Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over screening in de pleegzorg
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contract) aan de Staatssecretarissen van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over screening in de pleegzorg (ingezonden 21 mei 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Tielen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
7 juli 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2399.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2024:4759)1, waarin de rechter prejudiciële vragen stelt aan de Hoge Raad over de toepassing
en mogelijke tekortkomingen van de Jeugdwet, specifiek in relatie tot de screening
van pleeggezinnen?2 Kunt u deze prejudiciële vragen beantwoorden die opgesomd staan in r.o. 2.11 en 2.12?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Via een prejudiciële vraag kunnen rechters een
rechtsvraag aan de Hoge Raad stellen over de uitleg van een rechtsregel. Het is dan
ook de taak van de Hoge Raad om deze prejudiciële vragen te beantwoorden en niet aan
mij.
Vraag 2
Bent u van mening dat het mogelijk is om een kind toch in een pleeggezin te plaatsen
als geen pleegzorgscreening heeft plaatsgevonden, die screening niet positief is of
wanneer de pleegzorgaanbieder tot de slotsom komt dat de plaatsing grote veiligheidsrisico’s
voor een kind met zich brengt en daarom geen verantwoordelijkheid voor die plaatsing
wil dragen?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Antwoord 2
Om pleegouder te worden, moet een persoon voldoen aan de criteria uit artikel 5.1,
eerste lid van de Jeugdwet:
– de pleegouder moet minstens 21 jaar oud zijn;
– de pleegouder begeleidt geen andere pleegouders;
– de pleegouder heeft met goed gevolg een door de pleegzorgaanbieder aangeboden voorbereidings-
en selectietraject afgerond; en
– de pleegouder beschikt over een Verklaring van Geen Bezwaar (hierna: VGB), die is
afgegeven door de Raad voor de Kinderbescherming.
Bij netwerkpleegzorg kan het soms voorkomen dat een pleegkind al in een gezin woont,
bijvoorbeeld bij een opa of oma, voordat officieel een pleegcontract is ondertekend.
In deze situaties geldt de uitzondering van artikel 5.1, derde lid van de Jeugdwet:
binnen 13 weken na het sluiten van het pleegcontract, moet alsnog aan de voorgeschreven
wettelijke vereisten worden voldaan. Voorwaarde is wel dat een pleegzorgaanbieder
van mening moet zijn dat de pleegouder een passende en veilige plek kan aanbieden
aan het pleegkind. Zodra tijdens de periode blijkt dat niet aan de vereisten zal worden
voldaan, kan de pleegzorgaanbieder per direct het pleegcontract beëindigen.
Bij het beantwoorden van deze vragen is het van belang om te benadrukken dat in Nederland
veel kinderen worden opgevangen door familieleden of bekenden wanneer thuis wonen
(tijdelijk) niet mogelijk is. Als er (nog) geen formele jeugdhulp- of pleegzorgorganisatie
bij betrokken is, wordt dit niet als formele pleegzorg beschouwd in de zin van artikel 5.1
van de Jeugdwet. Bij de beantwoording van deze vragen, ga ik uit van de situatie waar
sprake is van formele pleegzorg, zoals omschreven in de Jeugdwet.
Vraag 3
Kan het zo zijn dat rechters geen zelfstandige toets doen op grond van artikel 5.1
jeugdwet gezien de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad? Hoe kijkt u naar de rol van
de kinderrechter als het gaat om pleegzorgscreening en artikel 5.1 Jeugdwet?
Antwoord 3
Een pleegzorgaanbieder kan een contract sluiten met een pleegouder, wanneer de pleegouder
voldoet aan de voorwaarden uit artikel 5.1 van de Jeugdwet. Het artikel geeft dus
geen zelfstandige rol aan de rechter.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat kinderen geplaatst kunnen worden in
pleeggezinnen als de screening niet juist of op orde is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Het is wenselijk dat de screening van pleegouders op orde is. Er zijn echter situaties
denkbaar, waarbij het in het belang van de kinderen is dat zij verblijven bij aspirant-pleegouders
waarvan de screening nog niet is afgerond. Bijvoorbeeld in de situatie zoals omschreven
in antwoord 3, waarbij een kind al tijdelijk woont bij een opa of oma, voordat de
pleegzorg is geformaliseerd. In zulke situaties kan het onwenselijk zijn om een kind
hier weg te halen. Artikel 5.1, derde lid van de Jeugdwet biedt deze mogelijkheid.
Ook kunnen pleegzorgaanbieders zelf extra voorwaarden verbinden aan de plaatsing,
zoals het volgen van een extra training of psycho-educatie voor pleegouders.
Vraag 5
Deelt u de zorg van de kinderrechter dat er mogelijk hiaten bestaan in de wetgeving
of toepassing daarvan, die kunnen leiden tot onvoldoende waarborging van de veiligheid
van pleegkinderen?4 Zo ja, welke maatregelen acht u noodzakelijk? Zo nee, kunt u dit nader toelichten?
Antwoord 5
Ik wacht de beoordeling van de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad af, voordat ik
besluit of ik eventuele maatregelen moet nemen.
Vraag 6
Bent u op de hoogte van de bevindingen uit het Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ)-rapport over Enver (mei 2025), waarin wordt geconcludeerd dat Enver niet of
grotendeels niet voldoet aan acht van de negen getoetste normen, waaronder die voor
screening, dossiervoering, veiligheid en risicotaxatie?5
Antwoord 6
Ja.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u het feit dat in 10 van de 19 onderzochte dossiers, dus bij meer dan
de helft, bij Enver de screeningsverslagen ontbraken of incompleet waren, en dat bij
nieuwe inwonenden in pleeggezinnen geen Verklaring van Geen Bezwaar werd opgevraagd?
Acht u dit in strijd met artikel 5.1 Jeugdwet?
Antwoord 7
Vooropgesteld: aspirant-pleegouders dienen voorafgaand aan een plaatsing over een
Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) te beschikken. In het geval van een netwerkplaatsing
moet dit zo snel mogelijk plaatsvinden. Een VGB is een justitiële screening waarbij
de Raad voor de Kinderbescherming het Justitieel Documentatie Systeem en het eigen
archief raadpleegt. De pleegzorgorganisatie doet vervolgens een pleegouderonderzoek
waarin wordt beoordeeld of het pleeggezin geschikt is om een pleegkind te verzorgen
en op te voeden. Bij de komst van nieuwe inwonenden in een pleeggezin die 12 jaar
of ouder zijn, met uitzondering van pleegkinderen, is ook een nieuwe VGB vereist.
De IGJ constateerde dat de onderzochte dossiers van Enver niet op orde zijn. Er ontbraken
(her-)screeningsverslagen, het was onduidelijk of risico’s voldoende in kaart zijn
gebracht en of hier een gestructureerde methodiek voor gebruikt is. De IGJ ziet erop
toe dat Enver de dossiervoering verbetert en daarmee voldoet aan de door de wet gestelde
voorwaarden.
Vraag 8
Welke stappen gaat u ondernemen voor de pleegkinderen die nu geplaatst zijn bij een
pleeggezin waar de screening niet afdoende op orde is? En welke stappen gaat u ondernemen
richting de ouders waarvan de kinderen geplaatst zijn in pleeggezinnen waar de screening
niet afdoende op orde is?
Antwoord 8
De IGJ heeft verbetermaatregelen geformuleerd voor Enver. Zo verwacht de IGJ dat nieuwe
en/of aanvullende screening bij veranderende omstandigheden, zoals bij bijplaatsing
van een pleegkind in een pleeggezin, navolgbaar wordt vastgelegd in het dossier. De
IGJ verwacht ook van Enver dat ze de aanvraagprocedure omtrent een VGB aanpast in
lijn met de Jeugdwet (artikel 5.1) en ook een VGB aanvraagt bij de komst van nieuwe
inwonenden.6
Omdat het verscherpt toezicht loopt, doet de IGJ geen uitspraken over de concrete
maatregelen die Enver onderneemt. Gedurende het verscherpt toezicht houdt de IGJ nauwlettend
in de gaten hoe Enver de verbeteringen in de organisatie gaat doorvoeren. Verder verwijs
ik u naar het antwoord op vraag 9.
Vraag 9
Welke concrete stappen heeft u reeds ondernomen of gaat u ondernemen om te waarborgen
dat alle pleegzorgaanbieders vanaf nu voldoen aan de wettelijke eisen voor screening
en herbeoordeling van pleeggezinnen? Hoe gaat u dat toetsen en volgen?
Antwoord 9
Pleegzorgaanbieders dragen zorg voor zorgvuldige screening van pleegouders. Daarvoor
richten zij hun screeningsprotocol in aan de hand van het landelijke Kwaliteitskader
Voorbereiding en Screening Pleegzorg,7 waar Jeugdzorg Nederland eigenaar van is. Dit kwaliteitskader is door pleegzorgaanbieders
gezamenlijk opgesteld met als doel om duidelijkheid, transparantie en eenduidigheid
te brengen in het proces van voorbereiding en screening in de pleegzorg. Vanwege de
vreselijke gebeurtenissen in het pleeggezin in Vlaardingen, heeft Jeugdzorg Nederland
besloten de evaluatie van dit kwaliteitskader te vervroegen. Deze evaluatie loopt
inmiddels. Hierbij kijkt Jeugdzorg Nederland in elk geval hoe betere afspraken gemaakt
kunnen worden over (her)screening van pleegouders, in welke gevallen het mogelijk
zou moeten zijn om een pleegzorgcontract te beëindigen en hoe de screening van netwerkpleegouders
zo veel mogelijk gelijkgetrokken kan worden aan bestandspleegouders. Jeugdzorg Nederland
streeft ernaar een nieuwe versie van het Kwaliteitskader dit najaar gereed te hebben.
Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
In aanvulling hierop zijn de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik – in samenwerking
met de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg Nederland – gestart met een verkenning
naar de wenselijkheid van continue (justitiële) of periodieke screening van pleegouders.
Hierbij wordt ook gekeken naar de wens van de Raad voor de Kinderbescherming om een
Verklaring van Geen Bezwaar in te kunnen trekken en/of een geldigheidsduur van een
afgegeven VGB vast te stellen. Wij verwachten uw Kamer aan het eind van dit jaar hierover
te informeren, in vervolg op de Kamerbrief van 19 juni jl.8
Vraag 10
In de beantwoording van de vragen van het lid Bruyning, vastgelegd in «Aanhangsel
van de handelingen 1533 van 4 maart 2025»9, stelt u dat de WSS 3300 dossiers heeft doorgelicht en concludeerde dat er «geen
reden tot zorg» was ten aanzien van de veiligheid; kunt u toelichten op welke wijze
deze dossiers zijn onderzocht, of hierbij de volledigheid en betrouwbaarheid van de
screeningsinformatie is getoetst, en hoe u de waarde van deze conclusie beoordeelt
tegen de achtergrond van de gebrekkige screening bij Enver?
Antwoord 10
Door de WSS is een toets gedaan op de 3.300 dossiers waar sprake is van plaatsing
in een pleeggezin of gezinshuis. Daarbij is getoetst of er sprake was van een actueel
gesprek met het kind alleen, een recente veiligheidsbeoordeling en een recente multidisciplinaire
casuïstiekbespreking. Daar waar uit de toets naar voren kwam dat het zicht op de veiligheid
onvoldoende navolgbaar was, hebben de betrokken gedragswetenschapper en jeugdbeschermer
opnieuw en veiligheidsbeoordeling gedaan.
De toets die door de WSS is gedaan ziet op enkele specifieke indicatoren op een specifiek
moment. Op basis van die indicatoren, is volgens de WSS geen aanwijzing naar voren
gekomen dat destijds het zicht op veiligheid in het geding was. WSS heeft aangegeven
de toets op risicofactoren nu ieder kwartaal te herhalen. Indien er sprake is van
onvoldoende navolgbaar zicht op de veiligheid wordt dan extra inzet gepleegd. WSS
heeft aangegeven dat aanvullende maatregelen worden genomen in een beperkt aantal
situaties. De IGJ en IJenV
hebben recent toezicht uitgevoerd bij de WSS waarin onder andere is gekeken in welke
mate erin wordt geslaagd te zorgen voor tijdig passende bescherming of begeleiding
en hulp.10 Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 12.
Vraag 11
Hoe kijkt u naar de situatie dat uit de 3300 dossiers van WSS11 geen zorgelijke situaties naar voren gekomen zijn met betrekking tot Enver? Kunt
u het antwoord nader toelichten? Bent u van mening dat het fundamenteel misgaat in
de jeugdbeschermingsketen? Zo ja, wat gaat er dan mis volgens u?
Antwoord 11
De WSS heeft een toets uitgevoerd op basis van de risicofactoren, zoals bij vraag
10 is omschreven. De WSS heeft niet specifiek getoetst op betrokkenheid van Enver,
maar op alle pleegzorgaanbieders die betrokken zijn of waren bij de betreffende 3.300
maatregelen.
De Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik zien en erkennen de zorgen over de jeugdbeschermingsketen.
Om die reden is er de afgelopen jaren stevig ingezet op verbeteringen en werken we
aan een stelselwijziging in de uitwerking van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming,
waarover recent aan uw Kamer is gerapporteerd.12
Vraag 12
Hoe controleren de gecertificeerde instellingen de pleegzorgplaatsing en welke organisatie
is verantwoordelijk voor de toetsing op grond van artikel 5.1 Jeugdwet?
Antwoord 12
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, stelt artikel 5.1 van de Jeugdwet
voorwaarden wanneer een pleegzorgaanbieder een contract kan sluiten met een pleegouder.
Er is geen aparte (toetsende) rol voor een rechter of gecertificeerde instelling.
In het geval er sprake is van een gedwongen kader is de pleegzorgorganisatie verantwoordelijk
voor een veilig opvoedklimaat in het pleeggezin. De gecertificeerde instelling is
verantwoordelijk voor de veiligheid van het pleegkind.
Vraag 13
Kunt u gedetailleerd beschrijven welke concrete stappen genomen zijn naar aanleiding
van de signaalbrief toezicht jeugdbeschermingsketen?13 Kunt u begrijpen dat ouders en kinderen weinig vertrouwen meer hebben in de overheid
naar aanleiding van alle noodklokken die geluid zijn omtrent de jeugdzorg?
Antwoord 13
De Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik onderkennen dat er zorgen bestaan over
de jeugdbeschermingsketen.
Sinds de signaalbrief van de inspecties van 9 september 2022 is er daarom stevig ingezet
op verbeteringen van de jeugdbeschermingsketen. Hier zijn we uitgebreid op ingegaan
in de verschillende (voortgangs)brieven in 2022, 2023, 2024 en 2025.14 Zo is ingezet op het verlagen van de werkdruk binnen de gecertificeerde instellingen
door onder andere de invoering van het landelijk tarief en de zij-instroomregeling.
Dit heeft geresulteerd in een verlaging van de werkdruk naar
een gemiddelde van 12 kinderen per jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder, op peildatum
1 april 2025.15 Ten tijde van de signaalbrief was dit nog 17,1 kinderen r jeugdbeschermer/jeugdreclasseerder.
Daarnaast wordt gewerkt aan het wetsvoorstel dat tot doel heeft de rechtsbescherming
voor ouders en kinderen in de jeugdbescherming te verbeteren. Het streven is om het
wetsvoorstel dit najaar ter advisering voor te leggen aan de Raad van State.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.