Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Flach over het bericht “Rotterdam legt trouwambtenaar ten onrechte beperking op: ‘geen enkele verwijzing naar God en geloof’”
Vragen van het lid Flach (SGP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Rotterdam legt trouwambtenaar ten onrechte beperking op: «geen enkele verwijzing naar God en geloof»» (ingezonden 16 mei 2025).
Antwoord van Minister Uitermark (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
4 juli 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2368
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Rotterdam legt trouwambtenaar ten onrechte beperking
op: «geen enkele verwijzing naar God en geloof»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe reageert u op de stelling dat in de wet besloten zou liggen dat geloof en staat
gescheiden moeten blijven en dat daarom geen enkele verwijzing naar het geloof naar
voren mag komen tijdens huwelijksvoltrekkingen? Onderkent u dat deze strikte interpretatie
niet in lijn is met het tweeluik Religie in het publieke domein dat door het Rijk en de Vereniging Nederlandse Gemeenten is opgesteld en lange tijd
wordt gehanteerd?2
Antwoord 2
Het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat houdt in dat de overheid geen geloof
of wijze van geloofsbelijdenis mag voortrekken of voorschrijven. De overheid bemoeit
zich niet met de inhoud van de godsdienst of levensovertuiging of met de wijze waarop
de godsdienst of levensovertuiging wordt beleden. Omgekeerd hebben religieuze organisaties
geen formele positie binnen de overheidsorganisatie.
In het geval van de huwelijksvoltrekking schrijft het Burgerlijk Wetboek (artikel
1:68 BW) voor dat er geen godsdienstige plechtigheden plaats mogen hebben voordat
het huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken.
Hieruit kan ook worden afgeleid dat de wet alleen het burgerlijk huwelijk kent. De
buitengewoon ambtenaar van burgerlijke stand zal dan ook, in het kader van de uitvoering
van een publieke dienst, bijvoorbeeld geen gebed uitspreken bij de huwelijksvoltrekking
of Gods zegen geven; deze plechtigheden horen bij een eventuele (aanvullende) eredienst
ter voltrekking van het huwelijk.
Zoals ook de gemeente Rotterdam heeft aangegeven in haar beantwoording van vragen
van raadsleden Segers-Hoogendoorn en Vonk (d.d. 10 juni 2025), kunnen feitelijke constateringen,
bijvoorbeeld hoe het echtpaar elkaar heeft leren kennen, logischerwijs wel onderdeel
uitmaken van de inleidende toespraak.3
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat een gemeente bij een belangrijk moment als een huwelijksvoltrekking
direct onderscheid maakt tussen burgers op grond van de aanwezigheid van een godsdienstige
overtuiging? Bent u ook van mening dat deze handelwijze niet onder de beleidsvrijheid
van gemeenten valt?
Antwoord 3
De beleidsvrijheid van de buitengewoon ambtenaar van burgerlijke stand wordt begrensd
door het discriminatieverbod in artikel 1 van de Grondwet. Het verbod van onderscheid
op grond van godsdienst is nader uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling
(Awgb). Op grond van de Awgb is zowel direct als indirect onderscheid op grond van
godsdienst verboden bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot diensten en
bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake indien dit geschiedt
door de openbare dienst (artikel 7, lid 1, aanhef en onderdeel b, Awgb). Het is niet
aan mij om de voorwaarden die in een concreet geval bij een huwelijksvoltrekking zijn
gesteld te toetsen aan het verbod van onderscheid op grond van godsdienst; dat is
aan het College voor de Rechten van de Mens of de rechter.
Vraag 4
Vindt u dat het de verantwoordelijkheid van de gemeente is om toezicht te houden op
wat de buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand in zijn toespraak zegt? Hoe
wordt het recht op de vrijheid van meningsuiting van deze ambtenaar beschermd?
Antwoord 4
De vrijheid van meningsuiting is een zeer belangrijk grondrecht maar niet absoluut.
Zo dient de buitengewoon ambtenaar van burgerlijke stand zich te houden aan de regels
die gelden voor de huwelijksvoltrekking. Zo regelt het Burgerlijk Wetboek (artikel
1:68 BW) dat geen godsdienstige plechtigheden plaats mogen hebben, voordat de partijen
aan de bedienaar van de eredienst zullen hebben doen blijken, dat het huwelijk ten
overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken. Ook artikel 10
van de Ambtenarenwet bevat een beperking op de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren.
Het is aan de gemeente in kwestie om toezicht te houden op deze regels en de beleidsinvulling
die de gemeente aan deze regels geeft. Zie voorts de beantwoording op vragen 5 t/m
7.
Vraag 5
Vindt u ook dat, in lijn met artikel 2:6 van de Algemene wet bestuursrecht, huwelijken
in Nederland in beginsel in het Nederlands moeten worden gesloten? Hoe worden de belangen
van derden en het algemeen belang gewogen bij de keuze voor een andere taal?
Antwoord 5
Artikel 2:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft inderdaad voor dat bestuursorganen
en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen de Nederlandse taal gebruiken,
tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Verder bepaalt het tweede lid
van dit artikel dat er kan worden afgeweken van het eerste lid en er dus een andere
taal kan worden gebruikt, «indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen
van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad». Het afwegen van de verschillende
betrokken belangen bij de taalkeuze voor de huwelijksvoltrekking is een taak van het
bevoegde gezag. In dit geval ligt die bevoegdheid bij de ambtenaar van burgerlijke
stand die het huwelijk voltrekt.
Vraag 6
In hoeverre wordt bij de keuze voor een andere taal onderscheid gemaakt tussen het
afleggen van de verklaringen, (het voorlezen van) de inhoud van de akte en de overige
inhoud van de huwelijksceremonie? Hoe waarborgt u dat sprake is van adequate vertalingen
van de inhoud van aktes?
Vraag 7
Betekent de keuze voor een andere taal dan het Nederlands of Fries dat de volledige
huwelijksvoltrekking vertaald moet worden? Bent u van mening dat de behoefte om een
andere dan de Nederlandse of de Friese taal te hanteren tot de verantwoordelijkheid
van burgers behoort en niet ten laste van de gemeente mag komen?
Antwoord 6 en 7
Zoals in het antwoord op vraag 5 toegelicht, is de te bezigen taal tijdens de huwelijksvoltrekking
in beginsel Nederlands of Fries en is het aan het bevoegde gezag om een besluit te
nemen ten aanzien van de taal die kan worden gebezigd tijdens de huwelijksvoltrekking
en bij het nemen van dat besluit de bij het geval betrokken belangen af te wegen.
Het huwelijk komt tot stand doordat het bruidspaar verklaart elkaar aan te nemen tot
echtgenoten, en doordat de ambtenaar van de burgerlijke stand dit bevestigt. De verplichting
om zorg te dragen voor een adequate vertaling van deze wettelijke huwelijksverklaring
ligt bij de gemeente waar het huwelijk in een andere taal mag worden voltrokken. De
ambtenaar van de burgerlijke stand moet er verder van overtuigd zijn dat het bruidspaar
begrijpt dat zij samen een huwelijk aangaan. Wanneer deze ambtenaar daar niet van
overtuigd is, zal hij eisen dat bij de huwelijksvoltrekking een tolk aanwezig is.
De kosten van de tolk komen voor rekening van het bruidspaar.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.