Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van leden Westerveld en Kathmann over het emancipatiebeleid van Nederland en de rol van digitalisering
Vragen van de leden Westerveld en Kathmann (beiden GroenLinks-PvdA) aan de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het emancipatiebeleid van Nederland en de rol van digitalisering (ingezonden 24 april 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Van Marum (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties),
mede namens de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 9 juli 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2024–2025, nr. 2268
Vraag 1
Welke concrete kansen en risico’s ziet u vanuit emancipatieperspectief met betrekking
tot het ontwikkelen en gebruiken van AI en algoritmen in zowel individuele als publieke-
en private toepassingen?
Antwoord 1
Het kabinet keurt iedere vorm van discriminatie af. Om discriminatie tegen te gaan
hanteert het kabinet een evenwichtige aanpak, waarbij benadrukt dient te worden dat
alle groepen in de samenleving hierin voor de overheid gelijk zijn. Vanuit emancipatieperspectief
ziet het kabinet zowel kansen als risico’s in de ontwikkeling en toepassing van AI.
AI kan bijdragen aan gelijke kansen, bijvoorbeeld door biasbewuste algoritmen in werving
of onderwijs. Maar AIsystemen en algoritmen kunnen ook (onbewuste) bias bevatten,
bijvoorbeeld doordat ze ontwikkeld zijn op basis van data die voornamelijk mannelijke
kenmerken weerspiegelt1, of waarin bepaalde groepen onvoldoende zijn vertegenwoordigd, waardoor deze systemen
mogelijk ook minder goed werken voor deze groepen. Een voorbeeld hiervan is het potentiële
effect van AI op lhbtqia+-ongelijkheid, dat uit een onderzoek van het Ministerie van
OCW naar voren kwam.2 Daarnaast bestaan er risico’s in specifieke toepassingen, zoals het gebruik van AI-gedreven
«uitkleedapps» onder leerlingen in het voortgezet onderwijs, wat schadelijk is voor
de veiligheid van met name meisjes.
Een ander risico is gelegen in de geringe vertegenwoordiging van vrouwen in ICT-beroepen.
In Europees verband heeft Nederland zich vastgelegd om toe te werken naar een groter
aantal ICT-specialisten met een groter aandeel vrouwen. In het meeste recente rapport
over het Digitaal Decennium gaf de Europese Commissie aan dat er in Nederland genderonevenwichtigheden
op dit gebied bestaan, omdat minder dan 25 procent van de werkende ICT-specialisten
vrouw is en gaf zij de aanbeveling om programma’s op te zetten om het aantal jongeren
(met name meisjes) dat belangstelling heeft voor ICT-studies of -loopbanen te vergroten.3 Recent heeft de Europese Commissie bij de Unie van Vaardigheden ook een strategisch
plan voor STEM-onderwijs voorgesteld met bijzondere aandacht voor meisjes. In de kabinetsreactie
is de aandacht hiervoor verwelkomd en is ook ingegaan op het Nederlandse beleid op
dit gebied.4 Zo is Nederland in 2025 bijvoorbeeld het Nationaal Groeifondsproject Techkwadraat
van start gegaan, waarin aandacht voor het betrekken van ondervertegenwoordigde groepen,
waaronder meisjes, een verplicht onderdeel is.5
Vraag 2
Deelt u de verwachting dat AI-systemen in Nederland genderbias en discriminatie kunnen
versterken?
Antwoord 2
Het is bekend dat bepaalde toepassingen van AI-systemen gevoelig kunnen zijn voor
vooringenomenheid (bias) en een risico op discriminatie met zich meebrengen. Enkele
voorbeelden hiervan zijn AI-systemen voor biometrische identificatie, voor het bepalen
van toelating tot onderwijs of beroepsopleidingen, voor werving en selectie op de
arbeidsmarkt en voor evaluatie van de kredietwaardigheid van personen. Dergelijke
toepassingen kunnen vertekende effecten geven met betrekking tot geslacht en discriminerend
zijn ten aanzien van vrouwen.
Hoewel AI-technologie dit risico in zich heeft, gebeurt er veel om dit te voorkomen.
De bewustwording over risico’s rondom genderbias en discriminatie bij het gebruik
van AI is bij gebruikers, experts en burgers in de afgelopen jaren toegenomen. De
verwachting is dat de AI-verordening verder zal bijdragen aan het voorkomen en terugdringen
van genderbias en discriminatie in AI-systemen. De AI-verordening deelt AI-systemen
in aan de hand van risico-categorieën. Afhankelijk van het risico, stelt de AI-verordening
eisen om deze risico’s te beperken. Voor (sommige) hoog-risico AI-systemen gelden
eisen met betrekking tot gebruikte datasets, waaronder een beoordeling van mogelijke
vooringenomenheid die kan leiden tot discriminatie.
Vraag 3
Hoe ziet u er op toe dat het toenemende gebruik van AI-toepassingen en algoritmes
bij publieke- en private organisaties genderbias en discriminatie niet versterken
en kunt u dwingend optreden als dit wel het geval is?
Antwoord 3
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft verschillende
instrumenten ontwikkeld die publieke en private organisaties kunnen ondersteunen bij
het toetsen van AI-systemen en algoritmen op mogelijke bias en discriminatie, zoals
de handreiking non-discriminatie by design en het Impact Assessment Mensenrechten
en Algoritmen (IAMA) (specifiek voor overheidsorganisaties). Het Algoritmekader voor
de overheid biedt een handzaam overzicht van kaders, maatregelen en hulpmiddelen om
overheidsorganisaties te ondersteunen bij verantwoorde ontwikkeling en inzet van AI-systemen
en algoritmes.6 In het Algoritmekader is expliciet aandacht voor mogelijke bias en discriminerende
effecten. Organisaties zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om ervoor te
zorgen dat ze handelen conform wetgeving en normen.
Bij signalen van of klachten over discriminatie door algoritmische en AI-toepassingen
kunnen toezichthouders optreden. Dit heeft zich in de afgelopen jaren ook een aantal
keer voorgedaan. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het College voor de Rechten
van de Mens (CRM) zien erop toe dat het handelen van publieke en private organisaties
niet in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming en non-discriminatiewetgeving.
De AP, het CRM en de procureur-generaal bij de Hoge Raad (PGHR), de voorzitter van
de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), het gerechtsbestuur van de
Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het gerechtsbestuur van het College van Beroep
voor het bedrijfsleven (CBb) zijn voor de AI-verordening vastgesteld als autoriteiten
voor de bescherming van grondrechten.7
Vraag 4
Welke lessen omtrent genderbias en discriminatie neemt u concreet mee uit eerdere
toepassingen van AI-systemen?
Antwoord 4
In het eerder genoemde Algoritmekader voor de overheid zijn enkele voorbeelden genoemd
van toepassingen die bias vertoonden en/of discriminerend waren.8 Het maken van indirect onderscheid is hierbij bijvoorbeeld een aandachtspunt. De
afgelopen jaren is duidelijk geworden dat selectiecriteria die neutraal lijken, in
combinatie met andere selectiecriteria, discriminerend kunnen uitpakken. Dit indirecte
onderscheid valt in vergelijking met direct onderscheid minder op en vraagt daarom
om extra zorgvuldige validatie. Hiertoe worden momenteel verschillende tools ontwikkeld
en methodes verkend.
Vraag 5
Hoe worden deze lessen betrokken bij de beleidsontwikkeling op het gebied van AI-gebruik
binnen de overheid?
Antwoord 5
De afgelopen twee jaar is op verschillende manieren gewerkt aan het vraagstuk van
validatie en biasdetectie bij het gebruik van algoritmen en AI-systemen binnen de
overheid. Dit gebeurt onder andere vanuit werkgroepen en bijeenkomsten met experts
uit het maatschappelijk middenveld, de wetenschap en de overheid. Ook wordt hieraan
gewerkt via innovatietrajecten die gericht zijn op technische oplossingen. Daarnaast
zijn instrumenten als het IAMA en de handreiking non-discriminatie by design ontwikkeld.
De eisen die de AI-verordening op dit punt stelt, waaronder eisen op het vlak van
AI-geletterdheid, zullen zorgen dat medewerkers binnen en buiten de overheid meer
kennis opdoen van AI-systemen en waar op te letten bij de toepassing van AI-systemen
om negatieve effecten – zoals discriminatie – te voorkomen.
Vraag 6
Hoe zorgt u ervoor dat de kennis over de impliciete discriminatoire werking van AI-toepassingen
en algoritmen binnen de overheid blijft groeien?
Antwoord 6
Eén van de taken van het Ministerie van BZK is het bijdragen aan het verantwoord gebruik
van AI binnen de overheid. Hieraan wordt invulling gegeven door het stellen van kaders,
het ondersteunen van overheden bij de implementatie van bestaande regels en het delen
van lessen en best practices, zoals hiervoor benoemd. Door op dit onderwerp als overheden
samen op te trekken moeten lessen niet beperkt blijven tot de organisatie waar deze
geleerd zijn, maar breed gedeeld worden zodat ongewenste effecten van AI-gebruik ook
elders worden voorkomen.
In het Algoritmekader is kennis over het zorgvuldig ontwikkelen en gebruik maken van
AI te vinden, waaronder het voorkomen van de mogelijke discriminatoire werking van
AI. Het eerder genoemde IAMA en de handreiking non-discriminatie by design zijn opgenomen,
maar ook hulpmiddelen die door andere organisaties zijn ontwikkeld als het «Toetsingskader
risicoprofilering – Normen tegen discriminatie op grond van ras en nationaliteit»
van het CRM. Het een en ander is ook uiteengezet in eerdere brieven aan uw Kamer over
dit onderwerp.9 Wanneer een overheidsorganisatie constateert dat een AI-systeem bevooroordeeld is
of discrimineert, kan het gebruik maken van het discriminatieprotocol voor AI en algoritmes10 dat is ontwikkeld naar aanleiding van de motie-Van Baarle11.
Kennis wordt ook op andere manieren verspreid, zoals door middel van opleidingen.
Het Leerplatform van de RijksAcademie voor Digitalisering en Informatisering Overheid
(RADIO) biedt een e-learning «Non-discriminatie in algoritmes en data».12 De online cursus «AI en ethiek»13 besteedt aandacht aan «onbewuste discriminatie», deze cursus is ook mede met hulp
van het Ministerie van BZK ontwikkeld. Tot slot is het waardevol om uw Kamer te wijzen
op de nieuwe «community of practice Digitale ethiek voor overheden», waar overheidsorganisaties
kennis en ervaringen delen over ethische vraagstukken, werkwijzen en instrumenten.14
Vraag 7
Op welke wijze worden de adviezen van de expertgroep Kunstmatige Intelligentie (2019)
meegenomen in de huidige en toekomstige werkwijze en beleidsontwikkeling van het kabinet?
Kunt u dit per advies toelichten?
Antwoord 7
De «High-Level Expert Group on AI» (AI HLEG) heeft adviezen uitgebracht15 over vereisten waaraan betrouwbare AI moet voldoen. Deze adviezen hebben een belangrijk
fundament gelegd voor de AI-verordening en zijn (deels) vertaald naar normen die in
de AI-verordening zijn opgenomen. Zo wordt in overweging 7 van de AI-verordening aangegeven
dat bij het opstellen van de regels voor (hoogrisico-)AI-systemen, en de bescherming
van grondrechten, gezondheid en veiligheid die deze regels moeten borgen, rekening
is gehouden met de ethische richtsnoeren van de AI HLEG.
Vraag 8
Welke concrete maatregelen kunt u nemen om de kwaliteit en representativiteit van
trainingsdata voor AI te doen toenemen en bent u van plan dit te normeren en reguleren?
Antwoord 8
In artikel 10, derde lid, van de AI-verordening zijn ten aanzien van trainingsdata
voor hoog-risico AI-systemen voorschriften opgenomen over de kwaliteit en representativiteit.
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de trainingsdata ligt in eerste instantie
bij aanbieders van AI-systemen. De nog aan te wijzen markttoezichthouder(s) zal straks
toezien op naleving van de AI-verordening. Het CRM is, net als de overige in antwoord
3 genoemde instanties, aangewezen als grondrechtenautoriteit in de zin van de AI-verordening,
gelet op zijn rol als nationaal instituut voor de rechten van de mens en als gelijkebehandelingsorgaan.
Het CRM krijgt als grondrechtenautoriteit op grond van de AI-verordening aanvullende
bevoegdheden om de bestaande taken effectief uit te kunnen voeren, zoals het opvragen
en inzien van documentatie en de markttoezichtautoriteit vragen om het AI-systeem
te mogen testen. Daarnaast worden de grondrechtenautoriteiten bij ernstige incidenten
geïnformeerd.
Tot slot geeft het Ministerie van BZK via het Algoritmekader overheidsorganisaties
handvatten om algoritmes en AI zorgvuldig in te zetten, zo ook over het controleren
van de kwaliteit van data.16 Ook in de recente «Overheidsbrede handreiking generatieve AI» wordt aandacht gevraagd
voor ethische aspecten rondom (trainings)data om zo discriminatoire effecten te voorkomen.17
Vraag 9
Op welke manier gaat u zich inzetten om ongelijkheden bij het gebruik van AI-systemen
te voorkomen en wat vraagt dit van de samenwerking van Nederland met de andere EU-lidstaten?
Antwoord 9
De eerder genoemde AI-verordening zorgt voor een gelijk speelveld voor de ontwikkeling
en het gebruik van AI-systemen binnen de Europese Unie (EU). In EU-verband wordt rond
dit onderwerp goed samengewerkt. Het kabinet neemt hierin ook een actieve rol, onder
meer door de Nederlandse ervaringen met het eerder genoemde IAMA te delen en te participeren
in de initiatieven om te komen tot standaarden voor het ontwikkelen en gebruiken van
AI-systemen, bijvoorbeeld via deelname aan de Europese AI Board.
Vraag 10
Wat is de rol van Nederland in het ontwikkelen van ethische en niet-discriminatoire
AI-systemen en hoe gaat u hier richting aan geven bij de ontwikkelingen rondom de
nationale AI-fabriek?
Antwoord 10
Binnen de Europese AI-fabrieken worden initiatieven gestimuleerd voor verantwoorde
en transparante AI-ontwikkeling. Dit omvat het ontwikkelen en testen van AI-modellen,
die voldoen aan bestaande wet- en regelgeving waaronder non-discriminatiewetgeving,
aan nieuwe vereisten die de AI-verordening stelt en standaarden die uitlegbaar en
begrijpelijk zijn voor gebruikers. Dit zal ook het geval zijn voor de in Nederland
voorziene AI-fabriek. De kennis en ervaring die de Nederlandse overheid heeft opgedaan
met bijvoorbeeld het toepasbaar maken van wet- en regelgeving in het Algoritmekader,
zie het antwoord op vraag 6, of met audits worden in de AI-fabriek verder geoperationaliseerd.
Vraag 11
Welke expertise betrekt u bij de ontwikkeling van de nationale AI-fabriek om te waarborgen
dat Nederlandse AI-modellen voldoen aan wettelijke en ethische kaders en welke wettelijke
en ethische kaders stelt u daaraan?
Antwoord 11
Onderdeel van de AI-fabriek is een kenniscentrum om aanvragers van rekencapaciteit
te ondersteunen. In dat kenniscentrum zullen AI-experts werken, maar vanzelfsprekend
ook experts op het snijvlak van techniek, wet- en regelgeving en ethiek die kunnen
adviseren over verantwoorde inzet. Het kabinet investeert in de AI-fabriek, juist
om deze technologie op onze voorwaarden in te kunnen zetten.
Vraag 12
Stelt de overheid zelf proactief betrouwbare en representatieve data beschikbaar voor
het ontwikkelen van ethische AI-toepassingen door Nederlandse en Europese leveranciers?
Zo ja, kunt u toelichten om welke data het gaat?
Antwoord 12
Het actief beschikbaar stellen van betrouwbare, toegankelijke en representatieve data
is een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van ethische AI-toepassingen. De
overheid vervult hierin een faciliterende en kaderstellende rol, in samenwerking met
publieke en private partners op nationaal en Europees niveau. Op data.overheid.nl
zijn op dit moment meer dan 20.000 open datasets te vinden. Het uitgangspunt van het
kabinet is dat alle open data die door Nederlandse overheden gepubliceerd wordt, geschikt
is voor het ontwikkelen van ethische AI-toepassingen. Deze data wordt niet proactief
beschikbaar gesteld specifiek voor het ontwikkelen van ethische AI-toepassingen door
Nederlandse en Europese leveranciers. In beginsel is open data immers rechtenvrij
en bevat het geen persoonsgegevens, waardoor het wel voor dit doel ingezet kan worden.
Nederland werkt actief mee aan de ontwikkeling van sectorale Europese dataspaces (zoals
voor zorg, energie en landbouw), die onder meer betrouwbare en controleerbare data-infrastructuren
bieden. Ook wordt gewerkt aan het Centre for Data Sharing & Cloud, het Nederlandse
kennisnetwerk dat vrijwillige datadeling binnen en tussen sectoren bevordert, en het
Nationaal Groeifonds. Het Nationaal Groeifonds is een katalysator geweest voor de
ontwikkeling van data-ecosystemen in Nederland. In de eerste ronde financierde het
Groeifonds Health-RI, een project dat het gebruik van gezondheidsdata stimuleert.
In de tweede ronde financierde het Groeifonds Digitale Infrastructuur Logistiek (DIL),
dat betrouwbare datadeling in de logistieke sector mogelijk maakt. Evenals Dutch Metropolitan
Innovations (DMI), dat data-uitwisseling voor (stedelijke) mobiliteit, openbare ruimte
en huisvesting faciliteert.
De Nederlandse overheid stelt, onder andere via PDOK, data.overheid.nl en Statline,
hoogwaardige open data ter beschikking die allemaal via gecontroleerde metadatering
machine-leesbaar en laagdrempelig beschikbaar zijn voor iedereen binnen en buiten
Nederland (FAIR), en daarmee ook voor AI-toepassingen. Deze geanonimiseerde data is
veilig te gebruiken ten aanzien van privacy. Zo stellen de ministeries van Economische
Zaken (EZ), Klimaat en Groene Groei (KGG), en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur (LVVN), en organisaties binnen het concern open data proactief beschikbaar
en kan deze data worden gebruikt voor dit doel. Specifiek heeft het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) tot taak het van overheidswege verrichten van statistisch
onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van
de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken. Daarmee is het CBS een
belangrijke leverancier van hoogwaardige open data. Daarbij worden vele thema’s bestreken.
Een van die thema’s is emancipatie. Aangezien de open data vrijelijk te downloaden
en te gebruiken is, is het niet mogelijk bij te houden welke data waarvoor wordt gebruikt.
Bij het beschikbaar stellen van data wordt zorgvuldig aandacht besteed aan ethische
randvoorwaarden, zoals het waarborgen van privacy en gegevensbescherming (volgens
de AVG), het voorkomen van bias en het bevorderen van representativiteit van datasets,
en transparantie over herkomst, kwaliteit en beperkingen van data.
Vraag 13
Op welke manier bent u van plan om de Routekaart voor Vrouwenrechten toe te passen
in het nationaal beleid?
Antwoord 13
In de kabinetsappreciatie over de nieuwe initiatieven van het Commissie Werkprogramma
2025 is medegedeeld dat het kabinet de roadmap voor vrouwenrechten verwelkomt.18 Het kabinet ziet graag verdere inspanningen die nodig zijn om de kabinetsbrede prioriteiten
voor het Nederlands emancipatiebeleid te realiseren. Daarom worden de doelen uit de
roadmap betrokken bij de uitwerking van de emancipatieprioriteiten «iedereen moet
veilig kunnen zijn» en «iedereen moet kunnen meedoen», zie ook het antwoord op vraag
14.19
Vraag 14
Hoe rijmen de voorgenomen bezuinigingen op het gebied van emancipatie met de groeiende
uitdagingen met betrekking tot vrouwenrechten en rechten van lhtbiqia+ personen?
Antwoord 13
In het regeerprogramma zijn er keuzes gemaakt om de overheidsfinanciën gezond te houden.
Deze bezuiniging daalt ook neer op het emancipatiedomein. Dit betekent dat vanuit
emancipatie wordt ingezet op onderwerpen waar de kans op succes het grootst is. Het
kabinet stelt daarom twee prioriteiten: «iedereen moet veilig kunnen zijn» en «iedereen
moet volwaardig kunnen meedoen».20
Het effect van de voorgenomen bezuinigingen op het beschikbare subsidiebudget voor
emancipatie is klein en lopende subsidies worden niet beïnvloed door de voorgenomen
bezuinigingen.
Vraag 15
Op welke manier verwacht u dat de Routekaart voor Vrouwenrechten gaat bijdragen aan
gendergelijkheid in de Europese lidstaten die achterlopen op het Europees gemiddelde?
Antwoord 15
De roadmap dient als startschot voor de consultatie voor de nieuwe Europese strategie
voor gendergelijkheid, die naar verwachting begin 2026 wordt gepubliceerd. Dit Europese
beleidskader en mogelijk daaruit voortvloeiende wetsvoorstellen zijn EU-breed toepasbaar
en helpen daardoor ook andere landen vooruit. De vorige strategie heeft ook in Nederland
geleid tot concrete wetgeving op bijvoorbeeld het terrein van loontransparantie.
Vraag 16
Deelt u de zorgen dat gendergelijkheid in enkele EU-lidstaten, waaronder Hongarije
en Polen, steeds verder achterop raakt?
Antwoord 16
Het kabinet maakt zich zorgen over de inperking van de rechten van vrouwen en lhbtqia+
personen, ook in Europa. Samen met de Minister van Buitenlandse Zaken zet de Staatssecretaris
van OCW zich daarom structureel in om de fundamentele rechten en vrijheden in de EU
te beschermen.21 Het kabinet vindt de recente anti-lhbtqia+-wetswijzigingen die zijn aangenomen in
Hongarije zeer zorgelijk en heeft deze zorgen en afkeuring reeds op verschillende
manieren overgebracht.22
Nederland heeft, namens achttien lidstaten, tijdens de informele EPSCO-gelijkheid
van 16 april jl. een verklaring afgelegd waarin deze zorg scherp wordt geuit. Daarnaast
heeft Nederland het initiatief genomen voor een tweede verklaring richting de Raad
Algemene Zaken van 27 mei jl., die door twintig lidstaten is ondertekend.23 Hierin wordt Hongarije expliciet opgeroepen deze discriminerende wetgeving te herzien.
Ook wordt de Europese Commissie verzocht volledig gebruik te maken van de rechtsstaatinstrumenten
die zij ter beschikking heeft.
Vraag 17
Bent u het ermee eens dat de situatie van Roma in de EU zorgwekkend is?
Antwoord 17
Ja. Dit blijkt ook uit recentelijk onderzoek van het FRA (European Union Agency for
Fundamental Rights).24
Vraag 18
Zou u nader kunnen toelichten in hoeverre de huidige beleidsmaatregelen ter bevordering
van de gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma en Sinti effectief is gebleken?
Antwoord 18
De maatschappelijke positie van Sinti en Roma in Nederland is nog altijd kwetsbaar.
Zo zijn Sinti en Roma in het hoger onderwijs ondervertegenwoordigd, is de arbeidsmarktparticipatie
relatief laag en ervaren zij op veel gebieden discriminatie. Dit blijkt uit de Monitor
Sociale Inclusie 2023 naar de woon- en leefomstandigheden van Sinti en Roma in Nederland
waarover uw Kamer op 5 juni 2024 is geïnformeerd.
Tegelijkertijd zijn de resultaten ook hoopvol op terreinen als onderwijs en de rol
van jongeren en jonge Sinti en Roma ouders. Zo benoemen professionals in de Monitor
een voorzichtige stijging in het onderwijsniveau van Sinti en Roma kinderen. Jonge
ouders, die zelf volledig onderwijs hebben genoten, spelen daar een belangrijke rol
in. Deze voorzichtige ontwikkeling in het onderwijsniveau kan volgens de onderzoekers
voor de Sinti en Roma op termijn doorwerken in andere levensdomeinen.
Vraag 19
Zou u tevens nader kunnen toelichten in hoeverre verdere inspanningen vereist zijn
ter bevordering van de gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma en Sinti?
Antwoord 19
Om de maatschappelijke positie van Sinti en Roma te verbeteren hanteert Nederland,
in lijn met het strategisch EU-kader, een generieke beleidsaanpak, aangevuld met specifieke
maatregelen daar waar nodig. Op 5 juni 2024 is er een overzicht van dit beleid als
bijlage van de Monitor met uw Kamer gedeeld. Om de posities van Sinti en Roma te verbeteren
is onverminderd en langdurige inzet van vele partijen cruciaal.
Vraag 20
Zou u nader kunnen toelichten welke concrete maatregelen u neemt om de weerbaarheid
van jonge mannen te vergroten met betrekking tot desinformatie en schadelijke wereldbeelden,
zoals die gedeeld worden in de «manosphere»?
Antwoord 20
Het kabinet zet in op de aanpak van desinformatie binnen de Rijksbrede strategie effectieve
aanpak desinformatie.25 Deze aanpak wordt gecoördineerd door het Ministerie van BZK. Binnen de aanpak zijn
maatregelen opgenomen voor zowel het aanpakken van de verspreiders en verspreiding
van desinformatie, als maatregelen die bijdragen aan het versterken van de weerbaarheid
van leerlingen en burgers tegen desinformatie. Als onderdeel van de strategie financiert
het Ministerie van OCW het Netwerk Mediawijsheid. Netwerk Mediawijsheid heeft vier
maatschappelijke opgaven geïdentificeerd: (1) plezier, grip en profijt bij een leven
in media, (2) digitale balans, (3) samen sociaal online en (4) weerbaarheid tegen
desinformatie. Ook zet het kabinet in op digitale weerbaarheid door in het onderwijs
aandacht te besteden aan digitale geletterdheid en burgerschap. De conceptkerndoelen
die dit jaar voor beide leergebieden zijn gepubliceerd, schrijven scholen voor om
aandacht te besteden aan de omgang met digitale media en de online identiteit van
leerlingen.26 Daarnaast wil het kabinet discriminerende, racistische en haatdragende uitingen online
tegengaan en voorkomen. Daarom komt de Minister van BZK nog voor de zomer met het
plan van aanpak tegen online discriminatie, racisme en hate speech. Tevens loopt er
vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een opdracht voor
het opzetten van een samenwerkingsverband over de online sociale norm aan Netwerk
Mediawijsheid en Diversion. In deze pilot werken jongeren op lokaal niveau verschillende
interventies uit gericht op het tegengaan van online discriminatie, hate speech, radicalisering
en polarisatie. Deze pilot zal naar verwachting aan het einde van het jaar worden
afgerond. Ten slotte erkent het kabinet het belang van bewustwording en het aanpakken
van ongelijkheid en schadelijke stereotypen. In het plan van aanpak «Stop femicide!»
is aangekondigd dat – in aanvulling op het bestaande emancipatiebeleid – een mannenalliantie
opgericht zal worden door de Staatssecretaris van OCW. Het streven is dat de alliantie
begin 2026 is opgericht.
Vraag 21
Welke bewezen effectieve methoden zijn er om online radicalisering te voorkomen?
Antwoord 21
Daarnaast is een preventieve aanpak van belang, zoals genoemd in diverse onderzoeken
naar online radicalisering.27 Het Ministerie van SZW heeft recent een inventarisatie laten uitvoeren van lokale
interventies ter preventie van radicalisering en polarisatie, en hun bewezen effectiviteit.28 Dit rapport besteedt ook aandacht aan bewezen effectieve interventies gericht op
het versterken van digitale weerbaarheid en mediawijsheid. Een voorbeeld hiervan is
het lesprogramma «Under Pressure»voor jongeren. Deze methode richt zich op democratisch burgerschap en het weerbaar
maken tegen desinformatie, en is in opdracht van het Ministerie van SZW en de NCTV
geëvalueerd.29 Daarnaast zijn er verschillende lokale interventies gericht op digitale weerbaarheid
gefaciliteerd en geëvalueerd vanuit de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving.
De resultaten van deze evaluaties komen na afronding van de pilotfase van het programma
eind 2025 online beschikbaar. De aankomende periode zal de staatsecretaris Participatie
en Integratie via de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving verder investeren
in de ontwikkeling en evaluatie van interventies om radicalisering te voorkomen, met
speciale aandacht voor de rol van online.
Vraag 22
Met welke publieke- en private partners werkt u samen om deze methoden toe te passen
en jonge mannen handvatten te bieden in de online wereld?
Antwoord 22
De Minister van Justitie en Veiligheid werkt samen met een online platform om de eerder
genoemde ReDirect methode als pilot toe te passen. Deze methode is niet uitsluitend
gericht op jonge mannen, maar op alle internetgebruikers van dit platform. In de Voortgangsbrief
Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content wordt deze
ReDirect pilot verder toegelicht, evenals de ambitie deze methode in samenwerking
met meerdere online platforms te implementeren.30
Ten aanzien van het versterken van digitale weerbaarheid en mediawijsheid is er een
belangrijke rol weggelegd voor gemeenten. De ministeries van Justitie en Veiligheid
(JenV) en SZW ondersteunen vanuit de Versterkingsgelden verschillende interventies
op lokaal niveau gericht op het vergroten van digitale weerbaarheid onder jongeren.
Via deze gelden kunnen gemeenten projecten financieren die jongeren leren zorgwekkende
online content en de mechanismen hieronder beter te herkennen. Hierbij wordt ook samengewerkt
met andere lokale partners, zoals maatschappelijke organisaties en jongerenwerkers,
die bijvoorbeeld via online activiteiten in contact kunnen komen met lastig te bereiken
jongeren. Verder heeft het Ministerie van SZW in 2022 en 2023 verschillende Decentrale
Uitkeringen verstrekt aan gemeenten voor het uitvoeren van interventies gericht op
het versterken van digitale weerbaarheid onder jongeren. Deze inzet zal middels de
Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving worden voortgezet.
Vraag 23
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Antwoord 23
Ja. De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van Marum, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.