Nederland zet zich er binnen de EU voor in om oneerlijke concurrentie
door derde landen tegen te gaan en een mondiaal gelijk speelveld te borgen. De EU
beschikt hiervoor over een breed scala aan instrumenten. Als er sprake is van dumping
of een toevloed aan oneerlijk gesubsidieerde producten kan de EU bijvoorbeeld antidumping-
of antisubsidiemaatregelen nemen. Nederland steunt dergelijke maatregelen indien deze
het Nederlands belang dienen. Er zijn momenteel 124 antidumping- en 22 antisubsidiemaatregelen
van kracht in de EU (per 31 december 2024). Daarnaast is het instrumentarium van de
EU de afgelopen jaren uitgebreid met onder andere het internationaal aanbestedingeninstrument
(IPI), het anti-dwang instrument (ACI) en de verordening buitenlandse subsidies (FSR).
De eerste maatregel onder het IPI is 30 juni jl. ingegaan, en beperkt Chinese toegang
tot Europese aanbestedingen voor medische instrumenten. Met de FSR kan de EU interne
marktverstoringen als gevolg van buitenlandse subsidies adresseren. Onder de FSR zijn
sinds de inwerkingtreding in 2023 meerdere onderzoeken gestart en ook maatregelen
genomen ten aanzien van inschrijvingen op aanbestedingen en overnames.
De leden van de PVV-fractie pleiten voor een actieve inzet op strategische onafhankelijkheid
van China, zowel nationaal als via EU-kanalen. Het tijdperk van naïeve handelsbetrekkingen
met Peking moet wat de leden van de PVV-fractie betreft definitief voorbij zijn.
Handelsakkoorden – Nederlandse boeren en bedrijven eerst
De leden van de PVV-fractie erkennen het belang van handelsverdragen, mits deze daadwerkelijk
bijdragen aan het verdienvermogen van Nederlandse bedrijven. Zij verwerpen echter
akkoorden waarbij onze boeren en industriële sectoren worden opgeofferd aan ideologische
bijlagen over duurzaamheid, klimaat of sociale clausules. De wereldwijde geopolitieke
verschuivingen nopen tot een herbezinning van het handelsbeleid. Strategische autonomie
en nationale belangen moeten weer leidend zijn. De leden van de PVV-fractie pleiten
voor de diversificatie van de handel om Nederland minder afhankelijk te maken van
de grote handelsblokken. Is de Staatssecretaris bereid om alle onderhandelingen over
handelsakkoorden (zoals met India en Mexico) expliciet te toetsen op concrete voordelen
voor Nederlandse sectoren – in het bijzonder landbouw, voedselverwerkende industrie,
hightech, logistiek, energie-intensieve industrie en maakindustrie?
8.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de Beleidsagenda Buitenlandse Handel5
, beoordeelt het kabinet alle handelsverdragen op hun eigen merites, conform de motie
Paternotte-Kamminga.6
Leidend hierbij is of het akkoord daadwerkelijk goed is voor Nederland. Dit betekent
dat een akkoord onze welvaart en weerbaarheid moet verhogen. Afspraken hierbij over
bijvoorbeeld arbeids- en milieustandaarden beogen een race to the bottom te voorkomen en dragen zo bij aan het gelijke speelveld voor Nederlandse producenten.
Voorts voert de Europese Commissie voor lopende onderhandelingen Sustainability Impact Assessments (SIA’s) uit, die openbaar zijn en inzicht bieden in de verwachte effecten van de
te maken afspraken. Ook voert het kabinet nationaal onderzoek uit naar de effecten
van handelsakkoorden, met als recent voorbeeld het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek
naar de effecten van de akkoorden met Mexico, Chili en Nieuw-Zeeland.7 Voor het EU-Mercosur akkoord is onderzoek gedaan door Wageningen Social & Economic Research dat recent is geactualiseerd8, en momenteel wordt aangevuld met onderzoek door SEO.
De leden van de PVV-fractie spreken zich uit tegen het Mercosur-verdrag en verzoeken
de Staatssecretaris die standpunt actief in de Raad Buitenlandse Zaken Handel uit
te dragen. Kan de Staatssecretaris garanderen dat geen enkel akkoord zal worden ondertekend
dat leidt tot verslechtering van de inkomenspositie van Nederlandse boeren?
9.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet bepaalt pas een positie t.a.v. het EU-Mercosur akkoord wanneer het akkoord
door de Europese Commissie is voorgelegd aan de Raad ter besluitvorming. Uw Kamer
ontvangt een kabinetsappreciatie van het akkoord nadat alle definitieve teksten door
de Europese Commissie zijn gedeeld met de lidstaten. Vervolgens heeft uw Kamer de
gelegenheid om desgewenst in debat te gaan met het kabinet over het akkoord, alvorens
sprake is van besluitvorming door de Raad.
Een handelsakkoord bevat afspraken over markttoegang, waaronder voor landbouwproducten.
Het is gebruikelijk dat in handelsakkoorden afspraken worden gemaakt ter bescherming
van EU gevoelige producten en kwetsbare sectoren, door middel van quota (zogenaamde
tariefcontingenten) en vrijwaringsmaatregelen. Dergelijke afspraken zijn in het bijzonder
relevant voor gevoelige landbouwproducten. Het maken van afspraken in handelsakkoorden,
ter bescherming van EU gevoelige producten en kwetsbare sectoren, sluit aan bij de
inzet van het kabinet.
De gevolgen van het EU-Mercosur akkoord voor de inkomenspositie van Nederlandse boeren
is een belangrijk aandachtspunt dat meegewogen wordt in de kabinetsappreciatie van
dit akkoord. Wageningen Social & Economic Research heeft die gevolgen in kaart gebracht en binnenkort wordt dit onderzoek aangevuld
met onderzoek door SEO Economisch Onderzoek.
De leden van de PVV-fractie maken nadrukkelijk bezwaar tegen verdragen die doorspekt
zijn met bureaucratische duurzaamheidseisen en eenzijdige klimaatverplichtingen, terwijl
ze onvoldoende toegevoegde waarde bieden voor de Nederlandse economie. Dit is niet
in het Nederlands belang. De vraag aan de Staatssecretaris of zij zich alleen wil
inzetten voor handelsverdragen die zich beperken tot het bevorderen van handel, beschermen
en bevorderen van investeringen, kritieke grondstoffen en kritieke producten.
10.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 zet het kabinet zich conform de Beleidsagenda
Buitenlandse Handel in voor handelsafspraken die in het Nederlandse belang zijn. Dit
wil zeggen dat deze afspraken onze welvaart en weerbaarheid verhogen. Moderne EU-handelsakkoorden
bevatten naast afspraken over markttoegang ook afspraken over handel en arbeids- en
milieustandaarden. Deze afspraken beogen een race to the bottom te voorkomen en dragen zo bij aan het gelijke speelveld voor Nederlandse producenten.
Het kabinet beoordeelt handelsverdragen op hun merites en leidend hierbij is dat deze
daadwerkelijk positief voor Nederland zijn. Ook kijkt het kabinet pragmatisch naar
andere vormen van samenwerking dan klassieke veelomvattende handelsverdragen. Denk
aan specifieke sectorale overeenkomsten of gerichte afspraken over markttoegang en
handelsbevordering zoals de door de Europese Commissie voorgestelde Clean Trade and Investment Partnerships die onder andere als doel hebben om toeleveringsketens voor grondstoffen veerkrachtiger
te maken.
Omnibus I/CSDDD – Brusselse ketendwang
De leden van de PVV-fractie zijn fel tegenstander van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Deze ketendwang legt onwerkbare en juridisch risicovolle verplichtingen
op aan internationaal opererende bedrijven. Het voorstel ondermijnt het nationale
ondernemerschap en vergroot de kwetsbaarheid voor procedures en claims. Waarom heeft
de Staatssecretaris ingestemd met de Raadspositie, terwijl deze slechts marginaal
afwijkt van het oorspronkelijke Commissievoorstel? Is de Staatssecretaris bereid zich
alsnog te verzetten tegen de CSDDD zodra het Europees Parlement zijn positie inneemt?
11.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is voorstander van Europese regels voor Internationaal Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen (IMVO). Intrekking van de CSDDD zou betekenen dat we in Europa
terugvallen op een lappendeken van nationale IMVO-regels. In Duitsland en Frankrijk
zijn bijvoorbeeld al IMVO-wetten en ook in andere landen zijn initiatieven voor nationale
wetten voor gepaste zorgvuldigheid. Dat is niet in het belang van het Nederlandse
bedrijfsleven en ook niet van het Europese vestigingsklimaat. De CSDDD zorgt juist
voor een gelijk speelveld en duidelijkheid voor bedrijven. Ook VNO-NCW heeft zich
eerder uitgesproken voor Europese regels voor IMVO.9 De Raadspositie verschilt overigens op verschillende vlakken ten opzichte van het
Commissievoorstel, onder andere op de reikwijdte die wordt voorgesteld. Hiervoor is
opgenomen dat enkel bedrijven met meer dan 5.000 medewerkers en een netto jaaromzet
van EUR 1,5 miljard onder de verplichtingen vallen ten opzichte van het Commissievoorstel
met een reikwijdte van bedrijven met meer dan 1.000 werknemers en EUR 450 miljoen
omzet (zie ook beantwoording op de vragen 59 en 61 over reikwijdte).
De leden van de PVV-fractie wijzen het principe van ketenaansprakelijkheid en verplichte
klimaattransitieplannen categorisch af. Deze wetgeving moet niet worden aangepast,
maar ingetrokken. De leden van de PVV-fractie wijzen er bovendien op dat de gevolgen
van de CSDDD met name zwaar drukken op sectoren als de logistiek, de importerende
handel, de voedingsmiddelenindustrie en industriële productie – sectoren waarin veel
Nederlandse bedrijven actief zijn en die cruciaal zijn voor onze exportpositie.
Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie hoe het staat met de uitvoering van de
motie-Ram10, waarin wordt verzocht om alle nationale koppen op Europese wetgeving uit Nederlandse
regelgeving te verwijderen. Wat is het plan van aanpak per ministerie?
12.
Antwoord van het kabinet:
In lijn met de motie Ram is het kabinet voornemens de CSDDD lastenluw en zuiver te
implementeren zonder nationale koppen. In het kabinetsbrede regeldrukverminderingsprogramma
«Actieprogramma Minder Druk Met Regels»11 is aangegeven dat het uitgangspunt is dat EU-regelgeving lastenluw wordt geïmplementeerd
en dat nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk, zoveel mogelijk worden voorkomen.
Uw Kamer ontvangt na de zomer het rapport van het onderzoek dat KPMG heeft gedaan
naar implementatie van EU-richtlijnen in de periode van 2019 tot en met 2023 in lagere
regelgeving van de Minister van Economische Zaken. Zoals aangegeven in het Actieprogramma
zullen in het regeldruk-reductieprogramma verschillende onderwerpen tegen het licht
worden gehouden door de Ministeriële Stuurgroep Ondernemingsklimaat, Regeldruk en
Uitvoerbaarheid, met oog voor het belang van stabiel en consistent overheidsbeleid.
Ook bestaande nationale koppen die zorgen voor extra regeldruk zullen onderdeel uitmaken
van het regeldruk-reductieprogramma.
Conflictmineralenverordening – papieren transparantie
De leden van de PVV-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de toenemende regeldruk
met betrekking tot verslaglegging over conflictmineralen. Transparantie is geen doel
op zich, zeker niet als het leidt tot administratieve lastenverzwaring zonder meetbaar
effect. De leden van de PVV-fractie constateren dat hiermee de concurrentiepositie
van Nederland extra onder druk komt te staan en verslechtert. Hoeveel overtredingen
zijn sinds de invoering van de conflictmineralenverordening daadwerkelijk geconstateerd?
Waarom kiest de Staatssecretaris ervoor om deze rapportages openbaar te maken, terwijl
vergelijkbare duurzaamheidsrapportages (zoals onder de CSRD) ook niet publiekelijk
worden gebundeld? De leden van de PVV-fractie waarschuwen voor een bureaucratisch
rapportagelast dat de uitvoeringscapaciteit van zowel bedrijven als toezichthouders
overstijgt. De impact raakt importeurs in sectoren als elektronica, staalindustrie,
auto-industrie, agrofood en de bredere maakindustrie.
13.
Antwoord van het kabinet:
De conflictmineralenverordening heeft als doel ervoor te zorgen dat de import door
Europese bedrijven van tin, tantaal, wolfraam en goud (afgekort: 3TG, de zogenoemde
conflictmineralen), niet bijdraagt aan de financiering van gewapende groepen, grove
mensenrechtenschendingen en conflict.
Hiertoe moeten bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Deze gepaste zorgvuldigheid
is ongeacht het land van herkomst van de mineralen en metalen, maar in de verordening
is er nadruk op import uit conflict- en hoogrisicogebieden.
Enkel het gepaste zorgvuldigheidsbeleid dat bedrijven op grond van de Conflictmineralenverordening
moeten hebben, hoeft openbaar gemaakt te worden. Hieraan zijn door het kabinet geen
extra verplichtingen toegevoegd. Het kabinet acht deze verplichtingen afgezet tegen
het doel van de verordening proportioneel.
De EU-lidstaten moeten op grond van de conflictmineralenverordening jaarlijks een
verslag bij de Europese Commissie indienen over de uitvoering van de verordening en
met name over de corrigerende maatregelen die door hun bevoegde autoriteiten zijn
uitgevaardigd. Tot op heden zijn er geen schendingen van de verordening geconstateerd
die corrigerende maatregelen zouden rechtvaardigen.
Zoals gemeld in de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van
14 juli 202512 is inderdaad gekozen om de verslaglegging door bedrijven niet te bundelen, omdat
dit ook niet gedaan wordt voor verslaglegging onder de CSRD. De openbaarmaking van
de verslaglegging inzake toezicht op de conflictmineralenverordening behelst de publicatie
van de jaarrapportage door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Zij zijn
de aangewezen onafhankelijke toezichthouder op de conflictmineralenverordening. Er
is geen sprake van toenemende regeldruk voor bedrijven met betrekking tot verslaglegging
over conflictmineralen. Juist omdat de verplichting op EU-niveau geregeld is wordt
de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven niet geschaad.
Tot slot
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Staatssecretaris om:
• Niet langer in te stemmen met EU-wetgeving die Nederlandse ondernemers schaadt;
• Alleen handelsbeleid te voeren dat onze strategische autonomie en onze soevereiniteit
versterkt;
• Zich uit te spreken tegen ideologisch gemotiveerde verplichtingen vanuit Brussel;
• Te stoppen met het doorschuiven van verantwoordelijkheden en het overdragen van bevoegdheden
naar Europese instellingen.
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda
voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli 2025. Zij hebben hierbij nog enkele
vragen en opmerkingen.
Handelsrelatie met de Verenigde Staten
Allereerst hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen en opmerkingen over
de handelsrelatie met de Verenigde Staten. De leden vragen zich af welke risico’s
Europese en Nederlandse bedrijven lopen die nu in de VS opereren om medeplichtig te
raken aan mensenrechtenschendingen, nu deze op grote schaal in de VS plaatsvinden?
Zijn er bijvoorbeeld Nederlandse of Europese bedrijven die leveren aan bijvoorbeeld
de deportatiekampen in El Salvador of Florida, of aan het ICE-systeem in het algemeen?
Zijn dergelijke bedrijven (ook) gevestigd in Europese belastingparadijzen, zoals Nederland,
Ierland en Luxemburg? Hoe zou dit in verhouding staan met afspraken over verantwoord
ondernemen zoals de OESO-richtlijnen, of het EVRM?
14.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft geen zicht op de activiteiten van Nederlandse bedrijven in relatie
tot mogelijke mensenrechtenschendingen in de VS. In algemene zin geldt dat Nederlandse
bedrijven moeten voldoen aan Nederlandse en Europese wetgeving en aan lokale wetgeving
van het land waar het bedrijf actief is. Daarnaast verwacht het kabinet van internationaal
opererende bedrijven dat deze de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord
ondernemen toepassen. Het respecteren van mensenrechten is hier onderdeel van. Alle
landen die de OESO-richtlijnen onderschrijven, waaronder Nederland en de VS, hebben
een Nationaal Contactpunt (NCP). Het NCP behandelt meldingen van partijen die een
meningsverschil hebben over de toepassing van deze richtlijnen door bedrijven.
Ook vragen de leden de Staatssecretaris of zij kan uitleggen wat de langetermijnstrategie
van Nederland en van Europa is richting de VS?
15.
Antwoord van het kabinet:
De lang termijn inzet vis-à-vis de VS is erop gericht om de positieve handelsrelatie
van de afgelopen decennia voort te zetten. Onze economieën zijn sterk met elkaar verweven
en dit draagt bij aan welvaart en leveringszekerheid aan beide zijden van de Atlantische
Oceaan. Daarbij zijn en blijven de afspraken van het op regels gebaseerde internationale
handelssysteem voor Nederland en de EU het uitgangspunt. Dit blijft daarom ook de
basis van de onderhandelingen met de VS. Tegelijk blijft het van groot belang te werken
aan diversificatie van handelsstromen en het versterken van de interne markt (zie
ook het antwoord op vraag 17 hieronder).
Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de inzet van het handelsbeleid door de regering
Trump als geopolitiek instrument? Welke risico’s ziet zij? Hoe beoordeelt zij de inzet
van het handelsbeleid door de regering Trump om loyaliteit van handelspartners te
toetsen? Verwacht zij dat de grilligheid in de toekomst zich verder zal uiten door
specifieke belemmeringen op individuele lidstaten? Zo nee, waarom niet?
16.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet wil niet speculeren over toekomstige ontwikkelingen en mogelijke beleidswijzigingen
van andere landen. Zoals beschreven in de Beleidsagenda Buitenlandse Handel ziet het
kabinet dat grote machtsblokken handel en economische relaties en afhankelijkheden
steeds vaker gebruiken als manier om invloed uit te oefenen of geopolitieke doelen
na te streven. Hiermee komt het op regels gebaseerde internationaal handelssysteem
onder druk te staan, en daarmee het gelijke speelveld en voorspelbaarheid voor investeerders
en ondernemers. Ook het Nederlandse bedrijfsleven ervaart deze onzekerheid in de handelsrelaties
met de VS. Deze ontwikkelingen onderstrepen het belang van diversificatie van handelsstromen,
onder andere door het maken van nieuwe handelsafspraken met derde landen.
Zo ja, welk antwoord zal de EU dan geven? Zijn hier duidelijke afspraken over gemaakt?
Zijn er plannen om ook binnen de handelsrelatie met de VS te kijken naar intensiveren
van relaties met specifieke Staten? Zo ja, met welke Staten? Waarom kiest zij voor
deze Staten? Is hier gesprek over op EU-niveau?
17.
Antwoord van het kabinet:
De Europese reactie op het huidige handelsbeleid van de Verenigde Staten loopt langs
vier sporen; 1) positieve samenwerking met de VS zoeken en zo komen tot een onderhandelde
overeenkomst; 2) rebalancerende maatregelen voorbereiden; 3) samenwerking met andere
derde landen versterken ten behoeve van diversificatie van handelspartners; en 4) het
versterken van de EU interne markt, in lijn met het Draghi-rapport13. Handelsbevordering, ook op het niveau van individuele Amerikaanse Staten, ligt primair
bij de lidstaten van de Unie. Nederland doet dit reeds en ziet mogelijkheden tot verdere
intensivering, in nauwe samenwerking met de private sector. Daarbij wordt onder andere
ingezet op handelsbevordering via de consulaten-generaal verspreid over de VS.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de verwachting is dat het op-regels-gebaseerde
handelssysteem zoals we dat de afgelopen decennia hebben gekend, en waar Nederland
Handelsland zeer goed in gedijde, significant aan het veranderen is. Deelt de Staatssecretaris
die mening?
18.
Antwoord van het kabinet:
Het multilaterale, op regels gebaseerde handelssysteem staat inderdaad onder druk,
onder andere door de handelsmaatregelen van de VS, maar ook al langer door marktverstorende
praktijken van staatsgeleide economieën. Tegelijk geldt dat ongeveer 75 procent van
de wereldwijde handel momenteel plaatsvindt op basis van algemene WTO-handelsregels.
Voor het overige deel vindt de meeste handel plaats op basis van bilaterale handelsakkoorden,
die op hun beurt ook vaak gebaseerd zijn op WTO-handelsregels en daarop voortbouwen. Dit blijft derhalve het fundament van het internationale
handelssysteem.
Voor Nederland is het van belang dat het op regels gebaseerde internationale handelssysteem
zo goed mogelijk functioneert. Dit betekent dat internationale handelsregels worden
nageleefd en alle landen goed geïntegreerd zijn in het handelssysteem. Het is belangrijk
om handelsbeleid dat niet WTO-conform is te adresseren en hier tegenwicht aan te bieden.
Dat doen Nederland en de EU in WTO verband en ook in bilaterale gesprekken met de
VS en andere derde landen.
In het verleden tijdens overleggen met de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel
bleek dat daarover regelmatig gesprekken plaatsvonden met vertegenwoordigers van het
bedrijfsleven. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie staan in nauw contact met werknemersorganisaties.
Ook daar leven grote zorgen. Erkent de Staatssecretaris deze zorgen?
19.
Antwoord van het kabinet:
Ja. Het kabinet staat onder meer middels het Breed Handelsberaad in contact met meerdere
maatschappelijke organisaties, waaronder ook werknemersorganisaties en NGO’s. De inbreng
van deze organisaties neemt het kabinet mee in de bepaling van de Nederlandse positie.
Erkent zij dat de schokken die het grillige handelsbeleid de Nederlandse economie
kan bezorgen, de weerbaarheid van de gehele economie kan verzwakken als Nederland
zich niet voorbereidt op het gezamenlijk opvangen van de klappen? Is zij bereid om
een Catshuisoverleg bijeen te roepen met vakbonden, MKB, multinationals en andere
relevante actoren, zoals financiële instellingen en kennisinstituten?
20.
Antwoord van het kabinet:
Heffingen en de onzekerheid die ermee gepaard gaat zijn ongunstig voor de Nederlandse
en de Europese economie, zoals ook blijkt uit het recente CPB-onderzoek.14 Op dit moment ziet het kabinet geen aanleiding voor een Catshuisoverleg. Er is regelmatig
contact met het bedrijfsleven, kennispartners en maatschappelijke organisaties. Hiernaast
bestaat er in Nederland een uitgebreid instrumentarium voor ondersteuning van het
bedrijfsleven en is er een sociale zekerheidsstelsel ter ondersteuning van werknemers.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen erop dat andere landen, zoals Spanje
en het Verenigd Koninkrijk, grote steunpakketten hebben aangekondigd voor hun economie
om de handelsoorlog met Amerika te doorstaan. Hoe kijkt het Nederlandse kabinet naar
dit soort landen als voorbeeld?
21.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de inzet van het kabinet gericht op
het Nederlandse belang, met oog voor de impact op de Nederlandse samenleving en het
Nederlandse bedrijfsleven. Nederland kan daarbij steunen op een solide sociaal zekerheidsstelsel
voor werknemers en een uitgebreid instrumentarium ter ondersteuning van het Nederlandse
bedrijfsleven. Aanvullende steunmaatregelen zijn momenteel niet aan de orde, ook omdat
de gevolgen en hoogte van de invoerheffingen en mogelijke EU-rebalancerende maatregelen
nog onduidelijk en onzeker zijn.
Verder vragen de leden zich af welke inzet wordt gepleegd om de strategische samenwerking
te intensiveren met andere landen waar de VS een relatief intensieve handelsband mee
heeft, en die de waarden van de Europese Unie in zekere mate, delen? In het specifiek
zijn de leden benieuwd naar de relaties met Australië, Brazilië, Canada, Chili, Japan,
Kenia, Zuid-Korea, Mexico, Nieuw-Zeeland, Nigeria, Taiwan en Indonesië. De leden merken
op dat er ook landen zijn waarmee Nederland al decennialang een handelsrelatie onderhoudt
die meer autoritaire regimes hebben waar via wet- en regelgeving het recht op vrije
meningsuiting zeer is ingeperkt, of de regeringen zwaar inzetten op het uitsluiten
van specifieke bevolkingsgroepen – denk aan Argentinië, China, de Golfstaten en India.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erkennen de dilemma’s die bij deze strategische
handelsrelaties komen kijken. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de EU de banden
met die landen nu aanhaalt? Op welke wijze worden de ontwikkelingen in die landen
op het gebied van mensenrechten, meegenomen?
22.
Antwoord van het kabinet:
Er wordt voortdurend overleg gepleegd met gelijkgestemde en minder gelijkgestemde
landen over gezamenlijke inzet en het versterken van onderlinge (handels-)banden.
Een overzicht van de stand van zaken per handelspartner als voortgangsrapportage handelsakkoorden
ontvangt uw Kamer periodiek als bijlage bij de geannoteerde agenda voor de reguliere
Raden Buitenlandse Zaken Handel.15
Met betrekking tot mensenrechten en duurzame ontwikkeling steunt het kabinet de aanpak
van de Commissie zoals uiteengezet in de mededeling over handel en duurzame ontwikkeling.16 Hierin wordt onder andere gesteld dat economische groei hand in hand moet gaan met
bescherming van mensenrechten, waardig werk, het klimaat en het milieu. Dit draagt
de Commissie uit in onderhandelingen van handelsakkoorden. Ook geldt dat het kabinet
pas een positie over een handelsakkoord inneemt wanneer de onderhandelingen zijn afgerond
en de stukken ter goedkeuring aan de Raad worden voorgelegd. Bij deze afweging zal
de volledige tekst van het akkoord maar ook de algehele politieke context meegenomen
worden. Deze aspecten vormen tevens een onderdeel van de kabinetsappreciatie van nieuw
overeengekomen akkoorden, die de Kamer standaard toegaat.
WTO
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen op het artikel «EU and Germany push for a new World Trade Organization»17 en vragen de Staatssecretaris naar haar reactie hierop. De leden vragen of zij het
genoemde Von der Leyen/Merz-voorstel met de Kamer kan delen. Is dit voorstel al eerder
met de lidstaten besproken? Zo ja, wanneer? Zo nee, wanneer staat dit op de agenda
van de RBZ Handel?
23.
Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie heeft duidelijk gemaakt dat het idee dat beschreven wordt in
het artikel gezien moet worden in het licht van het staande EU-handelsbeleid, dat
gericht is op ondersteuning en versterking van het op regels gebaseerde internationale
handelssysteem en de WTO. Daarbij wijst de Europese Commissie met name op de mogelijkheid
de samenwerking met de landen van het Comprehensive and Progressive Agreement for Trans-Pacific Trade (CPTPP) te versterken.
Het kabinet is voorstander van het aangaan van nauwere handelsbetrekkingen met andere
landen zoals aangegeven in antwoord op vraag 22, met als doel om het op regels gebaseerde
handelssysteem en de WTO te versterken. Nauwere samenwerking tussen de EU en de landen
van de CPTPP past bij deze inzet.
Het kabinet is – net als de EU – voorstander van hervorming van de WTO om de organisatie
slagvaardiger te maken. De WTO vormt de kern van het op regels gebaseerde internationale
handelssysteem. Besluitvorming binnen de WTO over lopende en nieuwe initiatieven verloopt
moeizaam, hetgeen de effectiviteit van de WTO beïnvloedt. Nederland pleit daarom al
langer voor WTO hervormingen die de organisatie beter in staat stellen om hedendaagse
uitdagingen op handelsgebied het hoofd te bieden. Van een inzet om de WTO te vervangen
is geen sprake.
De leden vragen de Staatssecretaris of zij op de hoogte is van voorbereidende gesprekken
met andere landen waarmee de EU strategische handelsrelaties heeft, voordat dit voorstel
naar buiten is gebracht? Zo ja, met welke landen en/of handelsblokken zijn voorbereidende
gesprekken gevoerd? Is de Staatssecretaris bekend met de reacties van strategische
handelspartners op het voorstel Von der Leyen/Merz? Zo ja, kan zij die dan met de
Kamer delen? Is de Staatssecretaris bekend met de reacties van de BRICS-landen op
het voorstel Von der Leyen/Merz? Zo ja, kan zij die dan met de Kamer delen?
24.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op de voorgaande vraag heeft de Europese Commissie
duidelijk gemaakt dat het staande Europese beleid, gericht op versterking en hervorming
van de WTO, ongewijzigd is en dat hetgeen mondeling is gesuggereerd in dat licht gezien
moet worden. Van een formeel «voorstel Von der Leyen/Merz» is geen sprake, en daarmee
ook niet van nadere bespreking hiervan met derde landen. Wel zijn er reguliere dialogen
van de EU met derde landen over handelsbeleid. Ook met de groep landen van de CPTPP
gaat een dergelijke dialoog opgezet worden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris naar de visie van
Nederland op de rol van de WTO. Deelt de Staatssecretaris de inschatting van de President
van de EU en de premier van Duitsland, dat het wenselijk is om een nieuwe organisatie
op te zetten in plaats van de WTO zoals die nu functioneert, van binnenuit aan te
passen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
25.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 23 heeft de Europese Commissie duidelijk gemaakt
dat het staande Europese beleid, gericht op versterking en hervorming van de WTO,
ongewijzigd is en dat hetgeen mondeling is gesuggereerd in dat licht gezien moet worden.
Het staande beleid van het kabinet – en van de EU – gaat uit van de WTO als kern van
mondiale op regels gebaseerde handelssysteem. Wel is het kabinet van mening dat hervormingen
van de WTO noodzakelijk zijn om de effectiviteit van de organisatie te waarborgen.
Hier is de Nederlandse inzet ten aanzien van de WTO dan ook op gericht.
Ziet de Staatssecretaris een rol voor de UNCTAD waar het betreft de aanpassingen van
het wereldhandelssysteem aan de nieuwe geopolitieke realiteit? Zo ja, welke? Zo nee,
waarom niet?
26.
Antwoord van het kabinet:
UNCTAD speelt een rol in het beleidsdebat over handelspolitiek en wereldhandel, en
schuift bijvoorbeeld aan bij vergaderingen van de G20 over handel en investeringen.
Het kabinet steunt de deelname van UNCTAD aan dergelijke beleidsdebatten. Dit past
bij de rol die UNCTAD heeft, gericht op onderzoek, beleidsdialoog en technische assistentie
met als doel om ontwikkelingslanden beter te integreren in de wereldeconomie. Nederland
neemt actief deel aan UNCTAD. Zodoende is Nederland momenteel voorzitter van de Trade
and Development Board (TDB), het hoogste uitvoerende orgaan van UNCTAD.
Welke risico’s ziet zij in het creëren van een parallelle structuur aan de WTO? Welke
reactie verwacht zij van landen waar het leiderschap nauwe banden onderhoudt met de
regering Trump?
27.
Antwoord van het kabinet:
Er is geen sprake van een voorstel voor de oprichting van een parallelle structuur
aan de WTO. Het staande beleid blijft erop gericht om het op regels gebaseerde internationale
handelssysteem, met de WTO als kern, te ondersteunen en te versterken. De mogelijke
oprichting van een parallelle structuur aan de WTO terwijl er al sprake is van oplopende
handelsspanningen, heeft als risico dat het op regels gebaseerde handelssysteem verder
verzwakt. Nederland, als relatief klein land maar als grote en open handelsnatie,
is gebaat bij een goed functionerend op regels gebaseerd internationaal handelssysteem.
Energy Charter Treaty
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris of zij bekend is
met het onderzoek «Aftershock in Groningen».18 Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij de analyse uit het rapport deelt dat
de Groningse arbitragezaken die Exxon en Shell tegen de Nederlandse staat voeren,
niet op zichzelf staan maar deel uitmaken van een bredere trend waarin fossiele energiebedrijven
het systeem van investeringsbescherming (ISDS) gebruiken als middel om verantwoordelijkheid
te ontwijken en hun winsten veilig te stellen. Zo nee, waarom niet?
28.
Antwoord van het kabinet:
Uw Kamer wordt doorlopend geïnformeerd over de stand van zaken van de lopende nationale
en internationale juridische procedures.19 Aangezien dit lopende procedures betreft, worden geen uitspraken gedaan over de mogelijke
achterliggende redenen dan wel veronderstelde trends voor het aanbrengen van zaken
door partijen.
Is de Staatssecretaris bereid om voorstellen om de «sunset clausule» van het Energiehandvestverdrag (ECT) buiten werking te stellen, te steunen? Zo nee,
waarom niet?
29.
Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft het Verdrag inzake het Energiehandvest (ECT) opgezegd conform de bepalingen
voor opzegging zoals vastgelegd in het ECT. Bij opzegging bepaalt artikel 47, lid
3, dat de bepalingen van het ECT gedurende 20 jaar na opzegging nog van toepassing
blijven. De clausule heeft tot doel om langlopende investeringen niet zo maar te ontdoen
van bescherming in het geval een verdragspartij een investeringsverdrag opzegt. Nederland
is sinds 28 juni jl. geen partij meer bij het ECT en kan eventuele voorstellen binnen
deze verdragsstructuur die ertoe strekken de sunset clausule van het ECT buiten werking te stellen niet meer steunen.
Deelt de Staatssecretaris de observatie dat het vermogen van overheden om in het algemeen
belang te handelen – zoals het beschermen van basisrechten van werknemers en burgers,
en bescherming van het milieu – op het spel staat? Zo nee, waarom niet?
30.
Antwoord van het kabinet:
Nee, het kabinet deelt deze observatie niet. Het vermogen van overheden om in het
algemeen belang te handelen, waaronder bescherming van het milieu of arbeidsrechten,
is binnen investeringsverdragen gewaarborgd. Deze verdragen doen niet af aan de beleidsruimte
van staten. Investeringstribunalen toetsen niet het beleid zelf, maar of fundamentele
verdragsnormen – basisregels van goed bestuur en non-discriminatoire behandeling,
zoals ook verankerd in onze rechtsstaat – zijn geschonden, in welk geval compensatie
mogelijk is. Het kabinet ziet ook geen aanleiding om te concluderen dat dergelijke
verdragen het handelen van overheden in het publieke belang beperken.
Welke risico’s ziet de Staatssecretaris zelf in het heersende systeem van investeringsbescherming
(ISDS), waarvan Nederland altijd een groot voorstander is geweest? Is de Staatssecretaris
bereid tot bijvoorbeeld het uitsluiten van ISDS van alle toekomstige handels- en investeringsverdragen?
Is de Staatssecretaris bereid om voor lopende ISDS-afspraken, te waarborgen dat geschillen
over publieke belangen worden behandeld door nationale rechtbanken, niet door private
tribunalen?
31.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet erkent dat het traditionele ISDS-systeem verbetering behoeft. Daarom zet
Nederland zich actief in EU- en VN-verband in voor hervorming via het EU-beleid voor
het Investment Court System (ICS) en de totstandkoming van een Multilateraal Investeringshof (MIC) binnen de besprekingen
hierover in werkgroep III van de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL). Het ICS biedt onder andere meer transparantie, mogelijkheden tot hoger
beroep en duidelijke waarborgen voor onafhankelijke rechters; daarnaast versterkt
het de bescherming van de beleidsruimte van staten om in het publieke belang te reguleren.
Die hervorming zet het kabinet ook in voor modernisering van de bilaterale investeringsverdragen
en daarop is de Nederlandse modeltekst voor die akkoorden ook aangepast. ISDS is onderdeel
van de Nederlandse modeltekst, maar met waarborgen voor transparantie, en waarbij
is voorzien in de mogelijkheid dat het traditionele ISDS wordt vervangen door het
ICS / MIC zodra dat operationeel is. Volledige verwijzing naar nationale rechtbanken
is geen realistisch alternatief. Niet alle landen bieden toegang tot onafhankelijke
rechtspraak in hun nationale rechtssysteem. Daarom prioriteert het kabinet hervorming
via het ICS/MIC.
Conflictmineralenverordening
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie waarderen de opvolging die door de Staatssecretaris
is gegeven aan de moties en toezeggingen over de conflictmineralen uit Soedan en DR
Congo. Ketentransparantie is, aldus de leden van deze fractie, juist in dit soort
situaties van het allergrootste belang, om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven
bewust of onbewust, direct of indirect, bijdragen aan het in stand houden van conflicten
in landen en regio’s die rijk zijn aan primaire, strategische grondstoffen.
De Staatssecretaris heeft met de toezichthouder ILT afgesproken dat relevante jaarverslagen
openbaar gemaakt zullen worden vanaf het jaar 2024. De publicatie van het jaarverslag
2024 zal later dit jaar plaatsvinden. Acht de Staatssecretaris dat NGO’s, journalisten
en andere derden hiermee de rol kunnen vervullen die voor hen is voorzien in de Conflictmineralenverordening,
namelijk het delen van zorgen over naleving met de relevante autoriteit?
32.
Antwoord van het kabinet:
Bedrijven worden op grond van de verordening geacht om onder bepaalde omstandigheden
hun stakeholders, waaronder maatschappelijk middenveld, te consulteren. Daarnaast
kan publicatie van de jaarrapportages ngo’s en journalisten relevante informatie bieden
bij het vervullen van hun maatschappelijke taak.
Is de Staatssecretaris bereid om de Kamer ook te informeren over de conclusies die
zij verbindt en maatregelen die zij treft naar aanleiding van de observaties in de
Jaarverslagen sinds 2021 in het kader van de Conflictmineralenverordening? Zo ja,
wanneer zou zij dat kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
33.
Antwoord van het kabinet:
De ILT is verantwoordelijk voor het onafhankelijke toezicht op de verordening en treft
zelf maatregelen naar aanleiding van hun observaties. Dat is niet aan het kabinet.
Als de ILT een corrigerende maatregel neemt wordt dit opgenomen in de jaarrapportage,
die vanaf rapportagejaar 2024 openbaar gemaakt zullen worden. Tot nu toe zijn dergelijke
maatregelen niet getroffen (zie ook het antwoord op vraag 13). Voor zover het kabinet
zelf aandachtspunten signaleert in de handhaving worden die besproken met de ILT.
Mandaatverlening voor de onderhandelingen van het Sustainable Investment Facilitation
Agreement tussen de EU en Ivoorkust
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook vragen over de mandaatverlening
voor de onderhandelingen van het Sustainable Investment Facilitation Agreement tussen de EU en Ivoorkust. Zij merken op dat er op dit moment geen duurzaamheidsafspraken
in de overeenkomst zijn opgenomen. De leden wijzen erop dat het Nederlandse kabinet
eerder steun heeft uitgesproken voor de mededeling van de Europese Commissie «The Power of Trade Relationships» waarin standaarden zijn opgesteld voor modernisering van handelsakkoorden. Is het
in lijn brengen van het akkoord met Ivoorkust met deze mededeling een voorwaarde voor
Nederland om te ratificeren, vragen de leden aan de Staatssecretaris.
34.
Antwoord van het kabinet:
De Europese Commissie zal op korte termijn de onderhandelingen met Ivoorkust starten
inzake een Sustainable Investment Facilitation Agreement (SIFA), na aanname van het Raadsbesluit op 12 juni jl. waarover uw Kamer eerder is
geïnformeerd.20 Deze toekomstige overeenkomst beoogt het scheppen van een wederzijds aantrekkelijk,
transparant en voorspelbaar investeringsklimaat, met als doel het bevorderen van duurzame
investeringen. In het Raadsbesluit betreffende het onderhandelingsmandaat21 wordt beschreven dat het akkoord verder zal bouwen op de Commissiemededeling over
handel en duurzame ontwikkeling (TSD)22, gepubliceerd in 2022. Deze mededeling van de Commissie richt zich op duurzame ontwikkeling
in EU-handelsakkoorden, daar valt een SIFA als investeringsfacilitatieakkoord strikt genomen niet
onder. Wel zal de SIFA in grote lijnen Trade and Sustainable Development-uitgangspunten in acht nemen, door bijvoorbeeld te trachten om middels het instrument
een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling van Ivoorkust.
Op basis van het Raadsbesluit heeft het kabinet vastgesteld dat in de onderhandelingsinzet
voldoende rekening is gehouden met de bevordering van duurzame ontwikkeling in Ivoorkust
binnen de kaders van de te sluiten overeenkomst. Conform de gebruikelijke procedure
zal na afronding van de onderhandelingen een kabinetsappreciatie worden opgesteld,
waarin het kabinet de uitkomst van de onderhandelingen zal beoordelen. Daarbij zal
tevens worden getoetst in hoeverre de overeengekomen bepalingen inzake duurzaamheid
in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van het Nederlandse beleid.
Op welke manier draagt dit akkoord bij aan het tegengaan van arbeids- en milieuschendingen
in belangrijke toeleveringsketens uit Ivoorkust zoals cacao?
35.
Antwoord van het kabinet:
De Commissie streeft er met de SIFA naar een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling
van Ivoorkust. Dit wordt onder meer gerealiseerd door de bevordering en handhaving
van relevante internationale normen en verplichtingen op het gebied van arbeid, milieu
en klimaat. Daarnaast beoogt de overeenkomst de dialoog en samenwerking tussen de
partijen te versterken met betrekking tot investeringsgerelateerde kwesties op deze
terreinen. De overeenkomst zal zich onderscheiden van de recent in werking getreden
SIFA met Angola23, doordat voor Ivoorkust een aanvullende onderhandelingsinzet is opgenomen met betrekking
tot de cacaosector. Deze inzet bouwt voort op het bestaande EU Sustainable Cocoa Initiative (2020) onder het interim-Economisch Partnerschapsakkoord tussen de EU en Ivoorkust.
Dat initiatief is gericht op het bevorderen van duurzaamheid in de cacaoketen, onder
meer door het streven naar een leefbaar inkomen voor cacaoboeren via lokale waardetoevoeging.
Op welke manier krijgt het maatschappelijk middenveld de mogelijkheid om mensenrechten
en klimaat te beschermen, aangezien er niet voorzien is in een Domestic Advisory Group zoals bij handelsakkoorden?
36.
Antwoord van het kabinet:
Domestic Advisory Groups (DAGs) worden enkel ingericht bij brede handelsakkoorden en zijn bedoeld om toezicht
te houden op de implementatie van het handelsakkoord, waaronder het duurzaamheidshoofdstuk.
In het onderhandelingsmandaat voor de modernisering van de de Economic Partnership Agreements (EPA’s) die de EU in de regio heeft afgesloten wordt ook voorzien voor het opzetten
van DAGs.24 Via deze DAGs en middels het klachtenmechanisme van het Single Entry Point kan het maatschappelijk middenveld zich hard maken voor naleving van de afspraken
over andere mensenrechten en klimaatbescherming. In EU-handelsakkoorden worden concrete
afspraken gemaakt over handel en duurzame ontwikkeling. De SIFA met Ivoorkust zal
zich primair richten op het faciliteren van duurzame investeringen. Het kabinet kan
niet vooruitlopen op de uitkomst van de onderhandelingen met Ivoorkust, maar de inzet
in het onderhandelingsmandaat is dat belanghebbenden betrokken worden en verdragspartijen
samenwerken om duurzame ontwikkeling te promoten.
CSDDD
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen en opmerkingen
over de CSDDD. De leden wijzen erop dat de Staatssecretaris heeft aangegeven dat er
voor de Nederlandse wens om een geharmoniseerd regime voor civiele aansprakelijkheid
terug te brengen, niet voldoende draagvlak onder de lidstaten leek. Zij vragen zich
af of Nederland dit onderwerp nog wel ter tafel gebracht heeft tijdens het Comité
van Permanente Vertegenwoordigers op 23 juni jl.? Kan de Staatssecretaris aangeven
wat tijdens deze onderhandeling de Nederlandse inspanning is geweest aangaande een
geharmoniseerd regime voor civiele aansprakelijkheid?
37.
Antwoord van het kabinet:
Zoals gebruikelijk bij belangrijke onderhandelingen in de Raad heeft het kabinet het
diplomatieke instrumentarium stevig ingezet. Dit geldt ook voor de Nederlandse wens
om het geharmoniseerde regime voor civiele aansprakelijkheid terug te brengen. Tijdens
het Comité van Permanente Vertegenwoordigers werden lidstaten enkel gevraagd of zij
het totaalpakket konden steunen. Het kabinet heeft uiteindelijk ingestemd met het
compromis dat als inzet dient voor onderhandelingen met het Europees Parlement. Hierbij
is de afweging gemaakt dat het blokkeren van dit compromis meer negatieve dan positieve
gevolgen zou hebben. Regeldrukvermindering is een prioriteit van dit kabinet. Bedrijven
zijn gebaat bij zo spoedig mogelijke afronding van de onderhandelingen en de duidelijkheid
die dat oplevert.
Het kabinet gaf aan zich te kunnen vinden in het Commissievoorstel ten aanzien van
de aanpassing van artikel 22 over klimaattransitieplannen. De leden van deze fractie
vragen of het kabinet kan toelichten welke inzet Nederland tijdens de Coreper-onderhandelingen
heeft gepleegd om de verplichting voor bedrijven tot het opstellen van een klimaattransitieplan,
inclusief concrete uitvoeringsmaatregelen, in de Raadspositie te behouden. Gezien
de meningsverschillen binnen de Raad, welke ruimte ziet het kabinet om vanuit de Raad
vast te houden aan het Commissievoorstel?
38.
Antwoord van het kabinet:
In het Commissievoorstel is voor het klimaattransitieplan opgenomen dat ondernemingen
nog steeds een plan moeten opstellen dat geplande en genomen implementatieacties omvat,
maar de verplichting vervalt dat ondernemingen hun uiterste best moeten doen dit plan
uit te voeren. In de onderhandelingen heeft het kabinet dit voorstel gesteund, maar
hierbij wel conform BNC fiche25 aan de Commissie gevraagd om (i) te verduidelijken hoe ondernemingen moeten onderbouwen
dat sprake is van in lijn zijn met 1,5°C en klimaatneutraliteit, en (ii) te verduidelijken
hoe van ondernemingen verwacht wordt dat zij hun transitieplan naar beste vermogen
uitvoeren, ondanks dat het omnibus-voorstel dit niet verplicht.
In de Raadspositie is nu vastgelegd dat deze verplichting is beperkt tot het vaststellen
van een klimaattransitieplan. De opgenomen ontwerpvereisten zijn optioneel. In een
verdeeld krachtenveld kon het kabinet zich vinden in deze compromistekst. Er waren
lidstaten die deze verplichting volledig wilden schrappen. Anderzijds waren er lidstaten
die het compromis van het voorzitterschap niet ver genoeg vonden gaan om de klimaatdoelen
te bereiken. Voor Nederland was het van belang dat verplichtingen voor een klimaattransitieplan
niet geschrapt werden. Afhankelijk van de positie die het Europees Parlement zal innemen
is er mogelijk nog ruimte voor een uitkomst die dichterbij de Nederlandse inzet ligt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de Raad wil dat de toepassing van
de CSDDD nog een jaar wordt uitgesteld. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken
op dat dit uitstel bovenop het eerder overeengekomen uitstel op grond van de «stop
de clock richtlijn» komt. Wat is de Nederlandse positie over dit uitstel, waardoor
de verplichtingen pas over 4 jaar, in juli 2029, en voor wat betreft de klimaattransitieplannen
pas in juli 2031, toegepast zullen worden?
39.
Antwoord van het kabinet:
De aanvullende bepalingen over uitstel waren geen onderdeel van het omnibusvoorstel
van de Commissie en zijn in het allerlaatste stadium op tafel gekomen binnen de Raad.
Het kabinet heeft uiteindelijk geoordeeld dat zij steun kon verlenen aan de finale
compromistekst, waarvan deze elementen over uitstel onderdeel waren. Dit is opgenomen
om tegemoet te komen aan de wens van enkele lidstaten om ondernemingen meer tijd te
geven zich voor te bereiden op de aangepaste wetgeving. Zoals aangegeven in het antwoord
op vraag 38 waren er lidstaten die de verplichting om een klimaattransitieplan op
te stellen wilden schrappen uit de richtlijn. Om aan deze lidstaten tegemoet te komen
heeft het Poolse voorzitterschap voorgesteld ondernemingen langer de tijd te geven
om zich hierop voor te bereiden. Voor het kabinet was het van belang dat verplichtingen
voor een klimaattransitieplan niet geschrapt werden, en daarom kon het kabinet dit
steunen als onderdeel van het totaalpakket.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen de Staatssecretaris op het artikel
«Inside the Franco-German plot to kill Europe’s ethical supply chain law»26, waarin wordt beschreven dat Macron en Merz hun inspanningen hebben gecoördineerd
en wederzijdse concessies hebben afgesproken om ervoor te zorgen dat er een compromis
naar de Franse en Duitse wensen werd bereikt in de Raad. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris
deze vermeende politieke afstemming in het licht van het gebrek aan consensus over
verschillende kernelementen van de richtlijn, de positie van kleinere lidstaten in
de besluitvorming binnen de EU en de geloofwaardigheid van het Omnibusproces inzake
de CSDDD? De leden vragen of zij van mening is dat deze gang van zaken in overeenstemming
is met de geest van Europese samenwerking en solidariteit.
40.
Antwoord van het kabinet:
Het is niet aan het kabinet om te oordelen over bilaterale contacten tussen lidstaten.
Dit is zeer gebruikelijk in de totstandkoming van een Raadspositie. In elke onderhandeling
over Europese wetgeving is er contact tussen lidstaten. Ook Nederland heeft op verschillende
niveaus met meerdere lidstaten contact gehad tijdens de onderhandelingen over het
Omnibus I voorstel. Deze samenwerking is erop gericht om consensus te bereiken tussen
lidstaten op de verschillende onderdelen. Het is echter geen garantie dat er consensus
wordt bereikt op alle onderdelen van het voorstel tussen alle lidstaten. Er wordt
voor een Raadspositie bij EU-wetgeving die verloopt volgens de zogenaamde «gewone
wetgevingsprocedure» een gekwalificeerde meerderheid gezocht.
Verder vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het klopt dat het Poolse
voorzitterschap in Coreper heeft meegedeeld aan de vertegenwoordigers dat er voldoende
steun was voor de finale compromistekst? Kan de Staatssecretaris toelichten op basis
waarvan het voorzitterschap stelde dat er sprake was van «voldoende steun» voor dit
voorstel? Heeft Nederland een reactie gegeven op het voorstel van het Poolse voorzitterschap
zoals dat in Coreper is gepresenteerd? Kan de Staatssecretaris toelichten wat de inhoud
en strekking van deze reactie was?
41.
Antwoord van het kabinet:
Het Poolse voorzitterschap heeft in Coreper de finale compromistekst voorgelegd op
basis van de inschatting dat hiervoor voldoende steun was binnen de Raad, namelijk
een gekwalificeerde meerderheid van de stemmen. Die steun is uiteraard wel nog gepeild
in Coreper en bleek in voldoende mate aanwezig. Nederland heeft positief gereageerd
op het voorstel en hierbij de afweging gemaakt dat het niet steunen van dit compromis
meer negatieve dan positieve gevolgen zou hebben. Regeldrukvermindering is een belangrijke
prioriteit voor dit kabinet en een spoedige uitkomst van onderhandelingen zorgt voor
zekerheid voor bedrijven.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, nu de richtlijn is uitgesteld
tot juli 2029, welke concrete stappen het kabinet neemt om ervoor te zorgen dat Nederlandse
bedrijven vooruitgang boeken bij het aanpakken van hun aandeel in de reductie van
emissies en andere klimaatmaatregelen in lijn met de toezeggingen van Nederland in
het kader van het akkoord van Parijs.
42.
Antwoord van het kabinet:
Met de overeengekomen «stop de klokrichtlijn»27 gaan de verplichtingen voor de bedrijven van toepassing worden vanaf juli 2028. In
de Raadspositie is een voorstel gedaan door de lidstaten om de toepassing van de richtlijn
met nog een jaar uit te stellen naar juli 2029. Dit was geen onderdeel van het Commissievoorstel.
In de onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie zal
hier nog overeenstemming over moeten worden bereikt. Los van de uitgestelde verplichting
behoudt de CSDDD in het omnibusvoorstel een verantwoordelijkheid van ondernemingen
om een bijdrage te leveren aan het tegengaan van klimaatverandering. Het kabinet zet
in op behoud daarvan.
Zoals aangeven in het Klimaatplan 2025–2035 (Kamerstuk 32 813, nr. 1501) verwacht het kabinet van alle bedrijven en (publieke) organisaties in Nederland
dat zij een bijdrage leveren aan de transitie en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Het kabinet vindt het wenselijk dat voor bedrijven duidelijk is wat van hen wordt
verwacht om klimaatverandering te beperken. Het Europese en nationale klimaatbeleid
biedt diverse voorschriften wat bedrijven moeten doen en beleidsuitspraken en prikkels
die duidelijk maken welke aanpassingen gewenst zijn. Voor een overzicht van dat beleid
verwijs ik u naar het genoemde Klimaatplan en naar de jaarlijkse Klimaatnota (Kamerstuk
32 813, nr. 1416). Bij de verwachte bijdrage van bedrijven hoort ook de inspanning om hun ketenemissies
te verminderen, passend bij hun mogelijkheden en plaats in de ketens. Er is al veel
beleid dat bedrijven en organisaties aanzet tot het reduceren van hun ketenemissies.
Aanvullende ondersteuning van het kabinet zal zich vooral richten op de ketens en
emissiecategorieën waar beleid nog weinig tot emissiereductie aanzet, waar substantiële
emissies plaatsvinden, en waar bedrijven en (publieke) organisaties in Nederland goed
handelingsperspectief en marktbeïnvloedingspotentieel hebben. De inzet om oplossingen
zoveel mogelijk in EU-verband te organiseren, borgt een gelijk speelveld.
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ter voorbereiding op de ingelaste Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli 2025.
Zij willen in dit kader enkele specifieke aandachtspunten benadrukken en verzoeken
het kabinet om nadere toelichting.
De leden van de VVD-fractie hechten groot belang aan stabiele en wederzijds voordelige
handelsrelaties tussen de EU en de Verenigde Staten. De huidige spanningen en het
vooruitzicht van nieuwe Amerikaanse importheffingen baren hen dan ook zorgen. Zij
constateren dat de tijdelijke opschorting van de aangekondigde tarieven de EU ruimte
biedt om tot een werkbaar politiek akkoord te komen. Tegelijkertijd wijzen zij op
het belang van een eensgezinde Europese aanpak, waarbij nationale uitzonderingsverzoeken
het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie niet mogen ondermijnen. Hoe beoordeelt
het kabinet in dit licht de huidige stand van zaken in de onderhandelingen?
43.
Antwoord van het kabinet:
Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 3 zijn de onderhandelingen
tussen de Europese Commissie en de Verenigde Staten gaande. Het kabinet onderschrijft
de inzet van de Europese Commissie: een onderhandelde uitkomst en het zoveel mogelijk
beperken van heffingen, uitgaande van het Europese belang. Tegelijkertijd wordt er
gewerkt aan het voorbereiden van rebalancerende maatregelen. Het is van groot belang
dat de EU als eenheid blijft opereren vis-à-vis de VS.
En acht het kabinet de uitruil van een basistarief van 10% tegen het schrappen van
heffingen op specifieke sectoren zoals staal en aluminium een proportionele en houdbare
uitkomst?
44.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1 en 3 steunt het kabinet de inzet van de
Europese Commissie om tot een onderhandelde uitkomst met de VS te komen, met oog voor
de impact op de Nederlandse samenleving en het Nederlandse bedrijfsleven Daarbij loopt
het kabinet niet vooruit op een mogelijke uitkomst van de onderhandelingen tussen
de Europese Commissie en de Verenigde Staten. Wanneer een akkoord over de importheffingen
bereikt is, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie verzoeken het kabinet tevens om een toelichting op de
Nederlandse inzet ten aanzien van strategische sectoren. Zijn er volgens het kabinet
sectoren waarvoor uitzonderingen of specifieke afspraken wenselijk zijn, bijvoorbeeld
vanwege hun economische belang of afhankelijkheid van trans-Atlantische handelsstromen?
45.
Antwoord van het kabinet:
Per sector verschilt de waarde en de belangen voor de economie, maar ook de afhankelijkheid
van de VS. Tevens hanteert de Verenigde Staten verschillende benaderingen op strategische
sectoren. Het ligt daarom voor de hand dat er nauwkeurig wordt gekeken per sector
wat de belangen zijn. Het kabinet zet zich hierbij actief in voor sectoren die van
groot belang zijn voor Nederland, zoals de halfgeleiderindustrie en de medische sector.
Ook bij het opstellen van de EU rebalancerende maatregelen heeft Nederland actief
input geleverd ten aanzien van deze strategische sectoren. Tegelijkertijd moet het
belang van de hele Nederlandse economie worden meegewogen.
En hoe verhoudt deze inzet zich tot de bereidheid van andere lidstaten om concessies
te doen in ruil voor een breder akkoord?
46.
Antwoord van het kabinet:
Het is de taak van de Europese Commissie om een evenwichtig akkoord te sluiten en
een afweging te maken met het oog op het bredere Europese belang. Tevens is het in
het belang van Nederland dat de Europese Commissie namens de lidstaten handelsbeleid
voert, zodat de EU als één blok optreedt. Vanzelfsprekend hebben verschillende lidstaten
en sectoren verschillende belangen. Het kabinet zet zich in voor het Nederlands belang
en neemt dit ter harte in het beoordelen van de uiteindelijke uitkomst.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie naar de verwachte impact van de Amerikaanse
maatregelen op de Nederlandse economie. Heeft de Europese Commissie inmiddels gehoor
gegeven aan het Nederlandse verzoek om een impactanalyse? Zo ja, wat zijn de belangrijkste
uitkomsten en welke sectoren in Nederland worden het zwaarst geraakt?
47.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april
2025,28 is de Europese Commissie gevraagd om snel een impact assessment te maken van de verwachte
economische schade voor Europese sectoren. In reactie heeft de Europese Commissie
aangegeven een impact assessment uit te voeren en te publiceren wanneer een daadwerkelijk
akkoord met de Verenigde Staten is vormgegeven.
De leden van de VVD-fractie vragen verder aandacht voor de Europese tegenmaatregelen.
Zij hechten eraan dat deze proportioneel en doeltreffend zijn. Hoe beoordeelt het
kabinet de voorgestelde tweede set tegenmaatregelen van 8 mei jongstleden? En is het
kabinet van mening dat het voorgestelde pakket voldoende robuust is om geloofwaardig
als drukmiddel te fungeren, zonder daarbij de Europese eenheid of het multilaterale
handelssysteem te ondermijnen?
48.
Antwoord van het kabinet:
Zoals in de Geannoteerde Agenda voor de aankomende RBZ-Handel is aangegeven steunt
het kabinet de Europese Commissie in het voorstellen van een tweede pakket aan rebalancerende
maatregelen. Nederland heeft op het voorstel van de Commissie input geleverd en daarbij
ook inbreng van Nederlandse bedrijven meegenomen. Daarbij is het voor Nederland onder
meer van belang om te kijken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid
van het betreffende product. Momenteel wordt alle geleverde input door de Europese
Commissie verwerkt alvorens een definitief voorstel aan de lidstaten voor te leggen.
Zodra een definitief voorstel door de Commissie is gedeeld, kan het kabinet deze beoordelen.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre het kabinet mogelijkheden
ziet om in te zetten op samenwerking met de VS op terreinen van wederzijds belang,
zoals de aanpak van Chinese handelsverstoringen en overproductie. Acht het kabinet
dit een kansrijke route om escalatie op de korte termijn te vermijden en de strategische
handelsrelatie met de VS op de langere termijn te versterken?
49.
Antwoord van het kabinet:
Zowel Nederlandse als Europese belangen komen op veel vlakken overeen met die van
de Verenigde Staten, bijvoorbeeld op handel, economische veiligheid, maar bijvoorbeeld
ook ten aanzien van overproductie. Het kabinet en de Europese Commissie zetten mede
daarom in op goede relaties met de VS en intensieve trans-Atlantische samenwerking
op deze dossiers. Deze thema’s zijn onderdeel van de onderhandelingen met de VS.
De gesprekken over TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) liggen al sinds 2016 stil en zijn in 2019 «overbodig en niet langer relevant» verklaard,
maar zit het kabinet in het licht van actuele geopolitieke ontwikkelingen wellicht
een nieuwe kans voor herleving en herstart van TTIP? Zo ja, op welke wijze bent u
bereid om hieraan vorm te geven, zo nee waarom niet?
50.
Antwoord van het kabinet:
De VS is onze belangrijkste handelspartner buiten Europa. Het versterken van de handelsrelatie
met de VS is daarom prioriteit van het kabinet. Hier kan op verschillende manieren
invulling aan worden gegeven. Het ligt onder de huidige omstandigheden niet in de
rede dat formele onderhandelingen over een breed markttoegangsakkoord, zoals TTIP,
de meest effectieve manier is om de handelsrelatie te versterken.
Inbreng leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli 2025. Dit heeft bij deze leden tot een
aantal vragen en opmerkingen geleid.
Het valt de leden van de SP-fractie op dat het onderwerp wapenhandel in zijn geheel
niet voorkomt op de geannoteerde agenda. Dit bevreemdt eerdergenoemde leden, die het
kabinet de vraag zouden willen stellen waarom dit onderwerp niet geagendeerd is en
of het Nederlandse kabinet dit onderwerp heeft proberen te agenderen.
51.
Antwoord van het kabinet:
Wapenexport valt buiten het terrein waar de Raad Buitenlandse Zaken Handel over spreekt,
en is zodoende niet geagendeerd. Om deze reden heeft het kabinet niet gepoogd om het
onderwerp alhier alsnog te agenderen.
Drie onderwerpen achten eerdergenoemde leden van belang. Op de eerste plaats de wapenhandel
met Israël. Iedere dag worden wij geconfronteerd met nieuwe mensenrechtenschendingen
en voortdurende genocide door het Israëlische leger. Toch blijft wapenhandel met Israël
voortduren, zowel export als import. Dit, terwijl het wapenexportbeleid export verbiedt
zodra er al een risico op mensenrechtenschendingen bestaat. Waarom is er nog steeds
geen wapenembargo afgekondigd voor Israël?
52.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is van mening dat de toetsing in lijn met de bestaande Europese kaders
volstaat om ongewenste transacties te voorkomen. Daarbij wijst het kabinet op de afwijzing
van vergunningen voor uitvoer van munitie, helmen, beschermende platen, nachtzichtkijkers,
helikopteronderdelen en onderdelen voor marineschepen.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ook de voorzieningenrechter van de rechtbank
Den Haag in het vonnis van 13 december 2024 in de zaak Al-Haq c.s. tegen de Staat
oordeelde dat de Staat voldoet aan de (internationaalrechtelijke) verplichtingen ten
aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen en dat er geen reden is voor de
Staat om een algeheel exportverbod op militaire en dual-use goederen op te leggen.
De voorzieningenrechter stelde bovendien vast dat een wapenembargo in de Nederlandse
context alleen kan worden ingevoerd op basis van internationale afspraken zoals bijvoorbeeld
een VN- of EU-wapenembargo. Voor dergelijke embargo’s is internationaal onvoldoende
draagvlak.
Tot slot merkt het kabinet op dat het invoeren van een wapenembargo ook de uitvoer
van goederen voor defensieve systemen, zoals het Iron Dome-luchtafweersysteem, die
van belang zijn voor de zelfverdediging van Israël tegen inkomende dreigingen, onmogelijk
maakt. Dat acht het kabinet onwenselijk.
Ten tweede zijn Finland, Oekraïne, Polen en de Baltische staten voornemens uit het
Ottawaverdrag tegen personeelslandmijnen te stappen. Vorige week nam de kamer de Motie
van het lid Dobbe over Finland, Oekraïne en de Baltische Staten nogmaals verzoeken
in het Ottawaverdrag te blijven aan.29 Dit leidt tot de vraag wat er gebeurt als deze landen wel uit het verdrag stappen.
Is het dan nog mogelijk om een gemeenschappelijk wapenexportbeleid met deze landen
te voeren?
53.
Antwoord van het kabinet:
Nederland roept verdragspartijen op om hun verplichtingen onder het Verdrag na te
komen en om partij te blijven. Nederland blijft het Verdrag steunen en zich aan verdragsverplichtingen
houden en ontmoedigt het gebruik van anti-personeelsmijnen. Tegelijkertijd heeft het
kabinet oog voor de veranderde veiligheidssituatie in Europa als gevolg van de toegenomen
Russische dreiging, en benadrukt het daarin de solidariteit met bondgenoten Finland,
Estland, Letland, Litouwen, Polen en Oekraïne.
Tot slot geldt dat Nederland het toetsingskader voor wapenexportcontrole, dat op Europees
niveau tussen de lidstaten is vastgesteld, deelt met Finland, Polen, Estland, Letland
en Litouwen. Deze landen zijn hier onverminderd aan gebonden. Het feit dat lidstaten
niet zijn aangesloten bij het Ottawa-verdrag of het voornemen hebben tot uittreding
doet hier niet aan af. Met Oekraïne heeft Nederland geen gemeenschappelijk wapenexportbeleid.
En hoe voorkomen we dat Nederland bijdraagt aan het verhandelen of produceren van
verboden wapens? Graag een reactie.
54.
Antwoord van het kabinet:
Nederland is onverminderd gebonden aan verdragen die het gebruik, de handel in en
productie van bepaalde typen wapens verbieden, zoals het Ottawaverdrag (inzake anti-personeelsmijnen) en het clustermunitieverdrag. Een eventuele aanvraag voor uitvoer van dergelijke
goederen zou stranden op het eerste criterium van het EU Gemeenschappelijk Standpunt
dat ziet op de verhouding tussen de voorliggende uitvoer en de Nederlandse internationale
verplichtingen.
Tot slot. In de nieuwe wapenexportrapportage van de Minister staat duidelijk aangegeven
dat Nederland wapens blijft exporteren naar de Verenigde Arabische Emiraten, waarvan
we weten dat het land de RSF steunt in de gruwelijke strijd in Soedan, één van de
grootste humanitaire catastrofes van het moment. Kan de Staatssecretaris definitief
uitsluiten dat Nederlandse wapens via de Emiraten in Soedan terecht komen?
55.
Antwoord van het kabinet:
Door middel van de wapenexporttoets kan niet worden voorzien in volledige zekerheid
over het gebruik van militaire goederen. Het wapenexportbeleid gaat uit van het onderbouwd
inschatten van risico’s voorafgaand aan een transactie. Het kabinet doet dit door
alle vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen zeer zorgvuldig te toetsen
aan de geldende Europese criteria. Daarbij wordt ook heel nauwkeurig gekeken naar
het risico op omleiding van specifiek de goederen binnen de voorliggende vergunningaanvraag.
Dat geldt ook in het geval van mogelijke omleiding naar Soedan. In het geval van de
genoemde vergunningen voor uitvoer naar de Verenigde Arabische Emiraten is een dergelijk
risico niet vastgesteld.
Inbreng leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de uitkomst van de Raadspositie
omtrent het CSDDD-onderdeel van het Omnibus I-voorstel. De leden betreuren dat de
uiteindelijke Raadspositie nog verder is afgezwakt ten opzichte van de Nederlandse
inzet, na al eerdere afzwakkingen ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat Nederland zich, zoals omschreven in
de kamerbrief over de inzet CRP Omnibus-CSDDD (Kamerstuk 22 112, nr. 4088), in de onderhandelingen over het voorstel heeft ingezet voor een risicogebaseerde
benadering bij het beoordelen en identificeren van risico’s op misstanden. Desondanks
is in de uiteindelijke Raadspositie gekozen voor een tier-1 aanpak, waarbij bedrijven
slechts een algemene scoping hoeven uit te voeren en hun inspanningen mogen baseren
op redelijkerwijs beschikbare informatie. Kan het kabinet toelichten op welke wijze
de Raad tot deze uiteindelijke positie is gekomen, die op belangrijke punten afwijkt
van de Nederlandse inzet?
56.
Antwoord van het kabinet:
In de Raadspositie is vastgelegd dat ondernemingen eerst in grote lijnen de risico’s
binnen de eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen en die van hun directe
zakenpartners in kaart brengen (scoping), en op basis hiervan een diepgaande beoordeling uitvoeren op die gebieden waar negatieve
gevolgen het meest waarschijnlijk en het meest ernstig zijn. Daarnaast zouden ondernemingen
op grond van de Raadspositie hun indirecte zakenrelaties in kaart moeten brengen op
basis van redelijk beschikbare informatie en op grond van objectieve en verifieerbare
informatie een diepgaande analyse uitvoeren. Dit kunnen onder andere onderzoeksrapporten
zijn, informatie in de media, overheidsinformatie of rapporten van multilaterale organisaties.
De inzet tijdens de onderhandelingen was om een nóg risicogerichtere benadering te
introduceren in de Raadspositie in lijn met internationale normen. De Raadspositie
bevat geen volledig risicogerichte benadering in lijn met de Nederlandse inzet, maar
wel enkele verbeteringen op dit vlak ten opzichte van het Commissievoorstel. Bijvoorbeeld
doordat de analyse van de directe en de indirecte zakenrelaties meer risicogericht
is gemaakt. In de finale compromistekst heeft het voorzitterschap het midden gezocht
tussen de wens van een aantal lidstaten om deze verplichting te beperken tot de directe
zakenrelaties, en de wens van andere lidstaten, waaronder Nederland, om deze verplichting
meer risicogericht te maken.
Op welke wijze heeft Nederland tot en met 23 juni invulling gegeven aan zijn inzet
binnen de onderhandelingen?
57.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft zich ingespannen om de inzet zoals uiteengezet in het BNC fiche
van 24 maart jl.30 te realiseren. Daarbij heeft het kabinet zich constructief opgesteld om tot een onderhandelingsresultaat
te komen. Regeldrukvermindering is een prioriteit van dit kabinet en spoedige afronding
van de onderhandelingen schept duidelijkheid voor bedrijven. Zoals aangegeven in het
antwoord op vraag 38 heeft Nederland daarvoor alle beschikbare diplomatieke instrumenten
ingezet.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe groot de Staatssecretaris het risico
acht dat de risicogebaseerde aanpak een maas in de wet wordt en het voor bedrijven
mogelijk wordt om de controle op hun meest problematische toeleveranciers te ontlopen.
Hoe wil de Staatssecretaris dit risico voorkomen?
58.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 56 zouden ondernemingen op grond van de
Raadspositie zowel hun directe als indirecte zakenpartners in kaart moeten brengen,
met het oog op het identificeren en adresseren van de ernstigste risico’s. Als er
bij de onderneming op grond van de algemene beoordeling van directe zakenpartners
indicaties zijn van ernstige risico’s, zal de onderneming een diepgaande beoordeling
moeten uitvoeren. Ook wanneer een onderneming beschikt over objectieve en verifieerbare
informatie waaruit blijkt dat zich risico’s voordoen bij indirecte zakenpartners,
moet de onderneming een diepgaande beoordeling uitvoeren. Dit is ook het geval wanneer
van de onderneming redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij deze informatie heeft.
De onafhankelijk toezichthouder op de (implementatiewet van de) CSDDD zal uiteindelijk
toetsen of ondernemingen hier op de juiste manier invulling aan geven.
De leden van de ChristenUnie-fractie herinneren zich de eerder gedane toezegging van
de Minister (tijdens het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken van 19 juni jl.)
om niet akkoord te gaan met het Franse voorstel en zich maximaal in te spannen voor
het behoud van de reikwijdte van de CSDDD zoals gesteld in het Commissievoorstel.
Dit Franse voorstel ging over het verhogen van de drempel van bedrijven die onder
de verplichtingen vallen naar 5.000 medewerkers. De leden hebben met verbazing kennisgenomen
dat de Staatssecretaris alsnog akkoord is gegaan met het verhogen van deze drempel
naar de genoemde 5.000. Kan het kabinet toelichten waarom de Raad heeft besloten tot
de verruiming van de drempelwaarden?
59.
Antwoord van het kabinet:
Nederland heeft zich conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken
in het Tweeminutendebat over de Raad Buitenlandse Zaken op 19 juni jl. tot het eind
van de onderhandelingen maximaal ingespannen voor het behoud van de reikwijdte van
het Commissievoorstel. Er was hier echter niet voldoende draagvlak voor. In een verdeeld
krachtenveld heeft het kabinet uiteindelijk ingestemd met het compromis dat als inzet
dient voor onderhandelingen met het Europees Parlement. Hierbij is de afweging gemaakt
dat het blokkeren van dit compromis meer negatieve dan positieve gevolgen zou hebben.
Regeldrukvermindering is een prioriteit van dit kabinet. Bedrijven zijn gebaat bij
zo spoedig mogelijke afronding van de onderhandelingen en de duidelijkheid die dat
oplevert.
Hoe verhoudt deze keuze zich tot de Nederlandse inzet in de onderhandelingen? Waarom
heeft de Staatssecretaris zich niet aan de toezegging gehouden, zo vragen de leden.
60.
Antwoord van het kabinet:
Zie het antwoord op vraag 59.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel Europese en Nederlandse bedrijven
uiteindelijk onder de richtlijn gaan vallen.
61.
Antwoord van het kabinet:
Voor de inwerking getreden CSDDD met de huidige drempelwaarde van 1.000 medewerkers
en een netto jaaromzet van EUR 450 miljoen geldt volgens de Europese Commissie dat
er naar schatting 6.000 Europese bedrijven onder de richtlijn gaan vallen.31 Een eerste inschatting van het kabinet is dat het in Nederland om ongeveer 412 unieke
bedrijven gaat. Het Omnibus I voorstel heeft geen wijzigingen voorgesteld aan de reikwijdte.
Hoeveel bedrijven er uiteindelijk onder de richtlijn gaan vallen hangt af van het
politiek akkoord dat uit de onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement
en de Commissie komt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris kan onderbouwen
waarom de wijzigingen van de CSDDD de effectiviteit van de richtlijn niet significant
gaan ondermijnen.
62.
Antwoord van het kabinet:
Het Omnibus I-voorstel past de CSDDD slechts op een aantal punten aan. Ten aanzien
van de effectiviteit van de richtlijn staat in het Staff Working Document bij het omnibusvoorstel onder andere dat een strikte beperking tot tier 1 negatieve
gevolgen kan hebben op de effectiviteit van de gepaste zorgvuldigheid. De voornaamste
risico’s voor mensenrechten en het milieu vinden meestal verderop in de keten plaats.
Het Commissievoorstel evenals de Raadspositie bevatten geen strikte beperking tot
tier-1 zakenpartners, wat de effectiviteit van de verplichting kan waarborgen. Het
kabinet heeft geconcludeerd dat in de Raadspositie een goede balans is gevonden tussen
het verminderen van de regeldruk voor ondernemingen en het behouden van de effectiviteit
van de verplichtingen.
Voorts vragen de leden welke mechanismen ervoor gaan zorgen dat de vijfjaarlijkse
monitoring (in plaats van jaarlijkse monitoring) voldoende is om potentiële misstanden
snel op te sporen en aan te pakken.
63.
Antwoord van het kabinet:
In de Raadspositie is opgenomen dat ondernemingen regelmatiger dan vijfjaarlijks moeten
monitoren wanneer zij reden hebben om aan te nemen dat hun maatregelen niet langer
effectief zijn of dat zich nieuwe risico’s hebben voorgedaan. Hierdoor zal in sommige
gevallen vaker dan vijfjaarlijks bijgestuurd moeten worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is om het
Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te
vragen om de uiteindelijke Raadspositie te toetsen op onder andere de effectiviteit.
Gezien de zomer is er genoeg tijd voordat het Europees Parlement haar standpunt moet
bepalen en vervolgens de triloog gaat plaatsvinden. Zo nee, waarom is de Staatssecretaris
dit niet bereid te doen?
64.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft regelmatig contact met de beoogd toezichthouder Autoriteit Consument
en Markt (ACM). De ACM wordt op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen op het Omnibus
I voorstel en de onderhandelingen. Voor de ACM geldt dat zij geen Europese wetgeving
toetst. Wanneer de nationale implementatiewet is aangepast en gereed is voor advisering
zal de ACM een Uitvoerbaarheids- en Handhaafbaarheidstoets (UHT) uitvoeren.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) is een onafhankelijk adviescollege. Het
nieuwe mandaat, zoals is opgenomen in de Instellingswet ATR, biedt de mogelijkheid
voor het college om te adviseren over voorstellen van de Europese Commissie. De Instellingswet
is momenteel nog niet in werking getreden. Met de onderhandelingen die nog afgerond
moeten worden ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding om het ATR om advies
te vragen. Tijdens de consultatiefase van de concept implementatiewet heeft het ATR
de Wet internationaal verantwoord ondernemen (Wivo) getoetst.32
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het BNC-fiche aangaande de CSDDD
van 24 maart jl. ook de kabinetspositie is opgenomen over de aanpassingen aan de CSRD.
De Kamer is daarna separaat geïnformeerd over de inzet en uitkomst van de onderhandelingen
over de CSRD door de Minister van Financiën. Zijn de richtlijnen inzake CSRD en CSDDD
tijdens deze vergadering separaat geagendeerd en behandeld, of zijn zij als onderdeel
van het Omnibus-I-voorstel in één totaalpakket besproken en in stemming gebracht?
65.
Antwoord van het kabinet:
Tijdens de onderhandelingen is het Omnibus I voorstel met wijzigingen aan de richtlijnen
CSRD en CSDDD steeds als één pakket besproken. Ook in de laatste Coreper-bespreking
heeft het Poolse Voorzitterschap om steun gevraagd voor het totaalpakket.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris duidelijkheid kan
scheppen over de behandeling van en het besluitvormingsproces over de verschillende
onderdelen van het Omnibus-I-pakket binnen het Comité van Permanente Vertegenwoordigers
van 23 juni jl. en de Raad Algemene Zaken van 24 juni jl. Heeft Nederland actief ingestemd
met het Raadsvoorstel? Heeft Nederland zich op bepaalde discussiepunten van stemming
onthouden of actief tegen het Raadsvoorstel gestemd?
66.
Antwoord van het kabinet:
In de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli a.s.
(Kamerstuk 21 501-02, nr. 3185) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Raadspositie die de EU-lidstaten in het Comité
van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper) van 23 juni jl. zijn overeengekomen. Het
Omnibus-I-pakket was niet geagendeerd op de Raad Algemene Zaken van 24 juni jl. In
het Comité van Permanente Vertegenwoordigers heeft het kabinet uiteindelijk het compromis
dat als inzet dient voor onderhandelingen met het Europees Parlement gesteund. Er
was geen sprake van stemming per discussiepunt, het Poolse Voorzitterschap heeft het
hele pakket voorgelegd. Het kabinet heeft hierbij de afweging gemaakt dat het blokkeren
van dit compromis meer negatieve dan positieve gevolgen zou hebben.
II. Volledige agenda
Geannoteerde agenda voor de ingelaste Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli 2025
Brief regering d.d. 02-07-2025 – Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, J.C. Boerma
– Geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 14 juli 2025
Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 15 mei 2025
Brief regering d.d. 23-05-2025 – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp,
R.J. Klever – Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 15 mei 2025
Voorgestelde Raadsbesluiten – overeenkomst inzake de interpretatie van het Energiehandvestverdrag
(ECT)
Brief regering d.d. 20-06-2025 – Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, J.C. Boerma
– Voorgestelde Raadsbesluiten – overeenkomst inzake de interpretatie van het Energiehandvestverdrag
(ECT)
Nederlandse inzet CRP Omnibus-CSDDD
Brief regering d.d. 23-06-2025 – Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, J.C. Boerma
– Nederlandse inzet CRP Omnibus-CSDDD
Fiche: Aanbeveling onderhandelingsrichtsnoeren handelsakkoorden tussen de EU en de
Raad voor Samenwerking voor Arabische Golfstaten en respectievelijke lidstaten
Brief regering d.d. 13-06-2025 – Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp
– Fiche: Aanbeveling onderhandelingsrichtsnoeren handelsakkoorden tussen de EU en
de Raad voor Samenwerking voor Arabische Golfstaten en respectievelijke lidstaten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp -
Mede ondertekenaar
L. van der Graaf, adjunct-griffier