Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 782 Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226 van de Raad van 17 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU L 2023/2226) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling cryptoactiva)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
1.1.
Crypto-Asset Reporting Framework (CARF) van de OESO
4
1.2.
Overige wijzigingen van Richtlijn 2011/16/EU
5
2.
Europese regelgeving inzake administratieve samenwerking
5
2.1.
Richtlijn 2011/16/EU
5
2.2.
Richtlijn (EU) 2023/2226
6
2.3.
Rapportageverplichting aanbieders van cryptoactivadiensten
7
2.3.1.
De aanbieders van cryptoactivadiensten die een rapportageplicht krijgen
7
2.3.2.
Registratieplicht voor exploitanten van cryptoactiva die rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten zijn
9
2.3.3.
Van de rapportageplicht uitgesloten rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
10
2.3.4.
Due diligence en te rapporteren inlichtingen
11
2.3.5.
Informeren van te rapporteren gebruiker en te rapporteren persoon
13
2.4.
Andere wijzigingen in Richtlijn (EU) 2023/2226
13
2.5.
Sancties
14
2.6.
Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband met niet-grensoverschrijdende
transacties
16
3.
Gegevensbescherming
17
3.1.
Inleiding
17
3.2.
Recht op respect voor het privéleven
19
3.3.
AVG
21
3.4.
Autoriteit Persoonsgegevens
24
4.
Rechtsbescherming
25
5.
Administratieve lasten, doenvermogen, uitvoeringskosten en budgettaire effecten
27
5.1.
Administratieve lasten
27
5.1.1.
Administratieve lasten voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
27
5.1.2.
Administratieve lasten voor te rapporteren gebruikers
29
5.1.3.
Adviescollege toetsing regeldruk
29
5.2.
Doenvermogen
29
5.3.
Uitvoeringskosten
30
5.4.
Budgettaire effecten
32
6.
Consultatie
32
7.
Transponeringstabel
33
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
39
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt primair tot implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226 van
de Raad van 17 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU1 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Richtlijn
(EU) 2023/2226)2 in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
(WIB).3 Dit wetsvoorstel bevat aan het eind van deze algemene toelichting een transponeringstabel
waarin wordt weergegeven in welke artikelen van dit wetsvoorstel de implementatie
van Richtlijn (EU) 2023/2226 (ook wel «DAC 8» genoemd) tot uitdrukking komt. Deze
richtlijn dient grotendeels met ingang van 1 januari 2026 te zijn geïmplementeerd.
De rapportageverplichtingen voor aanbieders van cryptoactivadiensten vinden voor het
eerst toepassing met betrekking tot te rapporteren transacties in de periode vanaf
de inwerkingtreding, derhalve vanaf 1 januari 2026. Met dit wetsvoorstel wordt ook
een aantal omissies hersteld zoals de omissies in de implementatie van Richtlijn (EU)
2021/5144 met de Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie.
Met een voorgestelde wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt
de rapportage over te rapporteren transacties in cryptoactiva ook voor binnenlandse
transacties verplicht gesteld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan overweging 13
van de preambule bij Richtlijn (EU) 2023/2226. Met dit wetsvoorstel wordt ook een
rapportageplicht opgenomen voor aanbieders van cryptoactivadiensten over ingezetenen
van niet-Unierechtsgebieden die voortvloeit uit het Crypto-Asset Reporting Framework
(CARF)5 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Gelet op
het feit dat het wetsvoorstel enkel ziet op de implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226,
waarmee het CARF voor de Europese Unie (EU) is overgenomen, en een herstel in de implementatie
van Richtlijn (EU) 2021/514, is er sprake van een zogenoemde zuivere implementatie.
Binnen de EU zijn de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen ter intensivering
van de samenwerking tussen belastingautoriteiten van de lidstaten van de EU (lidstaten).
Het verbeteren van transparantie rondom belastingen staat hierbij steeds centraal.
Richtlijn 2011/16/EU, die ziet op de administratieve samenwerking op het gebied van
belastingen (in het Engels kortweg «Directive on Administrative Cooperation», dat
in het fiscale spraakgebruik wordt afgekort tot het acroniem «DAC»), vormt het kader
voor veel van deze Europese maatregelen en ziet onder meer op de automatische uitwisseling
van gegevens en inlichtingen tussen lidstaten ten behoeve van de strijd tegen belastingfraude,
belastingontduiking en belastingontwijking.
De digitalisering van de economie is de afgelopen jaren snel toegenomen. In verband
daarmee is met ingang van 1 januari 2023 een wijziging van de WIB in werking getreden
waarmee Richtlijn (EU) 2021/514 is geïmplementeerd, als gevolg waarvan aan platformexploitanten
– onder andere – een rapportageplicht is opgelegd ten behoeve van de uitwisseling
door lidstaten van gegevens en inlichtingen over inkomsten uit grensoverschrijdende
activiteiten door verkopers6 via digitale platformen. Ook de markt voor cryptoactiva is een digitale markt en
heeft een grensoverschrijdend karakter. Een cryptoactivum is een digitale weergave
van een waarde of een recht die respectievelijk dat elektronisch kan worden overgedragen
en opgeslagen, met gebruikmaking van distributed-ledger-technologie of vergelijkbare
technologie.7 Het belang van de markt voor cryptoactiva is gegroeid en zijn kapitalisatie is de
afgelopen tien jaar aanzienlijk en snel toegenomen.8 Dit stelt de belastingautoriteiten van de lidstaten voor nieuwe uitdagingen omdat:
1. De markt voor cryptoactiva gebruik maakt van technieken, in het bijzonder van blockchain
waarmee cryptoactiva kunnen worden uitgegeven, geregistreerd, overgedragen en opgeslagen
zonder tussenkomst van traditionele financiële intermediairs en instellingen.
2. Op de markt van cryptoactiva nieuwe soorten intermediairs en aanbieders operationeel
zijn die tot voor kort aan beperkt toezicht onderworpen waren.
Dit maakt dat het voor de belastingdiensten minder zichtbaar is of belastingplichtigen
die zich op deze markt begeven belastingwetgeving naleven en dat afbreuk kan worden
gedaan aan de verworven transparantie omtrent mogelijk belastbare inkomsten.
Op 26 januari 2021 heeft de Europese Rekenkamer een verslag gepubliceerd van een onderzoek
naar het wettelijk kader en de uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de
administratieve samenwerking op het gebied van belastingen.9 In dat verslag is – onder meer – geconcludeerd dat het toepassingsgebied van Richtlijn
2011/16/EU moet worden uitgebreid tot aanvullende inkomsten- en vermogenscategorieën,
zoals cryptoactiva.
Dit heeft ertoe geleid dat de Raad van de EU op 17 oktober 2023 Richtlijn (EU) 2023/2226
heeft aangenomen op grond waarvan de lidstaten – kort gezegd – aanbieders van cryptoactivadiensten
moeten verplichten om bij hun gebruikers (klanten) bepaalde gegevens en inlichtingen
op te vragen en te verifiëren en om deze gegevens en inlichtingen tezamen met gegevens
en inlichtingen over uitgevoerde transacties met cryptoactiva aan de bevoegde autoriteit
van de lidstaat te rapporteren ten behoeve van de belastingheffing. De lidstaten zijn
verplicht de gegevens en inlichtingen over elkaars ingezetenen automatisch uit te
wisselen.
1.1. Crypto-Asset Reporting Framework (CARF) van de OESO
Wereldwijd worden belastingautoriteiten geconfronteerd met de uitdagingen met betrekking
tot de digitale markt voor cryptoactiva. Daarom is internationale samenwerking ook
met landen buiten de EU essentieel. De OESO heeft in augustus 2022 het CARF goedgekeurd
en dit op 10 oktober 2022 gepubliceerd.10 48 landen, waaronder Nederland, hebben tijdens de officiële ondertekeningsceremonie
op 26 november 2024 het CARF uitwisselingsraamwerk getekend. 53 landen zullen per
2027 cryptogegevens uitwisselen. Nog eens 10 landen hebben zich eraan gecommitteerd
dat per 2028 te zullen doen.11
Het CARF bevat verplichtingen voor aanbieders van cryptoactivadiensten om inlichtingen
te verzamelen en te verifiëren (dit is de zogenoemde «due diligence-procedure») en
om deze inlichtingen te rapporteren met betrekking tot te rapporteren gebruikers van
cryptoactivadiensten en – in geval dit een entiteit is – eventueel natuurlijke personen
die zeggenschap over die entiteit uitoefenen (uiteindelijk belanghebbenden) die ingezetenen
zijn van een niet-Unierechtsgebied, waarmee Nederland een van kracht zijnde adequate
overeenkomst heeft. Dit wordt met dit wetsvoorstel ook in de WIB geregeld. De verplichtingen
die voortvloeien uit het CARF gelden alleen als het niet-Unierechtsgebied en Nederland
aan het coördinerende secretariaat van de OESO hebben laten weten op wederkerige basis
gegevens en inlichtingen uit te willen wisselen. Uitwisseling van deze informatie
wordt geoperationaliseerd door een internationaal wettelijk kader in de vorm van de
«Multilateral Competent Authority Agreement on Automatic Exchange of Information pursuant
to the Crypto-Asset Reporting Framework» (de CARF MCAA).12 Deze CARF MCAA is een onderdeel van het Verdrag inzake wederzijdse administratieve
bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag) en voorziet in een internationaal kader
voor de uitwisseling van de gegevens die op grond van het CARF door rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten worden verzameld en gerapporteerd. Indien er geen
wederzijdse uitwisseling is overeengekomen tussen Nederland en een niet-Unierechtsgebied,
dan is er geen verplichting om onder het CARF inlichtingen uit te wisselen. De OESO
zal op haar website bijhouden welke uitwisselingsrelaties tot stand komen, per wanneer
die van kracht zijn en of die wederkerig zijn, net zoals dat nu ook het geval is bij
de Common Reporting Standard, de uitwisseling van landenrapporten en de rapportageplicht
voor platformexploitanten met betrekking tot verkopers in de deeleconomie en de kluseconomie.
Met de totstandkoming van het CARF zijn derhalve niet alleen binnen de EU rapportageverplichtingen
voor aanbieders van cryptoactivadiensten geïntroduceerd (door middel van Richtlijn
(EU) 2023/2226), maar ook in OESO-verband (door middel van het CARF).13 Vanwege deze samenloop is het belangrijk om dubbele rapportage te voorkomen en de
administratieve lasten voor aanbieders van cryptoactivadiensten te minimaliseren.
Daarom voorziet Richtlijn (EU) 2023/2226 in een regeling waarmee rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten worden uitgesloten van de rapportageplicht, indien zij al
gelijkwaardige inlichtingen rapporteren in een niet-Unierechtsgebied waarmee Nederland
een van kracht zijnde adequate gekwalificeerde overeenkomst heeft afgesloten.14
In overweging 9 van de preambule bij Richtlijn (EU) 2023/2226 is aangegeven dat, teneinde
te garanderen dat deze richtlijn in de hele EU op samenhangende wijze wordt toegepast,
de lidstaten bij de toepassing ervan ter illustratie of interpretatie gebruikmaken
van het commentaar op de CARF MCAA en het CARF.15
1.2. Overige wijzigingen van Richtlijn 2011/16/EU
Hetgeen hiervoor is beschreven betreft de kern van de wijziging die Richtlijn (EU)
2023/2226 in Richtlijn 2011/16/EU aanbrengt, te weten het rapporteren van gegevens
inzake cryptoactivadiensten aan de relevante belastingautoriteiten en de daaropvolgende
uitwisseling van die gegevens door de betreffende belastingautoriteiten. Richtlijn
(EU) 2023/2226 voorziet evenwel in meer wijzigingen van Richtlijn 2011/16/EU. Deze
wijzigingen worden in paragraaf 2.4 van het algemeen deel toegelicht.
2. Europese regelgeving inzake administratieve samenwerking
2.1. Richtlijn 2011/16/EU
Richtlijn 2011/16/EU bevat voorschriften inzake de administratieve samenwerking tussen
de lidstaten ten behoeve van de handhaving van de nationale wetgeving van de lidstaten
met betrekking tot (bepaalde) belastingen.16 Deze administratieve samenwerking kan bestaan uit het uitwisselen van gegevens inlichtingen
op verzoek, op spontane wijze of op automatische basis. Richtlijn 2011/16/EU is sinds
haar inwerkingtreding zeven keer gewijzigd: door achtereenvolgens Richtlijn 2014/107/EU17 («DAC2»), Richtlijn (EU) 2015/237618 («DAC3»), Richtlijn (EU) 2016/88119 («DAC4»), Richtlijn (EU) 2016/225820 («DAC5»), Richtlijn (EU) 2018/82221 («DAC6») en Richtlijn (EU) 2021/514 («DAC7»)22 en tot slot Richtlijn (EU) 2023/2226 («DAC8»), die met onderhavig wetsvoorstel in
de WIB wordt geïmplementeerd. Richtlijn 2011/16/EU voorziet nu in verplichte automatische
uitwisseling van inlichtingen op een aantal terreinen. Over specifieke inkomsten-
en vermogenscategorieën worden automatisch inlichtingen uitgewisseld, te weten arbeidsinkomen,
directiehonoraria, bepaalde levensverzekeringsproducten, pensioenen, eigendom van
en inkomsten uit onroerende zaken en royalty’s.23 Daarnaast worden automatisch gegevens en inlichtingen uitgewisseld met betrekking
tot rekeningen bij financiële instellingen (DAC2), voorafgaande grensoverschrijdende
rulings of grensoverschrijdende verrekenafspraken (DAC3), landenrapporten (DAC4),
meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (DAC6) en activiteiten door verkopers
op platforms (DAC7).
2.2. Richtlijn (EU) 2023/2226
Richtlijn 2011/16/EU bevat verplichtingen voor financiële instellingen om inlichtingen
over financiële rekeningen te rapporteren aan belastingdiensten, die deze inlichtingen
vervolgens moeten uitwisselen met andere betrokken lidstaten. De meeste cryptoactiva
hoeven echter niet uit hoofde van die richtlijn te worden gerapporteerd omdat zij
geen geld vormen dat op depositorekeningen of in financiële activa wordt aangehouden.
Bovendien vallen zowel aanbieders van cryptoactivadiensten als exploitanten van cryptoactiva
in de meeste gevallen niet onder de huidige definitie van financiële instelling in
Richtlijn 2011/16/EU.24 Om te anticiperen op nieuwe uitdagingen die voortvloeien uit het toenemende gebruik
van alternatieve betaal- en beleggingsmiddelen, die nieuwe risico’s op belastingontduiking
inhouden worden met Richtlijn (EU) 2023/2226 regels gesteld inzake de rapportage door
aanbieders van cryptoactivadiensten en uitwisseling van gegevens en inlichtingen tussen
lidstaten die betrekking hebben op cryptoactiva en hun gebruikers.25
In paragraaf 2.3 van deze toelichting wordt allereerst de werking van Richtlijn (EU)
2023/2226 ten aanzien van de rapportageverplichtingen voor aanbieders van cryptoactivadiensten
toegelicht en wordt ingegaan op het systeem van automatische gegevensuitwisseling
met betrekking tot de gerapporteerde informatie. In paragraaf 2.4 worden de andere
maatregelen uit Richtlijn (EU) 2023/2226 beschreven.
2.3. Rapportageverplichting aanbieders van cryptoactivadiensten
Op basis van Richtlijn (EU) 2023/2226 zijn – kort weergegeven – bepaalde aanbieders
van cryptoactivadiensten vanaf 1 januari 2026 gehouden bepaalde gegevens en inlichtingen
over gebruikers van cryptoactiva en – in geval een gebruiker een entiteit is – eventueel
natuurlijke personen die zeggenschap over die entiteit uitoefenen (uiteindelijk belanghebbenden)
jaarlijks te verzamelen, te verifiëren en te rapporteren aan de belastingautoriteit
van een lidstaat.26 Die lidstaat is vervolgens verplicht die gerapporteerde inlichtingen automatisch
te verstrekken aan de belastingautoriteit waarvan de gebruiker van cryptoactiva fiscaal
ingezetene is.27
In het vervolg van deze memorie wordt de rapportageplicht van aanbieders van cryptoactivadiensten
toegelicht aan de hand van de volgende paragrafen:
2.3.1 De aanbieders van cryptoactivadiensten die een rapportageplicht krijgen;
2.3.2 Registratieplicht voor exploitanten van cryptoactiva die rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten zijn;
2.3.3 Van de rapportageplicht uitgesloten rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten;
2.3.4 Verzamel- en verificatievereisten en te rapporteren inlichtingen;
2.3.5 de verplichting om te rapporteren gebruikers en te rapporteren personen te informeren.
2.3.1. De aanbieders van cryptoactivadiensten die een rapportageplicht krijgen
De rapportageplicht geldt voor «rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten».
Hieronder worden twee groepen aanbieders begrepen.28 Ten eerste zijn dat aanbieders van cryptoactivadiensten zoals deze worden gedefinieerd
in Verordening (EU) 2023/1114, ook wel de MiCA-verordening genoemd.29 Volgens deze verordening wordt onder een «aanbieder van cryptoactivadiensten» verstaan
een rechtspersoon of andere onderneming waarvan de activiteit of het bedrijf bestaat
in het beroepsmatig aanbieden van één of meer cryptoactivadiensten aan cliënten en
die cryptoactivadiensten mag aanbieden, omdat:
– het een rechtspersoon of andere onderneming is die van de bevoegde autoriteit van
haar lidstaat een vergunning als aanbieder van cryptoactivadiensten heeft gekregen;30 of
– het een kredietinstelling, een centrale effectenbewaarinstelling, een beleggingsonderneming,
een marktexploitant, een instelling voor elektronisch geld, een beheermaatschappij
van instellingen voor collectieve belegging in effecten of een beheerder van alternatieve
beleggingsinstellingen is die – kort weergegeven – aan bepaalde voorwaarden voldoet
en die de in de verordening bedoelde bevoegde autoriteit van een lidstaat tijdig in
kennis stelt van de voorgenomen cryptoactivadiensten en daarbij de voorgeschreven
informatie overlegt.31
Deze aanbieders van cryptoactivadiensten zijn met een vergunning van of na een kennisgeving
zoals hiervoor bedoeld aan de autoriteit van een lidstaat32 bevoegd hun cryptoactivadiensten in de gehele EU aan te bieden.33 Zij hebben een rapportageplicht in de lidstaat van de autoriteit waarvan zij de hiervoor
bedoelde vergunning hebben gekregen dan wel bij wie zij de hiervoor bedoelde melding
hebben gedaan.34
De tweede groep «rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten» betreft exploitanten
van cryptoactiva. Dit zijn andere verstrekkers van cryptoactivadiensten dan aanbieders
van cryptoactivadiensten als hiervoor bedoeld.
Een exploitant van cryptoactiva heeft een rapportageplicht in een bepaalde lidstaat,
indien hij
a) een rechtspersoon of een juridische constructie is of een natuurlijke persoon is en
fiscaal ingezetene is van die lidstaat;
b) een rechtspersoon of een juridische constructie is die i) is opgericht of georganiseerd
naar het recht van die lidstaat en ii) rechtspersoonlijkheid heeft in die lidstaat
of verplicht is belastingaangiften te doen of aangiften met fiscale inlichtingen in
te dienen bij de belastingautoriteit van die lidstaat met betrekking tot zijn inkomsten;
c) een rechtspersoon of een juridische constructie is en wordt beheerd vanuit die lidstaat;
of
d) een rechtspersoon of een juridische constructie is of een natuurlijke persoon die
een reguliere bedrijfszetel in die lidstaat heeft.
De volgorde van a tot en met d is een aflopende volgorde, naar mate van relevantie,
om te bewerkstelligen dat een exploitant van cryptoactiva aan zijn rapportageverplichtingen
voldoet in het land waarmee hij de nauwste band heeft.
Informatie over te rapporteren transacties die zijn uitgevoerd via een bijkantoor
van een rapporterende aanbieder van cryptoactiva worden gerapporteerd in de lidstaat
waarin dat bijkantoor is gevestigd.35 Onder bijkantoor wordt verstaan een eenheid, bedrijf of kantoor van een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten die onderscheidenlijk dat wordt behandeld als een
bijkantoor krachtens de regelgeving van een rechtsgebied of anderszins onder de wetgeving
van een rechtsgebied valt als gescheiden van andere kantoren, eenheden of bijkantoren
van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten. Alle eenheden, bedrijven
of kantoren van een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten in één rechtsgebied
worden als één bijkantoor behandeld.36
2.3.2. Registratieplicht voor exploitanten van cryptoactiva die rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten zijn
Zoals in paragraaf 2.3.1 is uiteengezet vallen twee groepen rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten onder de werking van Richtlijn (EU) 2023/2226 en daarmee
ook onder het bereik van de bepalingen van dit wetsvoorstel waarmee die richtlijn
wordt geïmplementeerd.
De eerste groep aanbieders van cryptoactivadiensten zijn de aanbieders die op grond
van Verordening (EU) 2023/1118 cryptoactivadiensten mogen aanbieden. Zij moeten aan
hun rapportageverplichtingen voldoen in de lidstaat waarin zij van de daartoe bevoegde
autoriteit een vergunning hebben gekregen of – kort gezegd – waarin zij aan de bevoegde
autoriteit tijdig een melding hebben gedaan van de voorgenomen cryptoactivadiensten.
Deze aanbieders hebben in die lidstaat hun statutaire zetel.
De andere groep betreft exploitanten van cryptoactiva die niet tot de hiervoor bedoelde
groep behoren. Zij hebben geen statutaire zetel in een lidstaat. Deze exploitanten
moeten zich laten registreren bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij
rapportageplichtig zijn (zie paragraaf 2.3.1). De registratie moet plaatsvinden vóór
het einde van de termijn waarbinnen de exploitant van cryptoactiva moet rapporteren.37 Dat is in Nederland uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar dat volgt op het
jaar of de periode waarover word gerapporteerd. Zoals in paragraaf 2.3.1 uiteengezet
zal de exploitant van cryptoactivadiensten zich moeten laten registreren in de lidstaat
waarmee hij de nauwste band heeft.
De Europese Commissie (de Commissie) zal uiterlijk op 31 december 2025 een register
van exploitanten van cryptoactiva hebben opgezet. Daarin wordt alle informatie die
de lidstaten bij registratie van exploitanten hebben verkregen opgenomen. De bevoegde
autoriteit van elke lidstaat heeft toegang tot dat register.
Een registratie van een exploitant van cryptoactiva wordt door de betreffende lidstaat
uit het register geschrapt, indien:
a. de exploitant de lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat hij niet langer te rapporteren
gebruikers in de EU heeft;
b. er, bij gebreke van een kennisgeving, bedoeld onder a, redenen zijn om te veronderstellen
dat de exploitant zijn activiteiten heeft stopgezet;
c. de exploitant niet langer voldoet aan de definitie van exploitant van cryptoactiva;
of
d. de lidstaat de registratie heeft ingetrokken.
Een lidstaat trekt de registratie in, indien de exploitant van cryptoactiva na daartoe
tweemaal te zijn aangemaand door de bevoegde autoriteit niet voldoet aan zijn rapportageverplichtingen
of zijn registratieverplichtingen. De lidstaat stelt de Commissie onverwijld van de
intrekking in kennis. Een nieuwe registratie bij een lidstaat kan pas plaatsvinden,
indien de exploitant van cryptoactiva aan de bevoegde autoriteit passende waarborgen
heeft verstrekt dat hij zich eraan verbindt te zullen voldoen aan de rapportageverplichtingen,
inclusief de rapportageverplichtingen die hij alsnog moet nakomen.
De lidstaten streven naar een gecoördineerde handhaving van het naleven van de registratie-
en rapportageverplichtingen voor digitale platformen die actief zijn vanuit niet-Unierechtsgebieden.
In het uiterste geval kunnen zij verhinderen dat een exploitant van cryptoactiva binnen
de EU kan opereren.38
2.3.3. Van de rapportageplicht uitgesloten rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
In Richtlijn (EU) 2023/2226 is geregeld dat bepaalde rapporterende aanbieders van
cryptoactivadiensten zijn uitgesloten van de rapportageplicht in een lidstaat, indien
zij elders een rapportageplicht vervullen, bijvoorbeeld omdat hij een rechtspersoon
of een juridische constructie is met een fiscale woon- of vestigingsplaats in een
andere lidstaat (zie paragrafen 2.3.1 en 2.3.2). Zo moeten dubbele rapportage en daarmee
overbodige administratieve lasten voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
worden voorkomen.
In paragraaf 1.1 is uiteengezet dat ook in OESO-verband met het CARF rapportageverplichtingen
voor aanbieders van cryptoactivadiensten zijn geïntroduceerd. Richtlijn (EU) 2023/2226
voorziet erin dat exploitanten van cryptoactiva die rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
zijn geen rapportageplicht in een lidstaat hebben, als zij de gegevens en inlichtingen
met betrekking tot in die lidstaat woonachtige gebruikers van cryptoactiva rapporteren
in een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied. Een gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied
heeft met alle lidstaten een van kracht zijnde adequate overeenkomst op grond waarvan
de in deze staat gerapporteerde gegevens en inlichtingen over ingezetenen van lidstaten
aan de betreffende lidstaten verstrekt.
Een niet-Unierechtsgebied kan ook met een of enkele lidstaten een van kracht zijnde
adequate overeenkomst hebben. Richtlijn (EU) 2023/2226 regelt dat een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten die een exploitant van cryptoactiva is niet in
een lidstaat over ingezetenen van die lidstaat hoeft te rapporteren als deze aanbieder
al in een niet-Unierechtsgebied waarmee die lidstaat een van kracht zijnde adequate
overeenkomst heeft over die ingezetenen rapporteert. Dat niet-Unierechtsgebied wisselt
de betreffende gegevens en inlichtingen met die lidstaat uit.
De inlichtingen die op grond van een adequate overeenkomst worden uitgewisseld moeten
gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen die op grond van Richtlijn (EU) 2023/2226 moeten
worden gerapporteerd. Op grond van een op Richtlijn (EU) 2023/2226 gebaseerde uitvoeringshandeling39 kan de Commissie naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat
of op eigen initiatief, bepalen of de inlichtingen die automatisch moeten worden uitgewisseld
op grond van een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat
en een niet-Unierechtsgebied, gelijkwaardig zijn aan de inlichtingen die op grond
van Richtlijn 2011/16/EU worden uitgewisseld.40
2.3.4. Due diligence en te rapporteren inlichtingen
Om te bepalen of met betrekking tot een gebruiker van cryptoactiva gerapporteerd moet
worden dient een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten gegevens van de
gebruikers van zijn cryptoactivadiensten te verzamelen en te verifiëren met de zogenoemde
«due diligence-procedure».41 Dit betekent – kort weergegeven – dat de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
bij het aangaan van een relatie met een gebruiker van cryptoactiva aan die gebruiker
een eigen verklaring moet vragen. Op basis van deze eigen verklaring bepaalt de rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten de fiscale woonplaats(en) van de gebruiker van
cryptoactivadiensten en stelt hij vast of een gebruiker van cryptoactiva die een entiteit
is één of meer uiteindelijk belanghebbenden (natuurlijke personen die zeggenschap
over de entiteit uitoefenen) heeft waarover gerapporteerd moet worden. Indien een
gebruiker van cryptoactivadiensten op 31 december 2025 al een relatie heeft met een
rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten – en daarmee een «bestaande gebruiker
van cryptoactiva» is – dient een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
uiterlijk op 1 januari 2027 een eigen verklaring van de gebruiker van cryptoactiva
te verkrijgen.42
Vanaf de datum dat de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten op grond van
de due diligence-procedure een gebruiker van cryptoactiva identificeert als een gebruiker
waarover hij moet rapporteren, behandelt hij deze als een «te rapporteren gebruiker».43
Bij algemene maatregel van bestuur – waarvoor dit wetsvoorstel een grondslag biedt –
worden (nadere) regels gesteld met betrekking tot de verzamel- en verificatievereisten
waaraan rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten moeten voldoen. Die regels
zien ook op de eisen waaraan een eigen verklaring van een gebruiker van cryptoactiva
moet voldoen.
De inlichtingen die rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten moeten rapporteren
zijn onder te verdelen in de volgende drie categorieën:
1. Informatie over de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zelf.
2. Informatie over de gebruikers van cryptoactiva die van hun cryptoactivadiensten gebruik
maken. In het geval een gebruiker een entiteit is met natuurlijke personen als uiteindelijk
belanghebbenden waarover gerapporteerd moet worden, dienen de rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten ook gegevens over hen te verstrekken. De informatie betreft
gegevens om de identiteit van de gebruikers en de uiteindelijk belanghebbenden vast
te kunnen stellen. Onder gegevens om de identiteit vast te stellen valt ook het fiscaal
identificatienummer. Daaronder wordt mede begrepen het functioneel equivalent daarvan.
Voor natuurlijke personen die zijn ingeschreven in de Nederlandse basisregistratie
personen is dat het burgerservicenummer.
3. Informatie over de per kalenderjaar uitgevoerde transacties die wisseltransacties
of overdrachten van cryptoactiva zijn. Deze informatie betreft onder andere de naam
van de cryptoactiva en het aantal eenheden, de bedragen in fiduciaire valuta die zijn
betaald of ontvangen bij de aan- en verkoop van cryptoactiva, de reële marktwaarde
van de cryptoactiva die zijn gekocht of verkocht en de eenheden en de reële marktwaarde
van retailbetalingstransacties.44
Richtlijn (EU) 2023/2226 (en daarmee Richtlijn 2011/16/EU) regelt niets aangaande
een bepaalde datum waarop rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten uiterlijk
moeten rapporteren. Dat betekent dat lidstaten hierin zelf een keuze moeten maken.
Voor rapportage in Nederland kiest het kabinet als uiterste rapportagedatum voor 31 januari
van het kalenderjaar volgend op het jaar of de periode waarover moet worden gerapporteerd.
De redenen zijn daarvoor de volgende. De gerapporteerde inlichtingen zijn van belang
voor de heffing van inkomstenbelasting van in ieder geval te rapporteren gebruikers
die hun fiscale woonplaats in Nederland hebben. De gerapporteerde inlichtingen zijn
daarom relevant voor het beoordelen van ingediende aangiften inkomstenbelasting. Deze
beoordeling door de Belastingdienst vangt in de regel aan in maart wanneer de aangifteperiode
voor de inkomstenbelasting start. Ten behoeve van deze beoordeling kan het nog wel
nodig zijn dat de gerapporteerde inlichtingen vooraf zijn getoetst op bruikbaarheid.45 Afhankelijk van de kwaliteit van de gerapporteerde inlichtingen kost die toetsing
enige tijd. Na die toetsing is nog enige tijd gemoeid met de technische verwerking
van de bruikbaar gemaakte inlichtingen in de systemen waarmee de aangiften automatisch
worden beoordeeld. Dat betekent dat in het kader van de beoordeling van ingediende
aangiften inkomstenbelasting het nodig is dat de inlichtingen uiterlijk 31 januari
zijn gerapporteerd. Daarnaast sluit 31 januari aan bij de uiterste rapportagedatum
die geldt voor financiële instellingen en platformexploitanten. Het hanteren van een
andere uiterste datum voor aanbieders van cryptoactivadiensten leidt tot problemen
ingeval een belastingplichtige in zijn aangifte inkomstenbelasting behalve cryptoactiva
ook inkomsten verantwoord die door financiële instellingen of platformexploitanten
zijn gerapporteerd. De betreffende aangifte vormt namelijk één geheel en een en ander
mondt ook uit in één aanslag. Alle ingevolge implementatie van Richtlijn 2011/16/EU
gerapporteerde gegevens, of deze nou van financiële instellingen, platformexploitanten
of aanbieder van cryptoactivadiensten afkomstig zijn, moeten in het kader van beoordeling
van ingediende aangiften inkomstenbelasting dus op hetzelfde moment worden beoordeeld.
Daar komt bij dat al deze rapportageplichtigen in zoverre gelijk aan elkaar zijn dat
zij geautomatiseerd vergelijkbare of zelfs identieke (persoons)gegevens moeten rapporteren.
Eenzelfde uiterste rapportagedatum ligt daarom in de rede.
Het kabinet realiseert zich dat die datum voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
in voorkomende gevallen een beperkte rapportageperiode met zich kan brengen maar wenst
daarbij twee kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste zullen er naar verwachting partijen
zijn die ingevolge implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226 worden geconfronteerd
met zowel rapportageplicht als aanbieder van cryptoactivadiensten als rapportageplicht
als financiële instelling (zie paragraaf 2.4 hierna). Op grond van rapportageplicht
als financiële instelling zullen die partijen reeds uiterlijk op 31 januari ter zake
moeten rapporteren.46 In zoverre is eenzelfde uiterste rapportagedatum voor de rapportageplicht ter zake
van cryptoactivadiensten consistent en waarschijnlijk ook praktisch. Ook andere lidstaten
onderkennen de overlap in hoedanigheid van financiële instelling en aanbieder van
cryptoactivadiensten en zijn daarom voornemens ter zake van beide hoedanigheden dezelfde
uiterste rapportagedatum te hanteren.47 Ten tweede dienen, als het onderhavige voorstel tot wet wordt verheven en met ingang
van 1 januari 2026 in werking treedt, rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
ingevolge het CARF uiterlijk 31 december 2026 due diligence op hun klanten te hebben
uitgevoerd.48 Dit geldt niet alleen voor Nederland maar voor alle (lid)staten. Dat betekent dat
rapporterende aanbieders een deel van het werk al ten minste een maand vóór 31 januari
2027 – de eerste keer waarop uiterlijk moet worden gerapporteerd – moet hebben uitgevoerd,
ongeacht de staat waarin de aanbieder is geregistreerd, en daarvoor heel 2026 de tijd
hebben.
2.3.5. Informeren van te rapporteren gebruiker en te rapporteren persoon
Rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten zijn gehouden om de te rapporteren
gebruikers van cryptoactiva die een natuurlijk persoon zijn en – in geval van een
entiteit – aan eventuele natuurlijke personen die zeggenschap over die entiteit uitoefenen
(uiteindelijk belanghebbenden) en waarop die gegevens en inlichtingen betrekking hebben
te informeren over het feit dat die gegevens en inlichten die hen betreffen zullen
worden gerapporteerd.49 Deze kennisgeving dient in Nederland uiterlijk plaats te vinden op 31 januari van
het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de gebruiker van cryptoactiva voor het
eerst is aangemerkt als te rapporteren gebruiker van cryptoactiva. Dit moment is gelijk
aan het moment waarop de inlichtingen in Nederland uiterlijk aan de Minister van Financiën
(feitelijk de Belastingdienst50) moeten worden verstrekt.51
2.4. Andere wijzigingen in Richtlijn (EU) 2023/2226
Naast maatregelen op het gebied van rapportage en inlichtingenuitwisseling inzake
cryptoactivadiensten bevat Richtlijn (EU) 2023/2226 een aantal andere maatregelen.
Het gaat om de volgende maatregelen:
1. Wijzigingen in de bepalingen inzake de verplichte rapportage van gegevens en inlichtingen
door financiële instellingen en de verplichte automatische uitwisseling van die gerapporteerde
inlichtingen (DAC2). Hierbij worden de wijzigingen van de Common Reporting Standard
(CRS) die in OESO-verband op 26 augustus 2022 zijn vastgesteld één op één overgenomen
in Richtlijn 2011/16/EU.52 De wijzigingen in de CRS zijn vooral een gevolg van technologische ontwikkelingen
en een uitgebreide evaluatie van de CRS die hebben plaatsgevonden sinds in 2014 de
oorspronkelijke CRS is vastgesteld.53 Zo worden bepaalde nieuwe financiële producten zoals elektronisch geld en digitale
centralebankmunten, die inmiddels een gangbaar en betrouwbaar alternatief vormen voor
de meer traditionele financiële activa, onder de reikwijdte van CRS gebracht. Voorts
houden de wijzigingen verband met de rapportageplicht inzake cryptoactivadiensten.
Zij strekken er namelijk ook toe dat voor zover financiële instellingen zich bezig
houden met cryptoactivadiensten, zij dezelfde rapportageplicht krijgen als rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten, overigens onder gelijktijdige voorkoming van
een dubbele rapportageplicht. Daarmee wordt een gelijk speelveld bereikt tussen dergelijke
financiële instellingen en aanbieders van cryptoactivadiensten, hetgeen de marktwerking
op het gebied van cryptoactivadiensten bevordert.
2. Een uitbreiding op het gebied van uitwisseling ter zake van rulings. Zo worden bepaalde
aan vermogende natuurlijke personen afgegeven rulings ook uitgewisseld.
3. Er wordt expliciet gemaakt dat de uitgewisselde inlichtingen ook mogen worden gebruikt
voor de vaststelling en handhaving van douanerechten en de bestrijding van witwassen
en terrorismefinanciering.
4. Een aanpassing als gevolg van een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU (HvJ
EU) met betrekking tot de meldingsplicht bij grensoverschrijdende constructies (DAC6).54 Deze aanpassing komt erop neer dat intermediairs die een wettelijk verschoningsrecht
hebben niet verplicht zijn om aan anderen dan hun cliënt te melden dat sprake is van
een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie.
5. Met ingang van 1 januari 2028 komt te gelden dat lidstaten de door uitwisseling verkregen
inlichtingen niet langer dan noodzakelijk mogen bewaren, maar dat de bewaartermijn
minimaal vijf jaar bedraagt.
6. Een aanscherping van de verplichting voor lidstaten om (wettelijke) maatregelen te
treffen om rapportageplichtigen te verplichten dat zij van degenen ten aanzien van
wie zij ingevolge Richtlijn 2011/16/EU gegevens moeten verzamelen, de door de lidstaten
van verblijf afgegeven fiscale identificatienummers – tax identification numbers (TINs) – verzamelen en rapporteren, om deze nummers vervolgens uit te wisselen met
de relevante lidstaten. Doel hiervan is de effectiviteit van de uitwisseling te vergroten
doordat dit de ontvangende lidstaten beter in staat stelt inkomsten te koppelen aan
hun ingezetenen. Hierbij geldt een ingroeimodel: met ingang van 1 januari 2026 geldt
dit ten aanzien van inlichtingen die als gevolg van implementatie van Richtlijn 2014/107/EU,
Richtlijn (EU) 2021/514 en Richtlijn (EU) 2023/2226 worden gerapporteerd en uitgewisseld,
met ingang van 1 januari 2028 geldt dit ook voor Richtlijn (EU) 2015/2376, Richtlijn
(EU) 2016/881 en Richtlijn (EU) 2018/822 en met ingang van 1 januari 2030 onder omstandigheden
ook voor de inkomens- en vermogenscategorieën inkomsten uit arbeid, tantièmes en presentiegelden
en pensioenen.55
De wijzigingen die met ingang van 1 januari 2028 of later moeten zijn geïmplementeerd
zijn overigens niet in onderhavig wetsvoorstel opgenomen omdat het uitbreiden van
de verplichting om de door de lidstaten van verblijf afgegeven TINs te rapporteren
en uit te wisselen nog nader onderzoek behoeft. Genoemde wijzigingen zullen daarom
in een later wetsvoorstel worden opgenomen. Tot slot worden los van Richtlijn (EU)
2023/2226 door middel van het onderhavige wetsvoorstel enkele redactionele omissies
in de WIB hersteld. Waar dit het geval is wordt dat in de artikelsgewijze toelichting
op het betreffende artikel toegelicht.
2.5. Sancties
Richtlijn (EU) 2023/2226 vereist dat de lidstaten voorzien in sancties die doeltreffend,
evenredig en afschrikkend zijn.56 Ingevolge het onderhavige wetsvoorstel wordt de huidige sanctiebepaling in de WIB
uitgebreid.57 Zodoende kan het opzettelijk of grofschuldig niet-nakomen van de in dit wetsvoorstel
opgenomen verplichtingen door rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten worden
bestraft met een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie58 en kan er tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan. Een schending van de
verplichtingen die met het onderhavige wetsvoorstel worden geïntroduceerd kan immers
(internationaal) gevolgen hebben voor de uitwisseling van gegevens met betrekking
tot te rapporteren gebruikers en uiteindelijk belanghebbenden en daarmee voor het
tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking. Dit risico wordt vergroot door het
grensoverschrijdende karakter van de diensten van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
en de mogelijkheid die Richtlijn (EU) 2023/2226 biedt ten aanzien van rapportage in
één lidstaat over ingezetenen van meerdere lidstaten. Bovendien is nakoming van deze
verplichtingen van groot belang om het gelijke speelveld te bewaren. Het maximum van
de zesde categorie is naar het oordeel van het kabinet voldoende afschrikkend. Voorts
sluit dat maximum aan bij de reeds bestaande maxima die gelden voor verplichtingen
die ingevolge Richtlijn 2011/16/EU zijn geïmplementeerd. Om die redenen vindt het
kabinet een boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie passend. Dit maximum
biedt ook alle ruimte om een evenredige boete op te leggen. Wat een evenredige boete
is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval. Volledigheidshalve
wordt opgemerkt dat de sanctiebepaling alleen geldt ten aanzien van rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten en niet ten aanzien van te rapporteren gebruikers
van cryptoactiva en uiteindelijk belanghebbenden die gebruik maken van de diensten
van aanbieders van cryptoactivadiensten. Verder wordt het thans geldende boetemaximum
van de vierde categorie dat geldt voor rapporterende financiële instellingen verhoogd
naar de zesde categorie. Belangrijkste reden daarvoor is dat rapporterende financiële
instellingen en rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten als gevolg van technische
ontwikkelingen steeds meer vergelijkbare of dezelfde diensten aanbieden, en met het
oog op een gelijke behandeling daarom voor hen beide hetzelfde boetemaximum moet gelden.
Daarnaast blijkt uit contacten met het bankwezen, fiscaal dienstverleners en de Belastingdienst
dat de vierde categorie onvoldoende afschrikkend werkt. Tot slot worden nog twee andere
aspecten geadresseerd. Het eerste aspect betreft de omstandigheid dat de verplichtingen
voor rapporterende platformexploitanten en rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
uitdrukkelijk ook in binnenlandse situaties van toepassing zijn.59 In binnenlandse situaties is het anders dan in grensoverschrijdende situaties, waarop
de WIB ziet, evenwel niet mogelijk om een vergrijpboete op te leggen. Dat is gelet
op het gelijkheidsbeginsel niet wenselijk. Bovendien is een dergelijk verschil in
sanctiemogelijkheden Unierechtelijk kwetsbaar. Het tweede aspect betreft de omstandigheid
dat als het om geldboeten gaat het strafrechtelijke maximum thans lager is dan het
bestuursrechtelijke maximum. Dat verhoudt zich niet goed met het uitgangspunt dat
het strafrecht is bedoeld voor de ernstigste gevallen.60 Daarom wordt het maximum van de strafrechtelijke geldboete gelijk getrokken met het
maximum van de bestuursrechtelijke geldboete. Het onderscheid tussen het straf- en
bestuursrecht komt dan als zodanig weliswaar niet tot uitdrukking in de geldboetemaxima,
maar nog wel in de omstandigheid dat in het strafrecht behalve een geldboete ook hechtenis
of – indien sprake is van een misdrijf – een gevangenisstraf tot de bestraffingsmogelijkheden
behoort.61
2.6. Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband met niet-grensoverschrijdende
transacties
Richtlijn (EU) 2023/2226 schrijft voor dat de rapportageverplichting zowel op grensoverschrijdende
als op binnenlandse transacties betrekking moet hebben. Dit teneinde de doeltreffendheid
van de rapportagevoorschriften, de goede werking van de interne markt, een gelijk
speelveld en het non-discriminatiebeginsel te waarborgen.62 Omdat de WIB ziet op het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen
(met andere woorden: grensoverschrijdende transacties), past het niet een verplichting
tot het rapporteren van binnenlandse transacties op te nemen in die wet of een onderliggend
besluit. Dit is de reden waarom met dit wetsvoorstel een nieuw artikel in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt voorgesteld.63 Dit voorgestelde artikel in de AWR bepaalt dat de rapportageverplichting ten aanzien
van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten die zijn gehouden aan de Minister
van Financiën64 te rapporteren, ook geldt ten aanzien van louter binnenlandse transacties. Hiermee
wordt bedoeld dat dergelijke in Nederland rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
ook dienen te rapporteren over gebruikers van cryptoactiva en – indien van toepassing –
uiteindelijk belanghebbenden die ingezetene zijn van Nederland. Dit betekent dat de
Minister van Financiën van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten die zijn
gehouden aan hem te rapporteren, niet alleen gegevens en inlichtingen krijgt met het
oog op de uitwisseling daarvan in het kader van de wederzijdse bijstand, maar ook
met het oog op de belastingheffing in Nederland zelf. Zonder het onderhavige artikel
zou de inspecteur over dergelijke gebruikers van cryptoactiva geen gegevens en inlichtingen
verkrijgen. Gezien het feit dat de informatie voor verschillende belastingmiddelen
relevant kan zijn65, is gekozen voor een nieuwe bepaling in de AWR die de grondslag vormt voor de rapportageverplichting.
Wat betreft de systematiek van de rapportageverplichting wordt voor de Nederlands
ingezetenen volledig aangesloten bij de systematiek die Richtlijn (EU) 2023/2226 voorschrijft.
Voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten betekent dit dat zij geen onderscheid
hoeven te maken tussen de verplichtingen die gelden inzake rapportage aan de Minister
van Financiën over ingezetenen van Nederland en ingezetenen van (ook) een andere staat
of staten.
Boetesystematiek
Ingevolge Richtlijn (EU) 2023/2226 dienen lidstaten alle nodige maatregelen te nemen
om ervoor te zorgen dat sancties worden uitgevoerd en dat die sancties doeltreffend,
evenredig en afschrikwekkend zijn.66 Bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de verplichtingen op grond
van de hiervoor besproken wijziging van de AWR67, zijn de strafrechtelijke bepalingen van hoofdstuk IX AWR van toepassing. Het niet
voldoen aan de verplichtingen kan zowel een overtreding als een misdrijf zijn, afhankelijk
van de aanwezigheid van opzet van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten.
Tevens wordt het mogelijk dat een vergrijpboete kan worden opgelegd en worden de maximale
strafrechtelijke en bestuursrechtelijke geldboete gelijkgetrokken (zie daarvoor paragraaf 2.5
hiervoor).
3. Gegevensbescherming
3.1. Inleiding
De gegevens en inlichtingen die rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
ingevolge het onderhavige wetsvoorstel dienen te verzamelen, verifiëren en rapporteren
aan de Minister van Financiën, kunnen betrekking hebben op persoonsgegevens. Onder
persoonsgegeven wordt verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare
natuurlijke persoon.68 Ingevolge het onderhavige wetsvoorstel zijn rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
gehouden ten aanzien van bepaalde gebruikers van cryptoactiva en uiteindelijk belanghebbenden69 specifieke gegevens te verzamelen, te verifiëren en aan de Minister van Financiën
te rapporteren.70 De gegevens die de Minister van Financiën van de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
ontvangt, verstrekt hij vervolgens automatisch aan de lidstaten waarvan de gebruiker
van cryptoactiva en de uiteindelijk belanghebbenden ingezetene zijn.71 De betrokken belastingautoriteiten krijgen via deze automatische uitwisseling alleen
de voor hen relevante gegevens, namelijk de gegevens en inlichtingen over hun eigen
ingezetenen.72 De belastingautoriteiten van de andere lidstaten zullen hetzelfde doen met betrekking
tot de door hen ingevolge Richtlijn (EU) 2023/2226 ontvangen gegevens en inlichtingen
van gebruikers van cryptoactiva en uiteindelijk belanghebbenden die ingezetenen zijn
van Nederland.
Het voorgaande roept de vraag op in hoeverre de met de verwerking van persoonsgegevens
gepaard gaande inmenging in de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is ten opzichte
van het doel dat ermee wordt nagestreefd. In paragraaf 3.2 wordt in dit kader ingegaan
op de bepaling inzake het recht op eerbiediging van privéleven en familie- en gezinsleven
in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de
grondrechten van de EU (Handvest) en wordt beoordeeld of de verwerking van persoonsgegevens
zoals hiervoor beschreven hieraan voldoet. Voorts is op de verwerking van persoonsgegevens
de Algemene verordening gegevensbescherming73 (AVG) van toepassing. In paragraaf 3.3 zal worden ingegaan op de specifieke waarborgen
uit de AVG.
Een belangrijke notie vooraf is evenwel dat iedere vorm van gegevensverwerking in
het onderhavige wetsvoorstel rechtstreeks voortvloeit uit Richtlijn (EU) 2023/2226
en dat – relevant voor de bepalingen in het wetsvoorstel die verzamel- en verificatieverplichtingen
en rapportageverplichtingen ten behoeve van gegevensuitwisseling op grond van het
CARF regelen – met die richtlijn in feite het CARF voor de EU wordt overgenomen. Dit
wetsvoorstel introduceert geen extra verplichtingen of voorwaarden ten opzichte van
de richtlijn en het daarmee overgenomen CARF. Het voorstel dat ten grondslag heeft
gelegen aan Richtlijn (EU) 2023/2226 is onderworpen aan een zogenoemd «impact assessment»
door de Commissie. Hierin is geconcludeerd dat het voorstel wat betreft de impact
op fundamentele rechten geheel in lijn is met Europese verdragen.74 Daarnaast is ook de Europese Toezichthouder (de «European Data Protection Supervisor»
(EDPS)) voor gegevensbescherming geraadpleegd.75 Die heeft een zestal aanbevelingen gedaan ten behoeve van de volledige naleving van
het juridisch kader dat ziet op gegevensbescherming, waarvan er drie zijn overgenomen.76 In overweging 46 van Richtlijn (EU) 2023/2226 is uitdrukkelijk vermeld dat de richtlijn
de grondrechten en beginselen die in het Handvest zijn erkend eerbiedigt en dat de
richtlijn met name volledige inachtneming van het in artikel 8 van het Handvest vastgelegde
recht op bescherming van persoonsgegevens waarborgt, in welk verband eraan wordt herinnerd
dat op verwerking van persoonsgegevens op grond van Richtlijn 2011/16/EU de Verordeningen
(EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 van toepassing zijn. In verband daarmee is een dergelijke
bepaling in artikel 8 quinquies geschrapt. Daarnaast is in Richtlijn (EU) 2023/2226
expliciet opgenomen dat de Commissie alleen toegang tot het centrale gegevensbestand
heeft voor het verzamelen van statistieken. De aanbeveling om het hergebruik van persoonsgegevens
door de bevoegde autoriteit van elke lidstaat alleen mogelijk te maken als daartoe
een uitputtende lijst van doeleinden op grond van nationaal recht wordt opgesteld
is niet overgenomen. Ten tijde van de adviesaanvraag aan de EDPS is het richtlijnvoorstel
gewijzigd. Overeenkomstig de definitieve versie van Richtlijn (EU) 2023/2226 wordt
in de voorgestelde artikelen 17 en 30 WIB nu geregeld voor welke andere doeleinden
door een lidstaat (Nederland) ontvangen gegevens en inlichtingen mogen worden verstrekt
en gebruikt. Daarnaast mag een lidstaat zelf een andere lidstaat toestemming verlenen
om gegevens en inlichtingen voor andere doeleinden te gebruiken (alleen als de lidstaat
deze zelf ook voor die doelstellingen gebruikt) of een lidstaat kan een lijst hanteren
waarop staat welke gegevens en inlichtingen door een andere lidstaat voor welke doeleinden
mogen worden gebruikt. Een lidstaat moet een dergelijke lijst toetsen aan nationaal
recht en de AVG. De aanbeveling van de EDPS om in artikel 25 van Richtlijn (EU) 2023/2226
op te nemen wanneer entiteiten die gegevens verwerken alleen of gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijk
zijn is niet overgenomen, omdat de bestaande tekst van dat artikel gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid
niet uitsluit, in welk geval daarvoor een gezamenlijke overeenkomst zou moeten worden
gesloten (artikel 26 AVG). Ten slotte is de aanbeveling om een maximum bewaartermijn
op te nemen voor informatie die tussen lidstaten is uitgewisseld en dat de informatie
daarna moet worden vernietigd of zoveel eerder als het bewaren niet langer noodzakelijk
is niet in Richtlijn (EU) 2023/2226 overgenomen, met als reden dat in sommige gevallen
een maximum bewaartermijn niet kan worden gehanteerd, bijvoorbeeld in geval van juridische
procedures.
3.2. Recht op respect voor het privéleven
Persoonsgegevens worden beschermd als onderdeel van het privéleven.77 Het recht op respect voor het privéleven wordt gewaarborgd in het EVRM.78 Ingevolge het EVRM is een inmenging in het recht op respect voor het privéleven evenwel
gerechtvaardigd wanneer deze bij wet is voorzien en in een democratische samenleving
noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid
of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare
feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming
van de rechten en vrijheden van anderen.
Omdat dit wetsvoorstel implementatie van Unierecht betreft is ook het Handvest van
toepassing. Artikel 7 Handvest bepaalt dat een ieder recht heeft op eerbiediging van
zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie. Artikel 8
Handvest bepaalt dat een ieder recht heeft op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens,
dat deze gegevens eerlijk moeten worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met
toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag
waarin de wet voorziet, en dat een ieder recht heeft op toegang tot de over hem verzamelde
gegevens en op rectificatie daarvan. Artikel 52, eerste lid, Handvest geeft aan dat
beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden
bij wet moeten worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden
moeten eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts
beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden
aan door de EU erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming
van de rechten en vrijheden van anderen. Artikel 52, derde lid, Handvest bepaalt dat
voor zover dit handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd
door het EVRM, de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde zijn als die welke er door genoemd
verdrag aan worden toegekend. Daarbij wordt uitdrukkelijk gesteld dat het recht van
de EU een ruimere bescherming kan bieden, hetgeen ter zake ook is gedaan. Dit komt
tot uiting doordat in artikel 39 van het Verdrag betreffende de EU, in artikel 16
van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) en in artikel 8 Handvest specifieke
aandacht wordt geschonken aan de bescherming van persoonsgegevens. Zo is in genoemd
artikel 16 VWEU vastgelegd dat een ieder recht heeft op bescherming van zijn persoonsgegevens.
Het artikel biedt tevens de grondslag voor de AVG.
Uit voornoemde artikelen uit de verdragen blijkt dat het recht op eerbiediging van
de persoonlijke levenssfeer niet absoluut is. Daaraan kunnen beperkingen worden gesteld.
Hierna wordt getoetst aan de eisen die de verdragen blijkens het voorgaande daaraan
stellen.
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt voldaan aan de eis dat de inmenging bij wet
is voorzien, waardoor het voor burgers kenbaar en voorzienbaar is dat een inmenging
kan plaatsvinden en onder welke omstandigheden dat het geval is. Daarnaast geldt dat
de voorgestelde bepalingen noodzakelijk zijn in het belang van het economisch welzijn
van Nederland. Het doel van Richtlijn (EU) 2023/2226 en de gegevensuitwisseling ingevolgde
het CARF is, kort samengevat, meer (gestroomlijnde) transparantie inzake de digitale
transacties met cryptoactiva en de inkomsten die via deze transacties worden vergaard.79 Dit zal leiden tot een eerlijkere belastingheffing en tot een vermindering van de
nalevingslasten voor zowel belastingdiensten als belastingbetalers. Om dit doel te
kunnen realiseren, is het van wezenlijk belang dat de belastingautoriteiten van de
lidstaten op automatische basis volledige en relevante informatie met elkaar uitwisselen
ten aanzien van zogenoemde relevante transacties die via rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten worden verricht. Met die informatie komen de lidstaten en
de staten die ingevolge het CARF uitwisselen te beschikken over uitvoerige inlichtingen
die gebruikt kunnen worden om de verschuldigde belastingen correct vast te stellen.
Vanwege het internationale karakter van digitale cryptoactivadiensten is het voor
de EU essentieel dat een uniforme rapportageverplichting wordt ingevoerd die overal
in de interne markt geldt.80 Verschillende nationale regelingen zorgen immers voor aanzienlijke administratieve-
en nalevingskosten voor platformexploitanten. Met Richtlijn (EU) 2023/2226 wordt een
uniforme rapportageverplichting ingevoerd waarbij rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
ertoe worden verplicht inkomsten die gebruikers van cryptoactiva en uiteindelijke
belanghebbenden door het gebruik van digitale cryptoactivadiensten verkrijgen in slechts
één enkele lidstaat te rapporteren.81
Voorts dient ingevolge het EVRM – en ingevolge het Handvest – het wetsvoorstel te
voldoen aan de voorwaarden van proportionaliteit en subsidiariteit. Proportionaliteit
houdt in dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens
betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen
doel. Subsidiariteit betekent dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt,
in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens
betrokkene minder nadelige wijze kunnen worden bereikt. Toetsing aan voorgenoemde
eisen levert het volgende beeld op. De uit Richtlijn (EU) 2023/2226 voortvloeiende
verplichtingen en de verplichtingen ingevolge het CARF gaan niet verder dan nodig
is om de beoogde doelstellingen daarvan te verwezenlijken. De inmenging in de persoonlijke
levenssfeer vindt plaats met het doel om, kort samengevat, meer (gestroomlijnde) transparantie
te verkrijgen inzake de cryptoactivadiensten die door aanbieders daarvan digitaal
worden verricht en de inkomsten die via deze transacties worden vergaard. Gezien de
moeilijkheden om belastbare feiten te detecteren in verband met dergelijke digitale
transacties, en tevens rekening houdend met de extra administratieve last voor de
belastingdiensten in dergelijke gevallen, is het noodzakelijk een rapportageverplichting
in te stellen voor aanbieders van cryptoactivadiensten. Zij zijn van alle mogelijk
betrokken partijen het best in staat om de noodzakelijke inlichtingen te verzamelen
en te verifiëren met betrekking tot alle gebruikers van cryptoactiva en uiteindelijk
belanghebbenden die van hun diensten gebruik maken.82 Tot de verstrekking van inlichtingen dient alleen te worden overgegaan ten aanzien
van een gebruiker van cryptoactiva en uiteindelijk belanghebbenden die aan bepaalde
voorwaarden voldoet.83 Zonder de betreffende persoonsgegevens die worden meegeleverd, is het voor belastingautoriteiten
niet mogelijk om te achterhalen op welke te rapporteren gebruiker van cryptoactiva
en uiteindelijk belanghebbenden de inlichtingen betrekking hebben. In verband met
de subsidiariteit geldt verder dat inlichtingen die niet strekken tot de nakoming
van (de doelen van) Richtlijn (EU) 2023/2226 en het CARF niet worden gevraagd. De
uitgewisselde informatie mag (in beginsel) alleen worden gebruikt voor de administratie
en uitvoering van de belastingwet, inclusief de bijbehorende boetebepalingen.84
3.3. AVG
Zoals reeds opgemerkt, worden persoonsgegevens beschermd als onderdeel van het privéleven.
De AVG geeft een nadere uitwerking aan dit recht. In deze paragraaf wordt ingegaan
op de belangrijkste waarborgen uit de AVG. Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt85 in overeenstemming met de wet en op een wijze die ten aanzien van de betrokkene (zijnde
degene van wie de persoonsgegevens worden verwerkt) rechtmatig, behoorlijk en transparant
is.86 Met het onderhavige wetsvoorstel wordt aan de eis van rechtmatigheid voldaan, aangezien
verwerking van de gegevens noodzakelijk is voor naleving van de belastingwet en het
voor burgers kenbaar en voorzienbaar is dat een inmenging kan plaatsvinden en onder
welke omstandigheden dat het geval is.87 De uitwisseling van gegevens binnen de EU kan daadwerkelijk bijdragen aan de inspanningen
die worden geleverd om een goede werking van de interne markt te garanderen en een
gelijk speelveld en het non-discriminatiebeginsel te waarborgen.88
Zoals aangegeven is sprake van een zuivere implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226
in de WIB. De WIB bevat reeds de implementatie van een groot aantal bepalingen uit
Richtlijn 2011/16/EU. Op de gegevensverwerking die onderhavig wetsvoorstel regelt,
worden de betreffende bepalingen in de WIB van toepassing. In de WIB is bepaald dat
de bepalingen van die wet strekken tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van
de EU en andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen
van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen.89 In de WIB is daarnaast bepaald dat alleen inlichtingen worden verstrekt indien de
verstrekking daarvan strekt tot uitvoering van richtlijnen van de EU en andere regelingen
van internationaal of interregionaal recht.90 Het onderhavige wetsvoorstel voorziet derhalve in de verwerking van persoonsgegevens
die strikt samenhangt met de verwezenlijking van het doel dat met Richtlijn (EU) 2023/2226
(en Richtlijn 2011/16/EU) en het CARF wordt nagestreefd.
Voorts zal op grond van de AVG de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
alle redelijke maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de gegevens juist
zijn.91 In dit kader is relevant dat in Richtlijn (EU) 2023/2226 en het CARF verzamel- en
verificatievereisten zijn opgenomen ten aanzien van het verzamelen en verifiëren van
inlichtingen over te rapporteren gebruikers en uiteindelijk belanghebbenden door rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten.92 Voor zover het gaat om het verstrekken van inlichtingen door de rapporterende aanbieder
van cryptoactiva aan de Minister van Financiën, is hierin bepaald welke verantwoordelijkheid
de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten draagt bij het vaststellen van
de juistheid van die gegevens en inlichtingen. Zo is de rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten gehouden om te bepalen of de ontvangen inlichtingen betrouwbaar
zijn door gebruik te maken van de inlichtingen en documenten waarover hij in zijn
elektronisch doorzoekbare registers beschikt. Hoofdstuk III AVG bevat voorschriften
met betrekking tot, kort samengevat, het informeren van de betrokkene van wie persoonsgegevens
worden verwerkt in het kader van diens rechten. Richtlijn (EU) 2023/2226 bevat in
lijn daarmee ook enkele voorschriften ten aanzien van de inlichtingenplicht richting
betrokken natuurlijke personen die te maken hebben met Richtlijn 2011/16/EU.93 De AVG is ook van toepassing op exploitanten van cryptoactiva die rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten zijn, voor zover zij op grond van deze richtlijn gegevens
van Europese ingezetenen verzamelen, verifiëren en rapporteren.94
Onder de te rapporteren inlichtingen over gebruikers van cryptoactiva valt ook het
fiscaal identificatienummer. Indien een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
over een natuurlijk persoon moet rapporteren, is het fiscaal identificatienummer indien
de natuurlijke persoon in de Nederlandse basisregistratie personen is ingeschreven,
het burgerservicenummer. Ook rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten die
in andere lidstaten rapportageplichtig zijn zullen ingevolge implementatie van artikel 27
quater Richtlijn (EU) 2023/2226 burgerservicenummers verzamelen en rapporteren in
de betreffende andere lidstaat. Dit betekent dat niet alleen aanbieders van cryptodiensten
die gevestigd zijn in Nederland, maar ook aanbieders elders in de EU, burgerservicenummers
gaan verwerken en delen met de betrokken belastingautoriteiten.
Het burgerservicenummer is een nationaal identificatienummer. Artikel 87 AVG bepaalt
dat lidstaten specifieke voorwaarden kunnen stellen aan de verwerking van een nationaal
identificatienummer. Nederland heeft dergelijke voorwaarden opgenomen in nationale
regelgeving. In artikel 46 van de Uitvoeringswet AVG is bepaald dat een nummer dat
ter identificatie van een persoon bij wet is voorgeschreven, slechts mag worden gebruikt
ter uitvoering van de desbetreffende wet dan wel voor doeleinden bij de wet bepaald.
Met het voorgestelde artikel 10ob, vierde en vijfde lid, WIB wordt hieraan voldaan
nu daarin wordt voorgeschreven dat en voor welk doel het burgerservicenummer wordt
verwerkt.
Wanneer de gegevens en inlichtingen aan de Minister van Financiën zijn gerapporteerd,
wordt de Minister van Financiën als verwerkingsverantwoordelijke aangemerkt. De betrokkene
van wie persoonsgegevens worden verwerkt, heeft op grond van de AVG bepaalde rechten,
zoals het recht op inzage, en kan bijvoorbeeld verzoeken om incorrecte persoonsgegevens
aan te passen. Op de website van de Belastingdienst kan de betrokkene van wie persoonsgegevens
worden verwerkt meer informatie hierover vinden.95
De betreffende gegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor
het doel waarvoor zij zijn verwerkt.96 Voor het bewaren en het vernietigen van gegevens hanteert de Belastingdienst de termijnen
die overeenkomstig de bepalingen in de Archiefwet bekend worden gemaakt.97 De bestaande beveiligingsregels binnen de Belastingdienst zullen onverkort worden
toegepast op de onderhavige verwerking van persoonsgegevens.98 Voorts geldt dat de persoonsgegevens door het nemen van passende technische of organisatorische
maatregelen op een dusdanige manier moeten worden verwerkt dat een passende beveiliging
ervan gewaarborgd is.99 Nadat de gegevens en inlichtingen door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
aan de Belastingdienst zijn verstrekt, zal de Belastingdienst de gegevens en inlichtingen
die ter uitvoering van Richtlijn (EU) 2023/2226 zijn gerapporteerd uploaden in een
centraal gegevensbestand dat door de Commissie in het leven is geroepen. Zo kunnen
middelen efficiënter worden ingezet, wordt inlichtingenuitwisseling vergemakkelijkt
en wordt voorkomen dat elke lidstaat soortgelijke veranderingen moet doorvoeren in
zijn systemen om de inlichtingen op te slaan. Dit centrale gegevensbestand wordt opgezet
voor het verstrekken van inlichtingen over cryptoactiva dat toegankelijk is voor alle
lidstaten en – alleen voor statistische doeleinden – voor de Commissie. De lidstaten
mogen alleen toegang krijgen tot gegevens in dat centrale gegevensbestand die betrekking
hebben op hun eigen ingezetenen. Alle toegang tot en beperkingen van de toegang tot
het centrale gegevensbestand moeten in overeenstemming zijn met de vereisten van de
AVG. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen,
moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend voor de vaststelling
van de praktische regelingen die nodig zijn voor het inrichten van een dergelijk centraal
gegevensbestand. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met
Verordening (EU) 182/2011.100 Zodra de informatie zich in het centraal register bevindt, kan de Commissie worden
aangemerkt als de verwerkingsverantwoordelijke, waarbij geldt dat ook de Europese
instituties gehouden zijn de bescherming van persoonsgegevens te eerbiedigen.101 Onderdeel van die bescherming is het nemen van passende technische of organisatorische
maatregelen, zodat een passende beveiliging van persoonsgegevens tegen ongeoorloofde
of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, onopzettelijke vernietiging
of onopzettelijke beschadiging is gewaarborgd.102
Verder wordt in dit verband nog opgemerkt dat ten aanzien van iedere gegevensuitwisseling
tussen de lidstaten onder Richtlijn (EU) 2023/2226 en tussen de staten onder de werking
van het CARF geldt dat de gegevens en inlichtingen onder de geheimhoudingsplicht vallen
en de bescherming genieten waarin het nationale recht van de ontvangende lidstaat
met betrekking tot soortgelijke inlichtingen voorziet.103 In de AWR is de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst geregeld.104 In de WIB is deze geheimhoudingsplicht van overeenkomstige toepassing verklaard op
inlichtingen die in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit
van een andere staat105 zijn verkregen, alsmede op de inlichtingen die in dat kader zijn verkregen van rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten.106
Tot slot wordt met betrekking tot de doorgifte van persoonsgegevens aan niet-Unierechtsgebieden
waarmee Nederland een van kracht zijnde adequate overeenkomst heeft die voorziet in
de wederkerige uitwisseling van gelijkwaardige gegevens nog het volgende opgemerkt.
Deze doorgifte vindt plaats op grond van het door beide staten getekende CARF MCAA,
dat valt onder het WABB-verdrag. Het WABB-verdrag en de CARF MCAA bevatten waarborgen
voor de bescherming van persoonsgegevens. Artikel 22 van het WABB-verdrag schrijft
voor dat geheimhouding rust op informatie die op grond van het verdrag wordt gedeeld
en dat persoonsgegevens worden beschermd naar de maatstaven die een staat die de informatie
verstrekt specificeert op grond van haar nationale recht. Sectie 5 van de CARF MCAA
bepaalt onder meer dat een nadere specificatie van gegevensbeschermingswaarborgen
plaatsvindt in een aanvullende notificatie, waarmee Nederland aan het coördinerende
secretariaat van de OESO laat weten onder welke voorwaarden op wederkerige basis gegevens
en inlichtingen met een andere staat uit te willen wisselen. Nederland zal deze specificatie
baseren op de waarborgen die op grond van de AVG in acht moeten worden genomen. De
ontvangende staat zal deze waarborgen moeten respecteren.
3.4. Autoriteit Persoonsgegevens
Ingevolge de AVG is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geraadpleegd over de op het
internet geconsulteerde conceptversie van het onderhavige wetsvoorstel. De AP heeft
twee opmerkingen ter zake van de aanbevelingen die de EDPS heeft gedaan.107 De eerste opmerking betreft de lijst van doeleinden waarvoor informatie kan worden
uitgewisseld.108 De AP beveelt mede gelet op artikel 23, eerste lid, AVG aan duidelijker te maken
welke doeleinden dat zijn. Het kan van de betreffende andere lidstaat afhangen welke
doeleinden op een dergelijke lijst worden vermeld. Er is dus niet zonder meer één
algemene, in de wet opgenomen lijst met doeleinden te maken die in relatie tot alle
andere lidstaten geldt. Daarbij zou een dergelijke wettelijk verankerde lijst afbreuk
doen aan de gewenste flexibiliteit, bijvoorbeeld ingeval het kabinet uitwisseling
met een bepaalde lidstaat voor een of meer op de betreffende lijst vermelde doeleinden
niet langer gepast vindt en snel optreden is vereist. Dat neemt niet weg dat het kabinet
zal bezien of de kenbaarheid van dergelijke lijsten kan worden verbeterd. De tweede
opmerking gaat over de aanbeveling van de EDPS om te voorzien in een maximale bewaartermijn
voor de informatie die tussen de lidstaten is uitgewisseld. Zoals vermeld in paragraaf 3.1
is deze aanbeveling niet in de richtlijn overgenomen, met de overweging dat in sommige
gevallen een maximum bewaartermijn niet kan worden gehanteerd, bijvoorbeeld in geval
van juridische procedures Op grond van de selectielijst van de Belastingdienst109 worden de gegevens die de Belastingdienst op grond van de WIB ontvangt 12 jaar bewaard.
Bij het bepalen van deze bewaartermijn is rekening gehouden met processen die met
betrekking tot deze gegevensverwerking in de wet zijn vastgelegd, eventuele juridische
procedures die ter zake kunnen worden gestart en waarvoor de betreffende gegevens
nodig kunnen zijn en – in verband daarmee – de bescherming van de rechtspositie van
betrokken belanghebbenden en de Minister van Financiën. De Belastingdienst bewaart
de gegevens die via automatische uitwisseling met andere lidstaten zijn ontvangen
gelet op deze overwegingen derhalve niet langer dan nodig is. Nu deze termijn bovendien
niet korter is dan vijf jaar voldoet deze bewaartermijn aan het bepaalde in artikel 1,
punt 11, van de DAC8-Richtlijn dat de lidstaten de gegevens die zij via automatische
uitwisseling van inlichtingen hebben ontvangen, niet langer dan nodig is, maar in
geen geval korter dan vijf jaar na de datum van ontvangst ervan bewaren om de doelstellingen
van deze richtlijn te verwezenlijken. De genoemde selectielijst waarin de bewaartermijn
van 12 jaar is opgenomen is op grond van de Archiefwet 1995 tot stand gekomen, waarmee
in een wettelijke grondslag is voorzien. Met een volgend wetstraject zal de bewaartermijn
expliciet in de WIB worden opgenomen, waarmee tegemoet zal worden gekomen aan artikel 2,
tweede lid, van de DAC8-Richtlijn dat bepaalt dat de hiervoor weergegeven bepaling
van artikel 1, punt 11, uiterlijk op 31 december 2027 moet zijn geïmplementeerd.
Tot slot heeft de AP terecht gesignaleerd dat in paragraaf 3.1 van de geconsulteerde
memorie van toelichting ten onrecht was vermeld dat de Commissie alle aanbevelingen
van de EDPS had overgenomen. Dit is in paragraaf 3.1 van de memorie van toelichting
hersteld.
4. Rechtsbescherming
De WIB is geen belastingwet in de zin van de AWR. Dat betekent dat de WIB onder het
open stelsel van rechtsbescherming van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) valt. Het
open stelsel van rechtsbescherming houdt in dat indien een handeling van het bestuursorgaan
– in het kader van de WIB is dat de Minister van Financiën – als een besluit in de
zin van de Awb moet worden aangemerkt, voor de betreffende belanghebbende bezwaar
en beroep tegen dit besluit openstaat tenzij enige wet hierop uitdrukkelijk een uitzondering
maakt.110 Voor de WIB komt dat er in de praktijk op neer dat bezwaar en beroep alleen openstaat
tegen een boetebeschikking.111 Voor het overige is de gang naar de bestuursrechter in beginsel afgesloten. Een wet
in formele zin is immers geen besluit omdat de wetgever in formele zin geen bestuursorgaan
is.112 Reeds dat heeft tot gevolg dat een rapportageplichtige zich aan naleving van de voorgestelde
(rapportage)verplichtingen niet kan onttrekken door bezwaar of beroep in te stellen.
Indien in verband met de rapportageplicht een onderzoek wordt ingesteld dan is de
rapportageplichtige of belastingplichtige verplicht om mee te werken.113 Ook hieraan kan de rapportageplichtige zich niet met bezwaar en beroep onttrekken.
Het voorgaande laat onverlet dat de rechtmatigheid van de rapportageplicht, uitwisseling
en een informatieverzoek door een (bestuurs)rechter kan worden getoetst in een procedure
tegen de belastingaanslag die (mede) gegrond is op de betreffende inlichtingen. Wel
zal dat dan zijn in het land dat van die inlichtingen gebruik heeft gemaakt en zal
het in de regel gaan om een procedure die door de gebruiker van cryptoactivadiensten
wordt geëntameerd, aangezien de belastingaanslag niet aan de aanbieder maar aan de
gebruiker van cryptoactivadiensten is opgelegd. De WIB werpt bovendien een drempel
op tegen lichtzinnige inlichtingenverzoeken doordat een belanghebbende kan verzoeken
om een kostenvergoeding ingeval het verzoek onrechtmatig is.114 Tegen de beslissing op dat verzoek staat bezwaar en beroep bij de bestuursrechter
open. Dit bevordert de rechtsbescherming. Overigens moet hier de kanttekening bij
worden gemaakt dat bij automatisch uit te wisselen inlichtingen, wat het geval is
ter zake van implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226, sprake is van een wettelijke
rapportage- en uitwisselingsplicht, hetgeen betekent dat onrechtmatigheid van die
verplichtingen niet voor de hand ligt.
Als inlichtingen zijn uitgewisseld en dit achteraf onrechtmatig blijkt te zijn, kan
ook bij de civiele rechter wegens onrechtmatige overheidsdaad een schadevergoeding
worden gevorderd. De civiele rechter wordt geacht voldoende te zijn toegerust om ook
in dit type zaak te beslissen op een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen
of te beslissen of sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad. Hij biedt aldus
effectieve rechtsbescherming zodat er geen reden is om de gang naar de bestuursrechter
voor de beschreven situaties open te stellen.115
Gelet op het voorgaande genieten belanghebbenden naar het oordeel van het kabinet
voldoende rechtsbescherming. Voor een verdergaande rechtsbescherming ziet het kabinet
geen reden. Dat komt ook doordat in Richtlijn 2011/16/EU termijnen zijn vastgelegd
waarbinnen inlichtingen moeten worden uitgewisseld, waaraan Nederland zich heeft te
houden. Verdergaande bezwaar- en beroepsmogelijkheden hebben in het verleden tot gevolg
gehad dat Nederland die termijnen niet goed kon naleven en waren aanleiding om die
mogelijkheden af te schaffen.116 Het niet naleven van die termijnen kan ertoe leiden dat de Commissie een infractieprocedure
start. Overigens zijn ook in niet-EU-situaties termijnen afgesproken waarbinnen inlichtingen
moeten worden uitgewisseld.
De inlichtingen die de Belastingdienst in het kader van de uitwisseling ontvangt moeten
mogelijk een bewerking ondergaan voordat zij geschikt zijn voor het beoordelen van
bijvoorbeeld aangiften inkomstenbelasting. In hoeverre bewerking nodig is hangt af
van de kwaliteit van de door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten aangeleverde
inlichtingen. Daar komt bij dat de inspecteur in beginsel van de juistheid van de
aangifte mag uitgaan.117 Dat betekent dat de uitwisseling op zichzelf niet automatisch ertoe leidt dat geen
sprake meer kan zijn van het voor navordering vereiste nieuwe feit.118 De uitwisseling heeft als zodanig ook niet zonder meer tot gevolg dat een belastingplichtige
geen beroep meer kan doen op de inkeerregeling.119 Het kan namelijk nodig blijken dat de op hem betrekking hebbende inlichtingen nog
een bewerking moeten ondergaan voordat zij bruikbaar zijn en er aldus toe kunnen leiden
dat de inspecteur bekend wordt met een onjuistheid of onvolledigheid in de aangifte.
5. Administratieve lasten, doenvermogen, uitvoeringskosten en budgettaire effecten
5.1. Administratieve lasten
Het onderhavige wetsvoorstel heeft gevolgen voor zowel rapporterende aanbieders van
cryptoactivadiensten als voor te rapporteren gebruikers. In paragraaf 5.1.1 wordt
ingegaan op de administratieve lasten voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten.
In paragraaf 5.1.2 wordt ingegaan op de lasten voor de te rapporteren gebruikers.
Tot slot wordt in paragraaf 5.1.3 kort ingegaan op de betrokkenheid van het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR).
5.1.1. Administratieve lasten voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
Rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten worden met deze implementatiewet
geconfronteerd met een toename van hun administratieve lasten. Zij zullen ten eerste,
om te kunnen voldoen aan hun rapportageplicht aan de Minister van Financiën, bij hun
klanten gegevens en inlichtingen moeten verzamelen. Daartoe zullen zij van hun klanten
een ingevulde eigen verklaring moeten vragen, die zij bovendien moeten verifiëren
en op basis waarvan zij de fiscale woon- of vestigingsplaats van de klant moeten vaststellen.
De Commissie heeft in haar Impact assessment van 8 december 2022 (het Impact assessment)
becijferd dat de eenmalige administratieve lasten voor de aanbieders tussen de € 233,1
en € 284 miljoen bedragen, en de structurele lasten tussen de € 20,3 en € 24,9 miljoen.120 Een uitsplitsing naar afzonderlijke lidstaten maakt het Impact assessment niet maar
het gaat ervan uit dat er 168 aanbieders van cryptoactivadiensten in de EU actief
zijn. Afgaande op het huidige aantal van 18 aanvragen voor een vergunning op grond
van de MiCA-verordening dat bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is ingediend,
is – onder de aanname dat de administratieve lasten voor elke aanbieder even hoog
zijn – aldus een toerekening aan Nederland te maken van 18/168e. Voor de in Nederland rapporterende aanbieders bedragen de incidentele administratieve
lasten dan tussen de € 25 miljoen en de € 30,4 miljoen, en de structurele administratieve
lasten tussen de € 2,2 miljoen en de € 2,7 miljoen.
Naast de groep vergunninghouders kunnen ook exploitanten van cryptoactiva van buiten
de EU cryptoactivadiensten aanbieden. Er is geen onderbouwde schatting te maken van
hoeveel dat er zullen zijn. De Commissie voegt aan de hiervoor weergegeven schatting
toe dat bij deze berekening is uitgegaan van bepaalde aannames en dat hoe hoog de
administratieve last voor de individuele rapportageplichtige aanbieder feitelijk is
afhangt af van het aantal gebruikers van de dienst van de betreffende aanbieder en
welke transacties die gebruikers in een rapportageperiode verrichten.
Naar kan worden aangenomen zal het opvragen en het verkrijgen van de eigen verklaring
– gelet op de aard van de dienstverlening door de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten –
digitaal plaatsvinden. Voor financiële instellingen en rapporterende aanbieders met
een vergunning van de AFM voor het aanbieden van cryptoactivadiensten zal het verzamelen
en de verificatie een beperkte administratieve last opleveren, aangezien sommige gegevens
en inlichtingen door deze financiële instellingen al op grond van andere wet- en regelgeving
moet worden verzameld en geverifieerd. Daarbij kan worden gedacht aan anti-money laundering (AML)- en know your client (KYC)-procedures in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren
van terrorisme (Wwft) en de MiCA-verordening. Deze gegevens en inlichtingen moet een
rapporterende aanbieder enkel nog opnemen in de rapportage die hij opmaakt voor verzending
naar de Minister van Financiën. Voor overige rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
geldt hetzelfde voor zover zij ingezetenen zijn van een staat die de Financial Action
Task Force (FATF) in haar nationale wetgeving heeft geïmplementeerd. In zoverre dient
de omvang van de administratieve lasten te worden genuanceerd. Een andere belangrijke
nuancering is dat in de huidige situatie een aanbieder door meerdere lidstaten om
informatie over zijn gebruikers kan worden gevraagd, hetgeen tot administratieve lasten
in relatie tot elk van die lidstaten leidt. Richtlijn (EU) 2023/2226 – en dus het
wetsvoorstel – voorziet erin dat een aanbieder slechts in één lidstaat hoeft te rapporteren,
waarna het aan die lidstaat is om de gerapporteerde gegevens met andere staten uit
te wisselen. Daardoor heeft de aanbieder alleen nog administratieve lasten in relatie
tot die ene lidstaat. Dat heeft naar verwachting een verminderend effect op de omvang
van de administratieve last van de individuele aanbieder tot gevolg. Dit gevolg is
ook een doelstelling van Richtlijn 2011/16/EU, en dus Richtlijn (EU) 2023/2226. De
rapportageplicht aan de Minister van Financiën behelst het rapporteren van gegevens
en inlichtingen die – zoals hiervoor beschreven – van klanten zijn verkregen en daarnaast
gegevens en inlichtingen over de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
zelf en over de transacties die voor klanten zijn verricht. Deze gegevens en inlichtingen
betreffen de beroepsmatige activiteiten van de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten.
Mede gelet op het feit dat de gegevens en inlichtingen digitaal bij de Minister van
Financiën worden aangeleverd gaat het hier om een beperkte uitbreiding van administratieve
lasten. De Belastingdienst onderzoekt langs welke digitale weg de gegevens en inlichtingen
door de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten op de meest laagdrempelige
manier aan de Belastingdienst zullen kunnen worden aangeleverd. Dit gebeurt in overleg
met marktpartijen. Daarbij wordt uiteraard voor ogen gehouden dat een en ander ertoe
moet leiden dat rapportageplichtigen voldoende tijd hebben om hun processen op orde
te krijgen. Verder zullen rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten worden
verplicht te registreren welke stappen zijn gezet en eventueel welke inlichtingen
zijn gebruikt voor de uitvoering van de plicht tot het verzamelen, verifiëren en rapporteren
van de gegevens en inlichtingen.121 Nu deze processen naar mag worden aangenomen digitaal plaatsvinden, zal het aanleggen
van een register – waarvoor geen vormvoorschriften gelden – in een digitale vorm beperkte
administratieve lasten opleveren. Tot slot heeft een rapporterende aanbieder een kennisgevingsplicht
richting de te rapporteren gebruikers of personen. Deze plicht houdt in dat de rapporterende
aanbieder de te rapporteren gebruikers of personen eenmalig in kennis stelt van het
feit dat de hen betreffende gegevens en inlichtingen op grond van de WIB en de daarop
berustende bepalingen zullen worden verzameld en gerapporteerd. Aan deze verplichting
kan worden voldaan door een algemeen geformuleerde vermelding op de website van de
aanbieder. De administratieve last die hiermee gepaard gaat is daarom gering.122
5.1.2. Administratieve lasten voor te rapporteren gebruikers
Het wetsvoorstel bepaalt niet dat gebruikers aan de Belastingdienst gegevens en inlichtingen
moeten verstrekken. Zij moeten deze verstrekken aan de aanbieder van wie zij cryptoactivadiensten
afnemen. Het gaat hierbij om gegevens ten aanzien waarvan geldt dat het geen bovenmatige
inspanning van een gebruiker vergt om deze te produceren, zoals de voor- en achternaam,
fiscale identificatienummers en woonplaats. Zolang deze gegevens niet wijzigen hoeven
zij ook maar één keer te worden aan de aanbieder te worden verstrekt. Verstrekken
gaat in de regel elektronisch. Dit alles betekent dat de administratieve lasten voor
een gebruiker beperkt zijn. Daar komt nog bij dat dergelijke gegevens ook al op grond
van andere wet- en regelgeving zoals de Wwft door de aanbieder kunnen zijn opgevraagd,
zodat het onderhavige wetsvoorstel in zoverre geen additionele administratieve lasten
oproept.
5.1.3. Adviescollege toetsing regeldruk
Het wetsvoorstel betreft zuivere implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226. Het Adviescollege
toetsing regeldruk ziet daarom geen noodzaak voor het geven van een advies.
5.2. Doenvermogen
Een gebruiker van cryptoactivadiensten zal ingevolge Richtlijn (EU) 2023/2226 al dan
niet door middel van een eigen verklaring bepaalde gegevens aan de betreffende aanbieder
moeten verstrekken, zoals voor- en achternaam, fiscale identificatienummers, fiscale
woonplaats(en) en geboortedatum en -plaats. Zoals hiervoor in paragraaf 5.1.2 aangegeven
kan een gebruiker de te verstrekken gegevens vrij eenvoudig produceren en zal de verstrekking
in de regel elektronisch geschieden. Dat maakt dat het beroep op het doenvermogen
van gebruikers ingeval zij gebruik maken van cryptoactivadiensten die rapporterende
aanbieders aanbieden gering is. Dit is niet anders ingeval de te rapporteren gebruiker
geen natuurlijk persoon is maar een entiteit. Het doenvermogen van een entiteit mag
in de regel zelfs hoger worden ingeschat omdat bij entiteiten normaal gesproken professionals
werkzaam zijn die meer ervaring dan particulieren hebben als het gaat om het voldoen
aan administratieve verplichtingen. Tot slot kan hierbij worden opgemerkt dat het
wetsvoorstel de verantwoordelijkheid voor het verzamelen, verifiëren en rapporteren
van de gegevens en inlichtingen niet bij de gebruikers maar bij de aanbieders legt.
Onder het wetsvoorstel kunnen dan ook alleen aanbieders door sancties worden getroffen.
Bedoelde verantwoordelijkheid doet mede gelet op de administratieve lasten (zie paragraaf 5.1.1)
een beroep op het doenvermogen van de betreffende aanbieders. Het kabinet meent dat
de aanbieders, gezien de aard van hun werkzaamheden en de omstandigheid dat in overleg
met de Belastingdienst wordt gekeken naar de meest laagdrempelige manier om te rapporteren,
voldoende professioneel zijn om die verantwoordelijkheid te kunnen dragen.
5.3. Uitvoeringskosten
De maatregelen van het voorliggende wetsvoorstel zijn door de Belastingdienst beoordeeld
op uitvoerbaarheid. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets,
die als bijlage is bijgevoegd. Uit de uitvoeringstoets blijkt dat het wetsvoorstel
omvangrijke en complexe wijzigingen vergt in de automatisering en uitvoering binnen
de Belastingdienst. De conclusie is dat de Belastingdienst de maatregelen uitvoerbaar
acht, met de daarbij in de uitvoeringstoets gemaakte kanttekeningen. Zo vermeldt de
uitvoeringstoets dat:
– DAC8 voor een structurele extra inzet van personeel van 126,1 fte zorgt, de benodigde
medewerkers (vooral cryptoanalisten) lastig zijn te vinden, hetgeen de toch al grote
wervingsopgave voor de Belastingdienst om bestaande regelgeving te kunnen blijven
uitvoeren vergroot;
– Met DAC8 de handhaving op het bezit van cryptoactiva slechts beperkt wordt verbeterd,
omdat de regelgeving onvoldoende aansluit op de nationale situatie, waardoor de verkregen
transactiegegevens zonder verdere aanpassingen in de nationale regelgeving niet kan
worden gebruikt voor de vooringevulde aangifte. De Belastingdienst zal slechts beperkt
in staat worden gesteld om zijn (handhavings)strategie uit te voeren. De gegevens
zijn alleen na een tijdrovende en kostbare analyse bruikbaar in de heffing en inning,
waardoor het aantal zaken waarop toezicht kan worden uitgeoefend in verhouding tot
de daarmee gemoeide kosten beperkt is;
– een groot beroep wordt gedaan op het doenvermogen van de rapportageplichtigen en dat
zij forse investeringen moeten doen. De verwachting van de Belastingdienst is dat
in de praktijk voor een deel van de doelgroep onduidelijk is dat zij een rapportageverplichting
hebben op basis van deze wetgeving. Dit komt volgens de Belastingdienst door de ruime
definitie die wordt gehanteerd en omdat bepaalde begrippen nog niet nader zijn ingevuld.
Het kabinet overweegt ten aanzien van deze kanttekeningen het volgende. Hoewel door
rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten gerapporteerde transactiegegevens
door de Belastingdienst niet zullen worden gebruikt voor het vooraf invullen van aangiften,
zullen zij wel worden gebruikt voor het toezicht op ingediende aangiften. Het bezit
van cryptoactiva is vooral relevant voor de aangifte inkomstenbelasting. De Belastingdienst
controleert jaarlijks conform zijn uitvoerings- en handhavingsstrategie alle binnengekomen
aangiften inkomstenbelasting. Dit gebeurt grotendeels automatisch. Indien de Belastingdienst
gegevens ontvangt van derden, zoals in dit geval de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten,
dan maakt de Belastingdienst met een risicoanalyse een vergelijking tussen de ontvangen
gegevens en de ingevulde gegevens. Om op geautomatiseerde wijze een vergelijking te
maken tussen de ontvangen gegevens en de ingevulde gegevens is de uiterste rapportagedatum
voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten vastgesteld op 31 januari van
het jaar na het betreffende belastingjaar. Dit is ook het geval bij de rapportageplicht
van DAC2 en DAC7. Indien de uiterste rapportagedatum zou worden opgeschoven in de
tijd, dan is het voor de Belastingdienst niet meer mogelijk om op een effectieve wijze
(grotendeels automatisch) toezicht uit te oefenen. Naar het oordeel van het kabinet
dient de mogelijkheid van toezicht op ingediende aangiften die resulteert in een juiste
aanslag zoveel mogelijk prioriteit te krijgen boven eventuele navordering. Dit dient
de rechtszekerheid van belastingplichtigen. Zoals vermeld in paragraaf 5.3 van deze
memorie zal het kabinet naar aanleiding van de uitvoeringstoets wel bezien in hoeverre
de rapportageplicht te zijner tijd zou moeten worden uitgebreid, om deze meer op de
heffing via een vooraf ingevulde aangifte te laten aansluiten om zo de handhaving
te verbeteren.
De in de uitvoeringstoets op DAC8 vermelde verwachting dat de Belastingdienst voor
de uitvoering structureel 126,1 fte aan personeel nodig zal hebben en dat dit de wervingsopgave
van de Belastingdienst nog groter maak is in de uitvoeringstoets afhankelijk gesteld
van een aantal onzekerheden, namelijk onzekerheden over de omvang van het cryptobezit
per cryptogebruiker, het daarmee gemoeide fiscale belang en het niveau van compliance
bij de verantwoording van het cryptobezit. Gelet op deze onzekerheden is besloten
tot een nieuw ijkmoment eind 2026 gevolgd door een ingroeimodel hetgeen zal leiden
tot het opnieuw vaststellen van de uitvoeringslast.
Communicatie met cryptobezitters en marktpartijen ten behoeve van de nakoming van
de aangifteplicht, onderscheidenlijk de rapportageplicht, maakt ook onderdeel uit
van de handhavingsstrategie. Ten behoeve van het bevorderen van fiscale compliance
bij cryptobezitters is in de aangiftecampagne inkomensheffing (IH) in 2025 specifiek
aandacht gevraagd voor de verplichting om cryptoactiva aan te geven. Dat zal in de
aangiftecampagne IH in 2026 ook worden gedaan. In de toelichting op het aangifteformulier
IH voor 2024 is een verduidelijking doorgevoerd wat betreft de aangifte van crypto’s
en over belastingjaar 2025 zal het cryptobezit in het aangifteformulier IH apart worden
uitgevraagd. In verband met de mogelijk gerichte communicatie naar cryptobezitters
voorafgaand aan de aangiftecampagne om zo de compliance te bevorderen is eveneens
noodzakelijk dat de gegevens van de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
uiterlijk op 31 januari aan de Belastingdienst zijn doorgegeven. In de uitvoeringstoets
is aangegeven dat de Belastingdienst verwacht dat als gevolg van de communicatie de
compliance bij cryptobezitters om van cryptoactivabezit aangifte te doen zal toenemen.
Ten behoeve van de compliance bij rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
wordt een communicatieplan opgesteld waarvan de uitvoering nog in het tweede kwartaal
van 2025 zal worden gestart. Hiernaast heeft inmiddels een eerste door de Belastingdienst
georganiseerde bijeenkomt met marktpartijen op het gebied van cryptoactivadiensten
plaatsgevonden, die met enige regelmaat zal worden herhaald. Ook wordt een klankbordgroep
met marktpartijen ingericht, waarmee een digitaal communicatiekanaal zal worden geopend.
Om zoveel mogelijk onduidelijkheid over de DAC8-regelgeving bij rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten weg te nemen wordt verder gewerkt aan een website met informatie
en wordt een eerste handleiding voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
opgesteld, die met de marktpartijen zal worden afgestemd.
Gelet op de genoemde onzekerheden in combinatie met de communicatiemaatregelen die
zijn en worden genomen kan op dit moment naar aanleiding van de kanttekeningen bij
de uitvoeringstoets niet bij voorbaat worden geconcludeerd dat in 2027 – het eerste
jaar waarin de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten moeten rapporteren –
niet in belangrijke mate toezicht kan worden uitgeoefend zoals hiervoor beschreven.
De met de maatregelen samenhangende uitvoeringskosten zijn opgenomen in de uitvoeringstoets.
De uitvoeringskosten worden gedekt op begroting IX.
5.4. Budgettaire effecten
Het wetsvoorstel heeft tot doel dat de Belastingdienst over meer gegevens komt te
beschikken aan de hand waarvan hij op grond van het huidige nationale belastingrecht
effectiever belasting kan heffen ter zake van cryptoactiva. Het wetsvoorstel voorziet
dus niet in de introductie van nieuwe fiscale verplichtingen maar maakt enkel mogelijk
dat de Belastingdienst doordat hij meer informatie ontvangt beter kan controleren
of de bestaande fiscale verplichtingen van te rapporteren personen tijdig en correct
worden nageleefd. In die zin heeft het wetsvoorstel, evenals de implementatie van
eerdere wijzigingen van Richtlijn 2011/16/EU, als zodanig geen budgettair effect aan
de inkomstenkant.123 De verplichting voor de Belastingdienst om de van de rapporterende aanbieders ontvangen
gegevens automatisch uit te wisselen met relevante andere lidstaten heeft op de inkomstenkant
uiteraard evenmin een budgettair effect.
6. Consultatie
Een voorontwerp van dit wetsvoorstel heeft in de periode van 24 oktober 2024 tot en
met 21 november 2024 voor internetconsultatie opengestaan.124 Er zijn dertien reacties ingekomen. Vijf reacties zijn niet openbaar gemaakt omdat
de betreffende indiener daarvoor heeft gekozen. De opmerkingen, vragen en suggesties
die in de reacties zijn verwoord hebben tot aanvullingen en aanpassingen van de toelichting
en herstel van redactionele onvolkomenheden in de geconsulteerde wettekst geleid.
Zo is de toelichting op de uiterste rapportagedatum (zie paragraaf 2.3.4), sancties
(paragraaf 2.5), rechtsbescherming (paragraaf 4) en administratieve lasten voor rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten (paragraaf 5.1.1) aangevuld, en wordt in paragraaf 4
ook ingegaan op navordering en de inkeerregeling.
7. Transponeringstabel
Richtlijn (EU) 2023/2226
Bepaling in gewijzigde Richtlijn 2011/16/EU
Bepaling in het wetsvoorstel of toelichting waarom implementatie niet nodig is
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1, eerste lid, onder a, sub i
Artikel 3, negende lid, eerste alinea, onder a,
Geen implementatie nodig;
reeds geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, WIB
Geen
Artikel 1, eerste lid, onder a, sub ii
Artikel 3, negende lid, eerste alinea, onder c
Geen implementatie nodig;
reeds geïmplementeerd in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, WIB
Geen
Artikel 1, eerste lid, onder a, sub iii
Artikel 3, negende lid, onder c, tweede alinea
Geen implementatie nodig;
betreft een leeswijzer voor Richtlijn 2011/16/EU
N.v.t.
Artikel 1, eerste lid, onder b
Artikel 3, veertiende lid, eerste alinea, onder d
Geïmplementeerd in artikel 2b, eerste lid, onderdeel c, WIB
Geen
Artikel 1, eerste lid, onder c
Artikel 3, achtentwintigste tot en met éénendertigste lid
Geïmplementeerd in:
– artikel 2, eerste lid, onderdelen t en u (acht- en negentwintigste lid);
– artikel 2d, eerste lid, onderdeel i (éénendertigste lid); en
– artikel 2f WIB (dertigste lid)
Geen
Artikel 1, tweede lid, onder a
Artikel 8, eerste lid, eerste alinea
Geïmplementeerd in artikel 6b, eerste lid, onderdeel g, WIB
Geen
Artikel 1, tweede lid, onder b
Artikel 8, tweede lid, tweede alinea
Geen implementatie nodig; betreft een opdracht aan de lidstaten tot feitelijk handelen.
Voorts is artikel 8, tweede lid, tweede alinea naar haar aard gelijk aan artikel 8,
tweede lid, eerste alinea, welke alinea niet is geïmplementeerd
N.v.t.
Artikel 1, tweede lid, onder c
Artikel 8, lid 7 bis
Geen implementatie nodig; betreft een opdracht aan de lidstaten tot feitelijk handelen
N.v.t.
Artikel 1, derde lid, onder a
Artikel 8 bis, vierde lid
Geïmplementeerd in artikel 6d, derde en zesde lid, WIB en artikel IV, eerste lid,
van het onderhavige wetsvoorstel
Geen implementatie nodig voor artikel 8 bis, vierde lid, tweede alinea; betreft interpretatie
van artikel 8 bis, vierde lid, onderdeel a
Geen
Artikel 1, derde lid, onder b
Artikel 8 bis, zesde lid
Geïmplementeerd in artikel 6d, eerste lid, onderdelen a en k, WIB
Geen
Artikel 1, vierde lid, onder a
Artikel 8 bis ter, vijfde lid, eerste alinea
Geïmplementeerd in artikel 10h, vijfde lid, WIB
Geen
Artikel 1, vierde lid, onder b
Artikel 8 bis ter, veertiende lid
Geïmplementeerd in artikel 10h, tweede lid, onderdelen a en d, WIB
Geen
Artikel 1, vijfde lid
Artikel 8 bis quater, tweede lid, eerste alinea, onderdeel m
Geïmplementeerd in artikel 6g, eerste lid, WIB
Geen
Artikel 1, zesde lid
Artikel 8 bis quinquies, eerste lid
Artikel 8 bis quinquies, eerste lid, eerste zin geïmplementeerd in:
– artikel 10oa WIB en de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur (verzamel-
en verificatieverplichtingen); en
– artikel 10ob WIB (rapportageverplichtingen)
Geen implementatie nodig voor artikel 8 bis quinquies, eerste lid, tweede zin; betreft
een opdracht aan de lidstaten tot feitelijk handelen
Ja, de uiterste datum waarop een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
inlichtingen aan de Minister van Financiën moeten rapporteren
In artikel 10ob, twaalfde lid, WIB is de uiterste datum gesteld op 31 januari van
het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de inlichtingen betrekking hebben. Deze
datum is gekozen in met het oog op een balans tussen uitvoerbaarheid door de rapporterende
aanbieders en de Belastingdienst
Artikel 8 bis quinquies, tweede en derde lid
Geïmplementeerd in artikel 6h, eerste lid, WIB
Geen
Artikel 8 bis quinquies, vierde en vijfde lid
Geen implementatie nodig;
deze bepalingen richten zich tot de Commissie
N.v.t
Artikel 8 bis quinquies, zesde lid
Geïmplementeerd in artikel 6h, tweede lid, WIB
Geen
Artikel 8 bis quinquies, zevende en achtste lid
Geïmplementeerd in artikel 10ob, eerste lid, onder b en tweede lid, artikel 10od en
artikel 10oe, vijfde lid, WIB
Geen
Artikel 8 bis quinquies, negende tot en met twaalfde lid
Geen implementatie nodig; deze bepalingen richten zich tot de Commissie
N.v.t.
Artikel 1, zevende lid, onder a
Artikel 16, eerste lid, eerste alinea
Geïmplementeerd in artikel 17, eerste lid, onderdeel a en artikel 30, eerste lid,
WIB
Geen
Artikel 1, zevende lid, onder b
Artikel 16, eerste lid, tweede alinea
Geïmplementeerd in artikel 17, eerste lid, onderdeel e, en artikel 30, derde lid,
onderdeel d, WIB
Geen
Artikel 1, zevende lid, onder c
Artikel 16, derde lid
Geïmplementeerd in artikel 17, vijfde lid, en artikel 30, zevende lid, WIB
Geen
Artikel 1, achtste lid
Artikel 18, vierde lid
Geen implementatie nodig; betreft een opdracht aan de lidstaten tot feitelijk handelen
N.v.t.
Artikel 1, negende lid
Artikel 20, vijfde lid
Geen implementatie nodig; deze bepaling richt zich tot de Commissie
N.v.t.
Artikel 1, tiende lid, onder a
Artikel 21, vijfde lid
Artikel 21, vijfde lid, vierde alinea, tweede zin geïmplementeerd in artikel 10r
Geen implementatie nodig voor overige bepalingen van artikel 21, vijfde lid; deze
bepalingen richten zich tot de Commissie of staan inhoudelijk reeds in artikel 21,
vijfde lid
Geen
Artikel 1, tiende lid, onder b
Artikel 21, achtste lid
Geen implementatie nodig; deze bepaling richt zich tot de Commissie
N.v.t.
Artikel 1, elfde lid
Artikel 22, derde en vierde lid
Geen implementatie nodig; ingevolge artikel 2, tweede lid, Richtlijn(EU) 2023/2226
nog niet relevant per 1 januari 2026
N.v.t.
Artikel 1, twaalfde lid
Artikel 23, derde lid
Geen implementatie nodig; betreft een opdracht aan de lidstaten tot feitelijk handelen
en richt zich voor het overige tot de Commissie
N.v.t.
Artikel 1, dertiende lid, onder a
Artikel 25, derde lid
Geen implementatie nodig; de inhoud van deze bepaling volgt uit de Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG)
N.v.t.
Artikel 1, dertiende lid, onder b
Artikel 25, vierde lid
Geïmplementeerd in artikel 10p
Geen
Artikel 1, veertiende lid
Artikel 25 bis
Geïmplementeerd in artikel 11, vierde lid, WIB
Ja
Aansluiting gezocht bij boetemaxima ter zake van implementatie van eerdere wijzigingen
van Richtlijn 2011/16/EU
Artikel 1, vijftiende lid
Artikel 27, tweede lid
Geen implementatie nodig; het gaat om het schrappen van een bestaande bepaling
N.v.t.
Artikel 1, zestiende lid
Artikel 27 quater
Artikel 27 quater, eerste lid geïmplementeerd in artikelen 10b, eerste lid, onderdeel a,
artikel 10j, derde lid, onderdeel a en vijfde lid, onderdeel a en artikel 10ob, derde
lid, WIB
Geen implementatie nodig voor artikel 27 quater, tweede tot en met vierde lid; mede
ingevolge artikel 2, tweede en derde lid, Richtlijn(EU) 2023/2226 nog niet relevant
per 1 januari 2026
Geen
Artikel 1, zeventiende lid
Bijlage I
Zie hierna
N.v.t.
Artikel 1, achttiende lid
Bijlage V
Zie hierna
N.v.t.
Artikel 1, negentiende lid
Bijlage VI
Zie hierna
N.v.t.
Artikel 2
Geen implementatie nodig; inwerkingtredingsbepaling
N.v.t.
Bijlage I, onder 1, sub a, punt i
Bijlage I, deel I, onderdeel A, punten 1 en 2
Geïmplementeerd in artikel 10b, eerste lid, WIB
Geen
Bijlage I, onder 1, sub a, punt ii
Bijlage I, deel I, onderdeel A, punt 6
Geen implementatie nodig; reeds geïmplementeerd in artikel 10c, eerste lid, onderdeel b,
WIB
N.v.t.
Bijlage I, onder 1, sub a, punt iii
Bijlage I, deel I, onderdeel A, punt 6 bis
Geïmplementeerd in artikel 10c, eerste lid, onderdeel d, WIB
Geen
Bijlage I, onder 1, sub b
Bijlage I, deel I, onderdeel C
Geïmplementeerd in artikel 10d, tweede lid, WIB
Geen
Bijlage I, onder 1, sub c
Bijlage I, deel I, onderdeel F
Geïmplementeerd in artikel 10c, derde lid, WIB
Geen
Bijlage I, onder 2
Bijlage I, deel VI, punt 2, onder b
Geen implementatie nodig; reeds geïmplementeerd in artikel 7, eerste lid, Uitvoeringsbesluit
identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard (UB CRS)
Geen
Bijlage I, onder 3
Bijlage I, deel VII, onderdeel Aa
Geïmplementeerd in artikelen 5 en 7 UB CRS
Geen
Bijlage I, onder 4, sub a
Bijlage I, deel VIII, onderdeel A, punten 5, 6 en 7
Geen implementatie nodig; reeds geïmplementeerd in artikel 2a, eerste lid, onderdelen
c en y, WIB
Geen
Bijlage I, onder 4, sub b
Bijlage I, deel VIII, onderdeel A, punt 9 tot en met 14
Geen implementatie nodig; reeds geïmplementeerd in artikel 2a, eerste lid, onderdelen
c, d, i en y, WIB
Geen
Bijlage I, onder 4, sub c
Bijlage I, deel VIII, onderdeel B, punt 1, onder a
Geen implementatie nodig; reeds geïmplementeerd in artikel 2a, eerste lid, onderdeel d,
WIB
N.v.t.
Bijlage I, onder 4, sub d
Bijlage I, deel VIII, onderdeel C, punt 2
Geen implementatie nodig; reeds geïmplementeerd in artikel 2a, eerste lid, onderdeel i,
WIB
N.v.t.
Bijlage I, onder 4, sub e
Bijlage I, deel VIII, onderdeel C, punten 9 en 10
Geen implementatie nodig; reeds geïmplementeerd in artikel 2a, eerste lid, onderdelen
m en n, WIB
N.v.t.
Bijlage I, onder 4, sub f
Bijlage I, deel VIII, onderdeel C, punt 17
Geen implementatie nodig; reeds geïmplementeerd in artikel 2a, eerste lid, onderdeel h,
WIB
N.v.t.
Bijlage I, onder 4, sub g
Bijlage I, deel VIII, onderdeel D, punt 2
Geïmplementeerd in artikel 2a, eerste lid, onderdeel p, WIB
Geen
Bijlage I, onder 4, sub h
Bijlage I, deel VIII, onderdeel E, punt 7
Geïmplementeerd in artikel 2a, eerste lid, onderdeel ag, WIB
Geen
Bijlage I, onder 5
Bijlage I, deel VIII, deel IX
Geïmplementeerd in artikel 9 UB CRS
Geen
Bijlage I, onder 6
Bijlage I, deel VIII, deel XI
Geïmplementeerd in artikel IV, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel
Geen
Bijlage II, onder 1
Bijlage V, deel I, onderdeel C, punt 10
Geïmplementeerd in artikel 2e, onderdeel z, WIB
Geen
Bijlage II, onder 2
Bijlage V, deel II, onderdeel B, punt 3
Geen implementatie nodig; het gaat om het schrappen van een bestaande bepaling
N.v.t.
Bijlage II, onder 3
Bijlage V, deel III, onderdeel B, punt 4
Geïmplementeerd in artikel 10j, negende lid, WIB en artikel 2, vijfde lid, Uitvoeringsbesluit
verzamel- en verificatievereisten voor rapporterende platformexploitanten (UB DAC7)
Geen
Bijlage II, onder 4
Bijlage V, deel IV, onderdeel F, punt 5
Geïmplementeerd in artikel 10m, eerste lid, WIB
Geen
Bijlage III
Bijlage VI, deel I, onderdeel A
Geïmplementeerd in artikel 10ob, eerste lid, WIB
Geen
Bijlage VI, deel I, onderdeel B
Geïmplementeerd in artikel 10ob, tweede lid, WIB
Geen
Bijlage VI, deel I, onderdeel C
Geïmplementeerd in artikel 10oc, eerste lid, onderdeel a, WIB
Geen
Bijlage VI, deel I, onderdeel D
Geïmplementeerd in artikel 10oc, eerste lid, onderdeel b, WIB
Geen
Bijlage VI, deel I, onderdeel E
Geïmplementeerd in artikel 10oc, eerste lid, onderdeel c, WIB
Geen
Bijlage VI, deel I, onderdeel F
Geïmplementeerd in artikel 10oc, eerste lid, onderdeel d, WIB
Geen
Bijlage VI, deel I, onderdeel G
Geïmplementeerd in artikel 10oc, eerste lid, onderdeel e, WIB
Geen
Bijlage VI, deel I, onderdeel H
Geïmplementeerd in artikel 10oc, tweede lid, WIB
Geen
Bijlage VI, deel II, onderdeel A
Geïmplementeerd in artikel 10ob, WIB
Geen
Bijlage VI, deel II, onderdeel B
Geïmplementeerd in artikel 10ob, derde, vierde, zesde, zevende, achtste en elfde lid,
WIB
Geen
Bijlage VI, deel II, onderdeel C
Geïmplementeerd in artikel 10ob, negende lid, WIB
Geen
Bijlage VI, deel II, onderdeel D
Geïmplementeerd in artikel 10ob, twaalfde lid, WIB
Geen
Bijlage VI, deel II, onderdeel E
Geïmplementeerd in artikel 10oc, derde lid, WIB
Geen
Bijlage VI, deel III
Geïmplementeerd in en artikel 10oa WIB en de daarop gebaseerde algemene maatregel
van bestuur
Geen
Bijlage VI, deel IV
Geïmplementeerd in artikel 2f WIB en in artikel 2a, zesde lid
Geen
Bijlage VI, deel V, onderdeel A
Geïmplementeerd in de artikelen 10oa en de daarop gebaseerde algemene maatregel van
bestuur en artikel 11 WIB
Geen
Bijlage VI, deel V, onderdeel B
Geïmplementeerd in de artikelen 10oa, 10ob, 10od en 11 WIB
Geen
Bijlage VI, deel V, onderdelen C en D
Geïmplementeerd in artikel 8, eerste lid, WIB
Geen
Bijlage VI, deel V, onderdeel E
Geïmplementeerd in artikel 10of WIB
Geen
Bijlage VI, deel V, onderdeel F, subonderdelen 1 tot en met 4
Geïmplementeerd in artikel 10od WIB
Geen
Bijlage VI, deel V, onderdeel F, subonderdelen 5 tot en met 7
Geïmplementeerd in artikel 10oe WIB
Geen
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, onderdeel A (artikel 2 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In de artikelen 2 tot en met 2e WIB zijn begripsbepalingen opgenomen. Artikel 2 WIB
bevat algemene begripsbepalingen die van toepassing zijn op de hele WIB. De artikelen 2a
tot en met het voorgestelde 2f WIB bevatten begripsbepalingen die van belang zijn
voor specifieke artikelen en afdelingen van de WIB. Richtlijn (EU) 2023/2226 heeft
aan Richtlijn 2011/16/EU gedefinieerde begrippen toegevoegd. Voorgesteld wordt om
in artikel 2, eerste lid, WIB, de nieuwe begripsbepalingen op te nemen die niet enkel
betrekking hebben op de in de artikelen 2a tot en met het voorgestelde 2f WIB genoemde
artikelen en afdelingen van de WIB. Het gaat om de volgende begripsbepalingen.
In samenhang met de voorgestelde toevoeging van de definitie van het begrip «inkomsten
uit dividenden zonder bewaarneming» in artikel 2, eerste lid, onderdeel u, WIB, wordt
voorgesteld om de definitie van het begrip «bewaarrekening» op te nemen in artikel 2,
eerste lid, onderdeel t, WIB. De term «bewaarrekening» komt namelijk terug in de definitie
van het begrip «inkomsten uit dividenden zonder bewaarneming» en wordt daarmee ook
relevant voor artikel 2 WIB. De definitie van het begrip «bewaarrekening», die thans
is opgenomen in artikel 2a, eerste lid, onderdeel j, WIB, wordt daarom verplaatst
naar artikel 2 WIB omdat artikel 2a niet ook van toepassing is op artikel 2 WIB.
Het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel u, WIB bevat een definitie van het
begrip «inkomsten uit dividenden zonder bewaarneming». Deze definitie is van belang
met het oog op het in artikel I, onderdeel G, van het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde
artikel 6b, eerste lid, onderdeel g, WIB. Zie voor een verdere toelichting de toelichting
op de wijziging van artikel 6b, eerste lid, WIB.
Het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel v, WIB ziet op levensverzekeringsproducten
ter zake waarvan financiële instellingen nog geen rapportageverplichting hebben. Het
gaat om overeenkomsten op grond waarvan de verzekeraar gehouden is de verzekerde een
of meer uitkeringen te doen bij overlijden van een polishouder. Een dergelijke overeenkomst
kan meerdere verzekerden en polishouders hebben. De definitie is van belang voor de
duiding van de inkomstencategorie, bedoeld in artikel 6b, eerste lid, onderdeel c,
WIB.
Artikel I, onderdeel B (artikel 2a van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Voorgesteld wordt artikel 2a WIB op een aantal punten te wijzigen. In artikel 2a,
eerste lid, WIB worden ten eerste drie redactionele wijzigingen voorgesteld die niet
direct voortvloeien uit Richtlijn (EU) 2023/2226. Omwille van tekstuele consistentie
met de bewoordingen van de overige bepalingen van de WIB, waarin Richtlijn 2011/16/EU
is geïmplementeerd, wordt voorgesteld om overal waar in artikel 2a, eerste lid, WIB
het woord «sectie» is gebruikt dit te vervangen door het woord «deel». Deze twee termen
hebben dezelfde betekenis. De tweede redactionele wijziging betreft het vervallen
van artikel 2a, eerste lid, onderdeel j, WIB. De in deze bepaling opgenomen definitie
wordt namelijk opgenomen in het voorgestelde artikel 2, eerste lid, onderdeel t, WIB.
De derde redactionele wijziging betreft de voorgestelde wijziging van artikel 2a,
eerste lid, onderdeel m, WIB. Dit artikel bestaat nu uit twee subonderdelen. In artikel 2a,
eerste lid, onderdeel m, onder 1°, WIB is een tekst opgenomen identiek aan bijlage I,
deel VIII, onderdeel C, onder 9, subonderdeel a, Richtlijn 2011/16/EU. In artikel 2a,
eerste lid, onderdeel m, onder 2°, WIB is een verwijzing opgenomen naar bijlage I,
deel VIII, onderdeel C, onder 9, subonderdeel b. Voorgesteld wordt om in artikel 2a,
eerste lid, onderdeel m, WIB de subonderdelen te schrappen en te volstaan met een
verwijzing naar bijlage I, deel VIII, onderdeel C, onder 9, Richtlijn 2011/16/EU zonder
een splitsing in subonderdelen a en b aan te houden.
Daarnaast wordt een wijziging voorgesteld van artikel 2a, eerste lid, onderdeel p,
WIB. Met deze voorgestelde wijziging wordt bijlage I, onder 4, onderdeel g, Richtlijn
(EU) 2023/2226 geïmplementeerd. Met dit onderdeel g wordt in bijlage I, deel VIII,
deel D, onder 2, Richtlijn 2011/16/EU de niet in die richtlijn gedefinieerde term
«onderneming» vervangen door de wel in die richtlijn gedefinieerde term «entiteit».125 Nu de term «onderneming» in artikel 2a, eerste lid, onderdeel p, WIB is weergegeven
met de term «vennootschap» is het omwille van consistentie met Richtlijn 2011/16/EU
aangewezen om de term «vennootschap» te vervangen door de term «entiteit», welke term
is gedefinieerd in artikel 2a, eerste lid, onderdeel u, WIB. Inhoudelijk heeft deze
wijziging weinig gevolgen omdat – gelet op het huidige artikel 2a, eerste lid, onderdeel p,
onder 1°, WIB – entiteiten waarvan de aandelen ter beurze regelmatig worden verhandeld
vrijwel altijd vennootschappen (met een in aandelen verdeeld kapitaal) zullen zijn.
Tot slot wordt voorgesteld in artikel 2a, zesde lid, WIB verwijzingen op te nemen
naar de artikelen 10i, 10oa, 10ob en 10od WIB. Met de toevoeging van de verwijzing
naar artikel 10i WIB wordt buiten twijfel gesteld dat artikel 2a, zesde lid, WIB ook
van toepassing is op de bepalingen met betrekking tot de verzamel- en verificatievereisten
voor rapporterende platformexploitanten in de op artikel 10i WIB gebaseerde algemene
maatregel van bestuur.126 Daarmee wordt een omissie weggenomen. Met de toevoeging van de verwijzing naar de
met dit wetsvoorstel voorgestelde artikelen 10oa, 10ob en 10od WIB wordt geregeld
dat ook voor de toepassing van die artikelen en de daarop berustende bepalingen onder
een fiscaal identificatienummer mede wordt begrepen het functionele equivalent daarvan.
Het definiëren van het fiscaal identificatienummer in het voorgestelde artikel 2f
WIB is hiermee niet meer nodig.127
Artikel I, onderdeel C (artikel 2b van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffingen van belastingen)
De voorgestelde wijziging van artikel 2b, eerste lid, onderdeel c, WIB regelt implementatie
van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, Richtlijn (EU) 2023/2226, welk artikel voorziet
in een aanpassing van artikel 3, punt 14, onderdeel d, Richtlijn 2011/16/EU. De aanpassing
komt neer op een uitbreiding van de in artikel 2b, eerste lid, onderdeel c, WIB beschreven
cumulatieve voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te kunnen spreken van een voorafgaande
grensoverschrijdende ruling. De uitbreiding ziet op het toevoegen van rulings waarin
is bepaald of een natuurlijk persoon fiscaal inwoner is van Nederland of niet. Deze
uitbreiding houdt verband met de voorgestelde wijziging van artikel 6d, derde lid,
onderdeel b, WIB op grond waarvan bepaalde rulings die betrekking hebben op natuurlijke
personen niet langer van de uitwisselingsplicht worden uitgezonderd.
Artikel I, onderdeel D (artikel 2d van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 1, eerste lid, onderdeel c, Richtlijn (EU) 2023/2226 voegt aan artikel 3 Richtlijn
2011/16/EU onder meer punt 31 toe. Dit punt definieert het begrip «cliënt». De reden
voor het in Richtlijn 2011/16/EU opnemen van dat begrip is gelegen in een arrest van
het HvJ EU van 8 december 2022, C-694/20.128 Dit arrest noopte ertoe Richtlijn 2011/16/EU zodanig te wijzigen dat de bepalingen
ervan niet tot gevolg hebben dat intermediairs die een wettelijk verschoningsrecht
hebben (een verschoningsgerechtigde intermediair) en daarom van de meldingsplicht
zijn vrijgesteld, ertoe verplicht worden elke andere bij de meldingsplichtige grensoverschrijdende
constructie betrokken intermediair die niet hun cliënt is, in kennis te stellen van
de meldingsverplichtingen van die cliënt. Dat gevolg was volgens het HvJ EU namelijk
in strijd met het door artikel 7 van het EU-Handvest gewaarborgde recht op eerbiediging
van de communicatie tussen de advocaat en zijn cliënt.129
Het in artikel 3, punt 31, Richtlijn 2011/16/EU opgenomen begrip «client» is niet
een algemeen begrip, dat wil zeggen een begrip dat voor de hele Richtlijn 2011/16/EU
relevant is, maar een begrip dat enkel van belang is voor toepassing van artikel 8
bis ter Richtlijn 2011/16/EU. Dat artikel vormt de kern van Richtlijn 2018/822/EU.130 De relevante begrippen uit Richtlijn 2018/822/EU zijn geïmplementeerd in artikel 2d,
eerste lid, WIB. Daarom wordt voorgesteld om het begrip «cliënt» in artikel 2d, eerste
lid, onderdeel i, WIB op te nemen.131 Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat een verschoningsgerechtigde intermediair wel
verplicht blijft zijn cliënt zelf onverwijld in kennis te stellen van diens meldingsverplichtingen.
Wie verschoningsgerechtigde intermediairs zijn, is vermeld in artikel 53a AWR. Het
voorgaande betekent dus dat bijvoorbeeld advocaat A wel zijn eigen cliënt erop moet
attenderen dat hij (de cliënt) een meldingsverplichting heeft, maar niet ook de bij
de constructie betrokken advocaat B, tenzij advocaat B zelf een cliënt van advocaat
A is.
Artikel I, onderdeel E (artikel 2e van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Richtlijn (EU) 2023/2226 heeft -het begrippenkader van Richtlijn 2021/514 uitgebreid
met de gedefinieerde term «Identificatiedienst». Het begrippenkader bij Richtlijn
2021/514 is opgenomen in artikel 2e WIB. Daarom wordt voorgesteld die bepaling aan
te vullen met artikel 2e, onderdeel z, WIB. Voor een toelichting op de term wordt
verwezen naar de toelichting op het voorgestelde artikel 2f WIB omdat dat artikel
voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten inhoudelijk dezelfde term gebruikt.
Artikel I, onderdeel F (artikel 2f van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In het voorgestelde artikel 2f WIB zijn op alfabetische volgorde definities opgenomen
die van belang zijn voor een aantal voorgestelde artikelen waarmee Richtlijn (EU)
2023/2226 in de WIB wordt geïmplementeerd, te weten artikel 2f, artikel 6h, hoofdstuk II,
afdeling 4aca, en de daarop berustende bepalingen, artikel 10r en artikel 11 WIB.
In het voorgestelde artikel 2f WIB is ook een definitie opgenomen van het CARF. Op
die definitie en reden waarom deze in het voorgestelde artikel 2f WIB is opgenomen
wordt hierna in paragraaf 4 (overige definities) ingegaan.
In de paragrafen hierna worden de in het voorgestelde artikel 2f WIB opgenomen definities,
die een verwijzing naar de definities in bijlage VI, deel IV, van Richtlijn 2011/16/EU
(zoals deze is gewijzigd met Richtlijn (EU) 2023/2226) of uit Verordening (EU) 2023/1114
bevatten, uiteengezet. Het betreft de volgende paragrafen, die zien op respectievelijk
wie moet rapporteren, over wie moet worden gerapporteerd, wat moet worden gerapporteerd
en overige definities:
1. aanbieders van cryptoactivadiensten met een rapportageplicht;
2. te rapporteren gebruikers;
3.1 te rapporteren transacties;
3.2 te rapporteren cryptoactiva;
4. overige definities.
De definities gelden voor alle bepalingen waarin het betreffende begrip wordt gebruikt.
1. Aanbieders van cryptoactivadiensten met een rapportageplicht
Onder het begrip «rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB,132 worden verstaan aanbieders van cryptoactivadiensten en exploitanten van cryptoactiva
die een of meer cryptoactivadiensten verrichten waarbij namens een te rapporteren
gebruiker wisseltransacties worden uitgevoerd.
Een «aanbieder van cryptoactivadiensten»133 is een rechtspersoon of andere onderneming waarvan de activiteit of het bedrijf bestaat
in het beroepsmatig aanbieden van één of meer cryptoactivadiensten aan klanten, en
die overeenkomstig artikel 59 van Verordening (EU) 2023/1114 cryptoactivadiensten
mag aanbieden.
Kort weergegeven volgt uit artikel 59 van genoemde verordening dat die rechtspersoon
of andere onderneming toestemming heeft gekregen voor het aanbieden van cryptoactivadiensten,
omdat:
– het een rechtspersoon of andere onderneming is die van de bevoegde autoriteit van
haar lidstaat een vergunning als aanbieder van cryptoactivadiensten heeft gekregen;
of
– het een kredietinstelling, een centrale effectenbewaarinstelling, een beleggingsonderneming,
een marktexploitant, een instelling voor elektronisch geld, een icbe-beheermaatschappij
of een abi-beheerder is die op grond van Europese regelgeving al over een vergunning
beschikt om andersoortige diensten aan te bieden en die de bevoegde autoriteit van
haar lidstaat in kennis heeft gesteld cryptoactivadiensten te zullen gaan aanbieden.
Onder «exploitant van cryptoactiva», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, wordt verstaan een andere verstrekker
van cryptoactivadiensten dan een aanbieder van cryptoactivadiensten, zoals hiervoor
bedoeld.134 Een exploitant van cryptoactiva kan een natuurlijke persoon of een entiteit zijn.135
Aanbieders van cryptoactivadiensten (waaronder blijkens het voorgaande dus worden
verstaan aanbieders van cryptoactivadiensten in de zin van Verordening (EU) 2023/1114)
en exploitanten van cryptoactiva) zijn verplicht gegevens en inlichtingen te verstrekken
(rapportageverplichting) als zij een of meer cryptoactivadiensten verrichten waarbij
namens een te rapporteren gebruiker wisseltransacties worden uitgevoerd. De definities
van te rapporteren gebruiker en van wisseltransactie volgen hierna in de paragrafen
over wie (paragraaf 2), respectievelijk over wat (paragraaf 3) gerapporteerd moet
worden.
«Cryptoactivadiensten»,136 gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, zijn elk van de volgende diensten
en activiteiten die verband houden met een cryptoactivum, inclusief «staking» en uitlenen:
a. het bewaren en beheren van cryptoactiva namens klanten;137
b. het exploiteren van een cryptoactivahandelsplatform;138
c. het omwisselen van cryptoactiva voor geldmiddelen;139
d. het omwisselen van cryptoactiva voor andere cryptoactiva;140
e. het uitvoeren van cryptoactivaorders namens klanten;141
f. het plaatsen van cryptoactiva;142
g. het ontvangen en doorgeven van cryptoactivaorders namens klanten;143
h. het verlenen van advies over cryptoactiva;144
i. het verzorgen van portefeuillebeheer voor cryptoactiva;145
j. het verlenen van cryptoactivaoverdrachtdiensten namens klanten.146
Indien door een aanbieder van cryptoactivadiensten of een exploitant van cryptoactiva
bij het verrichten van een of meer van de hiervoor genoemde cryptoactivadiensten namens
een te rapporteren gebruiker wisseltransacties worden uitgevoerd, heeft die aanbieder
of die exploitant een rapportageplicht. Hij is dan een rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten. Transacties zonder gebruik van een cryptoactivadienst vallen
niet onder de te rapporteren informatie. Het betreft dan bijvoorbeeld persoonlijke
«wallets» of het gebruik van «decentralised exchanges».
Een aanbieder kan wisseltransacties voor of namens gebruikers van cryptoactiva uitvoeren
door op te treden als tegenpartij147 of als tussenpersoon bij wisseltransacties. Voorbeelden van het optreden als tegenpartij
of als tussenpersoon bij wisseltransacties zijn onder meer:
– Handelaren die voor eigen rekening handelen om te rapporteren cryptoactiva aan en
van klanten te verkopen respectievelijk te kopen;
– Exploitanten van Automated Teller Machines (ATM’s) die het wisselen van te rapporteren
cryptoactiva tegen fiduciaire valuta of tegen andere te rapporteren cryptoactiva door
die ATM’s mogelijk maken;
– Cryptoactiva exchanges die fungeren als market makers met een bid-ask spread als transactiecommissie
voor die diensten;
– Brokers in te rapporteren cryptoactiva die namens gebruikers van cryptoactiva kooporders
of verkooporders van een belang in te rapporteren cryptoactiva uitvoeren; en
– Aanbieders van cryptoactivadiensten die inschrijven voor de aankoop van één of meer
te rapporteren cryptoactiva met de bedoeling om deze te rapporteren cryptoactiva aan
gebruikers van cryptoactiva door te verkopen en te distribueren. Alleen het creëren
en het uitgeven van te rapporteren cryptoactiva wordt niet aangemerkt als een wisseltransactie
als tegenpartij of intermediair.
Een aanbieder van cryptoactivadiensten verricht ook wisseltransacties voor of namens
gebruikers van cryptoactiva als hij een handelsplatform ter beschikken stelt waarop
gebruikers van cryptoactiva wisseltransacties kunnen uitvoeren. Onder «handelsplatform»
wordt verstaan elk softwareprogramma of elke toepassing die gebruikers van cryptoactiva
in staat stelt om (geheel of gedeeltelijke) wisseltransacties uit te voeren. Een platform
dat uitsluitend fungeert als «prikbord» voor het publiceren van koop-, verkoop- of
conversieprijzen van te rapporteren cryptoactiva is geen platform waarop door gebruikers
van cryptoactiva wisseldiensten kunnen worden verricht. Een aanbieder die uitsluitend
software of een applicatie creëert of verkoopt en deze software of applicatie niet
gebruikt voor het verrichten van wisseltransacties voor of namens gebruikers van cryptoactiva
is geen rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten.
Een aanbieder van cryptoactivadiensten wordt geacht een handelsplatform ter beschikking
te stellen, als hij zodanige controle heeft over of zodanige invloed uitoefent op
het platform, dat hij geacht wordt te kunnen voldoen aan de verzamel- en verificatievereisten
(ofwel due diligence) en de rapportageverplichtingen met betrekking tot wisseltransacties
die op het platform worden verricht. Of sprake is van zodanige controle of zodanige
invloed, moet worden bepaald met inachtneming van de aanbevelingen van de FATF Financial
Action Task Force (FATF) van 2012, zoals deze zijn gewijzigd in juni 2019 met betrekking
tot virtuele activa en aanbieders van virtuele activadiensten en de daarmee verband
houdende richtsnoeren van de FATF.148
Anders dan als tegenpartij of tussenpersoon bij wisseltransactie of het ter beschikking
stellen van een handelsplatform kan een aanbieder van cryptoactivadiensten ook door
andere activiteiten een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zijn. Dat
is het geval bij elke andere activiteit waarbij hij beroepsmatig een dienst verleent
waarmee wisseltransacties voor of namens een gebruiker van cryptoactiva tot stand
worden gebracht. Welke technologie bij een dergelijke wisseltransactie wordt gebruikt
is niet relevant om als een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten te kwalificeren.
Voorbeelden van gevallen waarin geen sprake is van wisseltransacties:
– Een beleggingsfonds voert geen wisseltransacties uit, als hij uitsluitend in te rapporteren
cryptoactiva belegt en de beleggers in het fonds niet in staat stelt om wisseltransacties
uit te voeren.
– Een entiteit of een natuurlijke persoon die uitsluitend distributed ledger-transacties
in te rapporteren cryptoactiva valideert (minen) is geen rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten, ook niet wanneer er een
vergoeding tegenover het valideren staat.149
In deze voorbeelden worden derhalve geen cryptoactivadiensten aangeboden die wisseltransacties
mogelijk maken en daarom vallen deze aanbieders van cryptoactivadiensten niet onder
het bereik van Richtlijn 2023/2226. Zij zijn geen rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten.
De definitie van cryptoactivum wordt hierna weergegeven in paragraaf 3 over wat moet
worden gerapporteerd. In artikel 10ob wordt geregeld welke rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten en welke bijkantoren van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
een rapportageplicht in Nederland hebben. Het voorgestelde artikel 2f WIB bevat de
definitie van «bijkantoor». Daaruit volgt dat onder «bijkantoor» wordt verstaan een eenheid, bedrijf of kantoor
van een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die/dat wordt behandeld als
een bijkantoor krachtens de regelgeving van een rechtsgebied of die/dat anderszins
onder de wetgeving van een rechtsgebied valt als gescheiden van andere kantoren, eenheden
of bijkantoren van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten. Alle eenheden,
bedrijven of kantoren van een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten in
één rechtsgebied worden als één bijkantoor behandeld.150
2. Te rapporteren gebruikers
Aan de hand van de definitie van «te rapporteren gebruiker» moet een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten vaststellen over welke gebruikers van cryptoactivadiensten
hij moet rapporteren.
Uit de definitie van «te rapporteren gebruiker», gedefinieerd in het voorgstelde artikel 2f WIB, volgt dat daaronder wordt verstaan
een gebruiker van cryptoactiva die een in een lidstaat woonachtige te rapporteren
persoon is.151 Deze definitie omvat ook te rapporteren gebruikers in de zin van het CARF, omdat
rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten op grond van onderhavig wetsvoorstel
ook over deze gebruikers gegevens en inlichtingen dient te verzamelen, te verifiëren
en te rapporteren, in geval Nederland een van kracht zijnde adequate overeenkomst
heeft die voorziet in de wederkerige uitwisseling van gelijkwaardige gegevens en inlichtingen
met een niet-Unierechtsgebied.
Een «gebruiker van cryptoactiva», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, is een natuurlijke persoon of een
entiteit die een klant is van een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
met het oog op het verrichten van te rapporteren transacties (de definitie van te
rapporteren transacties volgt hierna).152
Een «entiteit», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, is een rechtspersoon of een juridische
constructie, zoals een vennootschap, samenwerkingsverband, trust of stichting.153
Elke natuurlijke persoon of entiteit waarvoor de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
te rapporteren transacties verricht wordt door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
behandeld als een gebruiker van cryptoactiva. Daarbij is niet van belang of de rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten de te rapporteren cryptoactiva voor de gebruiker
van cryptoactiva in bewaring heeft en evenmin wat de juridische kwalificatie is van
de relatie tussen de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten en die natuurlijke
persoon of entiteit.
Een natuurlijke persoon of entiteit, die geen financiële instelling of een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten is en die als gebruiker van cryptoactiva ten behoeve
of voor rekening van een andere natuurlijke persoon of entiteit optreedt als agent,
bewaarnemer, gevolmachtigde, ondertekenaar, beleggingsadviseur of tussenpersoon, wordt
niet behandeld als een gebruiker van cryptoactiva. De natuurlijke persoon of entiteit
ten behoeve waarvoor of voor rekening waarvan hij optreedt wordt als de gebruiker
van cryptoactiva aangemerkt. Om te bepalen of de natuurlijke persoon of entiteit handelt
ten behoeve of voor rekening van een andere natuurlijke persoon of entiteit kan een
rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zich baseren op informatie waarover
hij beschikt, met inbegrip van informatie die is verzameld op grond van anti money
laundering (AML)- of know your customer (KYC)-procedures. Om vast te stellen of een
gebruiker van cryptoactiva een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten of
een financiële instelling is, kan een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
zich bijvoorbeeld – indien beschikbaar – baseren op een kruiscontrole van de door
zijn gebruiker van cryptoactiva verstrekte informatie met registers van gereglementeerde
instellingen waarop andere rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten of financiële
instellingen worden vermeld.
Aan de hand van de volgende voorbeelden wordt geïllustreerd op wie de definitie «gebruiker
van cryptoactiva» van toepassing is:
– F is in het bezit van een volmacht van U die F machtigt om als een gebruiker van cryptoactiva
aan rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten X opdracht te geven te rapporteren
transacties voor U te verrichten. F is geen financiële instelling en geen rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten. En de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
beschikt over informatie in zijn AML/KYC-bestanden waaruit blijkt dat F optreedt als
een agent ten behoeve van U. Op grond hiervan moet de rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten U behandelen als de gebruiker van cryptoactiva.
– Rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten A maakt gebruik van de diensten van
rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten B om te rapporteren transacties te
verrichten op het handelsplatform dat door B ter beschikking wordt gesteld. Daarom
is A voor B een gebruiker van cryptoactiva en B zal de te rapporteren transacties
die door A zijn uitgevoerd rapporteren. Omdat A een rapporterende aanbieder van crypto-activadiensten
is, is het niet van belang of A dergelijke te rapporteren transacties in eigen naam
uitvoert of als agent, bewaarder, gevolmachtigde, ondertekenaar, beleggingsadviseur
of intermediair.154
Indien een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten voor of namens een handelaar
te rapporteren retailbetalingstransacties (waarvan de definitie hierna volgt) verricht,
behandelt de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten de klant die de tegenpartij
is van de handelaar voor die te rapporteren retailbetalingstransacties, ook als gebruiker
van cryptoactiva met betrekking tot die te rapporteren retailbetalingstransacties,
indien de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten uit hoofde van binnenlandse
antiwitwasregels verplicht is de identiteit van die klant te verifiëren in het kader
van de te rapporteren retailbetalingstransactie.155
Volgens de definitie hiervoor is een te rapporteren gebruiker een gebruiker van cryptoactiva
die een in een lidstaat woonachtige te rapporteren persoon is.
Een «te rapporteren persoon», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, is een andere persoon van een lidstaat
dan een uitgesloten persoon.156 De definitie van «uitgesloten persoon» wordt hierna uiteengezet. De definitie van
te rapporteren persoon omvat ook te rapporteren personen in de zin van het CARF, omdat
rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten op grond van onderhavig wetsvoorstel
ook over deze personen gegevens en inlichtingen dient te verzamelen, te verifiëren
en te rapporteren, in geval Nederland een van kracht zijnde adequate overeenkomst
heeft die voorziet in de wederkerige uitwisseling van gelijkwaardige gegevens en inlichtingen
met een niet-Unierechtsgebied.
Onder «persoon van een lidstaat», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, wordt met betrekking tot elke lidstaat
verstaan een entiteit of een natuurlijke persoon die een ingezetene is van een lidstaat
op grond van de fiscale wetgeving van die lidstaat, of een nalatenschap van een erflater
die een ingezetene was van een lidstaat. Een entiteit zoals een samenwerkingsverband,
een samenwerkingsverband met beperkte aansprakelijkheid of een soortgelijke juridische
constructie zonder fiscale woonplaats, wordt behandeld als een ingezetene van het
rechtsgebied waar de plaats van de feitelijke leiding ervan is gelegen.157
Als algemene regel geldt dat een natuurlijke persoon of entiteit een «te rapporteren
persoon» is indien hij ingezetene is van een lidstaat volgens de belastingwetgeving
van die lidstaat.
In het nationale recht van staten verschilt de behandeling van samenwerkingsverbanden
(inclusief die met beperkte aansprakelijkheid). Soms worden zij behandeld als belastbare
entiteiten, terwijl in andere staten is gekozen voor een fiscaal transparante benadering
waarbij samenwerkingsverbanden voor fiscale doeleinden buiten beschouwing worden gelaten.
Als een samenwerkingsverband als entiteit wordt behandeld of op dezelfde manier als
een onderneming wordt belast, wordt hij in het algemeen beschouwd als ingezetene van
de staat die het samenwerkingsverband belast. Wanneer een samenwerkingsverband echter
als fiscaal transparant wordt behandeld, is hij in die staat niet «belastingplichtig»
en kan hij dus geen ingezetene van die staat zijn.
Een entiteit zoals een samenwerkingsverband, een samenwerkingsverband met beperkte
aansprakelijkheid of een vergelijkbare juridische constructie zonder fiscale vestiging
wordt behandeld als ingezetene van het rechtsgebied waar de plaats van de feitelijke
leiding ervan is gelegen. In dit verband wordt een rechtspersoon of een juridische
constructie beschouwd als «vergelijkbaar» met een samenwerkingsverband en met een
samenwerkingsverband met beperkte aansprakelijkheid indien deze niet wordt behandeld
als een belastbare entiteit op grond van de belastingwetgeving van die lidstaat.
De «plaats van feitelijke leiding» is de plaats waar wezenlijk belangrijke en commerciële
besluiten van het management die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van de
entiteit als geheel worden genomen. Alle relevante feiten en omstandigheden moeten
worden onderzocht om de plaats van feitelijk leiding te bepalen.
Het begrip «te rapporteren persoon» omvat ook een nalatenschap van een erflater die
een Ingezetene was van een lidstaat. Om te bepalen wat onder «nalatenschap» moet worden
verstaan, gelden de specifieke regels van elk lidstaat met betrekking tot de overdracht
of erfenis van rechten en verplichtingen in geval van overlijden (bijvoorbeeld de
regels inzake erfopvolging onder algemene titel).158
Een te rapporteren persoon kan ook een persoon zijn die uiteindelijk belanghebbende
is van een entiteit die een klant is van een aanbieder van cryptoactivadiensten. Onder
«uiteindelijk belanghebbenden», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, worden verstaan de natuurlijke
personen die zeggenschap uitoefenen over een entiteit. In het geval van trusts worden
hieronder verstaan de insteller(s) van een trust, de trustees, de eventuele protector(en),
de begunstigde(n) of categorie(ën) begunstigden en eventuele andere natuurlijke personen
die de uiteindelijke feitelijke zeggenschap uitoefenen over de trust. De term «uiteindelijk
belanghebbenden» wordt uitgelegd op een wijze die strookt met de term «uiteindelijk
begunstigde» als gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/849159 voor zover het rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten betreft.160
Met Richtlijn (EU) 2015/849161 is aansluiting gezocht met de FATF, zodat de term «uiteindelijk belanghebbende» ook
overeenkomt met de term «uiteindelijk begunstigde» zoals beschreven in aanbeveling
10 en de nota bij aanbeveling 10 van de FATF (zoals aangenomen in februari 2012),162 met als doel het internationale financiële stelsel te beschermen tegen misbruik,
onder meer met betrekking tot fiscale misdrijven. Uit deze aanbeveling volgt dat de
insteller(s), de trustee(s), de eventuele protector(en) en de begunstigde(n) of categorie(ën)
van begunstigden altijd moeten worden behandeld als uiteindelijk belanghebbenden van
een trust, ongeacht of zij al dan niet zeggenschap uitoefent respectievelijk uitoefenen
over de trust.
Ook alle andere natuurlijke personen die de uiteindelijke feitelijke zeggenschap over
de trust uitoefenen (waaronder via een keten van zeggenschap of eigendom) moeten worden
behandeld als uiteindelijk belanghebbenden van de trust. In geval de insteller(s)
van een trust een entiteit is respectievelijk zijn moeten rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten met het oog op het vaststellen van de bron van de geldmiddelen
op de rekening(en) die door de trust wordt respectievelijk worden aangehouden ook
de uiteindelijk belanghebbende(n) van de insteller(s) identificeren en rapporteren
als uiteindelijk belanghebbende(n) van de trust.
Rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten moeten voldoende informatie over
begunstigde(n) van trusts die als zodanig op basis van kenmerken of categorieën worden
aangewezen, inwinnen om op het moment van de uitbetaling of wanneer de begunstigde(n)
voornemens is respectievelijk zijn om verworven rechten uit te oefenen – want op dat
moment wijzigt de situatie – de identiteit van de begunstigde(n) te kunnen vaststellen.
«Zeggenschap» over een entiteit wordt over het algemeen uitgeoefend door de natuurlijke
persoon of personen die uiteindelijk een meerderheidsbelang in de entiteit heeft respectievelijk
hebben. Of sprake is van een meerderheidsbelang hangt af van de eigendomsstructuur
van de rechtspersoon en wordt gewoonlijk vastgesteld op basis van een drempel waarbij
een risicogebaseerde benadering wordt toegepast, bijvoorbeeld elke persoon of personen
die meer dan een bepaald percentage, bijvoorbeeld 25 procent van de rechtspersoon
bezitten. Indien geen enkele natuurlijke persoon zeggenschap uitoefent door middel
van een eigendomsbelang, is respectievelijk zijn de uiteindelijk belanghebbende(n)
van de entiteit de natuurlijke persoon of personen die op een andere manier zeggenschap
over de entiteit uitoefent respectievelijk uitoefenen. Indien geen enkele natuurlijke
persoon zeggenschap over de entiteit uitoefent zijn de uiteindelijk belanghebbenden
van de entiteit de natuurlijke persoon of personen die de functie van senior managing
official bekleedt respectievelijk bekleden.
In het geval van andere juridische overeenkomsten dan een trust, bijvoorbeeld stichtingen,
wordt onder «uiteindelijk belanghebbenden» verstaan personen in dezelfde of vergelijkbare
posities als die van uiteindelijk belanghebbenden bij een trust. Rekening houdend
met de verschillende vormen van juridische constructies, moeten rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten net als bij trusts deze personen in dezelfde of vergelijkbare
functies identificeren en rapporteren door middel van due diligence-procedures voor
klanten die vergelijkbaar zijn met die welke vereist zijn voor trusts.163
Een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten hoeft blijkens de definitie van
«te rapporteren persoon» niet te rapporteren over uitgesloten personen, gelet op de
beperkte fiscale nalevingsrisico’s van deze entiteiten of andere fiscale rapportageverplichtingen
waaraan sommige van deze entiteiten zijn onderworpen, onder meer op grond van de Common
Reporting Standard.164 Voor het toepassingsgebied van de definities van de uitgesloten personen is – voor
zover passend – aansluiting gezocht bij die van uitgesloten personen in het kader
van CRS.
Een «uitgesloten persoon» is blijkens bijlage VI, deel IV, onderdeel E:
a. een entiteit waarvan de aandelen regelmatig worden verhandeld op een of meer erkende
effectenbeurzen;
b. een entiteit die een gelieerde entiteit is van een in punt a omschreven entiteit;
c. een overheidsinstantie;
d. een internationale organisatie;
e. een centrale bank, of
f. een financiële instelling anders dan een beleggingsentiteit in de zin van Richtlijn
2011/16/EU.165
Een entiteit is een «gelieerde entiteit» van een andere entiteit indien een van de
entiteiten de andere beheerst, of indien beide entiteiten onder een gemeenschappelijk
zeggenschap vallen. Daartoe wordt onder zeggenschap mede verstaan de directe of indirecte
eigendom van meer dan 50% van het aantal stemmen en het vermogen in een entiteit.166
Onder «overheidsinstantie» wordt verstaan de regering van een rechtsgebied, een staatkundig
onderdeel van een rechtsgebied (met inbegrip van een staat, provincie, district of
gemeente), of een volledig tot een rechtsgebied of een of meer van de voorgaande overheidsinstanties
behorend(e) instantie of agentschap. Deze categorie bestaat uit de integrale delen,
entiteiten waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, en de staatkundige onderdelen van
een rechtsgebied.
a. Een «integraal deel» van een rechtsgebied is elke persoon, organisatie, agentschap,
bureau, fonds, instantie of een ander lichaam, ongeacht de benaming, die/dat een bestuursautoriteit
van een rechtsgebied vormt. De netto-inkomsten van de bestuursautoriteit moeten worden
gecrediteerd naar de eigen rekening of naar andere rekeningen van het rechtsgebied,
zonder dat er een deel ten goede komt van een particulier. Een integraal deel omvat
niet een natuurlijke persoon die een staatshoofd, ambtenaar of bestuurder is, handelend
als privépersoon of op persoonlijke titel.
b. Een «entiteit waarover zeggenschap wordt uitgeoefend» is een entiteit die formeel
apart staat van het rechtsgebied, of die anderszins een afzonderlijke juridische entiteit
vormt, op voorwaarde dat:
i. de entiteit volledig behoort tot en volledig onder de zeggenschap staat van een of
meer overheidsinstanties, rechtstreeks of via een of meer entiteiten waarover zeggenschap
wordt uitgeoefend;
ii. de netto-inkomsten van de entiteit worden gecrediteerd naar de eigen rekening of de
rekeningen van een of meer overheidsinstanties, zonder dat een deel ervan ten goede
komt aan een particulier, en
iii. de activa van de entiteit bij ontbinding toekomen aan een of meer overheidsinstanties.
c. Inkomsten komen niet ten goede van particulieren als deze personen de beoogde begunstigden
zijn van een overheidsprogramma, en de programma-activiteiten voor het grote publiek
worden uitgevoerd met betrekking tot het gemeenschappelijke welzijn of betrekking
hebben op de administratie van een onderdeel van de overheid. Niettegenstaande het
voorgaande worden inkomsten evenwel geacht ten goede te komen van particulieren als
de inkomsten voortkomen uit het gebruik van een overheidsinstantie voor het voeren
van een commercieel bedrijf, zoals commerciële- bankactiviteiten, dat financiële diensten
verleent aan particulieren.167
Onder «internationale organisatie» wordt verstaan iedere internationale organisatie
of een agentschap of instantie daarvan dat respectievelijk die daar volledig toe behoort.
Tot deze categorie behoort iedere intergouvernementele organisatie (en ook een supranationale
organisatie):
a. die voornamelijk bestaat uit regeringen,
b. die daadwerkelijk een hoofdzetelovereenkomst of soortgelijke overeenkomst heeft met
het rechtsgebied, en
c. waarvan de inkomsten niet ten goede komen van particulieren.168
Een «centrale bank» is een instelling die bij wet of bij goedkeuring van de overheid
de belangrijkste autoriteit is, naast de regering van het rechtsgebied zelf, die middelen
uitgeeft die bedoeld zijn om te circuleren als geld. Een dergelijke instelling kan
ook een instantie omvatten die los staat van de regering van het rechtsgebied en al
dan niet geheel of gedeeltelijk tot het rechtsgebied behoort.169
Onder «financiële instelling», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, wordt verstaan een bewaarinstelling,
een instelling die deposito’s neemt, een beleggingsentiteit of een omschreven verzekeringsmaatschappij.170
Een «bewaarinstelling» is een entiteit die voor rekening van derden financiële activa
in bewaring houdt als een wezenlijk deel van haar bedrijfsactiviteiten. Een entiteit
houdt financiële activa voor rekening van derden als wezenlijk deel van haar bedrijfsactiviteiten,
wanneer haar bruto-inkomsten die verband houden met het houden van financiële activa
en het verlenen van de bijbehorende financiële diensten gelijk zijn aan of groter
zijn dan 20% van de bruto-inkomsten van de entiteit gedurende i) de periode van drie
jaar die eindigt op 31 december (of de laatste dag van het boekjaar indien dat niet
gelijkloopt met het kalenderjaar) voorafgaand aan het jaar waarin de vaststelling
gebeurt, of ii) de bestaansperiode van de entiteit, indien deze korter is.171
Onder «instelling die deposito’s neemt», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, wordt verstaan een entiteit die:
a. opvorderbare gelden verkrijgt in het kader van de normale uitoefening van het bankbedrijf
of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, of
b. elektronisch geld of digitale centralebankmunten ten behoeve van klanten aanhoudt.172
De begrippen «financiële instelling», «bewaarinstelling» en «instelling die deposito’s
neemt» moeten worden geïnterpreteerd in overeenstemming met het commentaar op de CRS.173
Een «beleggingsentiteit» is een entiteit:
a. met als voornaamste bedrijfsactiviteit het voor of namens een klant uitvoeren van
een of meer van de volgende activiteiten of transacties:
i. handel in geldmarktinstrumenten (cheques, wissels, depositobewijzen, derivaten enz.),
vreemde valuta’s; wisselkoersen, rentepercentage- en indexinstrumenten; overdraagbare
effecten, of goederentermijnhandel;
ii. beheren van een individueel vermogen en collectief portefeuillebeheer, of
iii. andere vormen van beleggen, administreren of beheren van financiële activa, geld (inclusief
digitale centralebankmunten) of te rapporteren cryptoactiva ten behoeve van derden,
of
b. met een bruto-inkomen dat hoofdzakelijk is toe te rekenen aan beleggen, herbeleggen
of handel in financiële activa of te rapporteren cryptoactiva, indien de entiteit
wordt beheerd door een andere entiteit die een instelling is die deposito’s neemt,
een bewaarinstelling, een omschreven verzekeringsmaatschappij of een beleggingsentiteit
als bedoeld in Richtlijn 2011/16/EU.
Een entiteit wordt behandeld als een entiteit met als bedrijfsactiviteit hoofdzakelijk
het uitvoeren van een of meer van de in onder a, vermelde activiteiten, of haar bruto-inkomen
is hoofdzakelijk toe te rekenen aan beleggen, herbeleggen of handel in financiële
activa of te rapporteren cryptoactiva voor de in onder b, bedoelde doelen, als de
bruto-inkomsten van de entiteit die verband houden met deze activiteiten, gelijk zijn
aan of groter zijn dan 50% van de bruto-inkomsten van de entiteit gedurende: i) de
periode van drie jaar die eindigt op 31 december van het jaar voorafgaand aan het
jaar waarin de vaststelling gebeurt, of ii) de bestaansperiode van de entiteit, indien
deze korter is.
Om het bruto-inkomen vast te stellen moeten alle betalingen voor de te rapporteren
activiteiten van een entiteit in aanmerking worden genomen, ongeacht of die betalingen
rechtstreeks worden betaald aan de entiteit waarvan de bruto-inkomsten worden vastgesteld
dan wel via een andere entiteit.
Onder de activiteiten vermeld onder a wordt niet begrepen het verstrekken van niet-bindend
beleggingsadvies aan een klant.174 Ook een entiteit die zich als bedrijf voornamelijk bezig houdt met het voor rekening
van andere personen investeren in, administreren van of beheren van directe belangen
in onroerend goed, buiten de vermogenssfeer, zoals een soort vastgoedbeleggingstrust,
is geen beleggingsentiteit.175
Het begrip «klant» onder a, aanhef, omvat ook de equity interestholder van een collectief
beleggingsvehikel, dat wordt geacht zijn activiteiten als bedrijf uit te oefenen.176
Voor de toepassing van a), onder iii, omvat de term «andere vormen van het beleggen,
administreren of beheren van financiële activa, geld of te rapporteren cryptoactiva
ten behoeve van derden» niet het verrichten van wisseltransacties voor of namens klanten.
De term «beleggingsentiteit» heeft niet betrekking op een entiteit die een actieve
entiteit is omdat zij voldoet aan een van de criteria van de definitie van «actieve
entiteit» onder b tot en met e.177 De definitie van «actieve entiteit» volgt hierna.
Een entiteit wordt «beheerd door» een andere entiteit als bedoeld onder b, indien
de beherende entiteit, hetzij rechtstreeks, hetzij via een andere dienstverlener,
één van de hiervoor onder a beschreven activiteiten uitvoert namens de beheerde entiteit.
Van het beheer door een entiteit kan geen sprake zijn als deze entiteit niet beschikt
over een discretionaire bevoegdheid met betrekking tot het geheel of gedeeltelijke
beheren van de activa van de andere entiteit. Indien een entiteit wordt beheerd door
een combinatie van financiële instellingen en natuurlijke personen of andere entiteiten
dan financiële instellingen, wordt de entiteit geacht te worden beheerd door een entiteit
die een bewaarinstelling, een instelling die deposito’s neemt, een gespecificeerde
verzekeringsmaatschappij of een beleggingsentiteit is als hiervoor bedoeldonder a
indien één van de beherende entiteiten als zo’n entiteit kwalificeert.
Een particuliere trustmaatschappij bijvoorbeeld die optreedt als statutaire zetel
of geregistreerd vertegenwoordiger van een trust of die administratieve diensten verricht
die geen verband houden met de financiële activa, te rapporteren cryptoactiva of geld
van de trust, voert geen activiteiten beschreven onder a, uit namens de trust. De
trust wordt dus niet «beheerd door» als hiervoor bedoeld onder b door de particuliere
trustmaatschappij. Ook zal een entiteit die alle of een deel van haar activa investeert
in een mutual fund, een exchange traded fund, of een soortgelijk vehikel, niet worden
beschouwd als «beheerd door» het mutual fund, het exchange traded fund, of het soortgelijk
vehikel. In beide voorbeelden zal nader moeten worden onderzocht of de entiteit soms
door een andere entiteit wordt beheerd om vast te stellen of de eerstgenoemde entiteit
onder de definitie van beleggingsentiteit valt, zoals hiervoor uiteengezet onder b.178
Deze definitie wordt uitgelegd op een wijze die verenigbaar is met de gelijkwaardige
bewoordingen in de definitie van «financiële instelling» in artikel 3, punt 2, van
Richtlijn (EU) 2015/849,179 waarin wordt aangesloten bij de uiteenzetting van de definitie van «financiële instelling»
in de aanbevelingen van de FATF.180
Onder «actieve entiteit» wordt verstaan een entiteit die voldoet aan een van de volgende
criteria:
a. minder dan 50% van de bruto-inkomsten van de entiteit in het voorgaande kalenderjaar
of een andere relevante rapportageperiode bestaat uit passieve inkomsten en minder
dan 50% van de activa van de entiteit gedurende het voorgaande kalenderjaar of een
andere relevante rapportageperiode bestaat uit activa die passieve inkomsten genereren
of die worden aangehouden voor het genereren van passieve inkomsten;
b. een substantieel deel van de activiteiten van de entiteit bestaat uit het (geheel
of gedeeltelijk) aanhouden van de geplaatste aandelen van, of het verschaffen van
financiering en diensten aan, een of meer dochterondernemingen die betrokken zijn
bij handels- of bedrijfsactiviteiten anders dan die van een financiële instelling,
met dien verstande dat een entiteit niet in aanmerking komt voor deze status indien
de entiteit fungeert (of zich presenteert) als een beleggingsfonds, zoals een private
equity-fonds, durfkapitaalfonds, een overnamefonds dat met schulden wordt gefinancierd
of een beleggingsvehikel met het doel ondernemingen te verwerven of te financieren
en bij wijze van belegging daarin vervolgens belangen aan te houden als vermogensbestanddelen;
c. de entiteit oefent nog geen bedrijfsactiviteiten uit en heeft dat ook in het verleden
niet gedaan, maar investeert vermogen in activa teneinde bedrijfsactiviteiten uit
te oefenen anders dan die van een financiële instelling, op voorwaarde dat de entiteit
24 maanden na de datum van haar oprichting niet in aanmerking komt voor deze uitzondering;
d. de entiteit was gedurende de voorgaande vijf jaar geen financiële instelling en is
bezig met de liquidatie van haar activa of met een reorganisatie teneinde de activiteiten
voort te zetten of te hervatten, niet zijnde die van een financiële instelling;
e. de entiteit is voornamelijk betrokken bij financierings- en hedgingtransacties met
of voor gelieerde entiteiten die geen financiële instellingen zijn en verschaft geen
financiering of hedgingdiensten aan een entiteit die geen gelieerde entiteit is, mits
de groep van dergelijke gelieerde entiteiten voornamelijk betrokken is bij bedrijfsactiviteiten
anders dan die van een financiële instelling, of
f. de entiteit voldoet aan alle volgende vereisten:
i. zij is opgericht in het rechtsgebied waarvan zij een ingezetene is en wordt aldaar
uitsluitend geëxploiteerd voor religieuze, charitatieve, wetenschappelijke, artistieke,
culturele, sportieve of educatieve doeleinden, of zij is opgericht in het rechtsgebied
waarvan zij een ingezetene is en wordt aldaar geëxploiteerd als een professionele
organisatie, bedrijfsvereniging, kamer van koophandel, arbeidsorganisatie, land- of
tuinbouworganisatie, burgerorganisatie of als een organisatie uitsluitend ter bevordering
van het sociale welzijn;
ii. zij is in het rechtsgebied waarvan zij een ingezetene is, vrijgesteld van inkomstenbelasting;
iii. zij heeft geen aandeelhouders of leden die als eigenaar of rechthebbende aanspraak
kunnen maken op haar inkomsten of activa;
iv. de toepasselijke wetgeving van het rechtsgebied waarvan de entiteit een ingezetene
is of haar oprichtingsakten staan niet toe dat inkomsten of activa van de entiteit
worden verdeeld onder of aangewend ten behoeve van een particulier of een niet-charitatieve
entiteit anders dan in het kader van de charitatieve activiteiten van de entiteit
of ter betaling van een redelijke vergoeding voor verleende diensten of als betaling
die een reële marktwaarde vertegenwoordigt voor activa die de entiteit heeft verworven,
en
v. de toepasselijke wetgeving van het rechtsgebied waarvan de entiteit een ingezetene
is of haar oprichtingsakten vereisen dat bij liquidatie of opheffing van de entiteit
al haar activa worden overgedragen aan een overheidsinstantie of een andere non-profitorganisatie
of vervallen aan de overheid van het rechtsgebied waarvan de entiteit een ingezetene
is of een staatkundig onderdeel daarvan.181
Onder «passief inkomen» moet worden verstaan, wat daaronder volgens het specifieke
recht van een staat wordt verstaan. Over het algemeen wordt onder passief inkomen
verstaan het deel van het bruto-inkomen dat bestaat uit:
a) Dividenden;
b) rente;
c) inkomsten die overeenkomen met rente of dividenden;
d) huur en royalty's, anders dan huur en royalty's uit actieve bedrijfsactiviteiten,
die ten minste gedeeltelijk worden uitgevoerd door werknemers van de entiteit;
e) lijfrentes;
f) inkomsten uit te rapporteren cryptoactiva;
g) het overschot van winst ten opzichte van verliezen uit de verkoop of het wisselen
van te rapporteren cryptoactiva, of financiële activa;
h) het overschot van winst ten opzichte van verliezen uit transacties (met inbegrip van
futures, forwards, options en soortgelijke transacties) met een te rapporteren cryptoactivum
of financiële activa;
i) het verschil tussen wisselkoerswinsten en wisselkoersverliezen;
j) netto-inkomsten uit swaps; of
k) ontvangen bedragen uit kapitaalverzekeringen.
In het geval een entiteit die regelmatig optreedt als handelaar in te rapporteren
cryptoactiva of financiële activa inkomsten geniet uit een transactie die is aangegaan
in het kader van de normale bedrijfsactiviteiten als handelaar, dan worden die inkomsten
– niettegenstaande het voorgaande niet aangemerkt als passief inkomen. Verder kunnen
inkomsten uit activa die worden gebruikt door een verzekeringsbedrijf om zijn kapitaal
te beleggen als actieve inkomsten worden aangemerkt.
Onder «een substantieel deel» in de definitie van «actieve entiteit» onder b wordt
verstaan 80 procent of meer. Indien het aanhouden van de geplaatste aandelen of de
financieringsactiviteiten voor de groep dochterondernemingen evenwel minder is dan
80 procent van de activiteiten van de entiteit, maar de entiteit op een andere manier
ook actieve inkomsten ontvangt (dat wil zeggen inkomsten die geen passieve inkomsten
zijn), kan zij worden aangemerkt als actieve entiteit als het totaal van de activiteiten
80 procent of meer is. Om te bepalen of activiteiten van de entiteit, anders dan het
aanhouden van de geplaatste aandelen en de financieringsactiviteiten voor de groep
van dochterondernemingen, de entiteit kwalificeert als actieve entiteit, moet worden
getoetst aan criterium a, van de definitie van «actieve entiteit». Als bijvoorbeeld
60 procent van een holdingmaatschappij bestaat uit het aanhouden van geplaatste aandelen
van of het verschaffen van financiering en diensten aan één of meer dochterondernemingen
en de holding daarnaast ook voor 40 procent functioneert als distributiecentrum voor
de goederen die worden geproduceerd door de groep waartoe zij behoort en de inkomsten
uit haar activiteiten als distributiecentrum «actief» zijn conform a uit de definitie
van «actieve entiteit», dan is zij een actieve entiteit, ongeacht het feit dat minder
dan 80 procent van haar activiteiten bestaat uit het aanhouden van de geplaatste aandelen
van of het verschaffen van financiering en diensten aan een of meer dochterondernemingen.
Van «een substantieel deel» kan ook sprake zijn in het geval van een combinatie van
het aanhouden van aandelen van en het verschaffen van financiering en diensten aan
een of meer dochterondernemingen. Onder «dochteronderneming» wordt verstaan elke entiteit
waarvan de geplaatste aandelen direct of indirect (geheel of gedeeltelijk) door de
entiteit worden gehouden.
Van het bepaalde onder f, onderdeel iv is ook sprake als de inkomsten of activa van
de entiteit worden verdeeld onder of aangewend ten behoeve van een particulier of
een niet-charitatieve entiteit ter betaling van een redelijke vergoeding voor het
gebruik van activa.182
Onder «financiële activa» worden op grond van het voorgestelde artikel 2f WIB verstaan effecten (bijvoorbeeld
een aandeel in een vennootschap; partnerschap of uiteindelijk belang in een breed
opgezet of een beursgenoteerd samenwerkingsverband of een trust; waardepapier, obligatie,
schuldbewijs of andere bewijzen van schuldenlast), partnerschapsbelang, commodity,
swap (bijvoorbeeld renteswaps, valutaswaps, basisswaps, interest rate caps, interest
rate floors, commodity swaps, equity swaps, equity index swaps en soortgelijke overeenkomsten),
verzekeringscontract of lijfrenteverzekering of enig belang (inclusief een termijncontract
of optie) in een zekerheid, te rapporteren cryptoactivum, partnerschapsbelang, commodity,
swap, verzekeringscontract of lijfrenteverzekering. De term «financiële activa» omvat
niet een direct belang, buiten de vreemdvermogenssfeer, in een onroerend goed.183
Onder «aandelenbelang» wordt verstaan, in het geval van een samenwerkingsverband dat
een financiële instelling is, een kapitaalbelang of een winstaandeel in het samenwerkingsverband.
In het geval van een trust die een financiële instelling is, wordt een aandelenbelang
geacht te worden aangehouden door degene die optreedt als insteller of begunstigde
van de volledige trust of een deel ervan of door een derde natuurlijke persoon die
uiteindelijk de feitelijke zeggenschap uitoefent over de trust. Een te rapporteren
persoon wordt behandeld als begunstigde van een trust indien de te rapporteren persoon
gerechtigd is rechtstreeks of middellijk (bijvoorbeeld via een gevolmachtigde) een
verplichte uitkering te ontvangen of rechtstreeks of middellijk een discretionaire
uitkering kan ontvangen uit de trust.184
Onder «omschreven verzekeringsmaatschappij» wordt verstaan een entiteit die een verzekeringsmaatschappij
is (of de houdstermaatschappij van een verzekeringsmaatschappij) die een kapitaalverzekering
of lijfrenteverzekering aanbiedt of verplicht is tot het betalen van uitkeringen uit
hoofde van een kapitaalverzekering of lijfrenteverzekering.185
Onder «kapitaalverzekering» wordt verstaan een verzekeringsovereenkomst (anders dan
een herverzekeringsovereenkomst gericht op schadeloosstelling tussen twee verzekeringsmaatschappijen)
met een geldswaarde.186
Onder «verzekeringsovereenkomst» wordt verstaan een overeenkomst (anders dan een lijfrenteverzekering)
uit hoofde waarvan de uitgevende instantie zich verplicht een bedrag uit te keren
indien zich een omschreven gebeurtenis voordoet aangaande overlijden, ziekte, ongeval,
aansprakelijkheid of vermogensrisico’s.187
Onder «lijfrenteverzekering» wordt verstaan een overeenkomst uit hoofde waarvan de
uitgevende instantie zich verplicht uitkeringen te verstrekken gedurende een tijdvak
dat geheel of gedeeltelijk wordt vastgesteld op basis van de levensverwachting van
een of meer natuurlijke personen. De term omvat voorts een overeenkomst die in overeenstemming
met de wet- of regelgeving of die in de praktijk in de lidstaat of het andere rechtsgebied
waar de overeenkomst is gesloten wordt aangemerkt als lijfrenteverzekering en uit
hoofde waarvan de uitgevende instantie zich verplicht gedurende een aantal jaren uitkeringen
te verstrekken.188
Onder «geldswaarde» wordt verstaan: i. het bedrag waarop de houder van de polis aanspraak
kan maken bij afkoop of beëindiging van de overeenkomst (vastgesteld zonder aftrek
van een annuleringsvergoeding of polisbelening), en ii. het bedrag dat de polishouder
kan lenen uit hoofde van of ter zake van de overeenkomst, indien dat groter is dan
het eerste bedrag. Niettegenstaande het voorgaande is «geldswaarde» niet een bedrag
dat verschuldigd is uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst:
a. uitsluitend wegens het overlijden van een persoon, verzekerd in het kader van een
levensverzekeringsovereenkomst;
b. als een invaliditeits-, ongevals- of ziekte-uitkering of een andere uitkering wegens
economische verliezen door het optreden van de verzekerde gebeurtenis;
c. als een teruggave aan de polishouder van een eerder betaalde premie (minus de kosten
van verzekeringsheffingen al dan niet daadwerkelijk opgelegd) uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst
(anders dan een aan beleggingen gekoppelde levensverzekering of lijfrenteverzekering)
vanwege opzegging of beëindiging van de overeenkomst, afname van het risico gedurende
de looptijd van de overeenkomst, of voortvloeiend uit de correctie na de publicatie
van onjuiste premies of soortgelijke fouten;
d. als resultaatdeling voor polishouders (niet bij beëindiging) mits de resultaatdeling
verband houdt met een Verzekeringsovereenkomst volgens welke de enige betaalbare uitkeringen
worden omschreven in punt b, of
e. als een teruggave van een voorschotpremie of een vooruitbetaalde premie voor een verzekeringsovereenkomst
waarvoor de premie op zijn minst jaarlijks betaalbaar is als het bedrag van het voorschot
of de vooruitbetaling niet hoger is dan de volgende jaarlijkse premie die volgens
de overeenkomst betaalbaar wordt.189
De termen «omschreven verzekeringsmaatschappij», «overheidsinstantie», «internationale
organisatie», «Centrale bank», «financiële activa», «aandelenbelang», «verzekeringsovereenkomst»,
«lijfrenteverzekering», «kapitaalverzekering» en «geldswaarde», zoals hiervoor gedefinieerd
moeten overigens worden geïnterpreteerd in overeenstemming met het commentaar bij
de Common Reporting Standard, zoals met Richtlijn (EU) 2023/2226 in de EU geïmplementeerd
in Richtlijn 2011/16/EU.
3.1 Te rapporteren transacties
De inlichtingen die een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten aan de Minister
van Financiën dient te verstrekken zijn naast gegevens over hem zelf en zijn te rapporteren
gebruikers en over uiteindelijk belanghebbenden gegevens over de transacties die hij
voor zijn te rapporteren gebruikers heeft uitgevoerd. Dat zijn de te rapporteren transacties.
Over elke soort te rapporteren cryptoactivum waarop de transacties zien moeten inlichtingen
worden verstrekt (zie hierna onder 3.2).
De definitie van «te rapporteren transactie», opgenomen in het voorgestelde artikel 2f WIB, luidt als volgt:
1. Onder «te rapporteren transactie» wordt verstaan:
a. een wisseltransactie, en
b. een overdracht van te rapporteren cryptoactiva.190
2. Onder «wisseltransactie» wordt verstaan:
a. wisselen tussen te rapporteren cryptoactiva en fiduciaire valuta’s, en
b. wisselen tussen een of meer vormen van te rapporteren cryptoactiva.191
3. Onder «te rapporteren retailbetalingstransactie», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, wordt verstaan een overdracht van
te rapporteren cryptoactiva als tegenprestatie voor goederen of diensten ter waarde
van meer dan 50 000 USD of het equivalent daarvan in een andere valuta.192
4. Onder «overdracht», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, wordt verstaan een transactie waarbij
een te rapporteren cryptoactivum wordt verplaatst van of naar een ander(e) adres of
rekening voor cryptoactiva van een gebruiker van cryptoactiva anders dan een adres
dat of een rekening die door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten namens
dezelfde gebruiker van cryptoactiva wordt beheerd, waarbij de rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten, op basis van de kennis waarover hij op het moment van de
transactie beschikt, niet kan bepalen of de transactie al dan niet een wisseltransactie
is.193
5. Onder «fiduciaire valuta», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, wordt verstaan de officiële valuta
van een rechtsgebied, uitgegeven door een rechtsgebied of een door een rechtsgebied
aangewezen centrale bank of monetaire autoriteit, vertegenwoordigd door fysieke bankbiljetten
of munten of door geld in verschillende digitale vormen, waaronder bankreserves en
digitale centralebankmunten. De term omvat ook commerciële-bankgeld en elektronisch-geldproducten
(waaronder specified electronic money-producten).194
De definitie «te rapporteren transactie» omvat elke wisseltransactie en elke overdracht,
inclusief te rapporteren retailbetalingstransacties.
Een «wisseltransactie», waarvan de definitie hiervoor is weergegeven, betreft elke
wisseltransactie tussen te rapporteren cryptoactiva en fiduciaire valuta’s alsmede
elke wisseltransactie tussen één of meer vormen van te rapporteren cryptoactiva.
Bij «te rapporteren retailbetalingstransacties» draagt een rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten te rapporteren cryptoactiva over die door een te rapporteren
gebruiker worden gebruikt om goederen of diensten te kopen van een handelaar. De handelaar
ontvangt de te rapporteren cryptoactiva als betaling. Indien een rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten voor een rapporterende gebruiker betalingen in de vorm van
te rapporteren cryptoactiva aan een handelaar overmaakt voor een waarde boven de drempel
van meer dan 50.000 USD of het equivalent daarvan in een andere valuta, dan moet de
rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die betaling rapporteren als een
te rapporteren retailbetalingstransactie. De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
moet in dat geval de klant van de handelaar als de gebruiker van cryptoactivadiensten
behandelen, op voorwaarde dat de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
vanwege die retailbetalingstransactie verplicht is de identiteit van de klant te verifiëren
op grond van nationale antiwitwasregels.
Een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten kan een te rapporteren transactie
alleen als een overdracht aanmerken indien hij op basis van de kennis die hij op het
moment van de transactie heeft niet kan vaststellen dat de transactie een wisseltransactie
is. Die kennis betreft de feitelijke kennis van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
op basis van direct beschikbare informatie en de mate van deskundigheid en inzicht
die vereist is om de te rapporteren transactie uit te voeren. Zo kan een gebruiker
van cryptoactiva een te rapporteren cryptoactivum tegen fiduciaire valuta verwerven
of vervreemden, zonder dat de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten daadwerkelijke
kennis heeft van de onderliggende tegenprestatie, bijvoorbeeld omdat hij alleen de
overdracht van de te rapporteren cryptoactiva van en naar de rekening van de gebruiker
van cryptoactiva verricht, zonder zicht te hebben op het fiduciaire valuta-deel van
de transactie. De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten rapporteert dergelijke
te rapporteren transacties als overdrachten.195
Een «overdracht» omvat ook het geval waarin een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
ervoor zorgt dat een natuurlijke persoon of entiteit een te rapporteren cryptoactivum
ontvangt door middel van een airdrop. De ontvangst van een airdrop met een nieuw te
rapporteren cryptoactivum wordt aangemerkt als een inkomende overdracht aan de ontvangende
gebruiker van cryptoactiva.196
Zoals hiervoor uiteengezet kwalificeert een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
alleen als zodanig als hij cryptoactivadiensten aanbiedt waarbij wisseltransacties
worden uitgevoerd. Een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten is alleen
verplicht om te rapporteren over overdrachten, als hij ook wisseltransacties uitvoert.
3.2 Te rapporteren cryptoactiva
Bij te rapporteren transacties moet een rapporterende aanbieder ook de te rapporteren
cryptoactiva rapporteren waarmee of waartegen transacties zijn verricht.
Een «te rapporteren cryptoactivum», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, is elk cryptoactivum anders dan
een digitale centralebankmunt, elektronisch geld (waaronder specified electronic money-producten)
of een cryptoactivum waarvoor de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
afdoende heeft vastgesteld dat het niet kan worden gebruikt voor betalings- of beleggingsdoeleinden.197
Een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten is niet verplicht om gegevens
en inlichtingen te rapporteren over wisseltransacties en overdrachten met betrekking
tot cryptoactiva die geen te rapporteren cryptoactiva zijn.
Om vast te stellen dat een cryptoactivum niet voor betalings- of beleggingsdoeleinden
kan worden gebruikt, kunnen rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten in eerste
instantie uitgaan van de classificatie die aan het cryptoactivum is gegeven om te
bepalen of het cryptoactivum een virtueel activum is voor AML/KYC-doeleinden in overeenstemming
met de FATF-aanbevelingen.198 Indien een cryptoactief overeenkomstig de aanbevelingen van de FATF als een virtueel
activum wordt beschouwd omdat het voor betalings- of beleggingsdoeleinden kan worden
gebruikt, moet dit cryptoactivum als een te rapporteren cryptoactivum worden aangemerkt.
Als een activum geen virtueel activum is in de zin van de FATF-aanbevelingen of als
de rapporterende aanbieder van crytoactivadiensten dat niet heeft kunnen vaststellen,
moet de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten voor elk cryptoactivum zelf
bepalen of het al dan niet voor betalings- of beleggingsdoeleinden kan worden gebruikt.
Als hij heeft bepaald dat het cryptoactivum niet kan worden gebruikt voor betalings-
of beleggingsdoeleinden, is het geen te rapporteren cryptoactivum en hoeft hij het
niet te rapporteren. In geval van twijfel of het cryptoactivum kan worden gebruikt
voor betalings- of beleggingsdoeleinden, moet het cryptoactivum worden beschouwd als
een te rapporteren cryptoactivum.
Bij de beoordeling of een cryptoactivum al dan niet voor betalings- of beleggingsdoeleinden
kan worden gebruikt, kunnen de volgende aspecten in aanmerking worden genomen:
• Cryptoactiva die financiële activa vertegenwoordigen of onderworpen zijn aan financiële
regelgeving kunnen worden gebruikt voor betalings- of beleggingsdoeleinden en moeten
daarom worden beschouwd als te rapporteren cryptoactiva.
• Non-fungible tokens (NFT's) worden in veel gevallen op de markt gebracht als verzamelobjecten.
Dit maakt niet dat een dergelijke NFT niet kan worden gebruikt voor betalings- of
investeringsdoeleinden. Van belang is de aard van de NFT en de functie ervan in de
praktijk en niet welke terminologie of marketingtermen voor de NFT worden gebruikt.
NFT's die in de praktijk kunnen worden gebruikt voor betalings- of investeringsdoeleinden
zijn te rapporteren cryptoactiva. Rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
moeten dus per geval nagaan of een NFT al dan niet kan worden gebruikt voor betaling
of beleggingsdoeleinden, rekening houdend met het algemeen aanvaarde gebruik van de
cryptoactiva. NFT's die op een marktplaats worden verhandeld, kunnen worden gebruikt
voor betalings- of investeringsdoeleinden en moeten daarom als te rapporteren cryptoactiva
worden beschouwd.
• Bepaalde cryptoactiva kunnen alleen worden gewisseld of ingewisseld binnen een beperkt
vast netwerk of voor bepaalde goederen en diensten, zoals voedsel-, boeken- en restauranttegoedbonnen
of airmiles en andere spaarsystemen. Hierbij kunnen onder «goederen en diensten» ook
digitale goederen en diensten worden verstaan, zoals digitale muziek, games, boeken
of andere media, of tickets, softwareapplicaties en online abonnementen. Indien deze
cryptoactiva niet kunnen worden overgedragen of gewisseld op een secundaire markt
buiten dit closed-loop systeem en niet kunnen worden verkocht of gewisseld tegen een
marktkoers binnen of buiten deze closed-loop, is het in het algemeen zo dat zij niet
kunnen worden gebruikt voor betaling- of investeringsdoeleinden.199
In de definitie van «cryptoactivum», gedefinieerd in het voorgestelde artikel 2f WIB, wordt verwezen naar de definitie
van «cryptoactivum» in artikel 3, eerste lid, punt 5, van Verordening (EU) 2023/1114:
Een cryptoactivum is een digitale weergave van een waarde die of een recht dat elektronisch
kan worden overgedragen en opgeslagen, met gebruikmaking van distributed-ledger-technologie
of vergelijkbare technologie.200
Verordening (EU) 2023/1114 verstaat onder «distributed-ledger-technologie» (DLT) een
technologie die de werking en het gebruik van distributed ledgers mogelijk maakt.201
Onder «distributed ledger» wordt verstaan een informatieopslagplaats waar afschriften
van transacties worden geregistreerd en die wordt gedeeld over en gesynchroniseerd
tussen een reeks DLT-netwerkknooppunten (DLT network nodes) door middel van een consensusmechanisme.202 Onder consensusmechanisme wordt verstaan de regels en procedures waarmee tussen DLT-netwerkknooppunten
wordt overeengekomen dat een transactie wordt gevalideerd.203
Onder «distributed ledger-adres» wordt blijkens het voorgestelde artikel 2f WIB verstaan wat daarmee in overweging
93 van de preambule van Verordening (EU) 2023/1114 wordt bedoeld. In die overweging
wordt distributed ledger-adres genoemd in het kader van de overdracht van cryptoactiva;
een overdracht kan plaatsvinden van één distributed-ledger-adres of -rekening naar
een andere.
Gelet op de definitie van cryptoactivum hiervoor kan een cryptoactivum bijvoorbeeld
zijn een cryptografische token, die natuurlijke personen de mogelijkheid biedt om
waarde op te slaan of betalingen te doen. Een ander voorbeeld is een cryptografische
token die claims, lidmaatschapsrechten, eigendomsrechten of andere absolute of relatieve
rechten jegens een natuurlijk persoon of een entiteit vertegenwoordigt. Hierbij kan
gedacht worden aan een beveiligingstoken of een derivatencontract of een recht op
aankoop of verkoop van een goed op een bepaalde datum en voor een bepaalde prijs of
onder een andere van tevoren vastgestelde voorwaarde, waaronder een financieel activum
en een cryptoactivum die digitaal kan worden gewisseld tegen fiduciaire valuta of
andere cryptoactiva.
De volgende voorbeelden laten zien welke rapportagevereisten met betrekking tot derivaten
worden gesteld:
Voorbeeld 1:
Dit voorbeeld betreft crypto-derivaat A, een cryptografische token die is gekocht
met te rapporteren cryptoactiva (stablecoins niet zijnde gespecificeerde elektronische
geldproducten).
Crypto-derivaat A representeert een belang in een onderliggend te rapporteren cryptoactivum.
Crypto-derivaat A heeft een hefboomwerking waarbij de waarde van crypto-derivaat A
prijsveranderingen in het onderliggend te rapporteren cryptoactivum volgt (zowel in
stijgende als neerwaartse zin) die drie keer de marktprijs overtreft.
Gebruiker 1 koopt een eenheid van crypto-derivaat A en betaalt daarvoor met stablecoins.
Omdat crypto-derivaat A een te rapporteren cryptoactivum is, is het een te rapporteren
cryptoactivum op het moment dat de aankoop door een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
is uitgevoerd. Deze handel brengt de volgende te rapporteren transacties met zich
mee:
1. De verkoop van de stablecoins door gebruiker 1, gerapporteerd in fiduciaire valuta
naar de reële marktwaarde, tezamen met het aantal eenheden, en
2. de verwerving van crypto-derivaat A door gebruiker 1, gerapporteerd in fiduciaire
valuta naar de reële marktwaarde, tezamen met het aantal eenheden.
Voorbeeld 2:
Dit voorbeeld betreft het inwisselen van crypto-derivaat A tegen stablecoins.
In vervolg op de transactie in voorbeeld 1 wisselt gebruiker 1 crypto-derivaat A in
bij de uitgever. Wanneer gebruiker 1 crypto-derivaat A inwisselt is het onderliggende
te rapporteren cryptoactivum tien procent in waarde toegenomen sinds gebruiker 1 crypto-derivaat
A kocht. De winst van gebruiker 1 wordt vergroot door de hefboomwerking van de token,
en gebruiker 1 wisselt crypto-derivaat in bij de uitgever tegen een waarde die 30
procent hoger is dan de initiële aankoopprijs. De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
betaalt dit bedrag in stablecoins uit naar de wallet van gebruiker 1. Deze handel
brengt de volgende te rapporteren transacties met zich mee:
1. De verkoop van crypto-derivaat A, gewaardeerd in fiduciaire valuta naar de reële marktwaarde,
tezamen met het aantal eenheden, en
2. de verwerving van stablecoins, gewaardeerd in fiduciaire valuta naar de reële marktwaarde,
tezamen met het aantal eenheden.
Voorbeeld 3:
Dit voorbeeld betreft een traditioneel derivatencontract dat wordt uitgevoerd door
fysieke levering van een te rapporteren cryptoactivum.
Twee partijen, een koper en een verkoper, sluiten een futures-contract af om te rapporteren
cryptoactivum B op een specifieke datum te verwerven respectievelijk te verkopen.
Ter uitvoering van het contract moet de koper op een specifieke datum en voor een
van tevoren vastgestelde prijs te rapporteren cryptoactivum B van de verkoper verwerven,
tegen betaling van fiduciaire valuta. De verkoper moet op dat moment de te rapporteren
cryptoactivum B fysiek leveren aan het wallet-adres van de koper. Op de betreffende
specifieke datum verrichten koper en verkoper de transactie door gebruik te maken
van een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die de volgende te rapporteren
transacties met betrekking tot te rapporteren cryptoactivum B verricht:
1. De verkoop van te rapporteren cryptoactivum B door de verkoper, gerapporteerd in de
ontvangen fiduciaire valuta, tezamen met het aantal eenheden, en
2. de verwerving van te rapporteren cryptoactivum B door de koper, gerapporteerd in de
betaalde fiduciaire valuta, tezamen met het aantal eenheden.
In de volgende voorbeelden is er sprake van andere toepassingen van cryptografische
technologie die geen digitale waarde representeren en daarom niet worden aangemerkt
als cryptoactiva. Het betreft het gebruik van cryptografie om:
– een gedecentraliseerd onveranderlijk register te maken van activiteiten of materialen
die betrokken zijn bij het maken, opslaan, verzenden of leveren van een product, zonder
dat het register eigendomsrechten op een dergelijk product overdraagt; of
– een register met eigendomsbewijzen van activa te maken (zoals bijvoorbeeld een register
van onroerend goed) zonder dat op die activa eigendomsrechten worden gevestigd.
Onderdeel van de definitie van cryptoactivum is dat deze wordt overgedragen en opgeslagen
met gebruikmaking van distributed-ledger-technologie of vergelijkbare technologie.
Met deze technologie worden transacties gevalideerd en beveiligd, ongeacht of de transactie
daarin daadwerkelijk is geregistreerd. Met een distributed ledger worden transacties
in cryptoactiva gedecentraliseerd, op meerdere plaatsen en tegelijkertijd vastgelegd.
Cryptografie verwijst naar het wiskundig coderen en decoderen van gegevens die worden
gebruikt om transacties op een gedecentraliseerde manier te valideren en te beveiligen,
zonder tussenkomst van intermediairs. Hiermee wordt op gedecentraliseerde wijze de
integriteit van cryptoactiva, de duidelijke toewijzing van cryptoactiva aan gebruikers
en de vervreemding van cryptoactiva gewaarborgd.
Met dit cryptografische proces kunnen meerdere partijen zonder intermediair transacties
met cryptoactiva valideren, vaak door openbare en particuliere cryptografische sleutels
voor een transactie te verifiëren. Dit zorgt ervoor dat gebruikers niet tweemaal een
transactie met hetzelfde cryptoactivum kunnen verrichten (double spending). Het cryptografische
proces biedt ook beveiliging aan transacties door elke transactie op te slaan in een
blok van andere transacties. Het transactieblok wordt vervolgens toegevoegd aan het
officiële, openbaar toegankelijke transactieledger (zoals een blockchain) zodra de
gebruiker een cryptografische hash voltooit.
Voor cryptoactiva kan ook gebruik worden gemaakt van een aan de distributed-ledger-technologie
vergelijkbare technologie die het mogelijk maakt om zonder tussenkomst van intermediairs
cryptoactiva te houden en te valideren. Een technologie is vergelijkbaar als deze
– ongeacht het type software dat wordt gebruikt – digitale transacties op een gedecentraliseerde
manier valideert en beveiligt, zonder tussenkomst van een intermediair.204
Een «digitale centralebankmunt» is elke fiduciaire valuta die door een Centrale bank
of een andere monetaire autoriteit wordt uitgegeven.205
Digitale centralebankmunten worden niet aangemerkt als te rapporteren cryptoactiva,
omdat zij een digitale vorm van fiduciaire valuta zijn.206
Onder «elektronisch geld» wordt verstaan elk cryptoactivum dat:
a. een digitale weergave is van één fiduciaire valuta;
b. wordt uitgegeven bij ontvangst van financiële middelen met het oog op het verrichten
van betalingstransacties;
c. wordt vertegenwoordigd door een vordering op de uitgevende instantie in dezelfde fiduciaire
valuta;
d. ter betaling wordt aanvaard door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de uitgevende
instantie, en
e. op grond van de wettelijke voorschriften waaraan de uitgevende instantie is onderworpen,
op verzoek van de houder van het product te allen tijde en tegen nominale waarde tegen
dezelfde fiduciaire valuta kan worden ingewisseld.
De term «elektronisch geld» omvat niet een product dat uitsluitend is gecreëerd om
geldovermakingen van een klant naar een andere persoon overeenkomstig de instructies
van de klant te faciliteren. Een product wordt niet uitsluitend gecreëerd om geldovermakingen
te faciliteren indien, in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van de overmakende
entiteit, de met dat product verband houdende gelden langer dan zestig dagen na ontvangst
van instructies voor het faciliteren van de overmaking worden aangehouden, of, indien
er geen instructies worden ontvangen, de gelden in verband met dat product langer
dan zestig dagen na ontvangst van de gelden worden aangehouden.207
De hiervoor weergegevens voorwaarden om een cryptoactivum als elektronisch geld aan
te merken zijn cumulatief; aan alle voorwaarden moet worden voldaan.
Uit onderdeel a van de hiervoor weergegeven definitie van elektronisch geld volgt
dat een cryptoactivum dat de waarde van meerdere valuta's of activa weergeeft geen
elektronisch geld is.
Onderdeel b van de definitie van elektronisch geld geeft aan dat het cryptoactivum
moet worden uitgegeven tegen ontvangst van financiële middelen. Dit betekent dat elektronisch
geld een prepaid product is. «Uitgegeven» wordt ruim geïnterpreteerd; daaronder vallen
het ter beschikking stellen van vooruitbetaalde opgeslagen waarde en betaalmiddelen
in ruil voor geld. De onder b bedoelde cryptoactiva moeten worden uitgegeven met als
doel het verrichten van betalingstransacties.
Met onderdeel c van de definitie van elektronisch geld wordt vereist dat het cryptoactivum
een vordering op de uitgevende instantie in dezelfde fiduciaire valuta representeert.
Een «vordering» betreft elke geldvordering op de uitgevende instantie, die de waarde
weergeeft van de fiduciaire valuta die wordt vertegenwoordigd door het cryptoactivum
dat aan de klant is uitgegeven.
Uit onderdeel d van de definitie van elektronisch geld volgt dat geen elektronisch
geld is geldwaarde die is opgeslagen op specifieke prepaid instrumenten die zijn ontworpen
om te voorzien in specifieke behoeften en die slechts in beperkte mate kunnen worden
gebruikt. Dat is het geval, als de houder van het elektronisch geld daarmee alleen
goederen of diensten kan kopen op het fysieke terrein van de uitgevende instantie
van het elektronisch geld of binnen een beperkt netwerk van dienstverleners die een
directe commerciële overeenkomst met een professionele uitgevende instantie hebben,
of omdat ze alleen kunnen worden gebruikt om een beperkt aantal goederen of diensten
te kopen.
Uit het bepaalde in onderdeel e van de definitie van elektronisch geld volgt dat de
uitgevende instantie van cryptoactiva aan toezicht moet zijn onderworpen om ervoor
te zorgen dat het product op verzoek van de houder van het product te allen tijde
en tegen nominale waarde tegen dezelfde fiduciaire valuta kan worden ingewisseld.
«Dezelfde» fiduciaire valuta betreft de fiduciaire valuta waarvan het cryptoactivum
een digitale weergave is. Bij het inwisselen kan de uitgevende instantie eventuele
vergoedingen of transactiekosten op het bedrag dat wordt terugbetaald in mindering
brengen.
Zoals uit de definitie van elektronisch geld hiervoor verder volgt valt daaronder
niet een product dat uitsluitend is gecreëerd om geldovermakingen van een klant naar
een andere persoon overeenkomstig de instructies van de klant te faciliteren en dat
niet kan worden gebruikt om waarde op te slaan. Dergelijke producten kunnen bijvoorbeeld
door een werkgever worden gebruikt om aan zijn werknemers hun maandloon over te maken
of door een arbeidsmigrant om geld over te maken naar familieleden die in een ander
land wonen.208
4. Overige definities
In verband met de bepalingen van artikel 10oc die de strekking hebben om een dubbele
rapportageplicht te voorkomen zijn de volgende twee definitiebepalingen relevant.
Onder een «van kracht zijnde adequate overeenkomst» wordt ingevolge het voorgestelde artikel 2f WIB verstaan een overeenkomst tussen
de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en een niet-Unierechtsgebied, op grond waarvan
automatische uitwisseling plaatsvindt van inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan
die welke in deel II, onderdeel B, van bijlage VI van Richtlijn 2011/16/EU zijn gespecificeerd,
zoals bevestigd in een uitvoeringshandeling overeenkomstig artikel 8 bis quinquies,
lid 11, van die richtlijn.209
Onder «gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied» wordt ingevolge het voorgestelde artikel 2f WIB verstaan een niet-Unierechtsgebied
dat beschikt over een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten
met de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten die in een door dit niet-Unierechtsgebied
gepubliceerde lijst zijn aangemerkt als te rapporteren rechtsgebieden.210
Onder «identificatiedienst voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten» wordt ingevolge artikel 2f WIB verstaan een elektronisch proces dat door een lidstaat
of de EU kosteloos ter beschikking wordt gesteld aan een rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten met het oog op de vaststelling van de identiteit en de fiscale
woonplaats van een gebruiker van cryptoactiva.211
In het voorgestelde artikel 2f WIB is een definitie opgenomen van «Verordening (EU) 2023/1114», de verordening inzake regulering van cryptoactivamarkten. Omdat deze verordening
inhoudelijk sterk verweven is met Richtlijn (EU) 2023/2226, wordt ervoor gekozen om
ook die verordening in de algemene definitiebepaling van artikel 2, eerste lid, WIB
te vermelden. Een aantal definitiebepalingen in het voorgestelde artikel 2f WIB verwijst
naar definities in deze verordening.
In het wetsvoorstel wordt verwezen naar de «Autoriteit Financiële Markten» als de autoriteit in Nederland die ingevolge artikel 59 van Verordening (EU) 2023/1114
vergunningen mag verlenen. In het voorgestelde artikel 2f WIB is met betrekking tot
deze autoriteit een definitiebepaling opgenomen.
In het voorgestelde artikel 2f WIB is tevens een definitie opgenomen van het «CARF», het Crypto-Asset Reporting Framework, zoals goedgekeurd op 26 augustus 2022 en opgenomen
in de publicatie met als citeertitel: «OECD (2023), International Standards for Automatic
Exchange of Information in Tax Matters: Crypto-Asset Reporting Framework and 2023
update to the Common Reporting Standard, OECD Publishing». De definitie is opgenomen
in verband met het bepaalde in artikel 10ob, vierde en vijfde lid, dat ook een rapportageplicht
oplegt aan aanbieders voor cryptoactivadiensten met betrekking tot gebruikers van
cryptoactiva of uiteindelijk belanghebbenden uit landen buiten de EU. Dit artikel
beoogt de Minister van Financiën in staat te stellen om onder het CARF automatisch
gegevens met landen buiten de EU uit te wisselen.212
Artikel I, onderdeel G (artikel 6b van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 6b, eerste lid, WIB vormt de implementatie van artikel 8, eerste lid, Richtlijn
2011/16/EU. Deze bepaling bevat de lijst van inkomsten- en vermogenscategorieën ter
zake waarvan op automatische basis gegevens worden uitgewisseld. Gelet op artikel 6b,
eerste lid, aanhef en tweede lid, WIB gaat het daarbij om gegevens waarover de Minister
van Financiën beschikt.213 Artikel 1, tweede lid, onderdeel a, Richtlijn (EU) 2023/2226 voegt aan die lijst
een inkomstencategorie toe, en wel bepaalde inkomsten uit dividenden zonder bewaarneming.214 Kenmerkend aan dergelijke dividenden is dat deze minder zichtbaar voor de belastingautoriteiten
zijn omdat betaling of bijschrijving daarvan niet via een bewaarrekening geschiedt.
Dat maakt het risico op belastingontwijking of -ontduiking groter dan bij dividenden
die wel via een bewaarrekening lopen. Om dat risico te verminderen wordt deze inkomstencategorie
toegevoegd aan de in artikel 6b, eerste lid, WIB opgenomen lijst van inkomens- en
vermogenscategorieën ter zake waarvan automatische gegevensuitwisseling plaatsvindt.215 Daarmee wordt artikel 1, tweede lid, onderdeel a, Richtlijn (EU) 2023/2226 geïmplementeerd,
welk artikel 8, eerste lid, Richtlijn 2011/16/EU wijzigt. Het gaat in de context van
artikel 6b WIB evenwel om bepaalde inkomsten uit dividenden zonder bewaarneming. Inkomsten uit dividenden waarop de
zogeheten moeder-dochterrichtlijn van toepassing is, zijn uitgezonderd van de voor
de Minister van Financiën geldende verplichting tot automatische gegevensuitwisseling.
Reden daarvoor is dat dergelijke dividenden van de heffing van vennootschapsbelasting
zijn vrijgesteld en er dus geen belang is om ter zake daarvan gegevens uit te wisselen.
Opmerking verdient nog dat de Minister van Financiën met ingang van 1 januari 2026
met betrekking tot vijf van de in artikel 6b, eerste lid, WIB genoemde zeven categorieën
automatisch dient uit te wisselen. Dit vloeit voort uit de met artikel 1, tweede lid,
onderdeel b, Richtlijn (EU) 2023/2226 ingevoerde tweede alinea van artikel 8, tweede
lid, Richtlijn 2011/16/EU. Bij eerdere implementaties is geoordeeld dat expliciete
implementatie van artikel 8, tweede lid, Richtlijn 2011/16/EU niet nodig was.216 Dat is ook thans het geval. Omwille van consistentie wordt daarom artikel 8, tweede
lid, Richtlijn 2011/16/EU niet expliciet geïmplementeerd. Genoemde vijf categorieën
zijn de in artikel 6b, eerste lid, onderdelen a tot en met e, WIB bedoelde categorieën.
Ter zake van royalty’s en inkomsten uit dividenden zonder bewaarneming – de categorieën
in artikel 6b, eerste lid, onderdeel f en het voorgestelde onderdeel g, WIB – zal
dus geen geautomatiseerde uitwisseling plaatsvinden. Overigens is uiteraard niet uitgesloten
dat dit bij een toekomstige wijziging van Richtlijn 2011/16/EU anders wordt.
Artikel I, onderdeel H (artikel 6d van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 6d WIB vormt de implementatie van artikel 8 bis, Richtlijn 2011/16/EU. Laatstgenoemd
artikel wordt door artikel 1, derde lid, Richtlijn (EU) 2023/2226 gewijzigd. De wijziging
bestaat erin dat niet langer alle voorafgaande grensoverschrijdende rulings217 die uitsluitend betrekking hebben op belastingaangelegenheden van een of meer natuurlijke
personen zijn uitgezonderd van de uitwisselingsplicht. Kort gezegd zullen met betrekking
tot dergelijke rulings voor bepaalde gefortuneerde natuurlijke personen met ingang
van 1 januari 2026 ook automatisch gegevens uitgewisseld gaan worden.218 Daartoe strekken de voorgestelde wijzigingen van artikel 6d, eerste en derde lid,
WIB.
Artikel 6d, eerste lid, WIB bevat een opsomming van de gegevens en inlichtingen die
automatisch worden uitgewisseld. Dit artikel vormt de implementatie van artikel 1,
derde lid, onderdeel b, Richtlijn (EU) 2023/2226 en artikel 8 bis, zesde lid, Richtlijn
2021/16/EU. De voorgestelde wijziging van artikel 6d, eerste lid, onderdelen a en
k, WIB bewerkstelligt dat de in die onderdelen bedoelde gegevens die betrekking hebben
op natuurlijke personen dienen te worden uitgewisseld als de ruling op grond van de
voorgestelde wijziging van artikel 6d, derde lid, WIB niet langer is uitgezonderd.
De gegevens die het betreft zijn de identificatiegegevens van de betreffende relevante
natuurlijke persoon (artikel 6d, eerste lid, onderdeel a, WIB) en de natuurlijke personen
in andere lidstaten voor wie de ruling naar alle waarschijnlijkheid van belang zal
zijn (artikel 6d, eerste lid, onderdeel k, WIB).219
Artikel 6d, derde lid, WIB regelt welke rulings van de uitwisselingsplicht zijn uitgezonderd.
Daarmee vormt dat artikel de implementatie van artikel 1, derde lid, onderdeel a,
eerste alinea, Richtlijn (EU) 2023/2226 en artikel 8 bis, vierde lid, Richtlijn 2011/16/EU.
Voorgesteld wordt om aan artikel 6d, derde lid, WIB twee onderdelen toe te voegen
die regelen in welke gevallen de uitzondering van de uitwisselingsplicht niet geldt.
Het voorgestelde artikel 6d, derde lid, onderdeel a, WIB is een kwantitatieve drempelbepaling:
vermeldt de ruling een bedrag van een transactie of een reeks transacties dat hoger
is dan € 1.500.000 of een in een andere valuta luidend equivalent daarvan, dan valt
de ruling niet onder de uitzondering en is de Minister van Financiën tot automatische
uitwisseling verplicht. Artikel 1, derde lid, onderdeel a, tweede alinea, Richtlijn
(EU) 2023/2226 verduidelijkt de reikwijdte van de voorgestelde wijziging van artikel 6d,
derde lid, onderdeel a, WIB. Meer specifiek bepaalt die alinea wat met het oog op
de beoordeling van de vraag of het in het voorgestelde artikel 6d, derde lid, onderdeel a,
WIB genoemde drempelbedrag wordt overschreden onder een reeks transacties moet worden
verstaan. Deze nadere invulling strekt ertoe dat de omvang van het materiële belang
dat met de ruling is gemoeid voorgaat op het formele belang (substance over form). Dat betekent dat ingeval de ruling een bedrag vermeldt dat minder is dan het drempelbedrag
van € 1.500.000 maar de omvang van het materiële belang dat met de ruling is gemoeid
meer dan dat bedrag is, de ruling niet binnen de reikwijdte van de uitzondering valt
en dus moet worden uitgewisseld. Omdat genoemde alinea van interpretatieve aard is,
behoeft zij naar het oordeel van het kabinet geen expliciete implementatie. Het voorgestelde
artikel 6d, derde lid, onderdeel b, WIB regelt dat de ruling eveneens niet is uitgezonderd
van de uitwisselingsplicht als de ruling bepaalt of de betreffende natuurlijke persoon
zijn fiscale woonplaats in Nederland heeft of niet. Het belang van uitwisseling van
dergelijke rulings zit hem in de vaststelling van de fiscale woonplaats omdat die
tot een in beginsel onbeperkte belastingplicht in het woonland leidt.220
De wijziging van artikel 6d, derde lid, WIB geldt voor voorafgaande grensoverschrijdende
rulings die na 1 januari 2026 zijn afgegeven, gewijzigd of vernieuwd. Dit wordt in
artikel IV van het voorliggende wetsvoorstel geregeld.
Het voorgestelde artikel 6d, zesde lid, WIB is de implementatie van artikel 1, derde
lid, onderdeel a, derde alinea, Richtlijn (EU) 2023/2226. Het voorgestelde artikel 6d,
zesde lid, WIB beperkt de reikwijdte van de voorgestelde wijziging van artikel 6d,
derde lid, onderdeel b, WIB. De beperking bestaat in rulings inzake bronbelasting
op bepaalde, door niet-ingezetenen genoten inkomsten. Het gaat daarbij om de inkomstencategorieën,
bedoeld in artikel 6d, eerste lid, onderdelen a, b en d, WIB.
Artikel I, onderdeel I (artikel 6g van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 6g WIB regelt dat de Minister van Financiën hetgeen platformexploitanten op
grond van artikel 10j WIB aan hem moeten rapporteren automatisch uitwisselt met de
bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. Nu wordt voorgesteld om aan artikel 10j
WIB een negende lid toe te voegen, dient aan artikel 6g, eerste lid, WIB een verwijzing
naar het voorgestelde artikel 10j, negende lid, WIB te worden toegevoegd. Met de voorgestelde
wijziging van artikel 6g, eerste lid, WIB wordt artikel 1, vijfde lid, van Richtlijn
2011/16/EU geïmplementeerd, welke bepaling voorziet in invoering van artikel 8 bis
quater, tweede lid, eerste alinea, onderdeel m, van Richtlijn 2011/16/EU.
Artikel I, onderdeel J (artikel 6h van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Het voorgestelde artikel 6h, eerste lid, WIB regelt de verplichting van de Minister
van Financiën om de inlichtingen die hij op grond van de voorgestelde artikelen 10ob,
derde vierde en vijfde lid, en 10od, vierde en vijfde lid, WIB van rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten verkrijgt en die personen van andere lidstaten betreffen
automatisch te verstrekken aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaten. Voor
de definitie van «persoon van een lidstaat» zij verwezen naar het voorgestelde artikel 2f
WIB en de toelichting op dit artikel. Kort gezegd wordt hieronder verstaan een ingezetene
van een EU-lidstaat.
Het voorgestelde artikel 6h, tweede lid, WIB bepaalt dat de Minister van Financiën
de inlichtingen jaarlijks verstrekt, binnen negen maanden na het einde van het kalenderjaar
waarop de inlichtingen betrekking hebben. Gelet op de beoogde inwerkingtreding van
deze implementatiewet met ingang van 1 januari 2026, dienen de eerste inlichtingen
te worden verstrekt binnen negen maanden na het kalenderjaar 2026.
De verplichting voor de Minister van Financiën om op grond van het CARF automatisch
de gegevens en inlichtingen uit te wisselen die op grond van het voorgestelde artikel 10ob,
derde, vierde en vijfde lid, WIB aan hem worden gerapporteerd wordt met dit voorgestelde
artikel 6h WIB niet geregeld. Zoals uiteengezet in paragraaf 1.1 van het algemeen
deel van de toelichting volgt deze verplichting uit een door Nederland op grond van
het WABB-verdrag gesloten van kracht zijnde adequate overeenkomst met een niet-Unierechtsgebied
op grond waarvan op wederkerige basis gegevens en inlichtingen zullen worden uitgewisseld.
Artikel I, onderdeel K (artikel 8 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 8, eerste lid, WIB regelt dat de Minister van Financiën zo nodig een onderzoek
kan laten instellen ten behoeve van het verstrekken van inlichtingen op verzoek van
een andere lidstaat, bedoeld in artikel 5 WIB, voor het automatisch verstrekken van
inlichtingen aan een andere lidstaat, bedoeld in de artikelen 6, 6f en 6g WIB, en
voor het spontaan verstrekken van inlichtingen aan een andere staat bedoeld in artikel 7
WIB.
Voorgesteld wordt aan artikel 8, eerste lid, WIB een verwijzing naar het voorgestelde
artikel 6h WIB toe te voegen. Dit bewerkstelligt dat de onderzoeksbevoegdheden ook
aangewend kunnen worden ten behoeve van het automatisch verstrekken van inlichtingen
op grond van het voorgestelde artikel 6h WIB.
Artikel I, onderdeel L (artikel 10b van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 10b betreft implementatie van bijlage I, deel I, onderdelen A en B, van Richtlijn
2011/16/EU. Bijlage I, onder 1, onderdeel a, subonderdeel i), Richtlijn (EU) 2023/2226
brengt in bijlage I, deel I, onderdeel A, Richtlijn 2011/16/EU enkele wijzigingen
aan. Zoals in het algemeen deel van deze memorie aangegeven stemmen deze wijzigingen
overeen met de corresponderende bepalingen van de door de OESO op 26 augustus 2022
vastgestelde en toegelichte wijzigingen van de Common Reporting Standard (CRS 2022).221 Deze toegelichte wijzigingen zijn overigens ook opgenomen in het door de OESO op
8 juni 2023 uitgebrachte document «International Standards for Automatic Exchange
of Information in Tax Matters: Crypto-Asset Reporting Framework and 2023 update to
the Common Reporting Standard» (CRS 2023), van welk document de lidstaten bij de toepassing
van Richtlijn 2011/16/EU ter illustratie of interpretatie gebruik moeten maken.222 Deze wijzigingen leiden tot een aantal voorgestelde aanpassingen van artikel 10b,
eerste lid, WIB. De eerste wijziging ziet erop dat de rapporterende financiële instelling
ook moet rapporteren of de rekeninghouder een geldige eigen verklaring heeft verstrekt.
Daartoe wordt voorgesteld de opsomming van gegevens vermeld in artikel 10b, eerste
lid, onderdeel b, WIB aan te vullen met het gegeven of de rekeninghouder die verklaring
heeft verstrekt. De tweede wijziging is een uitbreiding van de te rapporteren inlichtingen,
te weten (i) informatie over de rol of rollen die elke te rapporteren persoon tot
een uiteindelijk belanghebbende maken en (ii) of voor elke te rapporteren persoon
een eigen verklaring is verstrekt. Hiertoe worden artikel 10b, eerste lid, onderdeel c,
subonderdelen 3° en 4°, WIB voorgesteld. Onderdeel 7bis van het in CRS 2023 opgenomen
OESO-Commentaar licht wat de in bijlage I, deel I, onderdeel A, onder 1, Richtlijn
2011/16/EU genoemde rollen betreft toe dat het gaat het om rollen die op grond van
de Wwft moeten worden geïdentificeerd. Indien de entiteit een trust – dit kan een afgezonderd particulier vermogen zijn – of een vergelijkbare structuur
is dan is, als er sprake is van meerdere rollen, de hiërarchie van rollen van belang:
«ownership interest», «control through other means» en «senior managing official».
Over lager in de hiërarchie staande rollen hoeft niet te worden gerapporteerd. Als
een te rapporteren persoon bijvoorbeeld een «ownership interest» van 51% in de entiteit
heeft, dan moet dit worden gerapporteerd en kan achterwege blijven dat hij ook «senior
managing official» van de entiteit is. De derde wijziging is eveneens een uitbreiding
van de te rapporteren inlichtingen, die erin bestaat dat moet worden gerapporteerd
of de te rapporteren rekening een gezamenlijke rekening is, waarbij – indien dat het
geval is – ook het aantal gezamenlijke rekeninghouders moet worden vermeld. Deze wijziging
krijgt haar beslag in het voorgestelde artikel 10b, eerste lid, onderdeel d, WIB.
Ook de vierde en laatste wijziging van artikel 10b, eerste lid, WIB is een uitbreiding.
Het voorgestelde artikel 10b, eerste lid, onderdeel e, WIB behelst dat ook moet worden
gerapporteerd om wat voor soort rekening het gaat en of het om een bestaande of nieuwe
rekening gaat.223 In verband met de voorgestelde verlettering van artikel 10b, eerste lid, onderdeel f
tot g, WIB wordt voorgesteld in artikel 10b, tweede lid, WIB de verwijzing naar het
voornoemde onderdeel f te vervangen door een verwijzing naar onderdeel g (nieuw).
Dit betreft een redactionele wijziging.
De verplichting om informatie te verzamelen over de rol of rollen die maken dat een
te rapporteren persoon een uiteindelijk belanghebbende in de rekeninghouder of entiteit
is, is beperkt voor rapportageperioden die eindigen op 31 december 2027. De beperking
bestaat erin dat een rapporterende financiële instelling die verplichting alleen heeft
indien genoemde informatie aanwezig is in haar elektronisch doorzoekbare systemen.
Gelet op het tijdelijke karakter van de beperking heeft de beperking het karakter
van overgangsrecht en is om die reden opgenomen in het voorgestelde artikel IV van
het onderhavige wetsvoorstel. Hiermee wordt gelet op bijlage I, zesde lid, Richtlijn
(EU) 2023/2226 bijlage 1, deel XI, Richtlijn 2011/16/EU geïmplementeerd.
Opmerking verdient nog het volgende. Artikel 27 quater, eerste lid, Richtlijn 2011/16/EU,
welk artikel met artikel 1, zestiende lid, Richtlijn (EU) 2023/2226 is ingevoerd,
verplicht lidstaten om rapporterende financiële instellingen te verplichten de fiscale
identificatienummers van de lidstaten van verblijf te verzamelen. Met het fiscale
identificatienummer in de zin van artikel 10b WIB voldoet Nederland aan die aan de
lidstaten opgelegde verplichting. Dat nummer omvat namelijk elk door een woonstaat
toegekend fiscaal identificatienummer.224 Dit strookt ook met onderdeel 7 van het op 15 juli 2014 vastgestelde OESO-Commentaar
(CRS 2014) bij bijlage I, deel I, onderdeel A, onder 1, Richtlijn 2011/16/EU, welk
commentaar ter toelichting dient op de in bijlage I van Richtlijn 2011/16/EU gebezigde
begrippen.225 Artikel 27 quater, eerste lid, Richtlijn 2011/16/EU geldt met ingang van 1 januari
2026 overigens ook voor de rapportageverplichtingen die als gevolg van Richtlijn (EU)
2021/514 zijn geïmplementeerd. Voor Richtlijn (EU) 2021/514 is de in artikel 27 quater,
eerste lid, Richtlijn 2011/16/EU neergelegde verplichting reeds opgenomen in artikel 10j,
derde lid, onderdeel a en vijfde lid, onderdeel a, WIB. In die bepalingen wordt onder
meer verwezen naar bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 1, subonderdeel c en onder 2,
subonderdeel c, Richtlijn 2011/16/EU, waarin wordt gesproken van elk aan die verkoper
afgegeven TIN, onder vermelding van elke lidstaat van afgifte.226 Artikel 10j, derde lid, onderdeel a en vijfde lid, onderdeel a, WIB verlangen ook
ingeval de verkoper ingezetene is van Nederland dat het Nederlandse TIN – het burgerservicenummer
voor natuurlijke personen en het fiscaal nummer voor, kort gezegd, ondernemingen –
wordt gerapporteerd. De uitzondering van bijlage V, deel II, onderdeel B, onder 4,
subonderdeel b, Richtlijn 2011/16/EU doet zich onder Nederlandse wetgeving dus niet
voor.227
Artikel I, onderdeel M (artikel 10c van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Bijlage I, onder 1, onderdeel a, subonderdeel iii), Richtlijn (EU) 2023/2226 voegt
in bijlage I, deel I, onderdeel A, Richtlijn 2011/16/EU een nieuw punt in (punt 6
bis). Bijlage I, onder 1, onderdeel a, subonderdeel iii), Richtlijn (EU) 2023/2226
voegt in bijlage I, deel I, onderdeel A, Richtlijn 2011/16/EU een nieuw punt in (punt 6
bis). Voorgesteld wordt om punt 6 bis in een eigen onderdeel (onderdeel d) van artikel 10c,
eerste lid, WIB op te nemen. Voor de definitie van de in het voorgestelde artikel
gebruikte begrippen «aandelenbelang» en «beleggingsentiteit» verwijst het naar de
betreffende definities in Richtlijn 2011/16/EU. Richtlijn 2011/16/EU kent overigens
geen definitie van een juridische constructie maar bijlage I, deel VIII, onderdeel D,
onder 3 en bijlage II, onder 5, van Richtlijn lichten wel toe wat daar in de context
van Richtlijn 2014/107/EU onder wordt verstaan. Het gaat dan kort gezegd om een juridische
constructie die niet wordt behandeld als een subjectief belastingplichtige, een «belastbare
eenheid» («taxable unit»).228 Het begrip «rol of rollen» heeft in het voorgestelde artikel 10c, eerste lid, onderdeel d,
WIB dezelfde betekenis als in het voorgestelde artikel 10b, eerste lid, onderdeel c,
WIB.229 Voor het voorgestelde artikel 10c, eerste lid, onderdeel d, WIB geldt daarnaast hetzelfde
als voor het voorgestelde artikel 10b, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, WIB wat
inlichtingen over bedoelde rol of rollen betreft: er geldt een tijdelijke en voorwaardelijke
beperking. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op de wijzigingen
van artikel 10b WIB. Het voorgestelde artikel 10c, derde lid, WIB strekt ertoe te
voorkomen dat een rapporterende financiële instelling gegevens en inlichtingen over
bepaalde opbrengsten ter zake van een bewaarrekening twee maal moet rapporteren. Ingeval
die instelling die gegevens en inlichtingen onder toepassing van de bepalingen over
rapportage inzake cryptoactivadiensten rapporteert dan kan in zoverre van rapportage
onder vigeur van artikel 10c WIB worden afgezien. Die instelling kan voor een bepaalde
groep rekeningen te rapporteren om haar moverende redenen overigens anders besluiten.
Hiermee wordt bijlage I, onder 1, onderdeel c, Richtlijn (EU) 2023/2226, dat voorziet
in invoering van deel I, onderdeel F, Richtlijn 2011/16/EU, geïmplementeerd. Te rapporteren
cryptoactiva zijn een vorm van financiële activa als gedefinieerd in bijlage I, deel VIII,
onderdeel A, punt 7, Richtlijn 2011/16/EU, dat reeds is geïmplementeerd in artikel 2a,
eerste lid, onderdelen c en y, WIB. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het
kader van de rapportageplicht onder bijlage I (DAC2) van Richtlijn 2011/16/EU saldo-informatie
wordt gerapporteerd en in het kader van de rapportageplicht onder bijlage VI (DAC8)
geaggregeerde transactiedata en dus de WIB kan bestaan. Nu onder financiële activa
in de zin van bijlage I van Richtlijn 2011/16/EU ook te rapporteren cryptoactiva als
bedoeld in bijlage VI van Richtlijn 2011/16/EU vallen, kan dat betekenen dat bijvoorbeeld
een bewaarinstelling die cryptoactiva houdt ter zake daarvan niet alleen transactiegegevens
(artikel 10ob WIB) maar ook saldigegevens (artikel 10c WIB) moet rapporteren.230 De bewaarinstelling hoeft evenwel niet ook de met de transacties opgeroepen brutoopbrengsten
te rapporteren.231
Artikel I, onderdeel N (artikel 10d van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Bijlage I, onder 1, onderdeel b, Richtlijn (EU) 2023/2226 vervangt bijlage I, deel I,
onderdeel A, onder C. De vervanging behelst inhoudelijk een uitbreiding in die zin
dat de inspanningsverplichting van rapporterende financiële instellingen om de door
woonstaten toegekende fiscale identificatienummers en geboortedatum(s) te verzamelen
ook geldt telkens wanneer zij ingevolge de Wwft of daarop gebaseerde regelgeving informatie
betreffende bestaande rekeningen moeten bijwerken.232 Daartoe wordt voorgesteld artikel 10d, tweede lid, WIB te wijzigen. Wat de inspanningsverplichting
inhoudt wordt toegelicht in onderdeel 28 van CRS 2014 en CRS 2023.233 Het moet gaan om oprechte pogingen die ten minste eenmaal per jaar worden gedaan
om de betreffende rekeninghouder bijvoorbeeld per e-mail of telefoon te contacteren.
De inspanningsverplichting laat overigens onverlet dat ingevolge andere wetgeving
zoals de Wwft ter zake een resultaatsverplichting kan gelden.
Artikel I, onderdeel O (artikel 10h van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In de toelichting op het voorgestelde artikel 2d, eerste lid, onderdeel i, WIB is
gewezen op de noodzaak tot aanpassing van artikel 3 Richtlijn 2011/16/EU als gevolg
van het arrest HvJ EU van 8 december 2022, C-694/20. Het arrest heeft ook tot wijzigingen
van andere bepalingen van Richtlijn 2011/16/EU geleid, en wel artikel 8 bis ter, vijfde
lid en veertiende lid, onderdeel a, Richtlijn 2011/16/EU.234 Deze bepalingen zien op de relatie tussen de meldingsplicht en het nationale verschoningsrecht
(artikel 8 bis ter, vijfde lid, Richtlijn 2011/16/EU) en de te verstrekken gegevens
(artikel 8 bis ter, veertiende lid, onderdeel a, Richtlijn 2011/16/EU), en zijn geïmplementeerd
in artikel 10h, vijfde lid, onderscheidenlijk tweede lid, onderdeel a, WIB. Die bepalingen
behoeven derhalve ook aanpassing. Daarom wordt voorgesteld dat in artikel 10h, tweede
lid, onderdeel a, WIB identificatiegegevens van verschoningsrechtigde intermediairs
worden uitgezonderd. Daarnaast wordt voorgesteld dat in artikel 10h, vijfde lid, WIB
de groep van intermediairs die door een verschoningsgerechtigde intermediair op de
meldingsplicht moet worden gewezen, wordt beperkt tot de cliënt die een intermediair
of, bij gebreke daarvan, de relevante belastingplichtige is. Aan het voorgaande doet
het arrest HvJ EU van 29 juli 2024, C-623/22 overigens niet af. In dat arrest beperkte
het HvJ EU de in zijn arrest HvJ EU van 8 december 2022, C-694/20, vastgestelde ongeldigheid
van artikel 8 bis ter, vijfde lid, Richtlijn 2011/16/EU in rechtsoverweging 120 weliswaar
tot advocaten in de zin van richtlijn 98/5/EG235, maar oordeelde het niet dat andere beroepsbeoefenaars die naar nationaal recht een
beroepsgeheim genieten wel verplicht zijn elke betrokken intermediair op diens meldingsplicht
te wijzen. Het met Richtlijn (EU) 2023/2226 gewijzigde artikel 8 bis ter, vijfde lid,
Richtlijn 2011/16/EU mag zich daarom uitstrekken tot degenen die naar nationaal recht
een beroepsgeheim genieten. Voor Nederland gaat het gelet op artikel 53a AWR dan om
meer beroepsbeoefenaars dan alleen advocaten, zoals bijvoorbeeld notarissen.
Verder wordt ter implementatie van artikel 1, vierde lid, onderdeel b, onder ii),
Richtlijn (EU) 2023/2226, voorgesteld artikel 10h, tweede lid, onderdeel d, WIB te
wijzigen. Deze wijziging is deels redactioneel van aard maar bevat ook een uitbreiding
van de in dat onderdeel genoemde gegevens die de intermediair moet verstrekken. Die
uitbreiding bestaat in inlichtingen die van belang kunnen zijn voor het beoordelen
van een mogelijk belastingrisico. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan toelichting
op het doel van de constructie, een beschrijving van het grotere geheel waarvan de
constructie onderdeel is, de transacties die onderdeel zijn van de constructie, een
beschrijving van welke rol de deelnemers in de constructie spelen en informatie over
voor welke belastingjaren de constructie relevant is.
Artikel I, onderdeel P (artikel 10j van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In artikel 10j, derde en vijfde lid, WIB is geregeld welke gegevens en inlichtingen
platformexploitanten over hun verkopers moeten rapporteren. Bijlage II, onder 3, van
Richtlijn (EU) 2023/2226, waarmee Bijlage V, deel III, onderdeel B, onder 4, van Richtlijn
0211/16/EU wordt ingevoerd, voorziet in een uitzondering op hetgeen ingevolge artikel 10j,
derde en vijfde lid, WIB moeten worden verzameld en gerapporteerd. Die uitzondering
bestaat erin dat ingeval de platformexploitant gebruik maakt van een identificatiedienst
als bedoeld in het voorgestelde artikel 2e, onderdeel z, WIB, hij kan volstaan met
het rapporteren van de identificatiecode of identificatiecodes van de identificatiedienst
en de lidstaat of lidstaten van afgifte van de betreffende code(s). De reden hiervoor
is dat het gebruik van een dergelijke identificatiedienst betekent dat de identiteit
en fiscale woonplaats(en) van de betreffende verkoper zijn geverifieerd, zodat er
geen aanleiding is andere dan de in het voorgestelde artikel 10j, negende lid, WIB
bedoelde gegevens en inlichtingen te rapporteren. Daarmee wordt een onnodige administratieve
last voorkomen. Voor de volledigheid wordt nog het volgende opgemerkt. Bijlage II,
onder 3, tweede zin, van Richtlijn (EU) 2023/2226 gaat over de te rapporteren gegevens
en inlichtingen. Voorgesteld wordt die zin in artikel 10j WIB te implementeren, omdat
dat artikel over de te rapporteren gegevens en inlichtingen gaat. Bijlage II, onder 3,
eerste zin, van Richtlijn (EU) 2023/2226 wordt geïmplementeerd in artikel 2, vijfde
lid, UB DAC7 omdat die zin gaat over de verzamelplicht.236
Artikel I, onderdeel Q (artikel 10l van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 10l WIB bevat de rapportageplicht van platformexploitanten. In artikel 10l,
vijfde en zevende lid, WIB wordt verwezen naar de gegevens en inlichtingen, bedoeld
in artikel 10j, derde en vijfde lid, WIB. Ingeval er als gevolg van toepasselijkheid
van het voorgestelde artikel 10j, negende lid, WIB in afwijking van artikel 10j, derde
en vijfde lid, WIB minder gegevens en inlichtingen hoeven te worden gerapporteerd
dan dient dit gelet op het systeem van hoofdstuk II, afdeling 4ac, WIB tot uitdrukking
te komen in artikel 10l WIB. Daarom wordt voorgesteld in artikel 10l, vijfde en zevende
lid, WIB een verwijzing in te voegen naar het voorgestelde artikel 10j, negende lid,
WIB.
Artikel I, onderdeel R (artikel 10m van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 10m WIB ziet thans op de situatie waarin de Minister van Financiën het door
hem toegekende individuele registratienummer intrekt. Daarmee is volgens de Commissie
bijlage V, deel IV, onderdeel F, onder 5, subonderdeel d, in verbinding met onder 7,
Richtlijn 2011/16/EU correct geïmplementeerd, maar de overige subonderdelen van bijlage V,
deel IV, onderdeel F, onder 5, Richtlijn 2011/16/EU niet. Dat is met instemming van
de Commissie voorlopig ondervangen door middel van een interpretatief beleidsbesluit,
waarin ook is aangegeven dat de onduidelijkheid wordt weggenomen door een aanpassing
van de WIB.237 Dat geschiedt met het voorgestelde artikel 10m, eerste lid, WIB, bij inwerkingtreding
waarvan het beleidsbesluit komt te vervallen. Verder wijzigt bijlage II, onderdeel 4,
Richtlijn (EU) 2023/2226 bijlage V, deel IV, onderdeel F, punt 5, aanhef, Richtlijn
2011/16/EU. Deze wijziging houdt in dat de Minister van Financiën niet langer de Commissie
verzoekt om een rapporterende platformexploitant uit het centrale register te schrappen
maar dat hij dat voortaan zelf doet. Genoemd centraal register is overigens door de
Commissie ter uitvoering van Richtlijn 2021/514 in het leven geroepen.238 Tot slot wordt voorgesteld artikel 10m, derde lid (nieuw), WIB aan te passen om te
verduidelijken dat dit lid ziet op een intrekking als bedoeld in het tweede lid.
Artikel I, onderdeel S (afdeling 4aca van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Met de nieuwe afdeling 4aca WIB worden zes artikelen voorgesteld. De voorgestelde
artikelen betreffen de verzamel- en verificatievereisten (artikel 10oa WIB) en de
rapportageplicht waaraan bepaalde aanbieders van cryptoactivadiensten en bepaalde
exploitanten van cryptoactiva in Nederland moeten voldoen (artikel 10ob WIB), rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten die in Nederland van de rapportageplicht zijn
uitgesloten (artikel 10oc WIB), de registratieplicht voor rapporterende exploitanten
van cryptoactiva (artikel 10od WIB), en de bevoegdheden van de Minister van Financiën
om de registratie van exploitanten van cryptoactiva in te trekken en om de registratie
van exploitanten van cryptoactiva uit het centraal register van exploitanten van cryptoactiva
van de Commissie te schrappen (artikel 10oe WIB). De voorgestelde afdeling sluit af
met een bepaling die erin voorziet dat de Autoriteit Financiële Markten periodiek
aan de Minister van Financiën een lijst verstrekt van aanbieders van cryptoactivadiensten
aan wie zij een vergunning heeft verleend om cryptoactivadiensten aan te bieden (artikel 10of
WIB).
Artikel 10oa van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Op grond van het voorgestelde artikel 10oa WIB worden bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur verzamel- en verificatievereisten (due diligence-verplichtingen) opgelegd
aan rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten. Het betreft de aanbieders van
cryptoactivadiensten en exploitanten van cryptoactiva die op grond van de voorgestelde
artikelen 10ob en 10od WIB verplicht zijn de in artikel 10ob, derde, vierde lid en
vijfde lid, WIB bedoelde inlichtingen aan de Minister van Financiën te rapporteren.
Het gaat hierbij om de verzamel- en verificatieverplichtingen zoals weergegeven in
bijlage VI, deel III, Richtlijn 2011/16/EU. Deze verplichtingen zullen worden opgenomen
in een algemene maatregel van bestuur. Op basis van de delegatiebepaling van artikel 10oa
WIB zullen tevens regels worden gesteld over de wijze waarop de inlichtingen, bedoeld
in de voorgestelde artikelen 10ob en 10od WIB, aan de Belastingdienst dienen te worden
verstrekt. Deze verstrekking zal, net als andere vergelijkbare gegevensstromen, digitaal
plaatsvinden.
Een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten dient de verzamel- en verificatievereisten
toe te passen met betrekking tot de gebruikers van zijn cryptoactivadiensten die aan
bepaalde voorwaarden voldoen. Het gaat om te rapporteren gebruikers. In bijlage III,
deel III, Richtlijn (EU) 2023/2226 is voorgeschreven op welke manier een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten kan bepalen of een gebruiker van zijn cryptoactivadiensten
een te rapporteren gebruiker is, namelijk door middel van de daarin beschreven due
diligence-procedures. In bijlage III, deel III, onderdeel A, Richtlijn (EU) 2023/2226
is dat bepaald voor gebruikers van cryptoactiva die natuurlijke personen zijn. In
bijlage III, deel III, onderdeel B, Richtlijn EU 2023/3336 is dat bepaald voor gebruikers
die entiteiten zijn, waarbij overigens allereerst moet worden bepaald of de entiteit
geen uitgesloten persoon is. Als de entiteit een te rapporteren gebruiker is moet
de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten vaststellen of deze een of meer
uiteindelijk belanghebbenden heeft die een te rapporteren persoon zijn. In de toelichting
op het voorgestelde artikel 2f WIB zijn de definities (afkomstig uit bijlage III,
deel IV, Richtlijn (EU) 2023/2226) uiteengezet om op grond van genoemde onderdelen
A en B te kunnen vaststellen welke gebruikers van cryptoactivadiensten te rapporteren
gebruikers zijn. Daarvoor heeft de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
gegevens van zijn gebruikers nodig. Die gegevens verkrijgt hij in het kader van de
due diligence-procedure via een eigen verklaring die hij moet opvragen bij de natuurlijke
personen en de entiteiten die gebruikers zijn van zijn cryptoactivadiensten. De eigen
verklaring moet de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten verkrijgen op
het moment dat hij een relatie met een gebruiker aangaat en in geval van een bestaande
gebruiker van cryptoactiva moet hij die verklaring uiterlijk op 1 januari 2027 hebben
verkregen.
Bijlage III, deel III, onderdeel C, Richtlijn (EU) 2023/2226 schrijft voor dat de
eigen verklaring moet zijn ondertekend of anderszins moet zijn bevestigd en uiterlijk
op de datum van ontvangst door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
moet zijn gedateerd en de volgende inlichtingen moet bevatten:
– Voor een gebruiker die een natuurlijk persoon is of voor een uiteindelijk belanghebbende:
de voor- en achternaam, het woonadres, de lidstaat of lidstaten van fiscale woonplaats,
voor elke te rapporteren persoon het fiscaal identificatienummer voor elke lidstaat239 en de geboortedatum;
– Voor een gebruiker die een entiteit is: de officiële naam, het adres, de lidstaat
of lidstaten van fiscale woonplaats, voor elke te rapporteren persoon het fiscale
identificatienummer voor elke lidstaat, met betrekking tot elke uiteindelijk belanghebbende
van de gebruiker de inlichtingen die voor een gebruiker die een natuurlijk persoon
gelden en de rol(len) op grond waarvan elke te rapporteren gebruiker een uiteindelijk
belanghebbende van de entiteit is, en indien van toepassing inlichtingen over de criteria
waaraan de entiteit voldoet om als actieve entiteit of als uitgesloten persoon te
worden behandeld.
Op basis van de eigen verklaring bepaalt de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
de fiscale woonplaats(en) van de gebruiker van zijn cryptoactivadiensten. Ook moet
de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten op grond van die verklaring de
redelijkheid daarvan kunnen bevestigen. Daarbij mag hij gebruik maken van alle inlichtingen
die hij over de gebruiker heeft verkregen. Dat kunnen ook inlichtingen zijn die de
rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten heeft verzameld in het kader van
de due diligenceprocedure voor klanten240 of op een eigen verklaring die reeds voor andere fiscale doeleinden is verzameld,
mits die eigen verklaring voldoet aan de vereisten van bijlage VI, deel III, onderdeel C,
Richtlijn 2011/16/EU. Een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die voor
de toepassing van deze richtlijn ook een financiële instelling is, kan zich voor de
hier beschreven due diligence-procedure ook beroepen op de krachtens bijlage I, delen
IV en VI, Richtlijn 2011/16 EU voltooide due diligence-procedures.
Indien de gebruiker van cryptoactiva die een entiteit is, verklaart dat hij geen fiscale
vestigingsplaats heeft, kan de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zich
baseren op de plaats waar de feitelijke leiding zich bevindt of op het adres van het
hoofdkantoor om de woonplaats van die gebruiker te bepalen.
Indien uit de eigen verklaring van de gebruiker van cryptoactiva die een entiteit
is blijkt dat deze een ingezetene van een lidstaat is, behandelt de rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten deze gebruiker als een te rapporteren gebruiker,
tenzij hij redelijkerwijs op basis van de eigen verklaring of op basis van inlichtingen
waarover hij beschikt of die openbaar beschikbaar zijn, vaststelt dat deze gebruiker
van cryptoactiva een uitgesloten persoon is.
Voor het vaststellen van de uiteindelijk belanghebbenden van een gebruiker van cryptoactiva
die een entiteit is, kan een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zich
baseren op de inlichtingen die zijn verzameld en worden bijgehouden op grond van de
due diligence-procedures voor klanten, op voorwaarde dat die procedures stroken met
Richtlijn (EU) 2015/849.241 Indien de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten niet wettelijk verplicht
is due diligence-procedures voor klanten toe te passen die stroken met Richtlijn (EU)
2015/849, dient hij voor het bepalen van de uiteindelijk belanghebbenden in wezen
soortgelijke procedures toe te passen.
Om vast te stellen of een uiteindelijk belanghebbende van een gebruiker van cryptoactiva
die een entiteit is een te rapporteren persoon is, dient de rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten zich te baseren op een eigen verklaring van de gebruiker
van cryptoactiva die een entiteit is of op een eigen verklaring van de uiteindelijk
belanghebbende op basis waarvan hij de fiscale woonplaats(en) van de uiteindelijk
belanghebbende kan bepalen en de redelijkheid van die eigen verklaring kan bevestigen
op basis van de door hem verkregen inlichtingen, met inbegrip van alle documentatie
die is verzameld in het kader van due diligence-procedures voor klanten.
Indien zich op enig moment een verandering voordoet in de omstandigheden met betrekking
tot een gebruiker van cryptoactiva die een natuurlijk persoon is of met betrekking
tot een gebruiker van cryptoactiva die een entiteit is of met betrekking tot diens
uiteindelijke belanghebbenden, waardoor de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
weet of redenen heeft om te weten dat de oorspronkelijke eigen verklaring onjuist
of onbetrouwbaar is, kan de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zich
daarop niet langer beroepen, maar moet hij een geldige eigen verklaring of een redelijke
verklaring en, in voorkomend geval, documentatie ter staving van de geldigheid van
de (oorspronkelijke) eigen verklaring verkrijgen.
Lidstaten of de EU kunnen een identificatiedienst ter beschikking stellen waarvan
een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten voor de vaststelling van de identiteit
en fiscale woonplaats van de te rapporteren persoon een directe bevestiging kan krijgen
van de identiteit en woonplaats van de te rapporteren persoon. De lidstaten die dat
middel voor identificatie wensen te gebruiken, moeten dit kunnen doen op voorwaarde
dat dit geen afbreuk doet aan de stroom en de kwaliteit van de inlichtingen van andere
lidstaten die niet gebruikmaken van dergelijke identificatiediensten. Daarom mag het
gebruik van identificatiediensten geen afbreuk doen aan de due diligence-procedures
of de vereisten voor het verzamelen van inlichtingen. Indien die benadering in bepaalde
opzichten afwijkt van de overeenkomstige OESO-normen inzake de automatische uitwisseling
van inlichtingen, mogen de bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot het gebruik
van identificatiediensten bovendien geen invloed hebben op de vaststelling of inlichtingen
die worden gerapporteerd en uitgewisseld op grond van een overeenkomst tussen de bevoegde
autoriteiten van een lidstaat en een niet-Unierechtsgebied gelijkwaardig zijn aan
of overeenstemmen met die welke in deze richtlijn zijn gespecificeerd.242
Een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten kan een beroep doen op een derde
partij om de due diligence-verplichtingen te vervullen. Dit neemt evenwel niet weg
dat die verplichtingen de verantwoordelijkheid van de rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten blijven.
Indien een gebruiker van cryptoactiva de inlichtingen die in het kader van de due
diligence-procedure van hem worden gevraagd niet verstrekt na twee aanmaningen volgend
op het initiële verzoek van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten, maar
niet voordat er zestig dagen zijn verstreken, moet de rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten verhinderen dat de gebruiker van cryptoactiva te rapporteren
transacties verricht.243
Rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten zijn verplicht registers bij te
houden van de stappen die zijn gezet en van eventuele inlichtingen die zijn gebruikt
voor de uitvoering van de rapportageverplichtingen van artikel 10ob WIB en de due
diligence-procedures ingevolge artikel 10oa. Het register dient een voldoende lange
tijd te worden bewaard, in elk geval gedurende een periode van ten minste vijf en
ten hoogste tien jaar volgend op het einde van de rapportageperiode waarin de rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten verplicht zijn de inlichtingen te rapporteren
waarvan de rapportage op grond van artikel 10oc WIB verplicht is.244
De hiervoor beschreven due diligence-verplichtingen waaraan rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten uitvoering moeten geven worden, zo nodig nader uitgewerkt
conform Richtlijn 2011/16/EU, in de eerder bedoelde algemene maatregel van bestuur
opgenomen.
Artikel 10ob van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
In het voorgestelde artikel 10ob, eerste en tweede lid, WIB is geregeld welke rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten in Nederland aan hun rapportageplicht moeten voldoen.
Ten eerste zijn dat de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten aan wie op
grond van artikel 63 van Verordening (EU) 2023/1114 door de AFM een vergunning is
verleend voor het aanbieden van cryptoactivadiensten of die cryptoactivadiensten mogen
aanbieden op grond van een notificatie aan de AFM conform artikel 60 van genoemde
verordening (artikel 10ob, eerste lid, onder a, WIB).
Ten tweede zijn dat de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten die exploitanten
van cryptoactiva zijn die aan de hand van de criteria, in hiërarchische volgorde opgesomd
in artikel 10ob, eerste lid, onder b, WIB een rapportageplicht in Nederland hebben.
Volgens deze opsomming heeft een dergelijke exploitant in Nederland een rapportageplicht
als hij:
1. een entiteit of een natuurlijk persoon is die een fiscaal ingezetene van Nederland
is;
2. een entiteit is die
i. is opgericht of georganiseerd naar Nederlands recht; en
ii. rechtspersoonlijkheid heeft, in Nederland belastingplichtig is met betrekking tot
de inkomsten van de entiteit of in Nederland een informatieplicht heeft jegens de
belastinginspecteur met betrekking tot de inkomsten van de entiteit;
3. een entiteit is die vanuit Nederland wordt beheerd; of
4. een entiteit of natuurlijke persoon is met een reguliere bedrijfszetel in Nederland.
Criterium 2 heeft betrekking op de situatie waarin een rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten die een entiteit is naar Nederlands recht zijn organisatie heeft
opgericht, onder meer ook met zijn oprichtingsakte. Daarnaast moet de entiteit ook
rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht hebben of op de entiteit moet de verplichting
rusten om in Nederland belastingaangiften te doen of een informatieplicht hebben jegens
de belastinginspecteur met betrekking tot de inkomsten van de entiteit. Deze voorwaarde
wordt gesteld omdat de rijksbelastingdienst de bevoegdheid moet hebben om de rapportageverplichting
te handhaven. Onder een informatieplicht met betrekking tot inkomsten wordt verstaan
elke informatieplicht met betrekking tot een deel of het geheel van inkomsten van
de entiteit en niet enkel aangaande een belastingschuld van de entiteit.245
Criterium 3 ziet op situaties waarin een trust (of een functioneel vergelijkbare entiteit)
die een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten is, wordt beheerd door een
trustee (of functioneel vergelijkbare vertegenwoordiger) die fiscaal ingezetene is
van Nederland. Dit criterium omvat zowel de plaats van effectief beheer, evenals elke
andere plaats van beheer van de entiteit.
Wat betreft criterium 4 wordt elk bijkantoor beschouwd als een reguliere bedrijfszetel.
Dit criterium omvat zowel de principale reguliere bedrijfszetel als andere reguliere
bedrijfszetels.
De hiërarchische volgorde van de opsomming van de criteria betekent bijvoorbeeld dat,
wanneer een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die een exploitant van
cryptoactiva is in Duitsland voldoet aan de voorwaarde onder 3 en in Nederland voldoet
aan de voorwaarde onder 1, hij in Nederland een rapportageplicht heeft. Indien in
beide landen aan een zelfde hiërarchisch criterium wordt voldaan, in dit voorbeeld
in zowel Duitsland als Nederland, kan de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
kiezen in welk land hij wil rapporteren en in welk land hij zich in verband daarmee
laat registreren. Dit is geregeld in het voorgestelde artikel 10od WIB dat over de
registratieplicht gaat.
Ten derde is in het voorgestelde artikel 10ob, tweede lid, WIB de rapportageplicht
in Nederland voor bijkantoren geregeld. Dit tweede lid ziet op de situatie dat bijvoorbeeld
een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten op grond van het bepaalde in
het eerste lid, in Duitsland zijn rapportageverplichtingen moet voldoen, maar een
bijkantoor in Nederland heeft. De cryptoactivadiensten die via het bijkantoor in Nederland
worden verricht moeten door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten in
Nederland worden gerapporteerd. In de artikelsgewijze toelichting op het voorgestelde
artikel 2f is uiteengezet wat onder «bijkantoor» moet worden verstaan.
Het voorgestelde artikel 10ob, derde, vierde en vijfde lid, WIB schrijft voor welke
gegevens en inlichtingen een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten met
een rapportageplicht in Nederland aan de Minister van Financiën moet verstrekken.
Het betreft gegevens en inlichtingen over de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
zelf (artikel 10ob, derde lid, WIB), over zijn gebruikers van cryptoactiva die hetzij
te rapporteren gebruikers zijn, hetzij te rapporteren personen als uiteindelijk belanghebbenden
hebben (artikel 10ob, vierde lid, onder a, WIB), over te rapporteren transacties die
ten behoeve van te rapporteren gebruikers of uiteindelijk belanghebbenden zijn verricht
en over het soort cryptoactivum per transactie (artikel 10ob, vierde lid, onder b,
en vijfde lid, WIB).
Het voorgestelde artikel 10ob, derde lid, WIB regelt welke gegevens en inlichtingen
de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten over zichzelf moet rapporteren.
Met een identificatiecode van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
kan worden vastgesteld wat de bron is van de informatie die wordt gerapporteerd en
vervolgens wordt uitgewisseld zodat de lidstaat of staat die informatie verstrekt
eventueel opvolging kan geven aan een geconstateerde fout die heeft geleid tot een
incorrecte of incomplete rapportage. De mondiale identificatiecode kan één van de
volgende aan juridische entiteiten toegekende identificatienummers zijn: een fiscaal
identificatienummer of, bij gebrek daaraan, een registratienummer of een registratiecode
van het bedrijf, of een Global Legal Entity Identifier (LEI). Indien geen identificatienummer
aan de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten is toegekend, volstaat de
rapportage van de naam en het adres van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten.246
Het voorgestelde artikel 10ob, vierde lid, WIB ziet op de gegevens en inlichtingen
die een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten aan de Minister van Financiën
over gebruikers van cryptoactiva die hetzij te rapporteren gebruikers zijn, hetzij
te rapporteren personen als uiteindelijk belanghebbenden hebben, moet verstrekken.
Dit zijn de gegevens en inlichtingen die de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
conform bijlage VI, deel III, van Richtlijn 2011/16/EU heeft verzameld en geverifieerd
in het kader van de due diligence-procedure, bedoeld in artikel 10oa. Hiernaast betreft
het gegevens en inlichtingen die aan de Minister van Financiën moeten worden gerapporteerd
onder de werking van het CARF. Zoals in het algemeen deel van deze memorie is vermeld,
voorziet dit wetsvoorstel ook in een verplichting voor aanbieders van cryptoactivadiensten
die in Nederland rapportageplichtig zijn om op basis van het CARF inlichtingen te
verzamelen, te verifiëren en te rapporteren over te rapporteren gebruikers van cryptoactivadiensten
die ingezetenen zijn van een niet-Unierechtsgebied, waarmee Nederland een van kracht
zijnde adequate overeenkomst heeft die voorziet in de wederkerige uitwisseling van
gelijkwaardige inlichtingen als waarop de rapportageplicht ingevolge Richtlijn 2011/16/EU
ziet. Deze verplichting geldt overigens alleen als het betreffende niet-Unierechtsgebied
aan het coördinerende secretariaat van de OESO heeft laten weten op een wederkerige
basis uit te willen wisselen. Als dat niet het geval is, zijn er voor een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten die in Nederland moet rapporteren geen verzamel-
en verificatievereisten, noch is er een rapportageplicht ten aanzien van gebruikers
van cryptoactiva die gevestigd zijn in het niet-Unierechtsgebied. De OESO zal op haar
website bijhouden welke uitwisselingsrelaties tot stand komen, per wanneer die van
kracht zijn en of die wederkerig zijn, net zoals dat nu ook het geval is voor de Common
Reporting Standard, Country-by-Country Reporting en Reporting by Platform Operators.
De gegevens en inlichtingen die een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
op grond van het voorgestelde artikel 10ob, vierde lid, onder a, WIB onder de werking
van het CARF moet rapporteren zijn de gegevens en inlichtingen die hij krachtens artikel 10oa,
WIB ten behoeve van de uitwisselingen op grond van het CARF heeft moeten verzamelen
en verifiëren. Het gaat over gegevens van te rapporteren personen in de zin van het
CARF. Het betreft dezelfde gegevens en inlichtingen als die op grond van Richtlijn
2011/16/EU moeten worden verstrekt, zij het dat geen fiscaal identificatienummer hoeft
te worden gerapporteerd, als die niet is uitgegeven door het betreffende niet-Unierechtsgebied
of het nationale recht van het betreffende niet-Unierechtsgebied het verzamelen van
dat nummer niet vereist. Dit is geregeld in het voorgestelde artikel 10ob, tiende
lid, WIB.
In het voorgestelde artikel 10ob, vijfde lid, WIB is geregeld welke gegevens en inlichtingen
de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten in aanvulling op het voorgestelde
vierde lid op grond van Richtlijn 2011/16/EU, onderscheidenlijk het CARF, ook aan
de Minister van Financiën moet rapporteren.
Lidstaat of staat van verblijf:
De (lid)staat of (lid)staten van verblijf van een te rapporteren persoon, die op grond
artikel 10ob, vierde lid, onder a, en vijfde lid, onder a, WIB moet, respectievelijk
moeten, worden gerapporteerd betreft de (lid)staat of (lid)staten die door de rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten zijn vastgesteld op grond van de door hem uitgevoerde
due diligence-procedure, bedoeld in artikel 10oa, WIB. Indien met betrekking tot een
te rapporteren persoon door een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten meer
dan één lidstaat van verblijf wordt vastgesteld, moet hij al deze lidstaten van verblijf
rapporteren.247
Het fiscaal identificatienummer is het aan de te rapporteren persoon door een (lid)staat
van verblijf toegekende geldige fiscale identificatienummer. In geval een geïdentificeerde
te rapporteren persoon meer dan één (lid)staat van verblijf heeft moet het door elke
(lid)staat aan hem toegekende fiscaal identificatienummer worden gerapporteerd. Bij
gebrek aan een fiscaal identificatienummer wordt onder fiscaal identificatienummer
mede verstaan het functionele equivalent daarvan.248
Het hierna volgende deel van de toelichting ziet op de opsomming opgenomen onder 1°
tot en met 8° in artikel 10ob, vierde lid, en vijfde lid WIB. Kortheidshalve wordt
deze opsomming hierna weergegeven als b1 tot en met b9, waarbij onder b9 wordt verstaan
de gegevens die op grond van het voorgestelde artikel 10ob, vijfde lid, WIB moeten
worden gerapporteerd.
Rapportage van te rapporteren crypto-activa (b1):
Bij de rapportage van het soort te rapporteren cryptoactivum moet de volledige naam
van dit cryptoactivum worden genoemd. De vermelding van alleen een «ticker» of een
verkort symbool dat een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten gebruikt
om een specifiek type cryptoactivum te identificeren, is niet voldoende.249
Rapportage van transacties betreffende het aan- of verkopen van cryptoactiva tegen
fiduciaire valuta (b2 en b3):
Onder b2° is voorgeschreven dat in het geval van het aankopen van te rapporteren cryptoactiva
tegen fiduciaire valuta rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten het totale
brutobedrag -na aftrek van transactiekosten – dat door de te rapporteren gebruiker
voor elk soort te rapporteren cryptoactivum is betaald, rapporteren. Onder b3° is
eenzelfde bepaling opgenomen met betrekking tot het verkopen van cryptoactiva tegen
fiduciaire valuta.
Het aankopen betreft elke transactie door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
waarbij de te rapporteren gebruiker een te rapporteren cryptoactivum verkrijgt, ongeacht
of zo’n activum is verkregen van een derde partij, of van de rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten zelf.
Het verkopen betreft elke transactie door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
waarbij de te rapporteren gebruiker een te rapporteren cryptoactivum verkoopt, ongeacht
of dit cryptoactivum is geleverd aan een derde partij of aan de rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten zelf.
In geval een te rapporteren gebruiker een te rapporteren cryptoactivum aankoopt of
verkoopt tegen fiduciaire valuta, maar de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
geen feitelijke kennis heeft van de vergoeding die daar tegenover staat, moet de rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten deze transactie rapporteren als overdracht als
bedoeld onder b7° dan wel b8°. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten alleen de overdracht van het te rapporteren cryptoactivum
uitvoerde naar en van de te rapporteren gebruiker, zonder feitelijke kennis van het
fiduciaire valutadeel van de transactie.250
Rapportage van transacties van cryptoactivum naar cryptoactivum (b4 en b5):
Onder b4° en b5° is voorgeschreven dat met betrekking tot het aankopen, onderscheidenlijk
verkopen, van cryptoactiva tegen andere cryptoactiva de rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten de reële marktwaarde moet rapporteren van de te rapporteren cryptoactiva
die zijn verkregen of verkocht na aftrek van transactiekosten.
Alle transacties van cryptoactivum naar cryptoactivum, geëffectueerd door dezelfde
rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten moeten zowel onder b4° als b5° worden
gerapporteerd.
Voorbeeld:
Bij een transactie waarbij met te rapporteren cryptoactiva A te rapporteren cryptoactiva
B worden gekocht, zal de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zowel van
de te rapporteren cryptoactiva A – dat zijn de te rapporteren cryptoactiva die zijn
verkocht – als van de te rapporteren cryptoactiva B – dat zijn de te rapporteren cryptoactiva
die zijn verkregen – de reële marktwaarde, zoals vastgesteld op het moment van de
te rapporteren transactie en na aftrek van transactiekosten moeten rapporteren.
Net als bij transacties van cryptoactivum naar fiduciaire valuta kan het voorkomen
dat voor een te rapporteren gebruiker een transactie van cryptoactivum naar cryptoactivum
wordt verricht, zonder dat de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten feitelijke
kennis heeft van het te rapporteren cryptoactivum dat is verkregen of verkocht. Dit
is bijvoorbeeld het geval als de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
alleen de overdracht van de te rapporteren cryptoactiva die worden verkocht of verkregen
verricht zonder feitelijke kennis te hebben van het andere deel van de transactie.
Afhankelijk van het deel van de transactie waarvan de rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten geen feitelijke kennis heeft, moeten dergelijke transacties worden
gerapporteerd als overdracht naar of door een te rapporteren gebruiker onder b7° respectievelijk
b8°.
Voorbeeld:
Een te rapporteren gebruiker verkrijgt te rapporteren cryptoactivum D in ruil voor
te rapporteren cryptoactivum C. De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
effectueert de overdracht van het te rapporteren cryptoactivum C naar de wallet van
de verkoper van te rapporteren cryptoactivum D. In ruil daarvoor draagt de verkoper
van te rapporteren cryptoactivum D het te rapporteren cryptoactivum D direct over
naar een «cold wallet», beheerd door de te rapporteren gebruiker. De rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten moet deze transactie rapporteren als een overdracht
door een te rapporteren gebruiker van het te rapporteren cryptoactivum C conform het
bepaalde onder b8°, tenzij hij feitelijke kennis heeft van de tegenprestatie, namelijk
het te rapporteren cryptoactivum D.251
Te rapporteren retailbetalingstransacties (b6):
Verzamelde informatie over overdrachten die te rapporteren retailbetalingstransacties
zijn dienen als een afzonderlijke categorie van te rapporteren transacties te worden
gerapporteerd. Bij een retailbetalingstransactie draagt een rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten te rapporteren cryptoactiva over die door een te rapporteren
gebruiker worden gebruikt om goederen of diensten te kopen van een handelaar. De handelaar
ontvangt de te rapporteren cryptoactiva als betaling. Een retailbetalingstransactie
hoeft alleen dan te worden gerapporteerd, indien een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
voor een rapporterende gebruiker betalingen in de vorm van te rapporteren cryptoactiva
aan een handelaar overmaakt voor een waarde boven de drempel van meer dan 50.000 USD
of het equivalent daarvan in een andere valuta. De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
moet in dat geval de klant van de handelaar als de gebruiker van cryptoactivadiensten
behandelen, op voorwaarde dat de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
vanwege die retailbetalingstransactie verplicht is de identiteit van de klant te verifiëren
op grond van nationale antiwitwasregels.252 In dit geval dient ook de handelaar te worden behandeld als te rapporteren gebruiker
van cryptoactiva.253
Verzamelde informatie met betrekking tot te rapporteren retailbetalingstransacties
door de klant van de handelaar dient geen deel uit te maken van de verzamelde informatie
die moet worden gerapporteerd met betrekking tot overdrachten onder b8°.
Verzamelde informatie met betrekking tot overdrachten door de klant die niet bestaan
uit te rapporteren retailbetalingstransacties omdat de de minimis drempel niet wordt
gehaald, moet worden opgenomen in de verzamelde informatie die moet worden gerapporteerd
met betrekking tot de overdrachten onder b7° en b8°.
Voorbeeld van een te rapporteren retailbetalingstransactie:
Om het gebruik van cryptoactiva door klanten voor de aankoop van goederen te faciliteren,
is een handelaar een overeenkomst aangegaan met een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
om betalingen in cryptoactiva door de klant aan de handelaar te verwerken. De rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten onderhoudt geen afzonderlijke relatie met de klant
van de handelaar.
De klant doet een betaling in te rapporteren cryptoactiva voor goederen verkregen
van de handelaar voor een waarde die de drempel van USD 50.000 overschrijdt. Deze
transactie is een te rapporteren retailbetalingstransactie. De rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten zal deze klant van de handelaar moeten behandelen als de
gebruiker van cryptoactiva en de betaling in te rapporteren cryptoactiva moeten rapporteren,
zoals aangegeven onder b6°, als de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
de identiteit van zo’n klant vanwege de te rapporteren retailbetalingstransactie moet
verifiëren volgens de nationale anti-witwasregels. De rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten zal de handelaar ook als gebruiker van cryptoactiva bij deze
transactie moeten behandelen en de transactie moeten rapporteren als een overdracht
naar de handelaar conform b7°.
Voorbeeld van een transactie die geen te rapporteren retailbetalingstransactie is,
omdat de de minimis drempel niet wordt overschreden:
De klant voert een andere transactie uit met de handelaar die identiek is aan de transactie
in het voorgaande voorbeeld, behalve dat het bedrag van de transactie lager is dan
USD 50.000-. De transactie is geen te rapporteren retailbetalingstransactie. De rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten zal de handelaar daarom moeten behandelen als de
gebruiker van cryptoactiva bij deze transactie en de transactie moeten rapporteren
als een overdracht naar de handelaar conform b7°.254
Andere overdrachten dan te rapporteren retailbetalingstransacties (b7 en b8):
Volgens b7° en b8° is vereist dat rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
de reële marktwaarde rapporteren van andere overdrachten naar, onderscheidenlijk door,
een te rapporteren gebruiker. Verder zal de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
de totale reële marktwaarde, het totale aantal eenheden, en het aantal transacties
dat is geëffectueerd ten behoeve van een te rapporteren gebruiker gedurende de rapportageperiode
moeten onderverdelen naar de onderliggende soort overdracht, indien deze bij hem bekend
is. Zo zal bijvoorbeeld een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten, die
er kennis van heeft dat overdrachten, geëffectueerd ten behoeve van een te rapporteren
gebruiker toe te schrijven zijn aan een «airdrop», (als gevolg van een «hard-fork»)
of een airdrop (om een andere reden dan een hard-fork), aan inkomsten uit staking,
de uitbetaling, terugbetaling of het bijbehorende rendement van een lening of in ruil
voor goederen of diensten, de totale reële marktwaarde, het totaal aantal eenheden
en het aantal overdrachten moeten weergegeven voor elke soort overdracht.255
Overdrachten naar externe wallet-adressen (b9):
B9 vereist per soort te rapporteren cryptoactivum een rapportage van de totale reële
marktwaarde en het totale aantal eenheden van overdrachten die door de rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten naar distributed-ledger-adressen ofwel wallet-adressen256 zijn uitgevoerd, waarvan niet bekend is dat zij verbonden zijn met een aanbieder
van virtuele activadiensten of een financiële instelling, zoals gedefinieerd in de
FATF-aanbevelingen.257
De aanbieder van cryptoactivadiensten is niet gehouden om het totale aantal eenheden
of de totale reële marktwaarde van overdrachten volgens b9 te rapporteren, in het
geval de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten weet dat het wallet-adres
waarnaar het te rapporteren crypto-activum is overgedragen is verbonden met een aanbieder
van virtuele activadiensten of een financiële instelling, zoals gedefinieerd in de
FATF-aanbevelingen.
Onder b9° is niet vereist dat distributed-ledger-adressen of wallet-adressen die zijn
betrokken bij overdrachten van te rapporteren cryptoactiva moeten worden gerapporteerd.258 De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zal die adressen (inclusief andere
equivalente identificatiecodes) wel in elk geval gedurende een periode van ten minste
vijf en ten hoogste tien jaar volgend op het einde van de rapportageperiode moeten
bewaren ten behoeve van eventuele vervolgonderzoeken door de Belastingdienst. Dat
wordt in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 10oa WIB geregeld.
Overdrachten naar en door te rapporteren gebruikers die gerapporteerd moeten worden
op grond van b7°, b8° en b9°, betreffen ook aankopen en verkopen ten aanzien waarvan
de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten geen feitelijke kennis heeft van
de betaalde of gekregen tegenprestatie, alsmede overdrachten die geen aankopen of
verkopen betreffen (bijvoorbeeld een overdracht van cryptoactiva door een gebruiker
naar zijn privé wallet of naar zijn rekening bij een andere rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten).
Het voorgestelde artikel 10ob, zesde lid, WIB regelt hoe de betaalde en ontvangen
bedragen voor de aankoop of verkoop van cryptoactiva tegen fiduciaire valuta, bedoeld
in het voorgestelde artikel 10ob, vierde lid, onder b2° en b3°, WIB moeten worden
gerapporteerd.
Deze bedragen moeten worden gerapporteerd in de fiduciaire valuta – na aftrek van
transactiekosten – waarin zij zijn betaald of ontvangen. Indien de bedragen in meerdere
fiduciaire valuta’s zijn betaald of ontvangen, moeten de bedragen in één valuta worden
gerapporteerd, die op het tijdstip van elke te rapporteren transactie wordt omgerekend
op een wijze die door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten consequent
wordt toegepast.
De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten kan bijvoorbeeld de contante koers
op het moment van de transactie gebruiken om dergelijke bedragen om te rekenen en
vast te stellen op één enkele fiduciaire valuta. Verder zal de rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten om te rapporteren conform b2° en b3° alle transacties moeten
opsommen die toe te kennen zijn aan elke te rapporteren categorie voor elke soort
te rapporteren cryptoactivum, omgerekend zoals hiervoor is vermeld.259
Het voorgestelde artikel 10ob, zevende lid, WIB schrijft voor hoe de totale reële
marktwaarde, bedoeld in het voorgestelde artikel 10ob, vierde lid, aanhef en onderdeel b,
onder b4° tot en met b8°, en vijfde lid («b9°»), WIB moet worden gerapporteerd.
Deze reële marktwaarden moeten door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
– na aftrek van transactiekosten – worden gerapporteerd in één valuta, die op het
tijdstip van elke te rapporteren transactie wordt gewaardeerd op een wijze die door
de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten consequent wordt toegepast.260
Regels voor waardering en omrekening bij transacties van cryptoactiva naar cryptoactiva:
Om te rapporteren conform b4° en b5° moet de reële marktwaarde worden vastgesteld
en gerapporteerd in één valuta, gewaardeerd op het moment van elke te rapporteren
transactie op een manier die consequent wordt toegepast door de rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten. Daarbij mag een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
afgaan op toepasselijke cryptoactivum-naar fiduciaire valuta «traiding pairs» om de
reële marktwaarde vast te stellen van beide te rapporteren cryptoactiva. Bij bijvoorbeeld
het verkopen van te rapporteren cryptoactivum A tegen te rapporteren cryptoactivum B
kan de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten op het moment dat de transactie
wordt verricht
i. een impliciete omrekening uitvoeren van te rapporteren cryptoactivum A naar fiduciaire
valuta om de reële marktwaarde vast te stellen van het verkochte te rapporteren cryptoactivum A
om dit te rapporteren onder b5°; en
ii. een impliciete conversie uitvoeren van te rapporteren cryptoactivum B naar fiduciaire
valuta om de reële marktwaarde vast te stellen van het verkregen te rapporteren cryptoactivum B
om dit te rapporteren onder b4°.
Het kan voorkomen dat een moeilijk te waarderen te rapporteren cryptoactivum wordt
ingewisseld voor een te rapporteren cryptoactivum dat gemakkelijk kan worden gewaardeerd.
In een dergelijk geval moet de waardering in fiduciaire valuta van het te rapporteren
cryptoactivum waartegen het moeilijk te waarderen cryptoactivum wordt ingewisseld
worden gebruikt om een fiduciaire valuta waarde voor het moeilijk te waarderen te
rapporteren cryptoactivum vast te stellen.
Voorbeeld:
Een gebruiker van cryptoactiva maakt gebruik van een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
om te rapporteren cryptoactivum A te verkopen voor het verwerven van te rapporteren
cryptoactivum B. Van te rapporteren cryptoactivum A is de waarde in fiduciaire valuta
makkelijk vast te stellen en de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten kan
een impliciete omrekening uitvoeren om de reële marktwaarde te bepalen van de verkoop
van te rapporteren cryptoactivum A. B is evenwel een recent gelanceerd cryptoactivum
en de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten is niet in staat om daarvan
de reële marktwaarde vast te stellen, omdat een waarde in fiduciaire valuta niet beschikbaar
is. In dit geval mag de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten om de aankoopwaarde
van cryptoactivum B te bepalen een impliciete omrekening uitvoeren door voor te rapporteren
cryptoactivum B hetzelfde fiduciaire valuta-bedrag te gebruiken dat is vastgesteld
voor cryptoactivum A.261
Regels voor waardering en omrekening bij te rapporteren retailbetalingstransacties
en andere overdrachten:
Om de reële marktwaarde onder b6°, b7, b8° en b9° (b9° betreft artikel 10ob, vijfde
lid) te rapporteren moet de reële marktwaarde worden vastgesteld en gerapporteerd
in één valuta die op het tijdstip van elke te rapporteren transactie wordt gewaardeerd
op een wijze die door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten consequent
wordt toegepast. Daarbij mag een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
als referentie «trading pairs» gebruiken om de reële marktwaarde van het te rapporteren
cryptoactivum op het moment van overdracht vast te stellen.
Voorbeeld:
Een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten onderhoudt een handelsplatform
en faciliteert ook overdrachten van te rapporteren cryptoactiva. De rapporterende
aanbieder van cryptoactiva voert een overdracht uit van te rapporteren cryptoactivum A
voor een gebruiker van cryptoactiva A. Te rapporteren cryptoactivum A is op het handelsplatform
al regelmatig tegen fiduciaire valuta verhandeld. De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
kan op grond van dergelijke handelsgegevens de reële marktwaarde van te rapporteren
cryptoactivum A op het moment van overdracht vaststellen.
Wanneer de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die de overdracht uitvoert
geen «trading pair» gebruikt voor het vaststellen van de reële marktwaarde van het
te rapporteren cryptoactivum, moet hij de volgende waarderingsmethoden toepassen:
• Ten eerste moet de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zijn interne boekwaarde
gebruiken van het te rapporteren cryptoactivum;
• indien er geen boekwaarde is, moet gebruik worden gemaakt van de gegevens van derde
bedrijven of websites die actuele waarden van te rapporteren cryptoactiva verzamelen,
indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat de indicatie van die waarden betrouwbaar
is;
• indien ook dat geen mogelijkheid is, moet de meest recente waardering van het te rapporteren
cryptoactivum door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten worden gebruikt,
en
• indien dan nog geen waarde kan worden toegekend, kan als laatste optie een redelijke
schatting worden gemaakt.262
De rapportage onder b2° tot en met b9° (b9° betreft artikel 10ob, vijfde lid) moet
bestaan uit een opsomming van elk te rapporteren cryptoactivum per elk te rapporteren
transactie waarvan de waarde is bepaald volgens de regels die hiervoor uiteengezet
zijn.263
Ingevolge het voorgestelde artikel 10ob, achtste lid, WIB moet bij elk bedrag in de
rapportage van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten worden vermeld
welke fiduciaire valuta het betreft.264
Het voorgestelde artikel 10ob, negende lid, WIB regelt dat in afwijking van het voorgestelde
artikel 10ob, vierde lid, onder a, WIB de geboorteplaats van een te rapporteren gebruiker
die een natuurlijk persoon is en van een te rapporteren persoon die uiteindelijk belanghebbende
is alleen dient te worden gerapporteerd als de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
op grond van het nationale recht waaraan hij is onderworpen al verplicht is de geboorteplaats
te verkrijgen en te rapporteren.265
Het voorgestelde artikel 10b, tiende lid, WIB regelt dat in afwijking van het bepaalde
in het voorgestelde artikel 10ob, vijfde lid, onder a, WIB de verplichting om een
fiscaal identificatienummer te rapporteren niet geldt, indien dat door het niet-Unierechtsgebied
waarvan een te rapporteren gebruiker ingezetene is of waarvan de te rapporteren personen
die uiteindelijk belanghebbenden zijn ingezetenen zijn niet is uitgegeven of het nationale
recht van dat niet-Unierechtsgebied het verzamelen van het uitgegeven fiscaal identificatienummer
niet voorschrijft. Dit betreft de te rapporteren gebruiker in de zin van het CARF.
Een fiscaal identificatienummer wordt geacht niet te zijn uitgegeven als een fiscaal
identificatienummer of een functioneel equivalent daarvan niet is uitgegeven of als
een fiscaal identificatienummer niet is uitgegeven aan een bepaalde natuurlijke persoon
of entiteit. Wanneer een dergelijk niet-Unierechtsgebied alsnog een fiscaal identificatienummer
– aan bepaalde natuurlijke personen of entiteiten – heeft uitgeven, is de uitzondering
van het voorgestelde artikel 10ob, tiende lid, WIB niet langer van toepassing. De
rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten zal het fiscaal identificatienummer
dan moeten rapporteren als hij een eigen verklaring verkrijgt waarin het fiscaal identificatienummer
is opgenomen, of als hij op andere grondslag het fiscaal identificatienummer verkrijgt.
In het geval de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten op grond van artikel 10ob,
tiende lid, WIB niet verplicht is het fiscaal identificatienummer te rapporteren omdat
het nationale recht van het betreffende niet-Unierechtsgebied het verzamelen van het
uitgegeven fiscaal identificatienummer niet voorschrijft, maar de te rapporteren persoon
ervoor kiest het bij uitvraag door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
te verstrekken, dient de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten dit nummer
te rapporteren.266
Het voorgestelde artikel 10ob, elfde lid, WIB ziet op de situatie dat een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten in de zin van Richtlijn 2011/16/EU gebruik maakt
van een identificatiedienst. Onder «identificatiedienst voor rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten» wordt ingevolge het voorgestelde artikel 2f WIB verstaan
een elektronisch proces dat door een lidstaat of de EU kosteloos ter beschikking wordt
gesteld aan een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten met het oog op de
vaststelling van de identiteit en de fiscale woonplaats van een gebruiker van cryptoactiva.
Indien een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten gebruik maakt van een
dergelijk identificatiedienst kan hij in afwijking van artikel 10ob, vierde lid, onderdeel a,
WIB volstaan met het rapporteren van de naam van de te rapporteren persoon, de identificatiecode(s)
van de identificatiedienst en de lidstaat of lidstaten van afgifte, alsmede de rol
of rollen op grond waarvan elke te rapporteren persoon een uiteindelijk belanghebbende
van de entiteit is.267
Het voorgestelde artikel 10ob, twaalfde lid, WIB bepaalt wanneer de gegevens en inlichtingen
conform het voorgestelde artikel 10ob, derde tot en met elfde lid uiterlijk moeten
zijn gerapporteerd, namelijk jaarlijks uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar
volgend op het jaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben. Deze uiterste
rapportagedatum is niet voorgeschreven door Richtlijn 2011/16 (EU). Voor deze uiterste
indiendatum is gekozen in verband met de uitvoeringsmogelijkheden door de rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten enerzijds en die van de Belastingdienst anderzijds.
Verwezen zij naar paragraaf 2.3.4 van deze memorie. Gelet op het feit dat dit implementatiewetsvoorstel
– conform richtlijn (EU) 2023/2226 – per 1 januari 2026 in werking moet treden, betekent
dit dat rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten vóór 31 januari 2027 inlichtingen
die zien op het kalenderjaar 2026 zullen moeten rapporteren.
Artikel 10oc van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Op grond van de criteria, opgenomen in het voorgestelde artikel 100b, eerste lid,
aanhef en onderdeel b, en tweede lid, WIB kunnen zich gevallen voordoen waarin rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten een dubbele rapportageplicht krijgen. Om dit te
voorkomen regelt het voorgestelde artikel 10oc WIB ter implementatie van bijlage VI,
deel I, onderdelen C tot en met H en bijlage VI, deel II, onderdeel F, van Richtlijn
2011/16/EU uitzonderingen op grond waarvan een dergelijke rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten geen rapportageplicht in Nederland heeft, maar in een andere
staat waarmee een nauwere band bestaat.
Het voorgestelde artikel 10oc, eerste lid, aanhef en onderdeel a, WIB ziet op de situatie
dat een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die een entiteit is in verschillende
EU-lidstaten of verschillende gekwalificeerde niet-Unierechtsgebieden, waaronder Nederland,
aan de criteria 1°, 2°, 3° of 4°, opgesomd in het voorgestelde artikel 10ob, eerste
lid, aanhef en onderdeel b, WIB voldoet. In dat geval heeft deze entiteit een rapportageplicht
in de EU-lidstaat of het gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied waarin hij voldoet aan
het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1°. Dat is
de EU-lidstaat of het gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied waarin de entiteit zijn
fiscale vestigingsplaats heeft en daarmee heeft hij de nauwste band (nexus) met die
EU-lidstaat of dat gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied. Als dit niet Nederland is,
heeft deze rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten geen rapportageplicht
in Nederland, maar in de staat waarin de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
wel zijn fiscale vestigingsplaats heeft.
Het voorgestelde artikel 10oc, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WIB ziet op de situatie
dat een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die een entiteit is in verschillende
EU-lidstaten of verschillende gekwalificeerde niet-Unierechtsgebieden, waaronder Nederland,
aan de criteria in het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, aanhef en onderdeel b,
onder 2°, 3° of 4°, WIB voldoet. In dat geval heeft deze entiteit een rapportageplicht
in de EU-lidstaat of het gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied waarin hij voldoet aan
het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 2°, WIB. Dat
is de EU-lidstaat of het gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied waarin de entiteit volgens
het recht waarvan hij is opgericht of georganiseerd en rechtspersoonlijkheid heeft
of verplicht is bij de belastingautoriteit van die EU-lidstaat of dat gekwalificeerd
niet-Unierechtsgebied belastingaangiften te doen of aangiften met fiscale inlichtingen
in te dienen met betrekking tot de inkomsten van de entiteit. Met deze EU-lidstaat
of dat gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied heeft deze rapporterende aanbieder van
cryptoactivadiensten de nauwste band (nexus). Als dit niet Nederland is, heeft hij
in Nederland geen rapportageplicht, maar in de staat waarmee hij die nauwste band
wel heeft.
Het voorgestelde artikel 10oc, eerste lid, aanhef en onderdeel c, WIB ziet op de situatie
dat een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die een entiteit is in verschillende
EU-lidstaten of verschillende gekwalificeerde niet-Unierechtsgebieden aan de criteria
in het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 3° of 4°,
voldoet. In dat geval heeft deze entiteit een rapportageplicht in de EU-lidstaat of
het gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied waarin hij voldoet aan het voorgestelde artikel 10ob,
eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 3°, WIB. Dat is de EU-lidstaat of het gekwalificeerd
niet-Unierechtsgebeid van waaruit de entiteit wordt beheerd en daarmee heeft de entiteit
met die EU-lidstaat of dat gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied de nauwste band (nexus).
Als dat niet Nederland is, heeft hij in Nederland geen rapportageplicht, maar in de
staat waarmee hij die nauwste band wel heeft.
Het voorgestelde artikel 10oc, eerste lid, aanhef en onderdeel d, WIB ziet op de situatie
dat een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die een natuurlijke persoon
is in verschillende EU-lidstaten of gekwalificeerde niet-Unierechtsgebieden, waaronder
Nederland, aan de criteria in het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, aanhef en
onderdeel b, onder 1° of 4°, WIB voldoet. In dat geval heeft deze natuurlijke persoon
een rapportageplicht in de EU-lidstaat of het gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied
waarin hij voldoet aan het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, aanhef en onderdeel b,
onder 1°, WIB. Dat is de EU-lidstaat of het gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied waarmee
deze natuurlijke persoon zijn fiscale woonplaats heeft en daarmee heeft hij met deze
EU-lidstaat of dit gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied de nauwste band (nexus). Als
dat niet Nederland is, heeft deze natuurlijke persoon geen rapportageplicht in Nederland,
maar met de staat waarmee hij die nauwste band wel heeft.
Het voorgestelde artikel 10oc, eerste lid, aanhef en onderdeel e, WIB ziet op de situatie
dat een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die een entiteit of een natuurlijke
persoon is die op grond van het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, aanhef en onderdeel b,
onder 1°, 2°, 3° of 4°, in Nederland zou moeten rapporteren, maar die in Nederland
een kennisgeving indient waarin hij verklaart dat hij aan de rapportageplicht zal
voldoen in een andere EU-lidstaat of gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied, omdat hij
op grond van het criterium dat in wezen vergelijkbaar is met het criterium op grond
waarvan hij in Nederland moet rapporteren ook in die andere lidstaat of gekwalificeerd
niet-Unierechtsgebied dient te rapporteren. De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
kan slechts kiezen voor een EU-lidstaat of gekwalificeerd rechtsgebied in geval hij
naast in Nederland in meerdere lidstaten of gekwalificeerde niet-Unierechtsgebieden
aan hetzelfde hiërarchisch gelijke criterium voldoet.
Het voorgestelde artikel 10oc, tweede lid, WIB handelt over een rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten die in Nederland moet rapporteren en waarvan een bijkantoor
is gevestigd in een andere lidstaat of in een ander gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied.
Op grond van het bepaalde in bijlage III, deel I, onderdeel B, van Richtlijn (EU)
2023/2226 en deel I, onderdeel B, van het CARF moet dat bijkantoor over transacties
die via hem zijn uitgevoerd rapporteren in die andere lidstaat of gekwalificeerde
niet-Unierechtsgebied waarin het is gevestigd. Artikel 10oc, tweede lid, WIB regelt
dat in dat geval de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten met een rapportageplicht
in Nederland in Nederland niet hoeft te rapporteren over de transacties waarover zijn
bijkantoor al in die andere lidstaat of gekwalificeerde niet-Unierechtsgebied rapporteert.
Deze rapporterende aanbieder van cryptoactiva kan er niet voor kiezen om over de transacties
die via het bijkantoor zijn uitgevoerd in Nederland te rapporteren.
In het voorgestelde artikel 10oc, derde lid, WIB is geregeld dat een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten als bedoeld in het voorgestelde artikel 10ob, eerste
lid, aanhef en onderdeel b, WIB is uitgesloten van de rapportageplicht aan de Minister
van Financiën met betrekking tot een te rapporteren gebruiker en uiteindelijk belanghebbende,
die fiscaal ingezetene van Nederland zijn, indien hij de rapportageplicht met betrekking
tot die te rapporteren gebruiker of uiteindelijk belanghebbende vervult in een niet-Unierechtsgebied
dat een van kracht zijnde adequate overeenkomst heeft met Nederland. Het betreffende
niet-Unierechtsgebied wisselt de betreffende gegevens en inlichtingen met Nederland
uit.
Artikel 10od van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Het voorgestelde artikel 10od voorziet conform bijlage III, deel V, onderdeel F, onder 1
tot en met 4, van Richtlijn (EU) 2023/2226 in een registratieprocedure voor exploitanten
van cryptoactiva die rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten zijn en die
op grond van het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of
tweede lid, WIB een rapportageplicht in Nederland hebben en daarvan op grond van het
voorgestelde artikel 10oc WIB niet zijn uitgezonderd. Op grond van het voorgestelde
artikel 10od, eerste lid, WIB moeten zij zich bij de Minister van Financiën registreren.
Hetzelfde geldt voor de exploitant van cryptoactiva die op grond van het bepaalde
in artikel 10ob, eerste lid, aanhef en onder b, of tweede lid, zich in méér dan één
lidstaat zou moeten laten registreren, omdat hij in al die lidstaten aan hetzelfde
criterium voor registratie voldoet en kiest voor registratie in Nederland. Een registratie
in Nederland moet plaatsvinden uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar volgend
op het jaar waarop de inlichtingen betrekking hebben. De registratietermijn loopt
daarmee gelijk met de termijn om te voldoen aan de rapportageplicht op basis van het
voorgestelde artikel 10ob, twaalfde lid, WIB. Dit betekent dat een exploitant die
op 1 januari 2026 – de beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wet – voldoet aan de
voorwaarden om een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten te zijn zich uiterlijk
op 31 januari 2027 moet registreren. Indien een exploitant bijvoorbeeld op 1 juni
2027 aan de voorwaarden voor rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten voldoet
dient hij zich uiterlijk op 31 januari 2028 te registreren en dient hij conform artikel 10ob
uiterlijk op die datum ook te voldoen aan de rapportageplicht met betrekking tot te
rapporteren transacties die in de periode juni tot en met december 2027 hebben plaatsgevonden.
Indien een exploitant van cryptoactiva op grond van het voorgestelde artikel 10ob,
eerste lid, aanhef en onderdeel b, of tweede lid, WIB in meer dan één lidstaat kwalificeert
als rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten als bedoeld in artikel 10ob,
eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1°, 2°, 3° of 4°, die bij de Minister van
Financiën een kennisgeving in een door de Minister van Financiën gespecificeerde vorm
heeft ingediend waarin hij bevestigt dat hij die gegevens en inlichtingen rapporteert
volgens de regels van een andere lidstaat of gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied
op grond van een criterium dat in wezen vergelijkbaar is met artikel 10ob, eerste
lid, onderdeel b, onder 1°, 2°, 3° of 4° op grond waarvan hij in Nederland zou moeten
rapporteren, is hij uitgesloten van de rapportageplicht in Nederland. Dit volgt uit
het voorgestelde artikel 10oc, eerste lid, aanhef en onderdeel e, WIB.
Met het voorgestelde artikel 10od, tweede lid, WIB wordt geregeld dat een exploitant
van cryptoactiva die een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten is, niet
kan kiezen voor registratie in Nederland, indien hij op grond van het voorgestelde
artikel 10oc WIB niet in Nederland hoeft te rapporteren.
De lidstaat waarin de rapporterende exploitant van cryptoactiva zich registreert,
wordt de lidstaat van unieke registratie genoemd. Op grond van het voorgestelde artikel 10od,
derde lid, WIB wordt aan de rapporterende exploitant van cryptoactiva bij registratie
door de Minister van Financiën een individueel registratienummer toegekend. Dit nummer
wordt door de Minister van Financiën langs elektronische weg aan de bevoegde autoriteiten
van alle lidstaten medegedeeld.
Het voorgestelde artikel 10od, vierde lid, WIB schrijft voor welke gegevens en inlichtingen
de exploitant bij registratie moet verstrekken. Na registratie worden deze gegevens
opgenomen in een register van exploitanten van cryptoactiva, dat de Commissie uiterlijk
op 31 december 2025 opzet. Dit register is beschikbaar voor de bevoegde autoriteiten
van alle lidstaten.
Op grond van het voorgestelde artikel 10od, vijfde lid, WIB is de geregistreerde exploitant
van cryptoactiva verplicht om iedere wijziging ten aanzien van die gegevens en inlichtingen
die hij bij registratie heeft verstrekt aan de Minister van Financiën door te geven.
Artikel 10oe van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Met het voorgestelde artikel 10oe WIB wordt bijlage VI, deel V, onderdeel F, onder 5
tot en met 7, van Richtlijn (EU) 2023/2226 geïmplementeerd.
Het voorgestelde artikel 10oe, eerste lid, WIB regelt de gevallen waarin de Minister
van Financiën zal overgaan tot het schrappen van een registratie van een exploitant
van cryptoactiva die een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten is uit het
centrale register van de EU. Dat is het geval, indien die exploitant aan de Minister
van Financiën meldt dat hij niet langer te rapporteren gebruikers heeft (artikel 10oe,
eerste lid, onderdeel a, WIB), als er redenen zijn om te veronderstellen dat een exploitant
van cryptoactiva zijn activiteiten heeft stopgezet (artikel 10oe, eerste lid, onderdeel b,
WIB), als een exploitant niet langer voldoet aan de definitie van exploitant van cryptoactiva
(artikel 10oe, eerste lid, onderdeel c, WIB), of als de registratie door de Minister
van Financiën is ingetrokken op grond van het tweede lid (artikel 10oe, eerste lid,
onderdeel d, WIB).268
Het voorgestelde artikel 10oe, tweede lid, WIB regelt dat de Minister van Financiën
een registratie van een exploitant van cryptoactiva die een rapporterende aanbieder
van cryptoactivadiensten is intrekt, indien deze na twee aanmaningen geen gevolg geeft
aan de rapportagevereisten of de registratievereisten. Uit het voorgestelde artikel 10oe,
derde lid, WIB volgt dat de Minister van Financiën hiertoe na op zijn vroegst 30 dagen
na de tweede aanmaning overgaat. Dit biedt de exploitant van cryptoactiva de tijd
om alsnog aan de rapportageverplichtingen te voldoen. Als hij verzuimt om alsnog binnen
30 dagen na de tweede aanmaning te rapporteren, wordt zijn registratie ingetrokken.
De Minister van Financiën heeft een termijn van 90 dagen na de tweede aanmaning om
tot intrekking over te gaan.
Op grond van het voorgestelde artikel 10oe, vierde lid, WIB stelt de Minister van
Financiën de Commissie onverwijld van de intrekking op de hoogte.
Ingevolge het voorgestelde artikel 10oe, vijfde lid, WIB kan de Minister van Financiën
een exploitant van wie de registratie door hem of door de bevoegde autoriteit van
een andere lidstaat is ingetrokken alleen opnieuw registreren, indien de betreffende
exploitant van cryptoactiva passende waarborgen heeft verstrekt dat hij in het vervolg
aan de rapportageverplichting zal voldoen en dat hij bestaande rapportageverplichtingen
alsnog zal nakomen. Het niet voldoen aan de registratieplicht valt, na de met dit
wetsvoorstel voorgestelde wijziging, onder het bereik van de sanctiebepaling van artikel 11
van de WIB.
Voor het handhaven van de naleving van de registratieplicht streven de lidstaten ernaar
hun acties te coördineren, waarbij in het uiterste geval wordt voorkomen dat de exploitant
van cryptoactiva die rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten binnen de EU
kan opereren.
Artikel 10of van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen
Eén van de twee groepen rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten betreft
de groep van aanbieders van cryptoactivadiensten die rechtspersoon zijn en die op
grond van een vergunning, verleend op grond van artikel 63 van Verordening (EU) 2023/1114,
of na een notificatie gedaan op grond van artikel 60 van genoemde verordening, cryptoactivadiensten
mogen aanbieden. Met Uitvoeringsbesluit MiCA en TFR269 is de Autoriteit Financiële Markten aangewezen als de bevoegde autoriteit in Nederland
voor het verlenen van dergelijke vergunningen aan rechtspersonen met een statutaire
zetel in Nederland en bij wie genoemde notificatie moet worden gedaan. Op grond van
het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, onderdeel a, WIB hebben deze vergunninghoudende
entiteiten een rapportageplicht in Nederland. Met het voorgestelde artikel 10of, eerste
lid, wordt conform bijlage VI, deel V, onderdeel E, Richtlijn 2011/16/EU geregeld
dat de Autoriteit Financiële Markten jaarlijks op 30 december een lijst van deze vergunninghouders
aan de Minister van Financiën verstrekt. Deze informatie van de Autoriteit Financiële
Markten draagt bij aan het houden van toezicht op de naleving van deze wet en van
de op deze wet gebaseerde lagere regelgeving. Indien 30 december op een zaterdag of
een zondag valt dient de lijst op de laatste werkdag vóór 30 december aan Onze Minister
te worden gezonden. Dit is geregeld in het voorgestelde artikel 10of, tweede lid.
Artikel I, onderdeel T (artikelen 10p van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
De voorgestelde wijziging van artikel 10p WIB voorziet er in dat rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten onder de werking van dit artikel komen te vallen. Dit betekent
dat een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die is gehouden inlichtingen
te rapporteren aan de Minister van Financiën, ook is gehouden om betrokken natuurlijke
personen in kennis te stellen van het feit dat inlichtingen op grond van deze wet
en de daarop berustende bepalingen zullen worden verzameld en gerapporteerd (artikel 10p,
onderdeel a, WIB). Daarnaast moeten aan betrokken natuurlijke personen ook tijdig
alle gegevens en inlichtingen worden verstrekt waarop die persoon van deze rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten ingevolge de AVG recht heeft (artikel 10p, onderdeel b,
WIB), zodat die persoon zijn rechten inzake gegevensbescherming kan uitoefenen. Tijdig
betekent in elk geval voordat de inlichtingen worden gerapporteerd aan de Minister
van Financiën. Hiermee wordt artikel 1, dertiende lid, onderdeel b, Richtlijn (EU)
2023/2226 geïmplementeerd.
ARTIKEL I, onderdeel U (artikel 10r van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Het voorgestelde artikel 10r is een bepaling op het gebied van gegevensbescherming
en wordt daarom aan afdeling 4ad van hoofdstuk II van de WIB toegevoegd. Het voorgestelde
artikel 10r WIB gaat over een beperking in de toegang tot inlichtingen. De bevoegde
autoriteiten van de lidstaten dienen de aan hen gerapporteerde inlichtingen over cryptoactiva
automatisch te verstrekken. Voor Nederland is deze verplichting opgenomen in het voorgestelde
artikel 6h WIB. Met het oog op een efficiënte uitwisseling dienen de bevoegde autoriteiten
de inlichtingen te uploaden in een centraal gegevensbestand dat door de Commissie
wordt ontwikkeld en onder haar regie staat. De toegang van de bevoegde autoriteiten
tot dat gegevensbestand is evenwel beperkt tot gegevens die betrekking hebben op hun
eigen ingezetenen.270 Hiermee wordt artikel 1, tiende lid, onderdeel a, Richtlijn (EU) 2023/2226 geïmplementeerd
voor zover het ingevolge die richtlijn gewijzigde artikel 21, vijfde lid, Richtlijn
2011/16/EU de (bevoegde autoriteiten van de) lidstaten als normadressaat heeft. Het
gaat dan om artikel 21, vijfde lid, vierde alinea, tweede zin. Hoewel de lidstaten
niet over de toegang tot dat gegevensbestand gaan aangezien dat onder beheer van de
Commissie staat, is toch voor expliciete implementatie gekozen. Reden daarvoor is
dat het wenselijk is dat duidelijk is dat de bevoegde autoriteiten als gevolg van
de beperkte toegang worden beperkt in hun recht om gebruik te maken van persoonsgegevens.
Voor het overige heeft artikel 21, vijfde lid, Richtlijn (EU) 2023/2226 de Commissie
als normadressaat, hetgeen geen implementatie behoeft. Zolang genoemd centrale gegevensbestand
nog niet operationeel is vindt de uitwisseling ook met betrekking tot inlichtingen
over cryptoactiva overigens plaats via het bestaande CCN-netwerk.271
Artikel I, onderdeel V (artikel 11 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Voorgesteld wordt de sanctiebepaling van artikel 11 WIB inhoudelijk op drie punten
te wijzigen. Ten eerste wordt in het voorgestelde artikel 11, vierde lid, WIB bepaald
dat sprake is van een vergrijp indien het aan opzet of grove schuld van de rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten, bedoeld in de artikelen 10ob, eerste en tweede
lid, en artikel 10od, vierde lid, WIB is te wijten dat de voorgestelde verplichtingen,
bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 4ad, WIB, en de op die afdeling berustende bepalingen,
niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig zijn of worden nagekomen en dat dit vergrijp
kan worden bestraft met een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr),
thans € 1.030.000. De bepaling ziet op de aanbieder van cryptoactivadiensten die op
grond van artikel 10ob, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en tweede lid, WIB is gehouden
te rapporteren aan de Minister van Financiën omdat hij op grond van een vergunning
van of na een kennisgeving aan AFM cryptoactivadiensten mag aanbieden en die niet
op grond van artikel 10oc van de rapportageplicht is uitgesloten. Daarnaast ziet de
bepaling op de exploitant van cryptoactiva die op grond van artikel 10ob, eerste lid,
aanhef en onderdeel b, en tweede lid, WIB rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
is, zich op grond van artikel 10od, eerste of tweede lid, WIB in Nederland heeft laten
registreren en op grond van artikel 10oc WIB niet van de rapportageplicht is uitgesloten.
De in het voorgestelde hoofdstuk II, afdeling 4aca, WIB en de daarop berustende bepalingen
opgenomen verplichtingen voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten zijn
in hoofdzaak (maar niet uitsluitend) de verplichting tot naleving van de verzamel-
en verificatievereisten, de verplichting tot het rapporteren van gegevens en inlichtingen
over te rapporteren gebruikers en de verplichting tot registratie in een lidstaat
voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten die exploitanten van cryptoactiva
zijn.
Het genoemde boetemaximum van de zesde categorie sluit aan bij de bestuurlijke boete
die ten hoogste kan worden opgelegd inzake het vergrijp, bedoeld in artikel 29h, eerste
lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) en het vergrijp,
bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, WIB. Net als deze drie bepalingen betreft
de onderliggende boetebepaling de implementatie van artikel 25 bis Richtlijn 2011/16/EU.
De zesde categorie past derhalve in de bestaande systematiek. Daarnaast wordt een
boete van de zesde categorie passend geacht omdat een schending van de verplichtingen
die met het onderhavige wetsvoorstel worden geïntroduceerd, (internationaal) nadelige
gevolgen kan hebben voor de uitwisseling van gegevens en inlichtingen met betrekking
tot te rapporteren gebruikers en daarmee voor het tegengaan van belastingontwijking.
Deze gevolgen worden vergroot door het grensoverschrijdende karakter van cryptoactivadiensten
en de mogelijkheid die Richtlijn (EU) 2023/2226 biedt om, in geval voor een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten de rapportageplicht in meer dan één lidstaat geldt,
te kiezen voor rapportage in één van die lidstaten. Immers, nu in één lidstaat kan
worden gerapporteerd over te rapporteren gebruikers uit meerdere lidstaten, zijn meerdere
lidstaten afhankelijk van een volledige en juiste rapportage in de lidstaat van rapportage.
Van belang is dat een boete in elk concreet geval proportioneel dient te zijn.272 Wat een proportionele boete is, hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden.
Zowel strafverminderende als strafverzwarende omstandigheden dienen bij de straftoemeting
te worden betrokken. Zo zal in meer algemene zin rekening kunnen worden gehouden met
de omstandigheid dat de rapportageplicht onder Richtlijn (EU) 2023/2226 nieuw is en
het voor alle betrokken partijen – de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
wellicht in het bijzonder – daarom wennen is. Daarom zal de bevoegdheid om boetes
op te leggen in eerste instantie terughoudend worden uitgeoefend. In meer concrete
zin kan als boetematigende omstandigheid bijvoorbeeld aan de orde zijn dat een rapporterende
aanbieder van cryptoactivadiensten ten aanzien van slechts een klein aantal te rapporteren
gebruikers niet (volledig) voldoet aan zijn rapportageverplichting. Zo verschilt de
situatie waarin een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten de gegevens en
inlichtingen van «zijn» te rapporteren gebruikers opzettelijk in het geheel niet of
onjuist meldt van de situatie waarin de gegevens en inlichtingen van de te rapporteren
gebruikers correct maar een dag te laat worden gemeld. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld
financiële omstandigheden van de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van de boete. Bij recidive of samenspanning
kan sprake zijn van een strafverzwarende omstandigheid.273 Het voorgaande is overigens geen uitputtende lijst van strafverminderende en -verzwarende
omstandigheden. Verder is het passend dat per rapportageperiode – in de regel een
kalenderjaar – niet meer dan één vergrijpboete wordt opgelegd.274 Dit doet recht aan de mogelijkheid die een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten
in beginsel behoort te krijgen om tot aan de uiterste rapportagedatum van 31 januari
eerder ingezonden (deel)rapportages te herstellen of aan te vullen. Dit frustreert
de uitwisseling ook niet omdat er geen verplichting voor de lidstaten is om vóór die
datum uit te wisselen. Het opleggen van niet meer dan één boete sluit overigens ook
aan bij vergrijpbeboeting in belastingen die eveneens uitgaan van een dergelijke periode,
zoals de inkomsten- en vennootschapsbelasting. De vergrijpboete wordt opgelegd aan
de overtreder in de zin van artikel 5:1, tweede lid, Awb.275
Voorts wordt voorgesteld om, met uitzondering van het in artikel 69 AWR opgenomen
strekkingsvereiste, de strafrechtelijke bepalingen uit hoofdstuk IX AWR van overeenkomstige
van toepassing te verklaren op het niet-nakomen van de verplichtingen, bedoeld in
het voorgestelde hoofdstuk II, afdeling 4aca, WIB. Dit gebeurt door de voorgestelde
aanpassing van artikel 11, zevende lid, WIB. Op die manier kan in de ernstigste gevallen
door het Openbaar Ministerie (OM) tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan.
Zo kan de betrokkene ingevolge artikel 11, zevende lid, WIB in samenhang met artikel 68,
eerste lid, AWR worden gestraft met een geldboete of hechtenis van ten hoogste zes
maanden.276 Gebeurt het niet-nakomen opzettelijk, dan is sprake van een misdrijf waarop ingevolge
artikel 69, eerste lid, AWR een geldboete of een gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren staat. Behalve de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten of exploitant
van cryptoactiva zelf kunnen gelet op de artikelen 47 tot en met 51 Sr ook anderen
in een hoedanigheid anders dan die van pleger strafrechtelijk worden vervolgd.277
De tweede inhoudelijke wijziging van artikel 11 WIB bestaat in de toevoeging aan het
zevende lid die begint met de zinsnede «met dien verstande». Deze zinsnede borgt dat
de maximale geldboete die door het Openbaar Ministerie (OM) voor de strafrechter kan
worden gevorderd even hoog is als de maximale geldboete die de Minister van Financiën
kan opleggen. Zonder die toevoeging geldt voor het OM namelijk het maximum van de
derde categorie (artikel 68, eerste lid, AWR) respectievelijk de vierde categorie
(artikel 69, eerste lid, AWR). Een lagere categorie dan de zesde categorie, die ter
zake voor het bestuurlijke boeterecht geldt, verhoudt zich niet met de omstandigheid
dat voor de ernstigste overtredingen het strafrecht het aangewezen instrument is.
De zinsnede bewerkstelligt daarmee voor de WIB overigens wat de artikelen 53bis, vierde
lid, en 53ter, vierde lid, AWR voor binnenlandse situaties regelen. Voor sanctionering
van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten geldt derhalve het duale stelsel,
dat wil zeggen dat het bestuurlijke boeterecht en het strafrecht van toepassing zijn.
Er moet in een concreet geval gelet op het una via-beginsel worden gekozen voor hetzij
bestuurlijke beboeting, hetzij strafrechtelijke vervolging. Overigens geldt ook met
betrekking tot voormelde strafbepalingen dat de geldboete, hechtenis of gevangenisstraf
in elk concreet geval proportioneel moet zijn. Met de mogelijkheid om bestuursrechtelijke
of strafrechtelijke sancties te treffen, waarbij de hoogste geldboete ruim een miljoen
euro kan bedragen, wordt voorzien in het doeltreffende handhavingskader dat artikel 25bis
van Richtlijn 2011/16/EU voorschrijft.
Door de voorgestelde aanpassing van artikel 11, vijfde lid (nieuw), WIB wordt hoofdstuk VIIIA,
afdeling 2, AWR van overeenkomstige toepassing op het vergrijp, bedoeld in het voorgestelde
artikel 11, vierde lid (nieuw), WIB. Genoemde afdeling 2 bevat een aantal bepalingen
van meer procedurele aard. Ingevolge de voorgestelde aanpassing van artikel 11, zesde
lid (nieuw), WIB geldt dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete
ten aanzien van het vergrijp, bedoeld in genoemd artikel 11, vierde lid (nieuw), vijf
jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting is ontstaan, vervalt.
De derde inhoudelijke wijziging bestaat erin dat wordt voorgesteld het in artikel 11,
eerste lid, WIB opgenomen boetemaximum, dat geldt in de context van rapportageverplichtingen
ingevolge de CRS (DAC2), te verhogen van de vierde categorie naar de zesde categorie.
Uit de praktijk zijn namelijk signalen opgevangen dat de vierde categorie – thans
een bedrag van € 25.750 – gelet op de financiële slagkracht van de meeste rapporterende
financiële instellingen onvoldoende afschrikkende werking heeft en daarom evenmin
effectief is. Daar komt bij dat een heldere scheidslijn tussen rapporterende financiële
instellingen en rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten als gevolg van technische
ontwikkelingen steeds lastiger is te trekken: zij bieden steeds vaker vergelijkbare
diensten aan.278 Om te voorkomen dat rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten, voor wie ingevolge
het voorgestelde artikel 11, vierde lid, WIB de zesde categorie als boetemaximum geldt,
nadeliger worden behandeld dan rapporterende financiële instellingen, die steeds vaker
diensten aanbieden die lijken op diensten van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten,
wordt voorgesteld om het boetemaximum van de vierde categorie dat thans voor rapporterende
financiële instellingen geldt, gelijk te stellen aan het maximum dat geldt voor rapporterende
aanbieders van cryptoactivadiensten, de zesde categorie derhalve. Dat doet ook recht
aan het gelijkheidsbeginsel. Bovendien wordt daarmee een – naar het oordeel van het
kabinet: oneigenlijke – prikkel weggenomen om te kwalificeren als rapporterende financiële
instelling. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat artikel 23, zevende lid, Sr
niet doorwerkt naar het bestuurlijk boeterecht als opgenomen in artikel 11 WIB.279 Die doorwerking vindt het kabinet ook niet nodig omdat het maximum van de zesde categorie
in het bestuurlijk boeterecht van artikel 11 WIB voldoende hoog is. Het in artikel 23,
zevende lid, Sr voor rechtspersonen genoemde alternatieve boetemaximum van tien procent
van de jaaromzet staat de Minister van Financiën dus niet ter beschikking. Ingeval
de overtreding een hogere geldboete rechtvaardigt dan dient de strafrechtelijke weg
te worden bewandeld.
Artikel I, onderdeel W (artikel 14 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 14 WIB bevat een aantal weigeringsgronden voor het verstrekken van inlichtingen
aan een andere staat. De voorgestelde wijziging van artikel 14, vijfde lid, WIB voorkomt
dat de bepalingen in dat artikel ook van toepassing zijn op de automatische uitwisseling
van inlichtingen op grond van het voorgestelde artikel 6h WIB.
Artikel I, onderdeel X (artikel 17 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 1, zevende lid, Richtlijn (EU) 2023/2226 wijzigt met onderdelen a, b en c
artikel 16 Richtlijn 2011/16/EU op drie punten. Laatstgenoemd artikel is wat door
Nederland te verlenen bijstand betreft geïmplementeerd in de artikelen 16 en 17 WIB.
De eerste wijziging behelst een uitbreiding van de doeleinden waarvoor de lidstaten
elkaar op grond van Richtlijn 2011/16/EU inlichtingen verstrekken. De uitbreiding
bestaat erin dat lidstaten de inlichtingen – in overeenstemming met de AVG – ook mogen
gebruiken voor de beoordeling, toepassing en handhaving van het nationale recht op
het terrein van douanerechten en de bestrijding van witwassen van geld en financiering
van terrorisme.280 Daartoe wordt voorgesteld artikel 17, eerste lid, onderdeel a, WIB aan te passen.
Voor Nederland betekent de uitbreiding dat inlichtingen onder meer mogen worden gebruikt
ter uitvoering van de Wwft.281
De tweede voorgestelde wijziging voorziet in toevoeging van artikel 17, eerste lid,
onderdeel e, WIB. Ook deze wijziging houdt verband met een uitbreiding van het gebruik
van de inlichtingen en wel tot de situatie waarin op grond van artikel 215 VWEU getroffen
beperkende maatregelen – sancties – jegens derde landen zijn getroffen. In die situatie
kunnen inlichtingen die krachtens Richtlijn 2011/16/EU zijn verkregen namelijk zeer
relevant zijn voor het vaststellen van schendingen van bedoelde sancties, terwijl
die schendingen bovendien op hun beurt vaak op belastingontwijking en -ontduiking
zullen neerkomen.282 De Minister van Financiën hoeft in dit kader geen toestemming aan de bevoegde autoriteit
van de ontvangende lidstaat te verlenen. Met het voorgestelde artikel 17, eerste lid,
onderdeel e, WIB wordt geregeld dat de Minister van Financiën als de bijstandsverlenende
bevoegde autoriteit de betreffende inlichtingen mag delen met de bevoegde autoriteit
van de lidstaat die verantwoordelijk is voor handhaving van de sancties.
De derde wijziging komt erop neer dat de termijn waarbinnen de Minister van Financiën
zich kan verzetten tegen het voornemen van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat
om inlichtingen die deze van de Minister van Financiën heeft ontvangen, te verstrekken
aan de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat, wordt verlengd van tien werkdagen
naar vijftien kalenderdagen. Daartoe wordt voorgesteld artikel 17,vierde lid, WIB
aan te passen. Tot slot wordt voorgesteld een redactionele omissie te herstellen door
in artikel 17, vijfde lid, WIB de verwijzing naar het derde lid te vervangen door
een verwijzing naar het vierde lid.283
Artikel I, onderdeel Y (artikel 19 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Op grond van de voorgestelde wijziging in artikel 19, derde lid, WIB geldt dat ook
de automatische inlichtingenuitwisseling op grond van het voorgestelde artikel 6h
WIB plaatsvindt door middel van een standaardformulier en voor zover mogelijk langs
elektronische weg.
Artikel I, onderdeel Z (artikel 28 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
In artikel 28 WIB wordt de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR van overeenkomstige
toepassing verklaard op de gegevens en inlichtingen die door de Minister van Financiën
in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat
zijn verkregen. Voorgesteld wordt de fiscale geheimhoudingsplicht ook van toepassing
te laten zijn op de gegevens en inlichtingen die de Minister van Financiën verkrijgt
op grond van de voorgestelde artikelen 10ob en 10od WIB.
Artikel I, onderdeel AA (artikel 30 van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen)
Artikel 1, zevende lid, Richtlijn (EU) 2023/2226 wijzigt met onderdelen a, b en c
artikel 16 Richtlijn 2011/16/EU op drie punten. Laatstgenoemd artikel is wat door
Nederland te ontvangen bijstand betreft geïmplementeerd in artikelen 28 en 30 WIB.
Daarbij vormt artikel 30 de pendant van artikel 17 WIB. Voor een toelichting op de
voorgestelde wijzigingen van artikel 30 WIB wordt daarom verwezen naar de toelichting
op de voorgestelde wijzigingen van artikel 17 WIB.
Artikel II, onderdeel A (artikel 53bis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)
De WIB ziet niet op binnenlandse situaties. Zij is naar haar aard grensoverschrijdend
van karakter aangezien zij internationale informatie-uitwisseling regelt. Richtlijn
(EU) 2021/514, die voorziet in een rapportageplicht voor platformexploitanten, geldt
evenwel ook voor binnenlandse situaties. De rapportageplicht voor platformexploitanten
in binnenlandse situaties is geregeld in artikel 53bis AWR. De voorgestelde wijziging
van de rapportageplicht voor buitenlandse situaties indien sprake is van een identificatiedienst
voor rapporterende platformexploitanten – zie het voorgestelde artikel 10j, negende
lid, WIB – moet ook gelden voor binnenlandse situaties. Daarom wordt artikel 53bis,
eerste lid, AWR gewijzigd. Daarnaast wordt voorgesteld artikel 53bis, vierde lid,
AWR te wijzigen. De reden hiervoor is de volgende. Met invoering van het voorgestelde
artikel 67fa AWR (zie hierna) wordt het mogelijk om in het bestuurlijke domein een
boete van maximaal de zesde categorie op te leggen. Thans geldt in de sfeer van strafrechtelijke
handhaving wat de geldboete betreft ingevolge artikel 68, eerste lid, AWR een maximum
van de derde categorie en ingevolge artikel 69, eerste lid, AWR een maximum van de
vierde categorie. Dat is dus lager dan het bestuurlijke boetemaximum. Dat verhoudt
zich niet met de omstandigheid dat juist de ernstigste gevallen – misdrijven – strafrechtelijk
moeten kunnen worden aangepakt. De voorgestelde wijziging van artikel 53bis, vierde
lid, AWR strekt ertoe dat indien met betrekking tot de verplichtingen van artikel 53bis
AWR strafvervolging op grond van artikel 68 of 69 AWR plaatsvindt, het OM een veroordeling
tot een geldboete van maximaal de zesde categorie kan eisen. Dit krijgt zijn beslag
in het voorgestelde artikel 53bis, vierde lid, onderdeel a, AWR. De huidige uitzondering
op het strekkingsvereiste van artikel 69 AWR moet (uiteraard) worden gehandhaafd.
Deze uitzondering wordt opgenomen in artikel 53bis, vierde lid, onderdeel b, AWR.
Artikel II, onderdeel B (artikel 53ter van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Met de aanpassingen aan de WIB die met dit wetsvoorstel worden voorgesteld wordt geregeld
dat in geval van grensoverschrijdende transacties ter zake van cryptoactivadiensten
Nederland de verplicht gerapporteerde informatie kan uitwisselen over belastingplichtigen
in andere lidstaten. Om de doeltreffendheid van de rapportageregels, de goede werking
van de interne markt, een gelijk speelveld en de naleving van het non-discriminatiebeginsel
te waarborgen moet ook voor binnenlandse transacties een rapportageverplichting worden
geregeld.284 Daartoe wordt een nieuw artikel 53ter AWR voorgesteld. Met dit artikel wordt geregeld
dat de rapportageverplichting ten aanzien van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
die zijn gehouden aan de Minister van Financiën te rapporteren, ook geldt ten aanzien
van louter binnenlandse transacties. Het voorgestelde artikel 53ter AWR ziet dus,
kort gezegd, op:
– rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten die ingevolge de systematiek van
de WIB zijn gehouden te rapporteren aan de Minister van Financiën; en
– voor zover het de gegevens en inlichtingen betreft over te rapporteren gebruikers
van cryptoactivadiensten die ingezetene zijn van Nederland.
Ten aanzien van deze gegevens en inlichtingen, bedoeld in dit voorgestelde artikel 53ter
AWR, vindt dus geen uitwisseling plaats met de belastingautoriteiten van andere lidstaten,
gekwalificeerde niet-Unierechtsgebieden of niet-Unierechtsgebieden waarmee Nederland
een adequate overeenkomst heeft gesloten aangezien deze gegevens en inlichtingen geen
relevantie voor andere staten hebben.
Het voorgestelde artikel 53ter, eerste lid, AWR regelt dat rapporterende aanbieders
van cryptoactivadiensten als bedoeld in de artikelen 10ob, eerste en tweede lid, en
10od, vierde lid, WIB de plicht hebben om de gegevens en inlichtingen waarop de artikelen 10ob,
derde en vierde lid, en 10od, vijfde lid, WIB te rapporteren aan de Nederlandse belastinginspecteur
als de te rapporteren gebruiker, bedoeld in artikel 2f WIB, een ingezetene als bedoeld
in bijlage VI, deel III, onderdelen A en B, van Richtlijn 2011/16/EU is van Nederland.
Het betreft derhalve dezelfde gegevens en inlichtingen als die moeten worden gerapporteerd
over te rapporteren gebruikers die in andere lidstaten belastingplichtig zijn. Ook
de rapportagetermijn is dezelfde, namelijk uiterlijk op 31 januari van het jaar dat
volgt op het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben. De
eerste rapportage moet uiterlijk op 31 januari 2027 worden ingediend als er te rapporteren
gegevens en inlichtingen zijn die betrekking hebben op het kalenderjaar 2026.
Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 10oa WIB en de daarop
berustende bepalingen in het voorgestelde artikel 53ter, tweede lid, WIB rusten op
rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten voor te rapporteren gebruikers die
in Nederland belastingplichtig zijn dezelfde verzamel- en verificatieverplichtingen
als voor te rapporteren gebruikers die in een andere lidstaat belastingplichtig zijn.
Het voorgestelde artikel 53ter, derde lid, AWR verklaart de artikelen 10oc, 10oe en
10p WIB van overeenkomstige toepassing. Dit betekent allereerst dat de uitzonderingen
op de rapportageplicht, opgenomen in artikel 10oc WIB van toepassing zijn. Dat is
het geval als de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten ten aanzien van
de te rapporteren gebruiker die in Nederland belastingplichtig is al rapportageplichtig
is in een andere lidstaat, een ander gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied of in een
niet-Unierechtsgebied op grond van een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen
dat niet-Unierechtsgebied en Nederland. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting
op het voorgestelde artikel 10oc WIB.
De overeenkomstige toepassing van het voorgestelde artikel 10oe WIB betekent dat,
in het geval de rapporterende aanbieder, bedoeld in artikel 53ter, eerste lid, AWR,
een exploitant van cryptoactiva is met een registratie in Nederland als bedoeld in
artikel 10od WIB en niet voldoet aan de rapportageplicht of de registratieplicht,
de Minister van Financiën onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 10oe WIB, de registratie
van die exploitant kan intrekken. Ook is de bevoegdheid van de Minister van Financiën
om in vier mogelijke gevallen de exploitant uit het centraal register van exploitanten
van cryptoactiva van de Commissie te schrappen van overeenkomstige toepassing verklaard.
Verwezen zij naar de toelichting op het voorgestelde artikel 10oe WIB.
Het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 10p WIB bewerkstelligt dat
de aanbieder van cryptoactivadiensten, bedoeld in artikel 53ter, eerste lid, AWR,
elke natuurlijke persoon moet melden dat op grond van artikel 53ter AWR en de van
overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen van de WIB over hem inlichtingen zullen
worden verzameld en gerapporteerd en dat aan betrokken natuurlijke personen tijdig,
voordat inlichtingen worden gerapporteerd alle inlichtingen worden verstrekt waarop
hij op grond van de AVG recht heeft, zodat die natuurlijke persoon zijn rechten inzake
gegevensbescherming kan uitoefenen.
In de regel zullen rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten hun onderneming
via een juridisch lichaam drijven, bijvoorbeeld via een rechtspersoon. Hierdoor zullen
zij, op grond van artikel 52 AWR, worden aangemerkt als administratieplichtigen. Dit
heeft tot gevolg dat de administratie- en andere fiscale verplichtingen, bedoeld in
onder andere de artikelen 52 en 53 AWR, op de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten
van toepassing zijn. De op grond van de WIB verzamelde gegevens en inlichtingen zijn
onderdeel van de administratie van de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten.
Voor deze documenten geldt een bewaarplicht van zeven jaar op grond van artikel 52,
vierde lid, AWR.
Het voorgestelde artikel 53ter, vierde lid, AWR is voor rapporterende aanbieders van
cryptoactivadiensten de pendant van zowel het huidige artikel 53bis, vierde lid, AWR
als de voorgestelde wijziging daarvan. Het vervallen van het strekkingsvereiste in
de context van artikel 53bis en het voorgestelde 53ter AWR heeft als reden dat met
betrekking tot de verplichtingen die volgen uit de artikelen 53bis en 53ter AWR voor
het op de voet van artikel 69 AWR strafrechtelijk kunnen vervolgen niet vereist is
dat het strafbaar feit tot het heffen van te weinig belasting heeft geleid.285 Voor het overige wordt voor een toelichting verwezen naar de toelichting op de voorgestelde
wijziging van artikel 53bis, vierde lid, AWR.
Artikel II, onderdeel C (artikel 67fa van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Bij de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 53bis AWR is opgemerkt dat uit de systematiek
van de AWR voortvloeit dat bestuurlijke beboeting niet mogelijk is maar het strafrechtelijke
instrumentarium voldoende afschrikkend is.286 Thans wordt voorgesteld dat het niet-nakomen van de verplichtingen vermeld in artikelen 53bis
en 53ter AWR op eenzelfde wijze als vergrijp bestuurlijk kan worden beboet als het
niet-nakomen van de verplichtingen met betrekking tot grensoverschrijdende transacties.
Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste schuurt een verschil in sanctioneringsmogelijkheden
tussen binnenlandse en buitenlandse situaties met het gelijkheidsbeginsel aangezien
in beide situaties een heffingsbelang is gemoeid met het tijdig en correct nakomen
van de betreffende rapportageverplichtingen. Dat het in grensoverschrijdende situaties
vooral zal gaan om het heffingsbelang van een andere lidstaat doet daar niet aan af.287 Ten tweede is een ongelijke behandeling vanuit Unierechtelijk perspectief kwetsbaar
omdat bijvoorbeeld in het geval van Richtlijn (EU) 2023/2226 overweging 13 van de
preambule van die richtlijn duidelijk spreekt van een gelijk speelveld.
Om dit te bewerkstelligen wordt voorgesteld om aan de afdeling van de AWR die over
vergrijpen gaat een boetebepaling toe te voegen. Dat is systematisch gezien de meest
logische plek. De voorgestelde boetebepaling krijgt aldus haar beslag in artikel 67fa
AWR. Het voorgestelde artikel 67fa, eerste lid, AWR bevat de delictsomschrijving en
het boetemaximum. De bevoegdheid om de voor bezwaar vatbare boete op te leggen rust
gelet op het systeem van de AWR bij de inspecteur.288 Nu het om een vergrijp gaat is opzet of grove schuld, evenals bij het voorgestelde
artikel 11, vierde lid, WIB, een vereiste bij het niet-nakomen van de verplichtingen
die volgen uit artikelen 53bis en 53ter AWR. De bewijslast ligt daarbij bij de inspecteur.
Het voorgestelde artikel 67fa, tweede lid, AWR vermeldt de termijn waarbinnen de inspecteur
gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om de boete op te leggen. Deze termijn is dezelfde
als die van artikel 11, zesde lid (nieuw), WIB.289
Artikel II, onderdeel D (artikel 67o van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)
De introductie van de boetebepaling van artikel 67fa AWR brengt met zich dat enkele
bepalingen van hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, AWR omwille van consistentie moeten worden
aangepast. Een van die bepalingen is artikel 67o, vierde lid, AWR. Die bepaling ziet
op vergrijpen in relatie tot de maximale boete die aan een medeplichtige kan worden
opgelegd. Voorgesteld wordt om aan deze bepaling een verwijzing naar artikel 67fa
AWR op te nemen. Overigens werkt deze wijziging ingevolge artikel 11, vijfde lid (nieuw),
WIB door naar de WIB.
Artikel II, onderdeel E (artikel 67ob van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Een andere bepaling van hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, AWR die als gevolg van het voorgestelde
artikel 67fa AWR omwille van consistentie moet worden aangepast, is artikel 67ob AWR.
Het voorgestelde artikel 67ob, derde lid, AWR regelt een termijn waarbinnen de boete
op grond van artikel 67fa, eerste lid, AWR aan een ander dan de rapporterende platformexploitant
of rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten kan worden opgelegd. Deze termijn
is gelijk aan die van het voorgestelde artikel 67fa, tweede lid, AWR en geldt gelet
op artikel 11, vijfde lid (nieuw), WIB ook voor de WIB.
ARTIKEL III (artikel 8.133a van de Belastingwet BES)
De CRS is met ingang van 1 januari 2016 via de Wet uitvoering Common Reporting Standard
opgenomen in de WIB. Dit heeft zijn beslag gekregen in artikel 2a en de bepalingen
van hoofdstuk II, afdeling 4a, WIB, zoals de artikelen 10b, 10c en 10d WIB. De aanpassingen
van de CRS zoals deze zijn vastgesteld door de OESO – en ook via implementatie van
Richtlijn (EU) 2023/2226 doorwerken – leiden tot de voorgestelde aanpassingen van
genoemde artikelen. Omdat onder meer die artikelen ingevolge artikel 8.133a Belastingwet
BES van overeenkomstige toepassing zijn voor rapporterende financiële instellingen
op de BES-eilanden, werken de aanpassingen van de CRS via laatstgenoemd artikel door
in de Belastingwet BES. Daarom bestaat er geen aanleiding voor een inhoudelijke wijziging
van enige bepaling van de Wet BES. Wel wordt de gelegenheid aangegrepen om een redactionele
wijziging van artikel 8.133a Belastingwet BES voor te stellen. Het gaat om het aanpassen
van de verwijzing naar «afdeling 4a» naar «hoofdstuk II, afdeling 4a».
ARTIKEL IV (overgangsrecht)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij genoemde bepalingen van
de WIB zelf.
ARTIKEL V (inwerkingtreding)
Artikel V betreft de inwerkingtreding. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari
2026.
ARTIKEL VI (citeertitel)
Artikel VI vermeldt de citeertitel van deze wet. Zij wordt aangehaald als Wet implementatie
EU-richtlijn gegevensuitwisseling cryptoactiva.
De Staatssecretaris van Financiën, T. van Oostenbruggen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.