Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 586 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafvordering in verband met het vervangen van de recidiveregeling ernstige verkeersdelicten en het invoeren van diverse maatregelen die zijn gericht op een betere aanpak van rijden onder invloed (Wet verbetering aanpak rijden onder invloed)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 9 juli 2025
I. Algemeen deel
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
voor Justitie en Veiligheid over het voorliggende wetsvoorstel. Ik dank de leden van
de verschillende fracties voor de door hen gestelde vragen, die ik in het hiernavolgende
graag, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, beantwoord. Deze
vragen stellen mij in de gelegenheid een aantal aspecten van dit wetsvoorstel nader
te verduidelijken en van een nadere onderbouwing te voorzien. Aldus hoop ik ook eventuele
bedenkingen bij de leden van de fracties die nog niet op alle punten van het wetsvoorstel
zijn overtuigd, te kunnen wegnemen. Bij de beantwoording is de indeling van het verslag
zo veel mogelijk gevolgd. Een aantal vragen die sterk met elkaar zijn verbonden is
evenwel gezamenlijk beantwoord, om onnodige herhalingen te voorkomen.
De leden van de PVV-fractie geven aan te hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Zij hebben hierover nog enkele vragen.
Het verheugt mij dat de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie – die met belangstelling
hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel – de mening delen dat bestuurders
die onder invloed van alcohol en/of drugs gaan rijden of van wie de rijbevoegdheid
is ontzegd, hard aangepakt moeten worden. Deze leden stippen aan dat dit wetsvoorstel
een aanvulling vormt op de per 1 januari 2020 in werking getreden Wet aanscherping
strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten (Stb. 2019, 413) en vragen in hoeverre die wet effectief is in het tegengaan van het rijden onder
invloed. Graag ga ik hieronder in paragraaf 1 op deze vraag in, mede in reactie op
een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover
nog enkele vragen gesteld en opmerkingen gemaakt.
De leden van de NSC-fractie merken op met belangstelling kennis te hebben genomen
van het wetsvoorstel en de bijbehorende stukken. Het doet mij deugd dat deze leden
het belang van het versterken van de aanpak van rijden onder invloed onderschrijven.
Deze leden hebben nog een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie geven aan de regering te danken voor het wetsvoorstel.
In deze nota naar aanleiding van het verslag ga ik graag nader in op de vragen die
deze leden nog hebben over de consequenties van het wetsvoorstel voor de uitvoering.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hier
geen vragen over.
Met de leden van de CDA-fractie, die hebben aangegeven te hebben kennisgenomen van
het wetsvoorstel, ben ik van mening dat een effectieve aanpak voor rijden onder invloed
van groot belang is, zowel om de verkeersveiligheid te waarborgen, alsook om de personen
die onder invloed rijden op een passende en effectieve manier te sanctioneren. Deze
leden merken op het zorgwekkend te vinden dat er sprake is van een toename van rijden
onder invloed en van de aantallen ernstig verkeersgewonden en verkeersdoden. Zij maken
van de gelegenheid gebruik om nog enkele vragen te stellen.
De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen en steunen een effectievere
aanpak van rijden onder invloed. De enkele vragen die zij nog hebben, voorzie ik in
het navolgende graag van een antwoord.
Tot slot doet het mij genoegen dat de leden van de SGP-fractie met belangstelling
hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderstrepen dat de praktijk
noodzaakt tot een strengere aanpak van rijden onder invloed en geven aan nog enkele
vragen te hebben over het voorliggende voorstel.
1. Inleiding
De leden van de PVV-fractie vragen wat de juridische gevolgen zijn van het schrappen
van artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) – waarin is bepaald dat
een rijbewijs van rechtswege zijn geldigheid verliest bij, kort gezegd, een tweede
veroordeling voor rijden onder invloed (of weigering van een ademanalyse of bloedonderzoek)
binnen vijf jaar na een eerdere veroordeling daarvoor (ook wel: de recidiveregeling) –
voor in het verleden begane feiten.
Ten aanzien van strafbare feiten die zijn gepleegd voor het moment van aanvaarding
en inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, volgt uit artikel 1 van het Wetboek van
Strafrecht (hierna: Sr) dat de nieuwe sanctiemogelijkheden daarop niet met terugwerkende
kracht kunnen worden toegepast, met dien verstande dat bij een verandering van wetgeving
toepassing moet worden gegeven aan de voor de verdachte gunstigste bepalingen (artikel 1,
tweede lid, Sr). Dat heeft tot gevolg dat na de aanvaarding en inwerkingtreding van
dit wetsvoorstel rijbewijzen bij een veroordeling niet langer, op grond van de huidige
recidiveregeling, van rechtswege ongeldig kunnen worden, ook niet als het feit al
voorafgaand aan de inwerkingtreding is gepleegd. Vanaf dat moment kan de ongeldigverklaring
van het rijbewijs door de officier van justitie en de strafrechter in voorkomende
gevallen respectievelijk worden geëist en opgelegd.
Voor zover een rijbewijs voorafgaand aan de aanvaarding en inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel al ongeldig is geworden op basis van de huidige recidiveregeling geldt
dat Artikel V van het wetsvoorstel in een overgangsregeling voorziet. Dit artikel
strekt ertoe te verzekeren dat de voorschriften uit de WVW over de recidiveregeling
daarvoor blijven gelden. Dat wil zeggen dat die rijbewijzen ook na de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel ongeldig blijven en dat die ongeldigheid – met het oog op de
handhaafbaarheid – in voorkomende gevallen ook zichtbaar blijft in het rijbewijzenregister.
De leden van de VVD-fractie hebben opgemerkt dit wetsvoorstel – in aanvulling op de
per 1 januari 2020 Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten
– een uitstekende stap vooruit te vinden. Met deze leden onderschrijf ik het belang
van het nemen van effectieve maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten, niet
alleen bij rijden onder invloed maar ook bij andere ernstige verkeersovertredingen
die vallen onder de WVW. De voorstellen die zijn opgenomen in dit wetsvoorstel hebben
dan ook niet alleen betrekking op gevallen van rijden onder invloed; de voorgestelde
maatregelen kunnen ook worden toegepast bij andere verkeersdelicten waarvoor de ongeldigverklaring
van het rijbewijs als bijkomende straf kan worden opgelegd.
Deze leden vragen welke maatregelen er naast onderhavig wetsvoorstel nog meer genomen
worden om het aantal verkeersgewonden en verkeersdoden af te laten nemen.
Ter bevordering van de verkeersveiligheid in algemene zin – en daarmee ook de afname
van het aantal verkeersgewonden en -doden – voert de Rijksoverheid samen met medeoverheden
en maatschappelijke partners tal van acties uit op het gebied van veilige infrastructuur,
veilige voertuigen en veilig gedrag (Kamerstukken II 2024/25, 29 398, nr. 1139). Dit beleid wordt vormgegeven aan de hand van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid
2030 (SPV). In het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid 2022–2025 (hierna: LAP) zijn daarnaast concrete maatregelen opgenomen waarover uw Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd
(Kamerstukken II 2023/24, 29 398, nr. 1109). In lijn met het regeerprogramma is verder het traject Trendbrekers verkeersveiligheid uitgevoerd. Hierin is onderzocht welke extra maatregelen de overheid kan treffen
om eraan bij te dragen dat het aantal verkeersslachtoffers niet flink toeneemt de
komende jaren. Hierbij is gekeken naar effectiviteit, haalbaarheid, betaalbaarheid
en maatschappelijk draagvlak. Daarover wordt uw Kamer per brief geïnformeerd.
Meer algemene maatregelen die op dit moment worden getroffen om de verkeershandhaving
te intensiveren en zo de verkeersveiligheid te vergroten, betreffen onder meer de
aanschaf van nieuwe geautomatiseerde handhavingsmiddelen waar het openbaar ministerie
(hierna: OM) op dit moment mee bezig is. Bij de voorjaarsnota 2023 is jaarlijks gemiddeld
15 miljoen euro extra beschikbaar gekomen voor verkeershandhaving. Hiermee wordt een
aanzienlijke uitbreiding gerealiseerd van het aantal digitale handhavingsmiddelen,
waardoor de pakkans voor snelheidsovertredingen, roodlichtnegatie en «handheld» telefoongebruik
wordt vergroot. Ook zijn per 1 januari 2024 de bevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren
(hierna: boa’s) op het gebied van verkeershandhaving verruimd. Boa’s mogen sindsdien
ten behoeve van de verkeersveiligheid ook handhavend optreden bij het voeren van geen
of onjuiste fietsverlichting, het negeren van rood licht door fietsers en voetgangers
en het «handheld» telefoongebruik door fietsers. Daarnaast zet de politie zich in
om het aantal staandehoudingen in het verkeer verder te laten stijgen. Zie hierover
ook Kamerstukken II 2023/24, 29 279, nr. 834.
Specifiek om rijden onder invloed tegen te gaan is in lijn met het LAP de afgelopen
jaren ingezet op een integrale aanpak met als doel meer weten, meer samenwerken en
een verbeterde aanpak van (zware) verkeersovertreders. Deze aanpak verloopt langs
vier pijlers, te weten (1) onderzoek en prevalentie, (2) versterken integraal beleid,
(3) verbeteren voorlichting en communicatie en (4) handhaven en voorkomen recidive.
Uw Kamer heeft onlangs een overzicht ontvangen van de voortgang van de maatregelen
in het LAP (zie Kamerstukken II 2045/25, 29 398, nr. 1175, bijlage «Stand van zaken Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid 2022–2025»). In
het bijzonder wijs ik hier graag op enkele lopende onderzoeken. Met VeiligheidNL wordt
verkend of het mogelijk is om met speekselonderzoek onder verkeersgewonden op de spoedeisende
hulp meer inzicht te krijgen in het gevaar van middelengebruik in het verkeer. Verder
vindt er momenteel een vervolg plaats op de eerdere verkenning van Deloitte naar de
herinvoering van het alcoholslot(programma) (Kamerstukken II 2024/25, 29 398, nr. 1169). Daarbij wordt gekeken naar de uitvoeringsconsequenties en de kosten hiervan. Op
basis van deze vervolgverkenning zal worden besloten of het alcoholslot(programma)
opnieuw ingevoerd kan worden en zo ja, in welke vorm. Daarnaast wordt met subsidie
van ZonMw onderzoek gedaan in het kader van het project «Alcohol in het verkeer: maatschappelijke
impact en passende preventieve en repressieve interventies».1 Dat onderzoek wordt uitgevoerd door een aantal onderzoeksorganisaties (Instituut
voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (hierna: SWOV), het Instituut voor
Onderzoek naar Leefwijzen & Verslaving (IVO), TeamAlert en Ecorys), in samenwerking
met maatschappelijke partners (Stichting Verslavingsreclassering GGZ, Verslavingskunde
Nederland, de politie en de politieacademie) en ervaringsdeskundigen (zware alcoholovertreders
(Stichting het Zwarte Gat) en jongeren).
Verder stelt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ieder jaar een landelijke
kalender op voor voorlichtingscampagnes over verkeersveiligheid. De BOB-campagne is
daar onderdeel van. In december 2024 is met een grotere media-inzet dan voorgaande
jaren een hernieuwde BOB-campagne gelanceerd.2 Dit doet het ministerie niet alleen, maar samen met haar uitvoeringspartners. Naast
deze campagne tegen alcohol in het verkeer voert TeamAlert de campagnes «Rij drugsvrij»
en «Rij ballonvrij».3 Ook zijn er met partners verschillende communicatiehandvatten en -boodschappen voor
overheids- en kennisorganisaties ontwikkeld.
Met betrekking tot wetgevende maatregelen kan – in aanvulling op de hiervoor in deze
nota al genoemde Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten
en het onderhavige wetsvoorstel – voor de aanpak van rijden onder invloed van alcohol
nog het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van
Strafvordering in verband met de introductie van de Alcoholmeter als controlemiddel
om toezicht te houden op de naleving en van een alcoholverbod (Alcoholmeter) (Kamerstukken II
2023/24, 36 585, nr. 2) worden genoemd, dat gelijktijdig met dit wetsvoorstel aan uw Kamer is aangeboden.
Dat wetsvoorstel heeft tot doel om bij te dragen aan een effectievere controle op
de naleving van een alcoholverbod dat aan een verdachte of een veroordeelde als bijzondere
voorwaarde is opgelegd, bijvoorbeeld in het kader van een verdenking van of een veroordeling
voor rijden onder invloed. De Alcoholmeter – een enkelband – maakt het namelijk mogelijk
om 24 uur per dag en 7 dagen per week het alcoholpromillage te meten. De Alcoholmeter
maakt het daarmee moeilijker om tussen controles door alcohol te nuttigen en dus om
met alcohol op achter het stuur te stappen.
De leden van de NSC-fractie vragen, mede op basis van onderzoeken die hiernaar zijn
gedaan, hoe de toename van rijden onder invloed waarover zij in de memorie van toelichting
hebben gelezen, kan worden verklaard. Een soortgelijke vraag is gesteld door de leden
van de CDA-fractie. Daarnaast stellen zowel de leden van de NSC-fractie als de leden
van de CDA-fractie enkele vragen over de (objectieve en subjectieve) pakkans bij rijden
onder invloed. Zij willen weten of bekend is in welke mate de objectieve pakkans van
invloed is op de stijgende cijfers, hoe groot de pakkans is en hoe deze kan worden
vergroot. Ook werpen zij de vraag op hoe wordt bewerkstelligd dat personen met een
rijontzegging die desondanks achter het stuur stappen zo snel mogelijk van de weg
worden afgehaald. In het verlengde hiervan ligt de vraag die de leden van de VVD-fractie
in paragraaf 6 van het verslag hebben gesteld naar cijfers over de feitelijke inzet
van de politie de afgelopen jaren bij de handhaving op het verboden gebruik van alcohol
en drugs in het verkeer. Graag beantwoord ik deze vragen in onderlinge samenhang als
volgt.
In de publicatie «De Staat van Verkeersveiligheid 2023» van SWOV wordt het «opengaan»
van de Nederlandse samenleving in februari 2022, na twee jaar met lange periodes waarin
als gevolg van de coronapandemie strenge contactbeperkende maatregelen golden, genoemd
als een factor die wellicht een rol heeft gespeeld bij de toename van de gevallen
van rijden onder invloed van alcohol tijdens weekendnachten. Verder wordt in die publicatie
genoemd dat gedrag en risicoperceptie in het verkeer, deels ongemerkt, kunnen zijn
veranderd in de afgelopen jaren.4 Uit onderzoek van I&O Research uit 2024 blijkt dat over het algemeen de subjectieve
(ook wel: gepercipieerde) pakkans – de pakkans die bestuurders zelf ervaren – laag
is onder zowel voertuigbestuurders die wel eens onveilig rijgedrag vertonen – waaronder
rijden onder invloed – als onder voertuigbestuurders die geen onveilig rijgedrag laten
zien.5 De objectieve pakkans – de kans dat iemand die een overtreding begaat ook daadwerkelijk
wordt gepakt – is moeilijk te meten, omdat er geen zicht is op overtredingen die niet geconstateerd worden.
Uit eerder prevalentieonderzoek van I&O Research blijkt dat het rijden onder invloed
van alcohol in de weekendnachten tussen 2017 en 2022 is toegenomen van 1,4% tot 2,6%.6 Uit politiecijfers blijkt dat in diezelfde periode het aantal processen-verbaal voor
rijden onder invloed van alcohol is gestegen van 23.254 in 2017 naar 25.077 in 2022.
In diezelfde periode is het aantal alcoholcontroles door de politie gedaald van 2.396
in 2017 naar 1.131 in 2022. In 2023 hebben er 1.364 alcoholcontroles plaatsgevonden
en in 2024 1.220. Daarbij zij opgemerkt dat één controle betrekking kan hebben op
één bestuurder, maar dat het ook kan gaan om grotere controles, waarbij tientallen
automobilisten aan een blaastest worden onderworpen. De totale capaciteit die wordt
ingezet op alcoholcontroles wordt echter niet gestructureerd vastgelegd. Er wordt
door de politie de laatste jaren minder ingezet op grootschalige fuikcontroles. De
locaties hiervan worden door bestuurders namelijk snel gedeeld via sociale media,
waardoor deze minder effectief worden. In plaats daarvan wordt daarom ingezet op gerichte,
risicogestuurde controles. Uit cijfers van de politie blijkt dat in 2024 in totaal
40.000 processen-verbaal voor rijden onder invloed (alcohol en drugs) werden opgemaakt,
waarvan zo’n 23.000 voor alcohol en 17.000 voor drugs. Het is op basis van deze cijfers
evenwel niet met zekerheid te zeggen of de objectieve pakkans voor rijden onder invloed
door deze gewijzigde aanpak is toe- of afgenomen. Het is wel denkbaar dat de verminderde
inzet op grootschalige fuikcontroles effect heeft gehad op de ervaren (subjectieve)
pakkans, omdat bepaalde bestuurders hierdoor mogelijk minder vaak met een controle
geconfronteerd worden.
In het kader van verschillende trajecten, waaronder de Propositie verkeershandhaving «Van versnipperde verantwoordelijkheden naar veilig
verkeer» en Trendbrekers verkeersveiligheid (zie Kamerstukken II 2024/25, 29 398, nr. 1139), wordt verkend welke maatregelen genomen kunnen worden om de pakkans voor rijden
onder invloed te vergroten. Ook doet SWOV met subsidie van ZonMw momenteel onderzoek
naar de maatschappelijke impact van alcoholgebruik in het verkeer en naar passende
en effectieve maatregelen om rijden onder invloed terug te dringen. Daarbij wordt
onder andere gekeken naar welke criteria voor effectieve handhaving kunnen worden
opgesteld om de subjectieve pakkans te vergroten.
Voor bestuurders die rijden zonder geldig rijbewijs geldt dat zij steeds vaker worden
aangehouden. Waar het volgens cijfers van de politie in 2017 nog om ongeveer 3.000 gevallen
per jaar ging, is dit in de afgelopen periode opgelopen tot ruim 6.000 zaken per jaar.
In het merendeel van de gevallen gaat het om het rijden met een door het Centraal
Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) ongeldig verklaard rijbewijs of een rijbewijs
dat van rechtswege ongeldig is geworden op grond van de huidige recidiveregeling.
Ongeveer 400 tot 500 zaken per jaar hebben betrekking op het rijden tijdens een ontzegging
van de rijbevoegdheid.
De politie hanteert een risicogestuurde aanpak voor de handhaving van het verbod om
te rijden zonder geldig rijbewijs, en deze aanpak blijkt succesvol. De politie zet
hiervoor onder andere «Automatic Number Plate Recognition» (ANPR)-camera’s in. Voertuigen
die op naam staan van personen met een ongeldig rijbewijs, kunnen met behulp van deze
camera’s snel worden gelokaliseerd. ANPR-camera’s kunnen kentekens automatisch lezen
en deze vervolgens vergelijken met lijsten van kentekens waarmee iets aan de hand
is. Indien door de ANPR-camera’s een kenteken van een voertuig van iemand met een
ongeldig rijbewijs wordt herkend, krijgen alle politieauto’s die zich in de buurt
bevinden een melding, zodat de bestuurder van het voertuig staande kan worden gehouden.
De politie controleert via het rijbewijsregister of de bestuurder van het voertuig
over een geldig rijbewijs beschikt. De eigenaar van het voertuig van wie het rijbewijs
ongeldig is verklaard, kan immers zijn voertuig ook hebben uitgeleend of hebben laten
besturen door iemand die wel over een geldig rijbewijs beschikt.
In antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie naar de samenloop van bestuursrechtelijke
en strafrechtelijke interventies, verhelder ik graag dat dit wetsvoorstel niet tot
doel heeft om de duale handhavingsmogelijkheden van de WVW in te perken. Dit betekent
dat tegen gedrag dat een gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert zowel met bestuursrechtelijke
als strafrechtelijke interventies kan worden opgetreden. Met dit wetsvoorstel wordt
wel beoogd om enkele knelpunten in de relatie tussen de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke
aanpak ter hand te nemen. Zoals in paragraaf 4.4 van de memorie van toelichting is
beschreven, wordt in de praktijk in het bijzonder de relatie tussen de maatregelen
uit het bestuursrecht en de huidige strafrechtelijke recidiveregeling als problematisch
ervaren. Daarom vervangt dit wetsvoorstel die recidiveregeling door voorschriften
op basis waarvan de strafrechter de mogelijkheid krijgt om bij de oplegging van een
ontzegging van de rijbevoegdheid een rijbewijs ongeldig te verklaren voor alle categorieën
waarvoor het is afgegeven voor de resterende duur van de geldigheid van dat rijbewijs.
Die procedure komt te staan naast de al bestaande bestuursrechtelijke procedure (hierna
kortheidshalve ook: de mededelingenprocedure) bij het CBR, die eveneens kan leiden
tot (gedeeltelijke) ongeldigverklaring van het rijbewijs (zie de artikelen 130 tot
en met 134 WVW). Dit betekent dat een rijbewijs straks zowel via een bestuursrechtelijke
als strafrechtelijke procedure ongeldig kan worden verklaard. Het naast elkaar bestaan
van deze procedures is wenselijk, omdat de aanleiding voor de ongeldigverklaring kan
verschillen. Zo kan het CBR een rijbewijs ongeldig verklaren wanneer iemand als ongeschikt
uit het onderzoek naar de rijvaardigheid en/of rijgeschiktheid naar voren komt. Oplegging
van een strafrechtelijke ongeldigverklaring brengt het oordeel van de rechter tot
uitdrukking dat iemand vanwege diens laakbare gedrag niet meer de weg op mag, ongeacht
diens rijvaardigheid of rijgeschiktheid. Doordat de ongeldigverklaring door de strafrechter
altijd in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, kan
de betrokkene gedurende de duur van deze rijontzegging geen nieuw rijbewijs aanvragen.
Een meerwaarde van het bestaan van parallelle procedures in die zin dat aan dezelfde
persoon zowel een bestuursrechtelijke als een strafrechtelijke ongeldigverklaring
kan worden opgelegd, is dat beide procedures – mede gelet op de verschillende aanleidingen
voor de ongeldigverklaring – andere consequenties (kunnen) hebben voor de voorwaarden
waaraan iemand moet voldoen om op enig moment een nieuw rijbewijs te kunnen verkrijgen.
Zo is voorstelbaar dat wanneer het CBR een rijbewijs ongeldig heeft verklaard in verband
met gevaarlijk rijgedrag, bij een nieuwe aanvraag enkel een onderzoek naar de rijvaardigheid
plaatsvindt. Wanneer het rijbewijs daarnaast ongeldig is verklaard door de strafrechter,
kan aanvullend bijvoorbeeld ook een onderzoek naar de geschiktheid worden gedaan.
In het wetsvoorstel zijn expliciet regels opgenomen voor gevallen waarin sprake is
van parallelle procedures. In het voorgestelde artikel 134b WVW is geregeld dat wanneer
de mededelingenprocedure door het CBR nog niet is afgerond op het moment dat de rechter
een rijbewijs ongeldig verklaart, die mededelingenprocedure nog altijd kan worden
doorlopen. Het CBR kan dan bijvoorbeeld aan de betrokkene ook nog een educatieve maatregel
opleggen. Daarnaast kan het voorkomen dat een rijbewijs al door het CBR ongeldig is
verklaard op grond van bestuursrechtelijke bevoegdheden, en dat in een latere strafrechtelijke
procedure de strafrechter voornemens is een rijbewijs ongeldig te verklaren. Uit het
voorgestelde artikel 179b, tweede lid, WVW volgt dat dit in die gevallen mogelijk
blijft. Het rechtsgevolg van de rechterlijke ongeldigverklaring is in dat geval niet
de ongeldigheid van het rijbewijs – het rijbewijs was immers al ongeldig – maar de
registratie van de rechterlijke ongeldigverklaring in het rijbewijzenregister. Daardoor
is het CBR op de hoogte van de door de strafrechter opgelegde ongeldigverklaring wanneer
de veroordeelde een nieuw rijbewijs aanvraagt. Het CBR wordt zo in staat gesteld om
ten aanzien van beide trajecten de juiste onderzoeken te verrichten op het moment
dat de betrokkene een nieuw rijbewijs aanvraagt.
Verder merken de leden van de CDA-fractie op te hebben gelezen dat in de praktijk
is gebleken dat personen zich niet altijd houden aan opgelegde maatregelen, zoals
de ontzegging van de rijbevoegdheid. Zij vragen of dit met name geldt voor de strafrechtelijke
of voor de bestuursrechtelijke maatregelen of voor beiden.
De eerder in deze paragraaf opgenomen cijfers over het aantal bestuurders dat wordt
aangehouden voor het rijden met een ongeldig rijbewijs of voor het rijden tijdens
een rijontzegging, laten zien dat zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke maatregelen
niet altijd worden nageleefd. In het merendeel van de gevallen gaat het om het rijden
met een ongeldig verklaard rijbewijs. Er kan helaas niet gedifferentieerd worden tussen
het rijden met een door het CBR ongeldig verklaard rijbewijs en rijbewijzen die van
rechtswege ongeldig zijn geworden als gevolg van de strafrechtelijke recidiveregeling.
In de hiervoor genoemde politiecijfers wordt alleen een onderscheid gemaakt tussen
gevallen die betrekking hebben op rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs (dus
zowel op grond van het bestuursrecht als strafrecht) enerzijds en zaken waarin is
gereden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid anderzijds.
Met voornoemde leden ben ik van mening dat het van belang is om niet alleen te zorgen
voor een betere naleving van rijontzeggingen, maar ook om gevaarlijk gedrag in het
verkeer in het algemeen aan te pakken. Voor een overzicht van maatregelen die worden
genomen om de verkeersveiligheid te bevorderen, verwijs ik deze leden kortheidshalve
graag naar de reactie eerder in deze paragraaf op vragen hierover van deze leden,
leden van de VVD-fractie en leden van de NSC-fractie. In aanvulling daarop licht ik
– naar aanleiding van de verwijzing van deze leden naar «hufterig gedrag» – hier nog
graag in het bijzonder de belangrijke stap uit die inmiddels is gezet met de Wet aanscherping
strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten. Met deze wet is een
aantal strafmaxima voor ernstige verkeersdelicten verhoogd. Daarnaast is een nieuwe
strafbaarstelling geïntroduceerd (artikel 5a WVW) die het mogelijk maakt om specifiek
omschreven gevaarlijk verkeersgedrag dat zonder (ernstige) gevolgen blijft zwaarder
te bestraffen, terwijl verder in de wet is geëxpliciteerd dat – als dat specifieke
verkeersgedrag wel (ernstige) gevolgen heeft – de strafverzwaringsgrond «roekeloosheid»
steeds van toepassing is, waarmee de reikwijdte van die strafverzwaringsgrond is gepreciseerd
en verruimd. Ik kom op de effectiviteit van deze wet hierna, in antwoord op een volgende
vraag van deze leden, terug.
Verder kan in dit verband nog worden opgemerkt dat uit onderzoek blijkt dat jongere
verkeersdeelnemers vaker riskant verkeersgedrag vertonen dan oudere verkeersdeelnemers.
Goede educatie en voorlichting spelen een belangrijke rol om bij deze verkeersdeelnemers
tot gedragsverandering te komen. De zogenoemde «beginnersregeling» is één van de maatregelen
om de betrokkenheid van beginnende bestuurders bij verkeersongevallen te verminderen.
Aan de Tweede Kamer is eind 2022 toegezegd om met de partners te verkennen hoe deze
regeling kan worden verbeterd. In de zomer van 2024 heeft een expertsessie plaatsgevonden
met de betrokken stakeholders, zoals het CBR, de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW),
TeamAlert en het OM. De uitkomst daarvan was dat de bestaande regeling aan effectiviteit
kan winnen door nieuwe, op de beginnende bestuurder toegesneden, interventies te ontwikkelen.
Hierbij wordt het risicogedrag van jongvolwassenen – ook op andere terreinen dan rijgedrag –
meegenomen. Daarnaast is het belangrijk om snel te kunnen ingrijpen als beginnende
bestuurders de fout in gaat. Er wordt daarom bekeken of er ook mogelijkheden zijn
om dit te doen bij minder ernstige verkeersdelicten. Een puntenrijbewijs kan mogelijk
bijdragen aan de bewustwording bij bestuurders dat overtredingen maken in het verkeer
niet acceptabel is. Daarnaast heeft het mogelijk een afschrikwekkende werking. Een
onderzoek naar een puntenrijbewijs is gestart. Tot slot wil het CBR samen met het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat kijken hoe educatieve maatregelen anders
of effectiever ingericht kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie informeren naar de resultaten tot op heden van de in deze
nota eerder al genoemde Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige
verkeersdelicten. Ook de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben – in het algemeen
deel van het verslag – gevraagd naar de effectiviteit van die wet.
Beoogd is de evaluatie van de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid
ernstige verkeersdelicten nog dit jaar van start te laten gaan. De eerste praktijkervaringen
met deze wet zijn volgens het OM echter positief, met name als het gaat om de aanpak
van roekeloos rijgedrag.
Tegelijk bleek uit het laatste prevalentieonderzoek van I&O Research naar rijden onder
invloed dat in 2022 plaatsvond, dat het aantal bestuurders dat onder invloed deelneemt
aan het verkeer was toegenomen.7 Op mogelijke verklaringen daarvoor ben ik eerder in deze paragraaf, in antwoord op
vragen van de leden van NSC-fractie, al ingegaan. Tegen die achtergrond vind ik het
des te belangrijker dat met het onderhavige wetsvoorstel verder wordt ingezet op het
terugdringen van het rijden onder invloed en dat er ook andere maatregelen, waarop
eveneens eerder in deze nota al is ingegaan, worden genomen om de verkeersveiligheid
te vergroten.
Onder verwijzing naar de voorstellen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen over gecombineerd
gebruik van alcohol en drugs vragen de leden van de SGP-fractie of het gebruik van
enkel alcohol of enkel drugs voldoende grond kan zijn om het rijbewijs in te vorderen,
althans zo begrijp ik hun vraag. Voorts willen zij weten of het enkele gebruik van
drugs in de praktijk efficiënt kan worden aangetoond met de huidige detectiemiddelen
en of nieuwontwikkelde drugs ook met het meetinstrumentarium kunnen worden waargenomen.
Zij noemen als voorbeelden synthetische (designer)drugs en lachgas. Zij informeren
in dit verband eveneens naar het oneigenlijk gebruik van legale middelen die de rijvaardigheid
negatief beïnvloeden. Graag beantwoord ik deze vragen in onderlinge samenhang als
volgt.
In artikel 164 WVW is de bevoegdheid opgenomen om het rijbewijs in te vorderen. Dit
is onder meer mogelijk bij rijden onder invloed van alcohol, namelijk als een ernstig
vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte uitkomt boven de in dat artikel bepaalde
grenswaarden. Het is, met andere woorden, mogelijk om het rijbewijs in te vorderen
bij een ernstig vermoeden van enkel een overschrijding van het toegestane alcoholgehalte.
Met het wetsvoorstel wordt voorgesteld te expliciteren dat invordering ook mogelijk
is bij gecombineerd gebruik van alcohol en drugs. Bij een vermoeden van gebruik van
enkel drugs kan het rijbewijs niet worden ingevorderd. Uit de evaluatie van de Wet
drugs in het verkeer (Stb. 2014, 353) is gebleken dat de in 2017 ingevoerde speekseltester een effectief preselectiemiddel
is bij een vermoeden van drugsgebruik.8 Na een positieve speekseltest dient echter altijd nog bloedonderzoek plaats te vinden
om vast te stellen of er ook sprake is van een concentratie boven de eventuele grenswaarden.
Dit heeft ermee te maken dat de speekseltest alleen detecteert dat er een bepaalde
stof in het lichaam aanwezig is, maar niet aangeeft in welke concentratie. Dat heeft
tot gevolg dat er in 30% van de gevallen sprake is van een zogenoemd vals positief
resultaat. Het invorderen van het rijbewijs bij (een vermoeden van) drugsgebruik op
basis van een speekseltest zou er dan ook toe kunnen leiden dat dit in een aanzienlijk
deel van de gevallen onterecht gebeurt. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat
als (een op een speekseltest volgend) bloedonderzoek een positief resultaat geeft,
er sprake is van een overtreding van artikel 8 WVW (rijden onder invloed van alcohol
en/of drugs). Bij een veroordeling daarvoor kan op grond van artikel 179, eerste lid,
WVW wel een ontzegging van de rijbevoegdheid volgen. Als gevolg van onderhavig wetsvoorstel
kan het rijbewijs in zo’n geval ook ongeldig worden verklaard door de strafechter.
De speekseltest kan worden gebruikt om het gebruik vast te stellen van amfetamine,
methamfetamine, MDEA, MDMA, MDA, THC, cocaïne en morfine. Als het speekselonderzoek
geen positief resultaat geeft, maar de opsporingsambtenaar op basis van bepaalde uiterlijke
kenmerken wel drugsgebruik vermoedt – bijvoorbeeld van GHB (dat niet met de speekseltester
gedetecteerd kan worden) – kan gebruik worden gemaakt van de psychomotorische test
(PMT). Daarbij wordt gekeken naar psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties.
Op basis van de uitkomst van de PMT kan een bestuurder worden gevraagd of worden verplicht
om mee te werken aan een bloedonderzoek. Het aantonen van lachgasgebruik blijft vooralsnog
lastig omdat lachgas relatief kort detecteerbaar is in het lichaam. Momenteel loopt
er vanuit de politie een onderzoek om te bezien of er een detectiemiddel ontwikkeld
kan worden waarmee dat gebruik voldoende aangetoond kan worden. Een veroordeling voor
het rijden onder invloed van lachgas blijkt in de praktijk echter wel mogelijk als
de verdachte op heterdaad wordt betrapt op het gebruik daarvan achter het stuur. Ter
illustratie kan worden gewezen op: Rechtbank Rotterdam 2 december 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:9580,
Rechtbank Noord-Holland 20 december 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:11395, Gerechtshof Den
Haag 17 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1117 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 juni
2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3940. Sinds de inwerkingtreding van het lachgasverbod op
1 januari 2023 kan overigens ook worden gehandhaafd op het bezit van lachgas (Stb. 2022, 461).
2. Adviezen over het wetsvoorstel
De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van het advies van de Nederlandse
Vereniging voor Rechtspraak waar in de wet de termijn is opgenomen voordat iemand
weer opnieuw een rijbewijs kan halen nadat door toepassing van de nieuwe wetsbepalingen
het rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren.
Op basis van het voorgestelde artikel 179b WVW kan de strafrechter in de toekomst
bij de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid ook het rijbewijs ongeldig
verklaren. Een ongeldigverklaring wordt, met andere woorden, dus steeds in combinatie
met een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. In de artikelen 179 en 179a WVW
is vastgelegd voor welke termijn de rijontzegging maximaal kan gelden. Deze maximumtermijn
varieert tussen de twee en tien jaar en is mede afhankelijk van het gepleegde strafbare
feit en of er bijvoorbeeld sprake is van recidive. Het is aan de rechter om – binnen
het geldende maximum – een passende termijn voor de ontzegging te bepalen.
Een in combinatie met de rijontzegging opgelegde ongeldigverklaring kan worden opgelegd
voor de resterende duur van de geldigheid van dat rijbewijs (het voorgestelde artikel 179b,
eerste lid, jo. het huidige artikel 123, eerste lid, onder f, WVW). Het rijbewijs
wordt dan definitief ongeldig en de bestuurder zal zijn rijvaardigheid en geschiktheid
opnieuw moeten aantonen om een nieuw rijbewijs te kunnen krijgen. Dat kan pas na afloop
van de ontzegging van de rijbevoegdheid. Gedurende de periode van de rijontzegging
wordt immers geen nieuw rijbewijs afgegeven (het huidige artikel 112, eerste lid,
onderdeel a, WVW).
Het kan voorkomen dat een rijbewijs om een andere reden al eerder zijn geldigheid
heeft verloren, bijvoorbeeld doordat de geldigheidsduur van het rijbewijs al was verstreken.
Voorgesteld artikel 179b, tweede lid, WVW regelt dat als hiervan sprake is, de rechter
alsnog kan besluiten tot ongeldigverklaring. Het rechtsgevolg van de ongeldigverklaring
is in dat geval niet de ongeldigheid van het rijbewijs (omdat het rijbewijs al ongeldig
is), maar het plaatsen van een aantekening in het rijbewijzenregister, zodat daarmee
rekening kan worden gehouden bij een nieuwe rijbewijsaanvraag na afloop van de rijontzegging.
De leden van de SP-fractie vragen om een nadere reflectie naar aanleiding van het
aanvullend advies van het OM van 2 maart 2021 over het gewijzigd wetsvoorstel, in
welk advies wordt opgemerkt dat voor rijden onder invloed (artikel 8 WVW) nu al een
gevangenisstraf van maximaal een jaar kan worden opgelegd (artikel 176, tweede lid,
WVW) en dat het niet voor de hand ligt om daarnaast eveneens te vervolgen voor het
veroorzaken van gevaar of hinder op de weg in de gevallen dat geen ongeval wordt veroorzaakt
(artikel 5 WVW).
In het advies refereert het OM aan een passage in paragraaf 3.1 van de memorie van
toelichting, waarin aandacht wordt besteed aan de al bestaande verhouding tussen de
artikelen 5 WVW en 8 WVW, en waarin dit wetsvoorstel geen wijzigingen aanbrengt. Zoals
daar beschreven is rijden onder invloed zelfstandig strafbaar gesteld in artikel 8
WVW. Indien een bestuurder onder invloed heeft gereden en daarbij gevaar of hinder
op de weg heeft veroorzaakt kan ook sprake zijn van overtreding van artikel 5 WVW.
Bij de strafoplegging kan in dergelijke gevallen rekening worden gehouden met de omstandigheid
dat is gereden onder invloed. Deze bepalingen worden in de memorie van toelichting
genoemd – naast nog een aantal andere voorschriften – als voorbeelden van waar in
de WVW tot uitdrukking wordt gebracht dat rijden onder invloed en het gevaarlijke
verkeersgedrag dat mede als gevolg daarvan plaatsvindt een zeer afkeurenswaardige
factor vormt. In het aanvullend advies van het OM is – zo begrijp ik dat althans –
bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het bezien vanuit de wettelijke strafmaxima
niet veel meerwaarde heeft om naast voor artikel 8 WVW ook voor artikel 5 WVW te vervolgen.
Dat neemt niet weg dat dit wel mogelijk is en dat dit in zoverre meerwaarde heeft
omdat dit kan doorwerken in de straftoemeting. In de praktijk komt het ook wel voor
dat voor beide feiten wordt vervolgd, zie bijvoorbeeld Gerechtshof Amsterdam 29 oktober
2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3720. Vanzelfsprekend is het aan het OM om te bepalen welke
feiten in een concreet geval ten laste worden gelegd en of bijvoorbeeld een alternatieve
of cumulatieve tenlastelegging meerwaarde heeft. Overigens blijkt uit navraag bij
het OM dat in steeds meer gevallen van rijden onder invloed waarbij tevens gevaar
of hinder is veroorzaakt, de politie zowel proces-verbaal opmaakt voor het rijden
onder invloed (artikel 8 WVW) als voor het veroorzaken van gevaar of hinder door het
rijgedrag (artikel 5 WVW).
De leden van de SGP-fractie verwijzen naar het advies van de politie waarin zij lezen
dat bij minderjarigen waarvan het rijbewijs is ingevorderd wegens rijden onder invloed
met een uitslag boven de 350 ug/l, maar onder de 655 ug/l, het rijbewijs niet wordt
ingehouden, maar wordt teruggegeven. Zij verzoeken om het advies van de politie over
te nemen om het rijbewijs in te houden conform de Richtlijn voor strafvordering rijden
onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod.
Uit de Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten
Halt, van het OM – die betrekking heeft op minderjarige bestuurders – volgt dat bij
minderjarigen door de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt
gevorderd vanaf een uitslag van 355ug/l. In die gevallen wordt dan ook het rijbewijs
ingehouden. De OM-richtlijnen sluiten echter niet volledig aan bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting voor zover het gaat om de bromfiets. Uit de Oriëntatiepunten
voor straftoemeting en LOVS-afspraken jeugd (versie maart 2025) volgt voor jeugdigen
als oriëntatiepunt dat bij het onder invloed besturen van een bromfiets tot 790 ug/l
geen, of in ieder geval geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd. Omdat er daardoor in de gevallen
onder deze waarde dus ernstig rekening mee moet worden gehouden dat door de rechter
geen onvoorwaardelijke rijontzegging wordt opgelegd, moet het rijbewijs worden teruggegeven
(artikel 164, zesde lid, WVW).
Verder stippen de leden van de SGP-fractie aan dat de politie in de advisering heeft
aangegeven dat de bloeduitslag (en dus ook het proces-verbaal) niet altijd kan worden
aangeleverd bij het CBR binnen de termijn van vier weken die het CBR heeft om te beslissen
over de invordering van een rijbewijs. Zij vragen welke oplossing geboden wordt om
te voorkomen dat het rijbewijs oneigenlijk teruggegeven wordt.
Zoals hiervoor, in paragraaf 1, in reactie op eerdere vragen van deze leden uiteen
is gezet, wordt het rijbewijs bij een vermoeden van rijden onder invloed van drugs
momenteel niet ingevorderd en is er dus ook geen sprake van het teruggeven van het
rijbewijs. Pas na een positieve uitslag van het bloedonderzoek gaat het bestuursrechtelijke
traject bij het CBR lopen. Er kan dan bijvoorbeeld een educatieve maatregel drugs
of een geschiktheidsonderzoek worden opgelegd. Het CBR moet in principe binnen vier
weken na ontvangst van een mededeling door de politie (als bedoeld in artikel 130,
eerste lid, WVW) een besluit nemen over het opleggen van dergelijke maatregelen. Dit
is echter geen fatale termijn (vgl. ABRvS 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2687).
Indien de uitslag van het bloedonderzoek dus pas na die vier weken bekend wordt, kan
het CBR op basis daarvan alsnog besluiten een maatregel te nemen. Dat kan uiteindelijk
ook leiden tot de ongeldigverklaring van het rijbewijs. Indien er een geschiktheidsonderzoek
wordt opgelegd, wordt het rijbewijs geschorst totdat de uitslag van het onderzoek
bekend is. Het rijbewijs hoeft dus pas na een besluit tot schorsing of ongeldigverklaring
door het CBR te worden ingeleverd.
3. Huidig stelsel rijden onder invloed
3.1. Bestuursrechtelijke maatregelen
De leden van de VVD-fractie vragen of de educatieve maatregel – die door het CBR kan
worden opgelegd bij rijden onder invloed – niet aan de late kant is om verkeersdeelnemers
te leren waarom alcohol en/of drugs en verkeer niet samengaan, mede gelet op het feit
dat voorkomen beter is dan genezen. Zij willen weten of er op dit moment bijvoorbeeld
aandacht wordt besteed aan de relatie alcohol en/of drugs en verkeer bij het behalen
van het scooter- en/of autorijbewijs.
In reactie op deze vragen stel ik graag voorop dat het opleggen van een educatieve
maatregel een zinvolle aanvulling kan zijn op de strafrechtelijke afdoening, omdat
die maatregel kan bijdragen aan het terugdringen van recidive bij rijden onder invloed.
Rijden onder invloed kan evenwel worden gezien als symptoom van een breder maatschappelijk
probleem, namelijk veelvuldig middelengebruik. Dat strekt zich uit buiten het verkeersdomein.
Dit betekent dat een aanpak van rijden onder invloed nodig is die niet los kan worden
gezien van de (verslavings-)zorg of (lokaal) alcohol- of horecabeleid. Daarom wordt
met partners ingezet op een integrale aanpak met als doel meer weten, meer samenwerken
en een verbeterde aanpak van (zware) overtreders. Daarnaast is preventie vanzelfsprekend
van groot belang. Om die reden wordt er op dit moment ook aandacht besteed aan alcohol
en/of drugs in relatie tot het verkeer bij het behalen van het scooter- en autorijbewijs.
Voor het behalen van beide rijbewijzen geldt dat blijk moet worden gegeven van kennis
van en inzicht in zowel het belang van oplettendheid en de houding ten opzichte van
medeweggebruikers, als van de verandering in het waarnemingsvermogen, beoordelingsvermogen,
reactievermogen en de gedragsverandering bij een bestuurder ten gevolge van gemoedsgesteldheid,
vermoeidheid en het gebruik van alcohol, drugs en geneesmiddelen.
Bestuurders die in de afgelopen vijf jaar eerder zijn aangehouden voor het rijden
onder invloed van drugs krijgen een «onderzoek drugs» opgelegd, zo brengen de leden
van de VVD-fractie naar voren. Zij vragen waarom is gekozen voor deze termijn van
vijf jaar.
In de situatie die deze leden beschrijven gaat het om bestuurders die eerder zijn
aangehouden voor het rijden onder invloed van drugs en daar een educatieve maatregel
drugs en verkeer voor opgelegd hebben gekregen. Indien de betrokkene vervolgens binnen
vijf jaar weer de fout in gaat, is er blijkbaar niet of onvoldoende geleerd van de
educatieve maatregel. Het CBR legt dan – conform de «stepped care» gedachte – een
zwaardere maatregel op: het onderzoek naar de rijgeschiktheid, ook wel «onderzoek
drugs» genoemd. De termijn van vijf jaar is opgenomen in de Regeling maatregelen rijvaardigheid
en geschiktheid 2011 en geldt ook voor de andere educatieve maatregelen die daarin
zijn opgenomen. Dit is dus een gebruikelijke (recidive)termijn.
Bij het niet of onvoldoende afronden van de educatieve maatregel, zo beantwoord ik
de vragen van de VVD-fractie daarnaar, wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Als
de betrokkene dan alsnog gaat rijden is dat strafbaar op grond van artikel 9, tweede
lid, WVW. Het CBR wijst de betrokkene hier duidelijk op in de brieven die het verstuurt
en noteert de ongeldigverklaring in het rijbewijzenregister. Hierdoor is deze informatie
direct beschikbaar voor alle relevante handhavingsorganisaties. Zoals hiervoor in
paragraaf 1 is aangegeven in antwoord op vragen van de leden van de NSC- en CDA-fracties
over de pakkans en vragen van deze leden naar de inzet op handhaving, wordt onder
meer met behulp van ANPR-camera’s proactief gehandhaafd op het rijden zonder geldig
rijbewijs.
Graag voldoe ik aan het verzoek van de leden van de CDA-fractie om een cijfermatig
overzicht te geven van hoe vaak per jaar de verschillende educatieve maatregelen uit
de WVW worden opgelegd en ten uitvoer worden gebracht. Het CBR heeft de beschikking
over een aantal bestuursrechtelijke maatregelen: de (lichte) educatieve maatregel
gedrag en verkeer ((L)EMG), de educatieve maatregel drugs en verkeer (EMD), en de
(lichte) educatieve maatregel alcohol en verkeer ((L)EMA). Zowel de educatieve maatregel
drugs en verkeer als de lichte educatieve maatregel gedrag en verkeer bestaan pas
sinds april 2023. In onderstaande tabel zijn de aantallen opgelegde maatregelen in
de afgelopen zes jaar opgenomen.
LEMA
EMA
EMD
LEMG
EMG
2019
2.185
6.788
X
X
2.005
2020
1.456
5.505
X
X
2.827
2021
1.200
4.163
X
X
2.103
2022
1.791
6.413
X
X
1.964
2023
1.419
5.765
2.182
2.290
3.266
2024
1.141
3.791
2.839
2.659
2.872
3.2. Recidiveregeling ernstige verkeersdelicten
De leden van de SP-fractie constateren dat er een groep mensen is die te kwalificeren
is als «hardnekkige veelplegers» in het verkeer, zowel als het gaat om rijden onder
invloed als om andere (grove) verkeersovertredingen en willen weten in hoeverre recidivisten
met de maatregelen uit de voorliggende wet, of met andere maatregelen, effectiever
kunnen worden aangepakt.
In reactie op de vragen van de leden van de NSC-, CDA- en VVD-fracties is in paragraaf 1
aandacht besteed aan de maatregelen die, naast dit wetsvoorstel, worden genomen ter
verbetering van de verkeersveiligheid. Kortheidshalve verwijs ik deze leden daar graag
naar. De maatregelen uit dit wetsvoorstel zijn er primair op gericht om tot een betere
naleving van opgelegde ontzeggingen van de rijbevoegdheid te komen. Het wetsvoorstel
richt zich daarmee met name op de door deze leden bedoelde meest hardnekkige verkeersovertreders.
Dat kunnen personen zijn die al eerder zijn of veroordeeld voor ernstige verkeersovertredingen,
maar het kan ook gaan om bestuurders die geen recidivist zijn, maar een zodanig forse
verkeersovertreding hebben begaan dat oplegging van een rijontzegging in combinatie
met een ongeldigverklaring aangewezen is ter bescherming van de verkeersveiligheid.
De hier voorgestelde maatregelen kunnen niet alleen worden ingezet bij bestuurders
die onder invloed deelnemen aan het verkeer, maar ook bij andere ernstige verkeersdelicten
waarvoor een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd. Wanneer de rechter
een dergelijke ontzegging oplegt, voorziet dit wetsvoorstel erin dat de rechter ook
het rijbewijs ongeldig kan verklaren voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven
en voor de resterende duur van de geldigheid van dat rijbewijs (voorgesteld artikel 179b
WVW). Dat betekent dat het rijbewijs daarmee definitief ongeldig wordt. De bestuurder
zal zijn rijvaardigheid en geschiktheid opnieuw moeten aantonen om een nieuw rijbewijs
te kunnen krijgen. Dit kan pas nadat de termijn waarvoor de ontzegging van de rijbevoegdheid
is opgelegd, is verstreken. Dit vormt een aanzienlijke verbetering ten opzichte van
de huidige recidiveregeling, die er immers niet aan in de weg staat dat iemand meteen
opnieuw een rijbewijs aanvraagt bij het CBR. Zoals de leden van de SP-fractie opmerken
komt het helaas voor dat notoire overtreders blijven deelnemen aan het gemotoriseerde
verkeer terwijl er een ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd. Om in dat geval
sneller te kunnen optreden, wordt voorzien in de mogelijkheid om vervangende hechtenis
toe te passen bij overtreding daarvan (voorgesteld artikel 179c WVW). Hiermee krijgen
politie en justitie een extra middel om de naleving af te dwingen en kan direct worden
ingegrepen («lik op stuk»). De verwachting is dat van (de dreiging van) onmiddellijke
vrijheidsbeneming in de vorm van vervangende hechtenis een grotere afschrikwekkende
werking zal uitgaan dan van een aparte vervolging op grond van artikel 9 WVW, met
een betere naleving van de opgelegde rijontzegging tot gevolg. Daarnaast maakt het
wetsvoorstel mogelijk dat de rechter, wanneer er ernstig rekening mee moet worden
gehouden dat iemand recidiveert, een ontzegging van de rijbevoegdheid dadelijk uitvoerbaar
kan verklaren (voorgesteld artikel 180, tweede lid, WVW). Dat houdt in dat na een
veroordeling de rijontzegging meteen kan ingaan. Zo kan worden voorkomen dat de betrokkene
aan het verkeer blijft deelnemen tijdens de behandeling van een eventueel hoger beroep
of cassatieberoep. Ook deze maatregel maakt dat dus sneller dan momenteel het geval
is kan worden opgetreden, waarmee een positieve bijdrage kan worden geleverd aan de
verkeersveiligheid.
4. Inhoud wetsvoorstel: naar een effectiever en eenvoudiger stelsel
4.1. Dadelijke uitvoerbaarheid ontzegging rijbevoegdheid
4.1.1. Algemeen
De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel het mogelijk maakt vervangende
hechtenis toe te passen in geval van schending van een ontzegging van de rijbevoegdheid
en dat daarnaast in dergelijke gevallen een afzonderlijke vervolging wegens overtreding
van artikel 9 WVW mogelijk is. Zij vragen hoe kan worden bevorderd dat het OM de overtreder
met beide instrumenten aanpakt.
Het uitgangspunt van de nieuwe regeling, zo luidt de reactie op deze vraag, is dat
na overtreding van de ontzegging van de rijbevoegdheid ofwel wordt gekozen voor de
vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, ofwel voor een afzonderlijke
vervolging wegens overtreding van artikel 9 WVW. Per zaak zal door het OM worden bekeken
wat de meest passende en gewenste reactie is. Daarbij wordt ook de vraag betrokken
of direct ingrijpen noodzakelijk is. In het kader van de implementatie van het wetsvoorstel
zal in de richtlijnen van het OM nader worden uitgewerkt wanneer er voor welke procedure
gekozen wordt. Het is de verwachting dat in de meeste gevallen straks de vervangende
hechtenis zal worden gevorderd. Het is echter niet per definitie uitgesloten dat de
bestuurder daarnaast wordt vervolgd voor overtreding van artikel 9 WVW. Dit kan in
specifieke situaties wenselijk zijn, bijvoorbeeld wanneer de vervangende hechtenis
uiteindelijk per saldo van een kortere duur is dan de gevangenisstraf die passend
wordt geacht bij een afzonderlijke vervolging voor artikel 9 WVW. Bij de straftoemeting
kan dan rekening worden gehouden met een reeds ondergane vervangende hechtenis (vgl.
HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1104).
4.1.2. Uitvoerbaarheid ontzegging rijbevoegdheid
Gevraagd door de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of is overwogen om de rechter
de bevoegdheid tot het dadelijk uitvoerbaar verklaren van een ontzegging van de rijbevoegdheid
alleen te geven indien er sprake is van recidive, antwoord ik dat aansluiting is gezocht
bij het criterium zoals dat geldt in andere gevallen waarin de rechter de bevoegdheid
heeft om diens beslissing dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Voorbeelden zijn de dadelijke
uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling (artikel 14e
Sr) en van een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v, vierde lid, Sr). In lijn
daarmee is in het voorgestelde artikel 180, tweede lid, WVW vastgelegd dat de rechter
deze mogelijkheid ambtshalve of op vordering van het OM heeft indien «er ernstig rekening
mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een feit pleegt ter zake waarvan
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen kan worden opgelegd».
Een indicatie dat daarvan sprake is kan zijn dat de verdachte al eerder is aangehouden
of veroordeeld voor rijden onder invloed, of eerder forse andere verkeersovertredingen
heeft begaan. Maar ook in andere gevallen kan aan dit criterium zijn voldaan en kan
de onmiddellijke bescherming van de verkeersveiligheid nopen tot dadelijke uitvoerbaarheid.
De keuze of in het concrete geval de onmiddellijke uitvoering noodzakelijk is, ligt
– doorgaans na een vordering van het OM daartoe – bij de rechter, die in dat kader
ook de proportionaliteit van deze maatregel beoordeelt. De rechter zal daarbij alle
omstandigheden van het geval meewegen en het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid
(en daarmee de veiligheid van anderen) zorgvuldig afwegen tegen het belang van de
veroordeelde om in de periode tot aan de onherroepelijkheid van de uitspraak een motorrijtuig
te kunnen blijven besturen (vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, p. 12 en 24).
4.2. Vervangende hechtenis bij schending ontzegging rijbevoegdheid
De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd hoe de toepassing van de vervangende hechtenis
er in de praktijk zal uitzien en wanneer wordt verwacht dat deze daadwerkelijk toegepast
gaat worden. Graag licht ik dit nader toe.
Het voorgestelde artikel 179c, tweede lid, WVW houdt in dat de rechter bij het opleggen
van de ontzegging van de rijbevoegdheid bepaalt wat de duur is van de vervangende
hechtenis die ten hoogste ten uitvoer wordt gelegd voor iedere keer dat niet aan de
rijontzegging wordt voldaan. De in het vonnis bepaalde duur van de vervangende hechtenis
dient minimaal drie dagen te zijn voor iedere keer dat niet aan deze bijkomende straf
wordt voldaan. Wanneer een veroordeelde wordt betrapt op het schenden van de rijontzegging,
kan hij worden aangehouden op verdenking daarvan en vervolgens worden voorgeleid aan
de rechter-commissaris. Deze zal op grond van artikel 6:6:20 van het Wetboek van Strafvordering
beslissen over de vordering van het OM tot toepassing van de vervangende hechtenis.
De rechter-commissaris kan tot gehele maar ook tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging
beslissen indien hij daartoe aanleiding ziet, bijvoorbeeld in het geval de onverkorte
tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zou leiden tot disproportionele gevolgen
voor de veroordeelde.
Het is de verwachting dat er in ongeveer 100 zaken per jaar vervangende hechtenis
zal worden opgelegd in verband met het schenden van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Dit aantal is gebaseerd op het aantal artikel 9 WVW-zaken per jaar waarin een (deels)
onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Hierbij moet worden aangetekend
dat in de cijfers over het aantal opgelegde gevangenisstraffen in artikel 9 WVW-zaken
ook zaken zijn meegenomen waarin sprake was van meerdere strafbare feiten, waaronder
dus ook overtreding van artikel 9 WVW. Het is niet bekend hoeveel zaken er jaarlijks
zijn waarin enkel het schenden van een ontzegging van de rijbevoegdheid heeft geleid
tot het opleggen van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Ook kan uit deze cijfers
niet worden afgeleid of er sprake was van recidive of andere strafverzwarende omstandigheden.
4.2.1. Algemeen
De leden van de NSC-fractie vragen of de vervangende hechtenis in gevallen waarin
een rijontzegging wordt geschonden in de praktijk daadwerkelijk kan worden uitgevoerd.
Deze leden wijzen daarbij op de capaciteitsproblemen in het detentiewezen. Ook de
leden van de CDA-fractie hebben gevraagd (zie paragraaf 7 van het verslag) of wordt
verwacht dat dit wetsvoorstel gevolgen heeft voor de capaciteit bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen (hierna: DJI).
Sinds 2023 is er bij de DJI sprake van een capaciteitstekort. Dat tekort komt enerzijds
door een gebrek aan voldoende personeel en anderzijds door een tekort aan cellen door
een stijgende bezetting als gevolg van langere detenties en een toename van TBS-passanten
en jongvolwassenen in het gevangeniswezen. Het capaciteitstekort wordt naar verwachting
nog groter vanwege geplande noodzakelijke renovaties. Recente prognoses van DJI wijzen
erop dat de capaciteitsbehoefte verder zal toenemen. DJI en het Ministerie van Justitie
en Veiligheid werken hard aan oplossingen, maar dat is complex. Het is echter niet
de verwachting dat de introductie van de vervangende hechtenis bij het schenden van
een ontzegging van de rijbevoegdheid tot extra capaciteitsproblemen bij DJI zal leiden.
Zoals eerder aangegeven gaat het naar verwachting om maximaal 100 zaken per jaar.
Daarbij vervangt het merendeel van deze gevallen straks zaken waarin nu voor het schenden
van een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt vervolgd (artikel 9 WVW) en waarvoor
nu dus ook al in voorkomende gevallen een gevangenisstraf wordt opgelegd. Dit levert
dus geen extra belasting op. De in de veroordelende uitspraak op te nemen minimale
duur van de vervangende hechtenis is naar aanleiding van het advies van de Raad van
State bovendien aangepast van twee weken naar drie dagen. Al met al wordt de impact
van dit voorstel op de DJI daarom beperkt ingeschat. Vanwege de capaciteitsproblemen
bij de DJI kan echter niet gegarandeerd worden dat alle bestuurders die een ontzegging
van de rijbevoegdheid geschonden hebben, ook direct in hechtenis genomen kunnen worden.
Dit geldt nu ook al voor personen die worden vervolgd voor artikel 9 WVW en daarvoor
een gevangenisstraf opgelegd krijgen.
In reactie op hun verzoek om nader in te gaan op de verwachting dat van de vervangende
hechtenis een grotere afschrikwekkende werking zal uitgaan dan van de huidige mogelijkheid
om een gevangenisstraf op te leggen op grond van artikel 9 WVW, verwijs ik de leden
van de NSC-fractie kortheidshalve graag naar de beantwoording van de vraag van de
leden SP-fractie over de effectieve aanpak van recidivisten in paragraaf 3.2 van deze
nota naar aanleiding van het verslag. Zoals daar is beschreven, kan als gevolg van
de mogelijkheid om vervangende hechtenis toe te passen straks een onmiddellijke reactie
volgen wanneer een schending van de rijontzegging wordt geconstateerd. Verwacht wordt
dat van (de dreiging van) onmiddellijke vrijheidsbeneming in de vorm van vervangende
hechtenis een grotere afschrikwekkende werking zal uitgaan dan van een aparte vervolging
op grond van artikel 9 WVW, waarmee meer tijd is gemoeid.
4.2.2. Omvang van de vervangende hechtenis
Zowel de leden van de PVV-fractie als de leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld
over de maximale termijn van de vervangende hechtenis – die in dit wetsvoorstel is
bepaald op zes maanden – en vragen of deze duur afdoende zal zijn. De leden van beide
fracties refereren daarbij ook aan andere sancties waarbij in de mogelijkheid is voorzien
van vervangende hechtenis.
Voorop staat dat, met het oog op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens (EHRM) gebaseerd op artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM), vrijheidsbeneming niet willekeurig mag zijn. Daarom is bepaald
onder welke omstandigheden de vervangende hechtenis ten uitvoer kan worden gelegd
en is in de wet een maximum vastgelegd voor de totale duur die de vervangende hechtenis
kan hebben. De rechter bepaalt in de veroordelende uitspraak steeds de duur van de
vervangende hechtenis die ten uitvoer kan worden gelegd per keer dat de ontzegging
van de rijbevoegdheid niet wordt nageleefd. De rechter kan hierbij bepalen dat die
periode oploopt bij herhaalde overtreding van de rijontzegging.
De totale duur van de vervangende hechtenis is bepaald op ten hoogste zes maanden
(voorgesteld artikel 179c, derde lid, WVW). Deze maximale duur is vergelijkbaar met
de maximale duur van de vervangende hechtenis die ten uitvoer kan worden gelegd bij
(bijvoorbeeld) het niet naar behoren verrichten van een taakstraf (vier maanden) (artikel 22d
Sr) of het zich niet houden aan de vrijheidsbeperkende maatregel (zes maanden) (artikel 38w
Sr). Een maximale periode van zes maanden biedt naar verwachting dan ook voldoende
afschrikkende werking om de ontzegging van de rijbevoegdheid effectief te laten zijn
gedurende de volledige duur van de rijontzegging. Verder wordt met de maximale duur
van zes maanden voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Daarbij is van belang
dat de vervangende hechtenis niet is bedoeld als leedtoevoeging, maar dient als stok
achter de deur om te stimuleren dat de veroordeelde zich houdt aan de bij een veroordeling
opgelegde bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid. Indien de veroordeelde
de vervangende hechtenis van zes maanden volledig heeft uitgezeten en vervolgens opnieuw
sprake is van overtreding van de rijontzegging, zal naleving van de opgelegde rijontzegging
echter niet meer kunnen worden bevorderd met de dreiging of daadwerkelijke tenuitvoerlegging
van de vervangende hechtenis. Een dergelijke situatie is in theorie mogelijk. Indien
deze situatie zich voordoet, kan het OM overwegen om over te gaan tot vervolging op
grond van artikel 9 WVW. Dat blijft immers op zichzelf mogelijk bij een overtreding
van een opgelegde rijontzegging, ook als er al vervangende hechtenis is toegepast.
Ik ging hierop in paragraaf 4.1.1 in reactie op een vraag van de leden van de VVD-fractie
al nader in. Het OM zal bij het nemen van deze beslissing alle omstandigheden van
het geval meewegen.
De leden van de NSC-fractie hebben een aantal vragen over het voorstel om een wettelijk
minimum op te nemen voor de duur van de vervangende hechtenis. Zij vragen, mede gelet
op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, of het nodig is om
een wettelijk minimum te hanteren. Ook vragen zij of het klopt dat de duur van de
vervangende hechtenis wordt beoordeeld en bepaald in het oorspronkelijke vonnis van
de rechter en of er dan na het moment van schenden van de rijbevoegdheid nog ruimte
bestaat om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden.
Voor het op wetsniveau vastleggen van een minimale duur van de vervangende hechtenis,
zo beantwoord ik deze vragen, is gekozen omdat van de vervangende hechtenis een voldoende
afschrikwekkende werking moet uitgaan. Dit heeft naar verwachting een betere naleving
van de ontzegging van de rijbevoegdheid tot gevolg. De eerder voorgestelde minimale
duur van de vervangende hechtenis van twee weken is teruggebracht naar drie dagen
naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, in
afstemming met de betrokken ketenpartners. Bij deze aanpassing is aansluiting gezocht
bij de minimale duur van de vervangende hechtenis in geval van overtreding van de
strafrechtelijke vrijheidsbeperkende maatregel, die eveneens drie dagen bedraagt (artikel 38w,
tweede lid, Sr). Omdat sprake is van een minimum, kan de rechter in het vonnis waarin
de rijontzegging wordt opgelegd tot een langere duur besluiten, alsook bepalen dat
de duur van de vervangende hechtenis oploopt bij herhaalde overtreding.
De rechter stelt in ieder individueel geval de duur van de vervangende hechtenis vast
die maximaal ten uitvoer wordt gelegd per keer dat niet aan de bijkomende straf wordt
voldaan. Deze termijn dient niet verder te gaan dan dat noodzakelijk is om de naleving
van de rijontzegging te verzekeren. Bij deze beslissing zal rekening worden gehouden
met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Indien een veroordeelde wordt betrapt op het schenden van de rijontzegging, kan hij
worden aangehouden op verdenking daarvan en vervolgens worden voorgeleid bij de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris kan beslissen tot gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging
van de in het vonnis eerder bepaalde vervangende hechtenis. Dit betekent dat de feitelijke
duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bij uitzondering dus ook minder
dan drie dagen kan bedragen. Het is ook mogelijk dat de rechter-commissaris de vordering
tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis afwijst. Een beslissing tot gedeeltelijke
tenuitvoerlegging of afwijzing van de vordering kan bijvoorbeeld aan de orde zijn
als (de gevorderde duur van) de vervangende hechtenis naar het oordeel van de rechter-commissaris
niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding of als om een andere reden
de (onverkorte) tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis tot disproportionele
gevolgen voor de veroordeelde zou leiden. De persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde
kunnen, met andere woorden, ook bij de toepassing van de vervangende hechtenis worden
betrokken, zodat steeds kan worden voorzien in een passende en op het individuele
geval toegesneden duur van de vervangende hechtenis.
De leden van de CDA-fractie hebben niet alleen enkele vragen over de maximale duur
van de vervangende hechtenis – waarop hiervoor al is ingegaan – zij willen ook weten
of de persoon aan wie vervangende hechtenis is opgelegd tijdens die hechtenis bijvoorbeeld
de educatieve maatregel kan uitvoeren als die is opgelegd door het CBR. Het antwoord
hierop is dat iemand niet tijdens de vervangende hechtenis kan deelnemen aan de educatieve maatregel. Aanwezigheid
is namelijk verplicht bij het volgen van de cursus, omdat actieve deelname en groepsgesprekken
onderdeel uitmaken van het curriculum. De veroordeelde dient in een dergelijk geval
na afloop van de vervangende hechtenis deel te nemen aan de educatieve maatregel.
4.2.3. Verhouding tot fundamentele rechten
Naar aanleiding van het verzoek van de leden van de PVV-fractie om meer informatie
over ervaringen met vervangende hechtenis in deze specifieke context in andere Europese
landen, is via legicoop bij andere EU-lidstaten uitgevraagd of zij binnen hun rechtsstelsel ook een mogelijkheid
voor vervangende hechtenis bij het schenden van een rijontzegging kennen en zo ja,
wat hun ervaringen daarmee zijn. Alleen Frankrijk en Slowakije hebben een inhoudelijke
reactie gegeven. Uit de door Frankrijk gedeelde wetgeving (artikel L224-16 Code de
la Route en artikel 434-41 Code Pénal) blijkt dat er naar Frans recht, net zoals op
dit moment ook al in Nederland, een gevangenisstraf kan worden opgelegd voor, kort
gezegd, rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Slowakije heeft aangegeven dat,
net zoals in Nederland, oplegging van vrijheidsbeneming in reactie op overtreding
van een bestuursrechtelijke rijontzegging op grond van hun recht niet mogelijk is.
Over (verdere) informatie met betrekking tot ervaringen in andere landen, beschik
ik helaas niet.
De leden van de NSC-fractie willen – in het kader van het subsidiariteitsvereiste –
vernemen welke lichtere interventies dan vervangende hechtenis theoretisch gezien
mogelijk zouden zijn.
Andere denkbare strafrechtelijke gevolgen die zouden kunnen worden verbonden aan rijden
tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid zijn bijvoorbeeld de verlenging van de
rijontzegging of oplegging van een geldboete, taakstraf of een (voorwaardelijke) gevangenisstraf.
Al deze reacties zijn op dit moment echter al mogelijk, doordat het schenden van een
ontzegging van de rijbevoegdheid strafbaar is op grond van artikel 9 WVW. Dat betekent
dat op dit moment maximaal een jaar gevangenisstraf, een taakstraf of geldboete van
de vierde categorie kan worden opgelegd, evenals een nieuwe ontzegging van de rijbevoegdheid
(de artikelen 9, 176, tweede lid, en 179 WVW). Deze bestaande mogelijkheden vormen
in voorkomende gevallen echter een onvoldoende prikkel voor betrokkenen om zich aan
een opgelegde rijontzegging te houden. Zoals ook in paragraaf 3.2 van deze nota is
opgemerkt in reactie op een vraag van de leden van de SP-fractie, komt het namelijk
helaas voor dat notoire overtreders blijven deelnemen aan het gemotoriseerde verkeer
ondanks een rijontzegging. Zoals daar beschreven, kan met de mogelijkheid om vervangende
hechtenis toe te passen een onmiddellijke reactie volgen wanneer een schending wordt
geconstateerd. Verwacht wordt dat van (de dreiging van) onmiddellijke vrijheidsbeneming
in de vorm van vervangende hechtenis een grotere afschrikwekkende werking zal uitgaan.
4.2.4. Verhouding tot artikel 9 WVW
De leden van de PVV-fractie vragen, althans zo begrijp ik hen, hoeveel schadevergoeding
naar verwachting per jaar zal worden toegekend op grond van het voorgestelde artikel 180,
tiende lid, WVW, en wat hiervan de kosten zijn.
Met de genoemde bepaling is voorzien in de mogelijkheid voor de betrokkene om een
verzoek tot schadevergoeding te doen indien na het eindigen van de zaak blijkt dat
de ontzegging van de rijbevoegdheid waaraan dadelijke uitvoerbaarheid is verleend,
geen stand blijkt te houden. Bij de vormgeving van deze voorziening is aansluiting
gezocht bij de vergelijkbare regeling die op dit moment geldt indien een rijbewijs
ten onrechte is ingevorderd of ingehouden (artikel 164, negende lid, WVW).
Uit cijfers van het OM blijkt dat er gemiddeld in zo’n 600 zaken per jaar in hoger
beroep de door de rechtbank opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid niet wordt
bevestigd. Indien in al deze zaken de ontzegging van de rijbevoegdheid in eerste aanleg
dadelijk uitvoerbaar verklaard zou worden, zou het dus om maximaal 600 gevallen per jaar gaan die in aanmerking komen voor een schadevergoeding. Het
is echter de verwachting dat het in de praktijk om een veel kleiner aantal zal gaan,
nu een bevel strekkende tot dadelijke uitvoerbaarheid alleen kan worden gegeven indien
er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar
feit pleegt waarvoor een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd en deze
bovendien alleen zal worden opgelegd na een zorgvuldige afweging door de rechter van
alle relevante belangen.
De schadevergoeding kan per persoon verschillen, maar in de LOVS-oriëntatiepunten
is een uitgangspunt van 15 euro per dag opgenomen (Oriëntatiepunten voor straftoemeting
en LOVS-afspraken, versie maart 2025). Het is niet mogelijk om de totale kosten voor
deze schadevergoedingen te berekenen, omdat op voorhand niet te zeggen is hoeveel
dagen de dadelijk ten uitvoer gelegde ontzegging van de rijbevoegdheid heeft geduurd
op het moment dat de beroepsrechter zich over de rijontzegging uit laat. Dit hangt
immers mede af van de duur van de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid en de
tijd die de behandeling van de rechtsmiddelen in beslag heeft genomen.
4.3. Rechterlijke ongeldigverklaring
4.3.1. Algemeen
Gevraagd door de PVV-fractie naar de juridische en financiële gevolgen van de mogelijkheid
tot schadevergoeding, genoemd op pagina 9 van de memorie van toelichting, merk ik
in aanvulling op het antwoord op een vraag van deze leden in paragraaf 4.2.4 van deze
nota, voor de volledigheid nog op dat niet alleen in verband met een (achteraf bezien)
onterecht dadelijk uitvoerbaar verklaarde rijontzegging (het voorgestelde artikel 180,
tiende lid, WVW), maar ook na een onterecht ondergane vervangende hechtenis schadevergoeding
kan worden toegekend (het voorgestelde onderdeel d van artikel 6:6:20, eerste lid,
Sv). Uit artikel 5, vijfde lid, van het EVRM volgt immers dat als een persoon – naar
later blijkt – ten onrechte is gearresteerd of gedetineerd, er recht is op schadeloosstelling.
Graag wijs ik de leden van de PVV-fractie op paragraaf 4.2.4 van de memorie van toelichting,
waarin reeds aandacht is besteed aan dit punt. De vergoeding voor een onterechte vervangende
hechtenis bedraagt maximaal 130 euro per dag. Ook voor deze schadevergoeding is het
niet mogelijk om een totale kosteninschatting te maken, omdat de daadwerkelijke kosten
van veel factoren afhankelijk zijn. Die kosten zullen niet alleen afhangen van hoe
vaak het voorkomt dat een ontzegging van de rijbevoegdheid dadelijk uitvoerbaar is
verklaard en deze later in hoger beroep geen standhoudt (vgl. het antwoord in paragraaf 4.2
van deze nota), maar ook van in hoeveel van deze gevallen de betrokkene in de tussentijd
toch is gaan rijden en daarvoor gepakt is, en tot slot van wat de duur van de vervangende
hechtenis was. Naar verwachting zal het slechts om een gering aantal van het eerder
genoemde maximale aantal van 600 zaken per jaar zal gaan.
De leden van de NSC-fractie geven aan het positief te vinden dat de regeling omtrent
de rechterlijke ongeldigverklaring van een rijbewijs is aangepast ten opzichte van
de consultatieversie en dat de regeling waarbij een rijbewijs van rechtswege ongeldig
wordt, wordt vervangen door een ongeldigverklaring door de rechter. Wel vragen deze
leden aandacht voor de capaciteit bij de rechtspraak en de doorlooptijden. Zij vragen
of er extra druk op de rechtspraak komt te liggen en of dit invloed zal hebben op
de doorlooptijden in andere (straf)zaken. Ook de leden van de SGP-fractie vragen hiernaar.
Graag stel ik deze leden op dit punt gerust. Er is geen reden tot zorg voor extra
druk op de rechtspraak en doorlooptijden van andere (straf)zaken als gevolg van deze
wijziging. De mogelijkheid om een rijbewijs ongeldig te verklaren wordt met dit wetsvoorstel
gekoppeld aan de gevallen waarin een ontzegging van de rijbevoegdheid als bijkomende
straf wordt opgelegd. De zaken die in aanmerking zouden komen voor een ongeldigverklaring,
betreffen daardoor zaken die nu ook al aan de rechter worden voorgelegd. Als gevolg
van de introductie van de vervangende hechtenis bij schending van de rijontzegging
worden wel beperkte gevolgen verwacht voor het kabinet van de rechter-commissaris
en de raadkamer. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 7 van deze nota naar aanleiding
van het verslag.
Het is de verwachting dat er jaarlijks ongeveer 400 rechterlijke ongeldigverklaringen
zullen worden opgelegd, zo antwoord ik de leden van de SGP-fractie die hiernaar vragen.
Deze verwachting is gebaseerd op het aantal bestuurders die nu onder de recidiveregeling
vallen (huidig artikel 123b WVW). Dit zijn er in totaal zo’n 1.200 per jaar. In zo’n
70% van die gevallen is het rijbewijs al ongeldig verklaard door het CBR, via de bestuursrechtelijke
route. In zo’n 30% van die gevallen heeft het CBR het rijbewijs niet ongeldig verklaard,
omdat iemand heeft voldaan aan het onderzoek naar de rijvaardigheid en/of geschiktheid.
In die 30% van de gevallen wordt het rijbewijs van rechtswege ongeldig op grond van
de huidige recidiveregeling. De verwachting is dat deze 30% ook in aanmerking komt
voor een rechterlijke ongeldigverklaring. Het gaat dus om de groep bestuurders die
herhaaldelijk de fout in is gegaan. Maar ook indien er geen sprake is van recidive
kan de rechter straks besluiten het rijbewijs ongeldig te verklaren. Een ongeldigverklaring
kan bijvoorbeeld ook aangewezen zijn wanneer sprake is van een zeer hoog promillage,
gecombineerd gebruik van alcohol en drugs, wanneer de bestuurder onder invloed een
ongeval heeft veroorzaakt of onder invloed zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond.
Of wanneer iemand, los van rijden onder invloed, wordt veroordeeld voor zeer gevaarlijk
rijgedrag of het veroorzaken van een ongeluk.
4.3.2. Ongeldigverklaring als onderdeel van de ontzegging van de rijbevoegdheid
De leden van de PVV-fractie vragen naar aanleiding van het advies van de RDW wat er
wordt bedoeld met een «kale» rijontzegging.
Met deze term – die in de consultatieversie van de memorie van toelichting werd gebruikt –
wordt gedoeld op een ontzegging van de rijbevoegdheid zonder dat die gepaard gaat
met een ongeldigverklaring van het rijbewijs. Naar aanleiding van het advies van de
RDW is paragraaf 4.3.2 van de memorie van toelichting zo aangepast dat deze terminologie
niet meer wordt gebruikt om zo eventuele onduidelijkheden te voorkomen.
Naar aanleiding van vragen van de leden van de CDA-fractie over het verschil in effect
tussen de rechterlijke ongeldigverklaring en de ontzegging van de rijbevoegdheid en
de verhouding tussen deze beide modaliteiten, verhelder ik graag dat een ontzegging
van de rijbevoegdheid inhoudt dat iemand gedurende de duur van deze ontzegging niet
mag rijden. Na afloop van de rijontzegging herleeft de geldigheid van het rijbewijs
voor de resterende duur van de administratieve geldigheid (artikel 123, tweede lid,
onder c, WVW). Iemand hoeft dan niet opnieuw de rijvaardigheid en rijgeschiktheid
aan te tonen en mag met hetzelfde rijbewijs weer deelnemen aan het verkeer. Als de
rechter daarnaast ook het rijbewijs ongeldig verklaart op grond van het voorgestelde
artikel 179b WVW, leidt dat ertoe dat het rijbewijs voor de resterende duur van de
geldigheid van dat rijbewijs definitief ongeldig wordt (artikel 179b, eerste lid,
jo. artikel 123, eerste lid, onder f, WVW). De bestuurder zal dan dus eerst zijn rijvaardigheid
en geschiktheid weer moeten aantonen om een nieuw rijbewijs te kunnen krijgen. In
reactie op de vraag van deze leden waarom de ongeldigverklaring niet als aparte maatregel
is ingevoerd, los van de rijontzegging, licht ik graag toe dat met de in dit wetsvoorstel
opgenomen «rechterlijke ongeldigverklaring», met name is beoogd om enkele in de praktijk
ervaren knelpunten in de samenloop tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke
aanpak van rijden onder invloed aan te pakken en de recidiveregeling – die in praktijk
nauwelijks tot geen toegevoegde waarde blijkt te hebben – te vervangen door een effectievere
regeling. Introductie van een afzonderlijke modaliteit waarbij de strafrechter het
rijbewijs – ook zonder een daaraan gekoppelde rijontzegging – ongeldig kan verklaren,
acht ik niet opportuun. Dit zou namelijk allerlei vragen kunnen oproepen over de verhouding
tussen de rijontzegging en de zelfstandige bevoegdheid tot ongeldigverklaring. Door
de ongeldigverklaring onderdeel te laten zijn van de rijontzegging worden dergelijke
onduidelijkheden voorkomen. Daarnaast geldt dat wanneer de ongeldigverklaring als
afzonderlijke modaliteit zou worden ingevoerd, iemand – net zoals dat momenteel het
geval is bij de recidiveregeling – meteen weer een nieuw rijbewijs zou kunnen aanvragen
bij het CBR. De rijvaardigheid en rijgeschiktheid moeten weliswaar opnieuw worden
aangetoond, maar voor een deel van de doelgroep is dit (in zijn algemeenheid) niet
het probleem. Door de koppeling van de ongeldigverklaring aan de rijontzegging wordt
bereikt dat iemand pas na afloop van de duur van de rijontzegging weer een nieuw rijbewijs
kan aanvragen bij het CBR. Gedurende de periode van de rijontzegging wordt immers
geen nieuw rijbewijs afgegeven (het huidige artikel 112, eerste lid, onderdeel a,
WVW). De rijontzegging en de ongeldigverklaring kunnen elkaar aldus versterken. De
koppeling van de ongeldigverklaring aan de rijontzegging heeft verder als voordeel
dat de rechter in alle gevallen waarin een ontzegging van de rijbevoegdheid mogelijk
is een strafrechtelijke ongeldigverklaring kan opleggen, ongeacht de rijvaardigheid
en de rijgeschiktheid van een bestuurder. Het laakbare gedrag vormt op zichzelf voldoende
grond daarvoor. Dat de ongeldigverklaring is vormgegeven als onderdeel van de ontzegging
van de rijbevoegdheid maakt bovendien dat dadelijke uitvoerbaarheid en vervangende
hechtenis automatisch ook van toepassing kunnen zijn op de ongeldigverklaring waarmee
de ontzegging van de rijbevoegdheid vergezeld kan gaan.
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in te gaan op toezegging TZ202502-183
die tijdens het commissiedebat verkeersveiligheid op 11 februari 2025 gedaan is aan
het lid De Hoop (GroenLinks-PvdA) om nader in te gaan op de vraag of de rijontzegging
moet worden gezien als strafverzwaring of als geschiktheidsmaatregel. Graag licht
ik naar aanleiding daarvan toe dat de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen
van motorrijtuigen een bijkomende straf is (artikel 179 WVW), en in zoverre ook een
leedtoevoegend element bevat. Deze bijkomende straf kan alleen bij een veroordeling
voor bepaalde, in de wet aangewezen, strafbare feiten worden opgelegd. Hoewel de ontzegging
van de rijbevoegdheid mede strekt tot het beschermen van de verkeersveiligheid tegen
gevaarzettend gedrag van personen die, gelet op het verkeersdelict naar aanleiding
waarvan hun de rijbevoegdheid is ontzegd, een groot gevaar voor anderen op de weg
opleveren, vormen de gepleegde strafbare feiten op zichzelf voldoende grond om een
rijontzegging op te leggen. De rijontzegging is dus in zoverre niet gekoppeld aan
de rijvaardigheid of de rijgeschiktheid van de bestuurder. Verder merk ik in het kader
van deze toezegging, mede naar aanleiding van vragen tijdens het commissiedebat van
het lid Krul (CDA), over de maximale duur van de rijontzegging nog graag op dat mij
geen signalen bekend zijn dat deze op dit moment niet toereikend zou zijn. Zoals in
een eerdere brief aan Uw Kamer reeds uiteen is gezet (Kamerstukken II 2023/24, 29 398, nr. 1087), is de maximale termijn voor het opleggen van een rijontzegging op dit moment al
fors. Afhankelijk van het strafbare feit waarvoor een veroordeling volgt en of bijvoorbeeld
sprake is van een eerdere veroordeling, kan deze termijn oplopen tot maximaal tien
jaar, waarbij deze termijn pas begint te lopen na een eventueel opgelegde gevangenisstraf.
Het OM heeft indertijd aangegeven dat oplegging van de maximale duur van de rijontzegging
momenteel slechts enkele malen per jaar gebeurt en vrijwel uitsluitend in geval van
levensdelicten waarbij het voertuig als wapen is gebruikt. De rechter kan bovendien
voor verschillende feiten meerdere lange rijontzeggingen opleggen, waardoor de totale
duur van de rijontzegging al boven de tien jaar kan uitkomen. Door de bevoegdheid
– die met dit wetsvoorstel voor de rechter wordt geïntroduceerd – om aan de rijontzegging
ook een ongeldigverklaring te koppelen, wordt bovendien bereikt dat de betrokkene
na afloop van de rijontzegging opnieuw zijn rijvaardigheid en geschiktheid moet aantonen.
Ik meen dat er hiermee – in aanvulling op het bestuursrechtelijke kader – een stevig
pakket ligt om te voorkomen dat personen die na afloop van de rijontzegging ongeschikt
blijken om opnieuw achter het stuur te stappen, weer een motorrijtuig kunnen besturen.
4.3.3. Verhouding tot bestuursrechtelijke ongeldigverklaring
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie verwijzen naar het advies van 7 februari 2024
van het CBR waarin opmerkingen zijn gemaakt over de samenloop van bestuursrechtelijke
en strafrechtelijke maatregelen. De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vragen of
hierop nader kan worden ingegaan. Zij willen weten in hoeverre hieraan aandacht wordt
besteed bij de uitvoeringstoetsen.
In paragraaf 1 van deze nota naar aanleiding van het verslag ben ik in antwoord op
vragen van de leden van het CDA nader ingegaan op de wenselijkheid van het naast elkaar
bestaan van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen. Zoals daar beschreven,
kunnen het bestuursrechtelijk en het strafrechtelijk kader elkaar aanvullen. In het
wetsvoorstel zijn in de voorgestelde artikelen 134b en 179b, tweede lid, WVW expliciet
regels opgenomen voor gevallen waarin sprake is van parallelle procedures, om deze
verhouding te verhelderen. Het CBR zal de uitwerking daarvan in de praktijk meenemen
in de uitvoeringstoets. Mede op verzoek van het CBR zal deze uitvoeringstoets plaatsvinden
op basis van de tekst van het definitieve wetsvoorstel. Dat wil zeggen dat deze uitvoeringstoets
zal plaatsvinden na de eventuele aanvaarding van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer.
5. Gegevensbescherming
De leden van de CDA-fractie vragen naar de informatieverstrekking van het OM aan het
CBR, zodat het CBR kan bepalen welke onderzoeken dienen plaats te vinden voorafgaand
aan de afgifte van een nieuw rijbewijs. Deze leden vragen naar de gevolgen voor de
werkdruk en capaciteit voor deze organisaties.
Op dit moment, zo beantwoord ik deze vragen, kan de betreffende informatie – in verband
met de ongeldigheid van rechtswege op basis van de recidiveregeling – ook al door
het OM worden verstrekt aan het CBR. In de nieuwe werkwijze zal meer aansluiting worden
gezocht bij de uitspraak van de rechter, waarin tot uitdrukking komt welke feiten
de rechter heeft betrokken bij het opleggen van de ongeldigverklaring van het rijbewijs
en of sprake is van recidive. Het OM en het CBR verwachten, uitgaande van de schattingen
ten aanzien van het aantal zaken waarin de ongeldigverklaring zal worden opgelegd
en de gang van zaken omtrent informatie-uitwisseling, geen aanzienlijke toename van
de werkdruk.
6. Handhavingsaspecten
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat het onwenselijk is dat via sociale media
locaties worden gedeeld van alcohol- en drugscontroles. De leden van de VVD-fractie
vragen of het juridisch mogelijk is om dit delen van locaties strafbaar te stellen,
dan wel personen die dit doen proactief aan te spreken op de mogelijke gevolgen van
hun acties.
Een verbod zoals voorgesteld door deze leden zal naar verwachting zeer lastig handhaafbaar
zijn, omdat het delen van locaties veelvuldig op onbereikbare appgroepen of sociale
media gebeurt. Ik acht het onwenselijk om de schaarse politie- en OM-capaciteit bij
de cyberafdelingen hierop in te zetten. Dit is ook niet nodig. Zoals in paragraaf 1
van deze nota in reactie op vragen van de leden van de NSC-, CDA- en VVD-fracties
is beschreven, zet de politie de laatste jaren vooral in op gerichte, risicogestuurde
controles, in plaats van grootschalige fuikcontroles waarvan locaties snel worden
gedeeld.
Het antwoord op de vraag van de leden van de NSC-fractie naar de capaciteit bij de
politie luidt dat hoewel uiteraard de inzet op rijden onder invloed een prioriteit
is en blijft, capaciteitsgebrek ook hier een rol speel. Zoals hiervoor al aan de orde
is gekomen, zet de politie daarom vooral in op risicogestuurde controles waarbij efficiënt
en effectief gebruik wordt gemaakt van de beschikbare capaciteit.
De leden van de fracties van NSC en het CDA vragen naar de inzet op voorlichtings-
en bewustwordingscampagnes.
In antwoord op deze vragen kan ik deze leden bevestigen dat communicatie over handhaving
zeker kan bijdragen aan het vergroten van de subjectieve pakkans, zonder dat hier
veel extra politiecapaciteit voor nodig is. In antwoord op eerdere vragen van deze
leden is in paragraaf 1 van deze nota ingegaan op (het vergroten van) de subjectieve
pakkans. Zoals daar aangegeven wordt momenteel in het kader van de werkgroep die is
opgericht naar aanleiding van de Propositie verkeershandhaving en die onder leiding van de G4 vorig jaar is gelanceerd, verkend welke maatregelen
specifiek hiervoor getroffen kunnen worden. Uw Kamer wordt later dit jaar geïnformeerd
over de uitkomsten. Vanzelfsprekend is preventie ook van groot belang. Op campagnes
tegen rijden onder invloed en andere voorlichting ben ik reeds ingegaan bij de beantwoording
van vragen van de leden van de VVD-fractie over maatregelen die worden genomen ter
vergroting van de verkeersveiligheid (zie paragraaf 1 van deze nota naar aanleiding
van het verslag). Daar vul ik graag nog op aan dat informatiecampagnes (zoals BOB
en NIX18) en onderwijs het besef van het probleem kunnen vergroten. Zoals in paragraaf 3.1
van deze nota is beschreven, wordt er daarom bijvoorbeeld op dit moment ook aandacht
besteed aan alcohol en/of drugs in relatie tot het verkeer bij het behalen van het
scooter- en autorijbewijs.
Het belang van een goede monitoring van (de effecten van) de maatregelen in het wetsvoorstel,
waarvoor de leden van de SGP-fractie aandacht vragen, wordt uiteraard onderschreven.
Naar aanleiding van hun vraag over de evaluatie van dit wetsvoorstel, zeg ik deze
leden dan ook graag toe om het wetsvoorstel na vijf jaar te evalueren.
Verder merk ik in reactie op de vragen van de leden van de SGP-fractie over de uitvoeringstoetsen
op dat de uitvoeringsorganisaties een termijn van drie maanden hebben voor het opleveren
van een uitvoeringstoets. In afstemming met de betrokken organisaties is besloten
om de uitvoeringstoetsen pas bij hen op te vragen na de behandeling door de Tweede
Kamer, zodat eventuele aanpassingen van het wetsvoorstel daarin meegenomen kunnen
worden. Indien met het wetsvoorstel wordt ingestemd, betekent dit dat de uitvoeringstoetsen
parallel aan de behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer kunnen worden
uitgevoerd. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat er al wel voorlopige inschattingen
zijn gemaakt van de incidentele en de structurele kosten – die ook zijn beschreven
in paragraaf 8 van de memorie van toelichting – om Uw Kamer zoveel mogelijk inzicht
te geven in de uitvoeringsconsequenties van het wetsvoorstel.
7. Financiële en administratieve consequenties
De schatting van de incidentele en structurele kosten, zo antwoord ik de leden van
de PVV-fractie die daarnaar informeren, zijn gebaseerd op individuele kosteninschattingen
door de betrokken organisaties, te weten het OM, de Raad voor de rechtspraak, het
CBR, de RDW en het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB). Daarbij is gekeken
naar welke systemen en processen er bij deze organisaties aangepast moeten worden
als gevolg van dit wetsvoorstel en hoeveel capaciteit daarvoor nodig is.
De incidentele kosten bestaan vooral uit ICT-aanpassingen bij het OM, de rechtspraak,
de RDW en het CJIB. Het gaat om aanpassing van de werkprocessen bij het OM en de koppeling
met de systemen van de RDW, benodigde aanpassingen voor de registratie van nieuwe
sancties bij de rechtspraak, benodigde aanpassingen aan het rijbewijzenregister bij
de RDW en systeemaanpassingen bij het CJIB om de nieuwe sancties te kunnen registreren.
Bij het OM bestaan de structurele kosten uit onderhoudskosten voor de ICT-systemen.
Daarnaast zijn er structurele kosten voor nieuwe werkprocessen bij het CBR als gevolg
van de introductie van de rechterlijke ongeldigverklaring en het feit dat die ongeldigverklaring
niet alleen voor rijden onder invloed, maar ook voor andere verkeersdelicten kan worden
opgelegd. Verder ontstaat er als gevolg van de introductie van de vervangende hechtenis
bij schending van de ontzegging van de rijbevoegdheid een kleine toename van zaakstromen
voor het kabinet van de rechter-commissaris en, gelet op de mogelijkheid van beroep,
vervolgens tevens voor de raadkamer. Ook hiervoor is extra capaciteit nodig. Tot slot
zijn er ook voor het CJIB structurele kosten omdat zij de nieuwe sancties moeten registeren.
De leden van de VVD-fractie geven aan in de memorie van toelichting te hebben gelezen
dat uit de inschattingen van de betrokken organisaties van de uitvoeringsconsequenties
geen majeure belemmeringen naar voren zijn gekomen die in de weg staan aan een goede
uitvoering van dit wetsvoorstel. Vanzelfsprekend zal ik, overeenkomstig het verzoek
van deze leden, Uw Kamer zo snel mogelijk informeren indien uit de nog uit te voeren
uitvoeringstoetsen toch (grote) belemmeringen naar voren komen.
De leden van de VVD-fractie merken op te steunen dat de bepaling dat de wet geen gevolgen
zou hebben voor strafbare feiten die zijn begaan voor de inwerkingtreding van de wet
is geschrapt. In paragraaf 1 van deze nota naar aanleiding van het verslag is in reactie
op een vraag daarnaar van de leden van de PVV-fractie nader ingegaan op het overgangsrecht
bij dit wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie vragen naar de redenen om niet te kiezen voor een uitvoeringstoets
voorafgaand aan behandeling in de Tweede Kamer. Ook vragen zij waarom een ambtelijk
advies van 1 juni 2023 over het doen van een uitvoeringstoets niet is opgenomen in
de beslisnota’s.
Zoals beschreven in paragraaf 8 van de memorie van toelichting, is na afstemming met
de betrokken organisaties besloten om eerst te werken met een voorlopige kosteninschatting.
De meer gedetailleerde uitvoeringstoetsen zullen worden uitgevoerd op het moment dat
het wetsvoorstel niet meer zal wijzigen, dat wil zeggen op het moment dat het wetsvoorstel
door de Tweede Kamer zou worden aanvaard. Eventuele wijzigingen in het voorstel zouden
namelijk gevolgen kunnen hebben voor de uitkomst van de uitvoeringstoetsen.
Voor wat betreft het door de leden genoemde advies van 1 juni 2023 begrijp ik dat
wordt gedoeld op de nota van 1 juni 2023, waarnaar in de beslisnota van 3 juni 2024
(die actief aan Uw Kamer openbaar is gemaakt wegens aanbieding van het wetsvoorstel)
wordt verwezen. De nota van 1 juni 2023 is niet actief openbaar gemaakt, nu dit niet
de onderliggende beslisnota was voor verzending van het wetsvoorstel aan het parlement,
maar een nota die gevoegd was bij het concept van het wetsvoorstel zoals deze aan
de ministerraad en de Raad van State werd aangeboden. Voor wat betreft de uitvoeringstoetsen
is in deze nota opgenomen dat na overleg met de betrokken organisaties is besloten
om uitvoeringstoetsen te laten uitvoeren na de behandeling van het wetsvoorstel door
de Tweede Kamer.
Voor wat betreft de verwachting dat jaarlijks 100 keer vervangende hechtenis wordt
opgelegd wegens de schending van een rijontzegging, verwijs ik de leden van de D66-fractie
graag kortheidshalve naar paragraaf 4.2 en dan meer specifiek naar het antwoord op
de vraag van de leden van de PVV-fractie. De verwachting dat rechters ongeveer 400 keer
per jaar zullen overgaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs is toegelicht in
paragraaf 4.3.1, in antwoord op een vraag van de leden van de SGP-fractie.
De leden van de CDA-fractie verwijs ik voor het antwoord op hun vraag naar de gevolgen
voor DJI graag naar paragraaf 4.2.1 van deze nota, waar uitgebreid is ingegaan op
de (beperkte) gevolgen van dit wetsvoorstel en de capaciteitsproblemen bij DJI.
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.