Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over het rapport 'Zorgen over kinderen die wachten op jeugdbescherming en jeugdreclassering'
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretarissen van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het rapport «Zorgen over kinderen die wachten op jeugdbescherming en jeugdreclassering» (ingezonden 5 maart 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 10 juli 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1742.
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de
Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) van februari 2025, waarin ernstige zorgen
worden geuit over kinderen die te lang wachten op een vaste jeugdbeschermer en passende
hulp?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Bent u bekend met het artikel uit het Dagblad van het Noorden «Inspecties hebben «grote
zorgen» over bescherming kinderen in Drenthe en Groningen. Extra toezicht bij Jeugdbescherming
Noord»2
Antwoord 2
Ja
Vraag 3
Kunt u specifiek aangeven hoe het extra toezicht, waar het Dagblad van het Noorden
op wijst eruit gaat zien?3 En waar gaan de Inspecties specifiek op letten?
Antwoord 3
De inspecties voeren toezicht uit bij vijf gecertificeerde instellingen (GI’s). De
inspecties maken bij publicatie van de toezichtrapporten openbaar bij welke instellingen
dit toezicht is uitgevoerd. Het eerste rapport over de William Schrikker Stichting
is inmiddels door de inspecties gepubliceerd4.
Het toezicht is gericht op de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming
en jeugdreclassering. Specifieke aandachtpunten zijn de wijze waarop met de jeugdige
en ouders wordt gekeken wat er aan de hand is en wat er nodig is (analyse en plan
van aanpak), de tijdige inzet van passende hulp en het voeren van regie, zicht op
veiligheid en ontwikkeling van jeugdigen met een maatregel. Verder kijkt de inspectie
naar de mate waarin de bestuurder zijn verantwoordelijkheid neemt, ook in situaties
waarin het niet lukt om de taakuitvoering conform wettelijke en veldnormen uit te
voeren.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u het feit dat 1.496 jeugdigen zonder vaste jeugdbeschermer zitten,
ondanks eerdere signaleringen en toezeggingen om de situatie te verbeteren?
Antwoord 4
Op 2 december 20245 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wachtlijsten bij de jeugdbescherming op peildatum
1 oktober 2024. Dit heeft betrekking op dezelfde wachtlijsten als waarover de inspectie
thans rapporteert.
Sinds december 2022 hebben het Rijk en de gemeenten veel geïnvesteerd in het verlagen
van de werkdruk bij de jeugdbeschermers. De hoge werkdruk was één van de belangrijkste
oorzaken voor het ontstaan van wachtlijsten. Mede op basis van het nieuwe landelijke
tarief is de workload per jeugdbeschermer omlaag gebracht van gemiddeld 17,1 naar
gemiddeld 12,6 jeugdigen per jeugdbeschermer. Een daling van 26%. Daarmee is invulling
gegeven aan de aanbeveling van de inspecties om de werkdruk bij de GI’s te verlagen,
zodat jeugdbeschermers weer voldoende tijd hebben om de kinderen en de gezinnen op
adequate wijze te helpen en te beschermen. In de periode 1 december 2022 tot 1 oktober
2024 is de wachtlijst gedaald van 2.072 naar 1.496 jeugdigen. Een daling van 29%;
maar nog steeds te hoog.
Het was niet voor alle GI’s in de periode december 2022 tot 1 oktober 2024 (goed)
mogelijk om zowel de workload omlaag te brengen als de wachtlijst weg te werken. Om
de workload omlaag te brengen krijgen de jeugdbeschermers minder jeugdigen toebedeeld.
Daardoor kunnen niet alle kinderen direct geholpen worden en ontstaat er noodgedwongen
een wachtlijst. Omdat de GI’s in dezelfde periode nieuwe medewerkers moesten werven
en nieuwe medewerkers niet meteen volledig productief zijn (door opleiding), zijn
er dan per saldo onvoldoende medewerkers beschikbaar om de cliënten op de wachtlijst
te helpen. Desondanks is het de GI’s gelukt om de wachtlijst in die periode omlaag
te brengen. De GI’s hebben aangegeven dat nu de werkdrukverlaging gerealiseerd is,
ze hun aandacht meer kunnen richten op het wegwerken van de wachtlijst. Dat zal in
de komende periode gestalte moeten krijgen. Wij blijven dat met de GI’s nauwgezet
volgen. In de brief die we u op 16 juni6 hebben toegezonden, hebben we u over het aantal jeugdigen geïnformeerd die wachten
op een vaste jeugdbeschermer op peildatum 1 april 2025.
Vraag 5
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts vijf van de dertien gecertificeerde instellingen
(GI's) erin slagen om binnen de wettelijke termijn van vijf werkdagen contact op te
nemen met jeugdigen en hun gezin?
Antwoord 5
Op peildatum 1 oktober 2024 was er sprake van een totale wachtlijst van 1496 jeugdigen
die langer dan 5 dagen op een vaste jeugdbeschermer moesten wachten. Deze wachtlijst
is niet gelijk over het hele land verdeeld omdat GI’s te maken hebben met een verschillende
regionale context of uitgangspositie. Sommige GI’s hebben bijvoorbeeld te maken met
een daling van de instroom van de jeugdigen die een maatregel krijgen. In dat geval
kan gewerkt worden aan de daling van de workload zonder dat er een wachtlijst ontstaat.
Andere GI’s hadden al een relatief hoog tarief waardoor ze al met een verlaagde workload
konden werken en waardoor ze eerder in staat waren om conform de nieuwe workload te
werken. Hierdoor waren ze ook eerder in staat om een eventuele wachtlijst aan te pakken.
Vraag 6
Wat zijn de concrete stappen die u op korte termijn gaat zetten om ervoor te zorgen
dat jeugdigen niet langer maanden moeten wachten op een plan van aanpak of passende
hulp?
Antwoord 6
De GI’s hebben aangegeven dat nu de werkdrukverlaging gerealiseerd is, ze hun aandacht
meer kunnen richten op het verminderen van de wachtlijst. Als kinderen weer binnen
5 dagen geholpen worden is het daarmee ook weer mogelijk om binnen 6 weken na de uitspraak
van de kinderrechter waarmee een beschermingsmaatregel wordt opgelegd, een plan van
aanpak op te stellen. Een van de belangrijke doelen van de Hervormingsagenda is ook
om te zorgen dat juist de meest kwetsbare kinderen, waaronder kinderen met een beschermingsmaatregel,
tijdig de jeugdhulp kunnen krijgen die nodig is. Daar wordt hard aan gewerkt, ook
in navolging van het op 31 januari door de Deskundigencommissie gepubliceerde advies
«Groeipijn».7 In de voortgangsbrief jeugdzorg van 13 juni8 en de brief over de afspraken tussen Rijk en VNG van 18 juni9 hebben we uw Kamer over de voortgang hierop geïnformeerd.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal jeugdigen op interne wachtlijsten is toegenomen,
ondanks een daling van het totaal aantal opgelegde maatregelen?
Antwoord 7
Op 1 oktober 2024 moesten 589 kinderen bij de start van de maatregel langer dan 5
werkdagen wachten op een jeugdbeschermer. Dit waren 518 kinderen op 1 april 2024.
Daarnaast stonden er 907 kinderen op een interne wachtlijst binnen de GI. Dat waren
825 kinderen op 1 april 2024. Bij de interne wachtlijst gaat om kinderen die door
langdurige ziekte of personeelsverloop bij jeugdbeschermers nog geen nieuwe vaste
jeugdbeschermer hebben. Deze kinderen hebben in de regel wel een plan van aanpak en
veelal een vorm van (jeugd)hulp. De reden dat bij sommige GI’s de interne wachtlijst
is gestegen is dat bij enkele GI’s de instroom is toegenomen. De GI’s hebben ervoor
gekozen om de nieuwe kinderen zo snel mogelijk te helpen, mede omdat voor kinderen
op de interne wachtlijst veelal al (jeugd)hulp geregeld is. Hierdoor moeten kinderen
die op de interne wachtlijst staan langer wachten.
Vraag 8
Wat is uw oordeel over het gebruik van het «Handelingsperspectief bij onderbezetting»,
waarbij jeugdigen minimale begeleiding ontvangen of langdurig op wachtlijsten blijven
staan? Bent u van plan in te grijpen als blijkt dat deze aanpak structureel wordt
in plaats van tijdelijk?
Antwoord 8
Voor alle kinderen die op de wachtlijst staan, geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid10. Hiertoe voeren de GI’s risico- en veiligheidstaxaties uit, handelen ze direct wanneer
dat nodig is en maken zij afspraken met het lokale veld en zorgaanbieders over het
inzetten en/of continueren van jeugdhulp. In 2022 stelden de GI’s gezamenlijk het
«Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen»
op. Het is een werkwijze voor wachtlijstbeheer in geval van personele onderbezetting.
De GI’s werken met het handelingsperspectief als een «minimumvariant» in situaties
van personele onderbezetting. In de praktijk doen de meeste GI’s meer dan wat is voorgeschreven
in het Handelingsperspectief. Helaas zijn er nog altijd kinderen die op een wachtlijst
staan. De inzet van het Handelingsperspectief of onderdelen daarvan zal dan nodig
blijven om het zicht op de veiligheid van het kind te garanderen.
Vraag 9
Hoe gaat u ervoor zorgen dat jeugdbeschermingsregio’s en gecertificeerde instellingen
voldoende capaciteit en middelen krijgen om structurele personeelstekorten en hoge
werkdruk aan te pakken?
Antwoord 9
Rijk en gemeenten hebben in 2023 afspraken gemaakt over een landelijk tarief om daarmee
de werkdruk bij de GI’s te verlagen. Hierdoor is de workload (het aantal kinderen
per jeugdbeschermer) met 26% gedaald tot het gewenste niveau. Gemeenten en Rijk hebben
samen € 60 mln. structureel vrijgemaakt om het landelijk tarief te financieren en
daarmee een lagere werkdruk te realiseren.
Om meer jeugdbeschermers aan te trekken is verder de succesvolle subsidieregeling
voor zij-instromers uitgebreid met 10 miljoen euro en verlengd tot en met 2025.
Vraag 10
Kunt u toezeggen dat u, in samenwerking met gemeenten en instellingen, werkt aan een
crisisaanpak om te zorgen dat kinderen met een jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel
per direct de begeleiding, bescherming en hulp krijgen die zij nodig hebben?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 11
Hoe gaat u de voortgang van verbetermaatregelen monitoren, en bent u bereid de Kamer
hierover periodiek te informeren?
Antwoord 11
Ik informeer uw Kamer reeds periodiek over het aantal cliënten, de wachtlijsten en
de werkdruk in de jeugdbescherming, voor het laatst in de eerdergenoemde brief van
16 juni 2025. Verder informeer ik u – samen met de Staatssecretaris Jeugd, Preventie
en Sport – via de terugkerende voortgangsbrieven Jeugd over de voortgang van onder
meer de Hervormingsagenda Jeugd en het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming.
Vraag 12
Deelt u de mening dat het recht op bescherming, zoals vastgelegd in het Internationaal
Verdrag inzake de Rechten van het Kind, niet mag worden geschonden door capaciteitsproblemen?
Zo ja, hoe gaat u dit recht garanderen?
Antwoord 12
Ja. Ieder kind heeft recht op bescherming als de rechter een maatregel oplegt. Wanneer
door personeelstekorten ouders en kinderen langer moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer
dan de wet voorschrijft, beziet de GI altijd op welke wijze de veiligheid van het
kind wordt geborgd. Bij acute dreiging wordt een kind direct geholpen.
Vraag 13
Hoe verhoudt de stap van de IGJ zich tot hun eerdere stellingname in de signaalbrief
toezicht jeugdbescherming11, waarin de Inspecties aangaven hun toezichthoudende taken niet meer te kunnen uitvoeren
zolang de problemen binnen de jeugdzorg, zoals wachtlijsten, financiering, onderbezetting
en werkdruk, niet zijn aangepakt?
Antwoord 13
In de signaalbrief in 2022 hebben de inspecties laten weten wel op te treden als instellingen
in de jeugdbeschermingsketen niet «in control» zijn op de taken waar zij zelf verantwoordelijk
voor zijn en zelf grip op behoren te hebben.
De inspecties geven aan dat signalen en meldingen, zorgen over de knelpunten bij jeugdbescherming
en jeugdreclassering, en zicht op de effecten van het gebruik van het «Handelingsperspectief
bij onderbezetting» aanleiding zijn opnieuw toezicht te gaan uitvoeren bij de GI’s.
Vraag 14
Wat maakt dat de Inspectie nu alsnog die toezichthoudende taken wel gaat of kan uitvoeren,
terwijl de genoemde knelpunten nog niet structureel zijn opgelost?
Antwoord 14
Zie het antwoord op vraag 13.
Vraag 15
Bent u ermee bekend dat rechters steeds vaker in hun beschikkingen hun zorgen uitspreken
over de wachtlijsten die bij de GI’s gehanteerd worden en de lange termijnen voor
het koppelen van een jeugdbeschermer, het aanleveren van een plan van aanpak of het
opstarten van de hulpverlening?
Antwoord 15
Ik weet dat deze zorgen regelmatig in beschikkingen van rechters worden genoemd. Of
deze zorgen steeds vaker worden genoemd is mij niet bekend. Ik kan mij voorstellen
dat problemen in de uitvoering de rechter voor een dilemma kunnen plaatsen, namelijk
moet de rechter in de uitspraak rekening houden met de beschikbaarheid van een jeugdbeschermer
of jeugdhulp of niet. Ik verwijs ook naar de beantwoording (3 maart 2025) van de Kamervragen
van het lid Bruyning over de «Kamerbrief kabinetsreactie inspectierapport incident
pleegmeisje Vlaardingen».12
Vraag 16
Bent u er mee bekend dat slechts een beperkt gedeelte, schatting vier tot vijf procent,
van de beschikkingen in het civiele familierecht wordt gepubliceerd en dat hierdoor
deze problemen nauwelijks aan het licht komen?
Antwoord 16
Ja, het is mij bekend dat slechts een beperkt gedeelte van de beschikkingen in het
familierecht wordt gepubliceerd. Een groot deel van de rechterlijke afdoeningen in
het familierecht betreft de goedkeuring van verzoeken en verantwoordingen van bewindvoerders
en curatoren. Op grond van de selectiecriteria van de rechtspraak worden de uitspraken
in hogere instanties gepubliceerd maar ook uitspraken die de belangen raken van anderen
dan de procespartijen, die van bijzonder belang zijn voor bepaalde beroepsgroepen
of van belang voor de rechtsontwikkeling. Ik weerspreek dat hierdoor problemen in
de jeugdbescherming rond wachtlijsten, werkdruk of gebrek aan passende zorg nauwelijks
aan het licht komen. Die problemen zijn nadrukkelijk in beeld.
Vraag 17
Deelt u de mening dat het aantal gepubliceerde beschikkingen in dit rechtsgebied drastisch
en snel moet worden opgeschroefd zodat ook dit soort problemen sneller aan het licht
gebracht kunnen worden? Zo ja welke stappen gaat u ondernemen om via de rechtspraak
te regelen dat stapsgewijs tot 2030 het aantal gepubliceerde beschikkingen wordt opgehoogd
tot honderd procent in 20230?
Antwoord 17
Rechterlijke uitspraken vormen een belangrijke bron van informatie voor de maatschappij.
Met het uitvoeren van het programma «Meer en verantwoord publiceren» werkt de Rechtspraak
er sinds eind 2021 aan dat aanzienlijk meer uitspraken in alle rechtsgebieden worden
gepubliceerd. Het programma voert hiertoe organisatorische en technische maatregelen
door. In dit verband kan onder andere gedacht worden aan de ontwikkeling van een tool
voor het pseudonimiseren van uitspraken.
Uiteindelijk is het aan de onafhankelijke rechter om te beslissen of een uitspraak
wordt gepubliceerd met als basis de Richtlijnen voor publicatie: er kunnen zwaarwegende
redenen zijn om niet te publiceren. Er zal dan ook nooit sprake van zijn, dat álle
rechterlijke uitspraken worden gepubliceerd.
Vraag 18
Hoe beoordeelt u de rol en verantwoordelijkheid van bestuurders van de GI’s in het
nakomen van afspraken met gemeenten én in het waarborgen van de kwaliteit en veiligheid
van de zorg voor kinderen?
Antwoord 18
Taken van de GI vloeien voort uit de Jeugdwet (o.a. H3/H4) en het Burgerlijk Wetboek
(art. 1:254 e.v. BW). Hoofdstuk 4 van de Jeugdwet stelt eisen aan GI’s, waaronder
het verlenen van verantwoorde hulp en het zich zodanig organiseren dat dat tot die
verantwoorde hulp leidt of redelijkerwijs moet leiden (artikel 4.1.1 Jeugdwet). In
het Burgerlijk Wetboek benoemt artikel 1:262 BW specifiek het doel en de inspanningen
van de GI bij een OTS. Tegelijkertijd hebben jeugdzorgorganisaties de plicht om die
hulp daadwerkelijk te leveren conform de contractuele afspraken en wettelijke normen.
Bestuurders dragen hierin de verantwoordelijkheid voor het scheppen van adequate randvoorwaarden
voor het professioneel handelen, zoals het opstellen van beleid, het creëren van een
veilige werkomgeving en het organiseren van intern toezicht. Dat wordt ook wel aangeduid
als de verantwoordelijkheid op grond van «duty of care».In artikel 3.5 Jeugdwet wordt specifiek de verhouding tussen de GI en de gemeente
geregeld bij het bepalen van jeugdhulp. Zowel gemeenten als GI’s moeten zich aan de
afspraken houden die zij met elkaar maken om tot een goede uitvoering te komen van
jeugdbeschermingsmaatregelen.
Vraag 19
Wat is uw mening omtrent al die instellingen die de kinderbeschermingsmaatregelen
zouden moeten uitvoeren en daarvoor overigens ook altijd betaald krijgen door de overheid,
maar hun zaken niet op orde hebben?
Antwoord 19
De problemen bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen zijn het gevolg van
meerdere factoren en niet altijd alleen te wijten aan de GI’s zelf. De GI’s zetten
zich in om de wachtlijsten terug te dringen, maar worden daarbij ook geconfronteerd
met structurele knelpunten zoals personeelstekorten. Reguliere financiering is daarvoor
een noodzakelijke randvoorwaarde.
Vraag 20, 21, 22 en 23
Bent u van mening dat bestuurders hun organisatie niet goed leiden wanneer zij stelselmatig
de minimale wettelijke eisen die worden gesteld aan de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel
niet behalen? Wat vindt u van de situatie dat bestuurders leiding geven aan een organisatie
die wel zorgkosten declareert, maar niet de zorg levert die daarbij hoort? Vindt u
dat onder die omstandigheden sprake kan zijn van onbehoorlijk bestuur en daarmee sprake
kan zijn van aansprakelijkheid? Zo, nee waarom niet?
Deelt u de mening dat die aansprakelijkheid er kan zijn voor een bestuurder op basis
van de «duty of care» (zorgplicht)?13
Deelt u de mening dat het denkbaar is dat een bestuurder die het aanvaardt dat de
door hem of haar geleide instelling declareert, maar dat doet in de wetenschap dat
de overeengekomen zorg niet kan worden geleverd en wettelijke eisen niet worden vervuld?
Kunt u uw antwoord nader toelichten? De instelling zou dan aansprakelijk kunnen zijn,
maar kan het uiteindelijk ook zo zijn dat bestuurders ook persoonlijk aansprakelijk
worden gesteld als zij direct betrokken zijn bij het bewust niet naleven van contractuele
verplichtingen?
Bent u bereid te onderzoeken of er aanvullende maatregelen nodig zijn om bestuurders
van jeugdzorginstellingen alsmede de GI's meer direct verantwoordelijk te maken voor
het verbeteren van de situatie, en zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Kunt
u aangeven in hoeverre ook bestuurders kunnen worden aangesproken indien er sprake
zou zijn van onbehoorlijk bestuur?
Antwoord 20, 21, 22 en 23
Bestuurders hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hun organisatie
voldoet aan de wettelijke eisen en kwalitatief goede zorg levert. Binnen het huidige
stelsel bestaan er meerdere waarborgen om toe te zien op het nakomen van deze verantwoordelijkheid,
zoals het toezicht door de inspecties, de certificering, de accountantscontroles en
het interne toezicht door de raad van toezicht van de GI’s zelf. Het stelselmatig
niet naleven van minimale wettelijke eisen is onacceptabel. Tegelijkertijd komen de
GI’s uit een situatie waarbij het voor hen nauwelijks doenlijk was om zonder wachtlijsten
te werken. Een belangrijke oorzaak daarvan is de hoge werkdruk met hoog ziekteverzuim
en personeelsverloop waardoor er onvoldoende jeugdbeschermers waren om de kinderen
de begeleiden. Deze hoge werkdruk is de afgelopen 2 jaar – met extra financiële middelen
voor een hoger tarief – aanzienlijk omlaag gebracht. Nu dat grotendeels gerealiseerd
is (maar nog wel geborgd moet worden), hebben de GI’s meer ruimte gekregen om hun
aandacht te richten op het omlaag brengen van de wachtlijsten voor een vaste jeugdbeschermer.
De Jeugdwet stelt eisen aan zowel jeugdhulpaanbieders en GI’s als aan gemeenten. Gemeenten
hebben een zorgplicht en zijn als opdrachtgever verantwoordelijk voor de inkoop van
voldoende passende jeugdhulp en voor het waarborgen van de beschikbaarheid, continuïteit
en kwaliteit daarvan (artikel 2.1 e.v. van de Jeugdwet). De gemeenten en de GI’s hebben
onderling ook afspraken gemaakt over de bekostiging van de werkzaamheden in geval
van wachtlijsten voor een vaste jeugdbeschermer. Als een kind op de wachtlijst staat,
betekent dat niet dat de GI geen kosten maakt. Als een kind nog geen vaste jeugdbeschermer
heeft voeren de GI’s minimaal (en vaak meer) de taken uit die zij hebben afgesproken
in het handelingsperspectief. Hoofdstuk 4 van de Jeugdwet stelt eisen aan GI’s, waaronder
het verlenen van verantwoorde hulp en het zich zodanig organiseren dat dat tot die
verantwoorde hulp leidt of redelijkerwijs moet leiden (artikel 4.1.1 Jeugdwet).
Tegelijkertijd hebben jeugdzorgorganisaties de plicht om die hulp daadwerkelijk te
leveren conform de contractuele afspraken en wettelijke normen. Bestuurders dragen
hierin de verantwoordelijkheid voor het scheppen van adequate randvoorwaarden voor
het professioneel handelen, zoals het opstellen van beleid, het creëren van een veilige
werkomgeving en het organiseren van intern toezicht. Dat wordt ook wel aangeduid als
de verantwoordelijkheid op grond van «duty of care». Of een bestuurder persoonlijk
aansprakelijk kan worden gesteld bij schending van die «duty of care» of contractuele
verplichtingen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en ter beoordeling
aan de rechter. In beginsel geldt de aansprakelijkheid van de rechtspersoon (de instelling
zelf) voor handelingen die in haar naam zijn verricht, zo volgt uit artikel 2:5 Burgerlijk
Wetboek.
Bestuurdersaansprakelijkheid in de zin van art. 2:9, tweede lid, BW betreft een interne
aansprakelijkheid: de bestuurder is aansprakelijk jegens de rechtspersoon terzake
van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt, mede
gelet op de taakverdeling en de getroffen maatregelen om schade te voorkomen. Deze
vordering kan enkel door de rechtspersoon zelf worden ingesteld.
Derden (zoals gemeenten of cliënten) kunnen een bestuurder in uitzonderlijke gevallen
aanspreken op basis van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Hierbij wordt door de
rechter de invulling van de onrechtmatige daad in belangrijke mate ingevuld door de
regels en jurisprudentie van art. 2:9 BW. De drempel daarvoor ligt hoog; persoonlijke
aansprakelijkheid van een bestuurder komt slechts aan de orde bij ernstige en bewuste
nalatigheid. Bij onregelmatigheden staat de aansprakelijkheid van de rechtspersoon
voorop.
Een andere mogelijkheid in de wet is dat bestuurders van stichtingen – wat veel jeugdzorgorganisaties
zijn – op verzoek van belanghebbenden of het Openbaar Ministerie door de rechtbank
kunnen worden ontslagen wegens verwaarlozing van hun taak of andere gewichtige redenen
(art. 2:298 BW).
Uit het voorgaande blijkt dat de juridische mogelijkheden om bestuurders aan te spreken
op onbehoorlijk bestuur reeds bestaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.