Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 7-8 juli 2025 (Kamerstuk 21501-31-793)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 796
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 juli 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 24 juni 2025 over de geannoteerde agenda Informele Raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid 7–8 juli 2025 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 793).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 juli 2025 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 4 juli 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
1
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon
1
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
9
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Informele Raad
voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 7–8 juli 2025. Deze leden hebben hierover een
aantal vragen aan de regering.
De leden van de PVV-fractie lezen dat het eerste agendapunt van de geannoteerde agenda
onder andere gaat over de vrije uitwisseling van Europese Unie (EU)-arbeidsmigranten,
waarbij het vrijwel altijd uitkomt op Oost-Europese arbeidsmigranten die voor weinig
geld werken in de West-Europese landen. Is het kabinet het met deze leden eens dat
er in Nederland een groot onbenut arbeidspotentieel is en dat dit aanpakken leidt
tot minder behoefte aan arbeidsmigranten?
Over de Nederlandse inzet op het tweede agendapunt van de geannoteerde agenda over
het concurrentievermogen met betrekking tot werkgelegenheid zijn de leden van de PVV-fractie
positiever. Ook deze leden zien het belang van het bevorderen van talent en vaardigheden,
zodat ieder individu zich optimaal kan ontwikkelen op de arbeidsmarkt. Toch zijn deze
leden benieuwd hoe dit rijmt met het feit dat werkgevers in Nederland staan te springen
om werknemers, terwijl die er gewoon al zijn. Ziet het kabinet hier een noodzaak dat
om dit doel te bereiken er eerst meer mensen in Nederland aan het werk moeten gaan
en/of iets meer werkuren zouden moeten maken?
Het kabinet is het eens dat het aanspreken van onbenut arbeidspotentieel belangrijk
is. Het aanwenden van dit potentieel kan ertoe leiden dat er minder behoefte is aan
arbeidsmigratie. De netto arbeidsparticipatie in Nederland is de afgelopen decennia
hard gestegen en behoort tot de Europese top. Onbenut arbeidspotentieel is geen statische
groep van mensen. Uit cijfers van de afgelopen jaren weten we dat veel van de personen
die in deze groep zitten snel weer een baan vinden of meer uren gaan werken. Dit is
de gebruikelijke dynamiek op de arbeidsmarkt. De overgebleven groep mensen die langdurig
aan de kant staat, is relatief klein1. Maar dat wil niet zeggen dat we niks moeten doen. In mijn brief over de brede arbeidsmarktagenda
van december jongstleden benoem ik verschillende acties van het kabinet om de duurzame
arbeidsparticipatie te verhogen2. Daarnaast zet ik met de landelijke meerjarenagenda samen met de partners in de arbeidsmarktinfrastructuur
de komende jaren expliciet in op het betrekken van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Ook wil het kabinet meer werken laten lonen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda en het
Fiche Mededeling horizontale interne-marktstrategie.3 Deze leden hebben hier enkele vragen over.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het kabinet kansen ziet in het zogenaamde
28e regime, waar vennootschapsrecht, insolventierecht, fiscaal recht en zelfs arbeidsrecht
onder kunnen vallen. Deze leden maken zich hierover grote zorgen. Zij vragen of het
kabinet onderschrijft dat sociale minimumnormen een intrinsiek onderdeel zijn van
de interne markt, en dat deze normen bijdragen aan opwaartse sociale convergentie
binnen de EU. Deze leden vragen of het kabinet erkent dat het invoeren van een 28e regime dat minimumbescherming centraal stelt in de praktijk kan leiden tot een verlaging
van het beschermingsniveau. Zij vragen de Minister of hij het ermee eens is dat sociale
minimumbescherming niet als standaard mag worden opgelegd via een optioneel regime,
waarbij nationale wet- en regelgeving wordt omzeild.
Het kabinet acht het noodzakelijk om de concurrentiekracht van de EU te versterken.
Een meer concurrerende economie zorgt voor florerende bedrijven, meer kwalitatieve
banen en hogere inkomens, betere producten en diensten, en voldoende belastinginkomsten
om publieke voorzieningen te financieren. Daarmee versterken we onze bestaanszekerheid,
onze weerbaarheid en kunnen we maatschappelijke opgaven aan. Om dit te bewerkstelligen
zet het kabinet in op een sterke en eerlijke interne markt, conform de Kamerbrief
over het EU-concurrentievermogen4. Zoals ook geconcludeerd in het rapport van Enrico Letta5 gaan een goed functionerende en eerlijke interne markt hand in hand. Het kabinet
erkent daarbij dat sociale minimumnormen hierin een essentiële rol spelen, omdat zij
bijdragen aan de bescherming van werkenden, opwaartse convergentie en een gelijk speelveld.
Ter versterking van de interne markt zet het kabinet in op het wegnemen van ongerechtvaardigde
belemmeringen op de interne markt. Uitgangspunt van het kabinet is dat hiermee geen
afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau van werkenden.
Ten aanzien van het aangekondigde 28e regime ziet het kabinet kansen voor de groei van innovatieve bedrijven, omdat deze
bedrijven op de interne markt nu belemmeringen ervaren. Tegelijkertijd is over het
voorgenomen voorstel voor een 28e regime nog weinig bekend. Het is daarom voor het kabinet nog onduidelijk hoe dit
voorstel zich zal verhouden tot het arbeidsrecht. Voor het succes van het 28e regime, acht het kabinet het van doorslaggevend belang dat een dergelijk regelgevend
kader in de behoeften van alle belanghebbenden voorziet, onder wie werknemers. Ook
acht het kabinet het van belang dat het EU-raamwerk juridisch duidelijk wordt vormgegeven,
met een heldere status en juridische basis. Het kabinet zal het voorstel van de Europese
Commissie op zijn merites beoordelen wanneer het voorstel wordt gepubliceerd. Uw Kamer
zal hierover via de geëigende weg via een BNC-fiche worden geïnformeerd.
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie vragen het kabinet of het kan aangeven wat de
toegevoegde waarde is van het 28e regime voor werknemers, als daarin ook het arbeidsrecht meegenomen wordt. Deze leden
vragen het kabinet om aan te geven op welke punten de positie van werknemers verslechtert
en of er überhaupt punten zijn waarvan verwacht kan worden dat de positie van werknemers
versterkt wordt als ook het arbeidsrecht onder dit regime gebracht wordt.
Het voorstel voor het 28e regime is nog niet gepubliceerd. Het is daarom voor het kabinet nog onduidelijk hoe
dit voorstel zich zal verhouden tot het arbeidsrecht. Uitgangspunt voor het kabinet
is dat het 28e regime zou moeten voorzien in de behoeften van alle belanghebbenden, onder wie werknemers.
Wanneer het voorstel wordt gepubliceerd zal het kabinet het voorstel op zijn merites
beoordelen. Uw Kamer wordt hierover via een BNC-fiche geïnformeerd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat het kabinet in de brief aangeeft
dat de Wet toelating terbeschikkingstelling arbeidskrachten (Wtta) zonder vertraging
moet worden ingevoerd en dat het beschermingsniveau daarvan niet mag worden ondermijnd.
Deze leden vragen de Minister of hij bereid is zijn veto uit te spreken over aankomende
wetgeving of beleidsmaatregelen indien de implementatie of werking van de Wtta in
gevaar komt.
Ik acht het cruciaal dat de Wtta zonder vertraging kan worden ingevoerd en het beschermingsniveau
hiervan niet wordt ondermijnd. Zoals ook aangegeven in het BNC-fiche over de Horizontale
Interne Markt Strategie gaat het kabinet hierover in gesprek met de Commissie en zal
het kabinet hierover verduidelijkende vragen stellen. Het is vooralsnog onduidelijk
of de Commissie met een voorstel zal komen dat raakt aan de implementatie van de Wtta.
Bij eventuele publicatie van een voorstel wordt duidelijk volgens welke procedure
een eventueel voorstel wordt vastgesteld en of er al dan niet bij gekwalificeerde
meerderheid wordt besloten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat de strategie voor de interne
markt gericht moet zijn op de bescherming van werknemers tegen onderbetaling en uitbuiting.
Deze leden vragen of het kabinet deze visie deelt. Ook vragen deze leden of het kabinet
de opvatting deelt dat nationale wetten die als doel hebben werknemers te beschermen
leidend moeten zijn boven de strategie de zich vooral richt op de vraag van werkgevers
en ondernemers die voordeel hebben in de handel van arbeid van mensen.
Het kabinet is positief over de strategie en verwelkomt de nadruk van de Commissie
op de versterking, vereenvoudiging en stroomlijning van de interne markt. Het kabinet
acht het van belang om ongerechtvaardigde belemmeringen weg te nemen om de interne
markt te versterken, zonder afbreuk te doen aan de inzet op hoge sociale en milieustandaarden.
Een goedwerkende, sterke, eerlijke, circulaire en duurzame interne markt is belangrijk
voor onze brede welvaart en draagt bij aan het concurrentievermogen van de EU. Het
kabinet hanteert daarbij het uitgangspunt dat het interne-marktbeleid moet worden
gebaseerd op de behoeften van zowel ondernemers, burgers als werknemers. Ook zou de
uitwerking van de strategie geen afbreuk mogen doen aan de bescherming van werkenden
op nationaal en Europees niveau.
De leden van de GroenLinks-PvdA-merken op dat richtlijnen die betrekking hebben op
arbeidsomstandigheden, zoals die over werken met gevaarlijke stoffen, in alle gevallen
slechts een bodem leggen voor regelgeving en er altijd de ruimte moet blijven om een
beter beschermingsniveau te behouden en te vormen. Deze leden vragen tevens of het
kabinet bereid is zich tegen standaardbepalingen te verzetten die deze ruimte zouden
beperken.
Jaarlijks zijn er in Europa circa 100.000 (ex-)werknemers die komen te overlijden
als gevolg van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen in het verleden. Mede door
de Nederlandse inzet is inmiddels een goed begin gemaakt door voor een groot deel
van de belangrijkste kankerverwekkende stoffen een minimumnorm op EU-niveau vast te
stellen. Het kabinet zet deze inzet onverminderd voort. Daarbij is voor het kabinet
van belang dat de bescherming van werkenden en een gelijk speelveld op de interne
markt, waarbij wordt geconcurreerd op kwaliteit in plaats van arbeidsomstandigheden,
wordt bevorderd. Verder merkt het kabinet op dat zij conform de Kamerbrief over het
EU-concurrentievermogen in algemene zin inzet op meer harmonisatie en uniforme implementatie
van wet- en regelgeving en op versterking van de interne markt6. Harmonisatie mag echter niet leiden tot een minder goed beschermingsniveau voor
het werken met gevaarlijke stoffen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie erkennen dat uitzonderingen voor het midden-
en kleinbedrijf (mkb) legitiem kunnen zijn. Deze leden maken zich echter zorgen over
het mogelijk introduceren van een aparte categorie mid cap-bedrijven die uitzonderingen
zouden krijgen op normen die werknemers beschermen. Deze leden vragen wat de toegevoegde
waarde is van de nieuwe categorie voor wie uitzonderingen gaan gelden en of hier al
zicht op is en om zodra hier zicht op bestaat dit direct aan de Kamer te melden.
Op 21 mei jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een vierde
Omnibuspakket dat tot doel heeft onnodige regeldruk te verminderen, waaronder een
voorstel om bepaalde steunmaatregelen voor het midden- en kleinbedrijf (hierna: mkb)
uit te breiden naar small mid-cap ondernemingen (hierna: SMC’s).
In de aanbeveling definieerde de Commissie wat onder een SMC dient te worden verstaan:
ondernemingen met 250 tot 750 werkzame personen, in combinatie met een jaaromzet van
50 tot 129 miljoen euro en/of een balanstotaal van 43 tot 150 miljoen euro. Ten aanzien
van de toepassing van deze definitie, stelde de Commissie voor om bepaalde lichtere
regimes voor het mkb uit te breiden naar SMC’s in de volgende wetgevingen: de Algemene
Verordening Gegevensbescherming, Antidumpingmaatregelen, de Verordening bescherming
tegen invoer met subsidiëring, de Prospectusverordening en de Verordening batterijen
en afgedankte batterijen. Ook werd een aanpassing van de Verordening gefluoreerde
broeikasgassen voorgesteld om onbedoelde regeldruk voor kleinere bedrijven te beperken.
Daarnaast stelde de Commissie voor om twee richtlijnen aan te passen, zodat de daarin
opgenomen bepalingen voor het mkb eveneens van toepassing worden op SMC’s: de Richtlijn
betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID II) en de Richtlijn betreffende
weerbaarheid van kritieke entiteiten.
In algemene zin verwelkomt het kabinet de inzet van de Commissie op een geharmoniseerde
definitie van SMC’s, als bijdrage aan het verminderen van onnodige regeldruk. Een
heldere definitie maakt het mogelijk om gerichtere steunmaatregelen te ontwikkelen.
Verder biedt de nieuwe definitie de mogelijkheid om systematische dataverzameling
over SMC’s op te zetten – eveneens een positieve ontwikkeling. Het kabinet onderstreept
hierbij dat steunmaatregelen voor SMC’s niet ten koste mogen gaan van bestaande regelgeving
en (financiële) steun voor het mkb.
Op dit moment is mij geen voorstel bekend waar SMC’s uitzonderingen zouden krijgen
op normen die werknemers beschermen. Het kabinet benadrukt dat bij toekomstige aanpassingen
van Europese wet- en regelgeving per geval zorgvuldig moet worden afgewogen of het
noodzakelijk en wenselijk is om een apart regime voor SMC’s te introduceren. Die afweging
dient te worden gebaseerd op de verwachte meerwaarde voor administratieve lastenverlichting,
het behalen van beleidsdoelstellingen, complexiteit van regelgeving, het waarborgen
van een gelijk speelveld en de mogelijke impact op mens en milieu. Voor een uitgebreidere
toelichting op het betreffende Omnibusvoorstel en de kabinetsinzet daaromtrent, verwijs
ik u naar het bijbehorende BNC-fiche7.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie aandacht voor de relatie tussen
de interne-marktstrategie en het bestrijden van armoede. Deze leden vragen of het
kabinet bereid is te erkennen dat een minimum aan prijscompensatie noodzakelijk is
om de koopkracht van mensen in armoede op peil te houden. Zij onderstrepen dat er
meer nodig is om armoede structureel te bestrijden, maar prijscompensatie kan hier
een onderdeel van zijn.
Het kabinet onderschrijft het belang van armoedebestrijding. De statische koopkrachtontwikkeling
van mensen is afhankelijk van beleidsmatige aanpassingen en de ontwikkeling van lonen
en prijzen. Deze onderdelen moeten in balans zijn om de koopkracht te behouden. In
Nederland wordt dit voor een belangrijke mate geregeld via de koppeling tussen uitkeringen
en het wettelijk minimumloon, dat meestijgt met de gemiddelde loonontwikkeling. Daarmee
houden uitkeringen gelijke tred met de loonontwikkeling en stijgen uitkeringen op
de lange termijn juist harder dan de prijzen. Ook de toeslagen worden geïndexeerd.
In bijzondere situaties kan met gerichte steun hulp worden geboden aan huishoudens,
bijvoorbeeld het noodfonds energie. Het kabinet heeft recent het Nationaal Programma
Armoede en Schulden aan de Kamer gestuurd waarin maatregelen zijn benoemd die het
kabinet neemt om armoede te bestrijden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de verkenning aanpak
onrechtmatige detachering derdelanderwerknemers. Zij hebben hier nog enkele vragen
over. Deze leden lezen dat de cijfers omtrent het aantal gedetacheerde derdelanderwerknemers
nog steeds niet goed inzichtelijk is. Deze leden vragen de Minister wat gedaan kan
worden om het aantal gedetacheerde derdelanderwerknemers beter in kaart te kunnen
brengen. Zij benadrukken dat deze cijfers al langer slecht inzichtelijk zijn en hier
oplossingen voor moeten worden gezocht.
Het klopt dat bij de cijfers uit het meldloket, die worden aangeleverd door werkgevers,
altijd het risico bestaat dat deze onvolledig zijn, of dat er fouten in zitten. Wel
is het zo dat er dankzij de meldplicht veel meer gedetacheerde werknemers in beeld
zijn dan voor de invoering van de meldplicht in 2020. Ook is de kwaliteit van de data
de afgelopen jaren verbeterd. Zo is sinds ongeveer een jaar ook bekend hoeveel gedetacheerde
werknemers werken als uitzendkracht. Tegelijkertijd zie ik hier ook nog ruimte voor
verbetering. Daarom blijf ik inzetten op het verbeteren van de naleving van de meldplicht,
onder andere door voorlichting.
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het groeiende aantal derdelanders dat
in Nederland werkzaam is onder meer veroorzaakt wordt door de uitbesteding van het
werkgeverschap. Is het wat de Minister betreft dus niet ook logisch en noodzakelijk
om de uitbesteding van het werkgeverschap terug te dringen om illegale doordetachering
terug te dringen, bijvoorbeeld door in te zetten op meer rechtstreekse dienstverbanden
en minder flexibele contracten?
Ik zet erop in dat mensen in flexibele contracten meer zekerheid krijgen over hun
inkomen en hun rooster en dat schijnzelfstandigheid wordt teruggedrongen. Hiertoe
dienen bijvoorbeeld het wetsvoorstel «Meer zekerheid flexwerkers» en het wetsvoorstel
«Verduidelijking beoordeling arbeidsrelatie en rechtsvermoeden». Deze initiatieven
kunnen, tezamen met andere maatregelen, ook bijdragen aan het adresseren van de geschetste
problematiek.
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Minister wat na het gezamenlijke «Position
paper on the posting of third country nationals»8 de vervolgstappen zijn geweest om een verduidelijking van het juridische kader verder
te brengen. Welke stappen gaan nog genomen worden? Zijn er inmiddels meer lidstaten
voornemens zich bij dit initiatief aan te sluiten?
Ik benut elke gelegenheid om in Europees verband aandacht te vragen voor de uitdagingen
rondom de detachering van derdelanders en de noodzaak om deze aan te pakken.
Zo heb ik Eurocommissaris Mînzatu tijdens haar bezoek aan Nederland eind maart uitgenodigd
om deel te nemen aan een inspectie van de Nederlandse Arbeidsinspectie, waarbij ook
gedetacheerde derdelanderwerknemers zijn aangetroffen. Ook heb ik met diverse collega’s
bilaterale gesprekken gevoerd over de uitdagingen rond de detachering van derdelanders.
Ook de komende periode zal ik aandacht blijven vragen voor deze uitdagingen en de
noodzaak deze aan te pakken, waaronder tijdens de Informele Raad in Denemarken.
De Europese Commissie zal naar verwachting begin 2026 een «Fair Labour Mobility Package»
presenteren, een pakket met voorstellen gericht op het bevorderen van eerlijke arbeidsmobiliteit.
Ik zet me er voor in dat dit pakket ook voorstellen bevat op het gebied van detachering
van derdelanderwerknemers.
De leden van GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
voornemen om de (informatie)positie van derdelanderwerknemers te verbeteren door met
het project Work in NL (WIN) te werken aan landelijk dekkende informatievoorziening
voor arbeidsmigranten. Is de Minister het met deze leden eens dat het essentieel is
om het aantal WIN-punten landelijk uit te breiden?
Het is inderdaad essentieel om te komen tot een landelijk dekkende informatievoorziening
voor arbeidsmigranten. Er zijn op dit moment in 11 regio’s WIN-punten actief. In 23
regio’s worden voorbereidingen getroffen om een WIN-punt op te zetten. Daarbij wordt
er gekeken naar de populatie arbeidsmigranten in een regio, welke partners aanwezig
zijn en de inrichting van een punt (bijvoorbeeld naast fysiek ook mobiel). Gedurende
het jaar verwacht ik dat steeds meer regio’s hun WIN-punt zullen openen. We zien in
veel regio’s dat actief de samenwerking opgezocht wordt tussen verschillende (overheids)loketten.
Zo wordt in het merendeel van de regio’s samenwerking met de Werkcentra gezocht. Ook
wordt er een samenwerking ingericht met de «International welcome centers» (expat
centers) en/of GrensInformatiePunten.
Deze leden lezen dat de voorgestelde maatregel is om het concept «hoofdactiviteit»
in nationale regelgeving te verduidelijken. Deze leden vragen of en zo ja waarom er
al is gekozen voor de termijn van drie maanden waarin de gedetacheerde voorafgaand
aan tewerkstelling bij de werkgever in de zendende lidstaat moet hebben gewerkt. Is
het mogelijk om deze termijn uit te breiden naar zes of twaalf maanden? Daarnaast
zijn deze leden benieuwd hoe de Minister de handhaving hiervan voor zich ziet.
Er is nog niet gekozen voor de duur van de termijn, de precieze termijn zal ik de
komende maanden zorgvuldig uitwerken. Het Europese Hof van Justitie heeft eerder geoordeeld
dat termijnen van zes of twaalf maanden een ongerechtvaardigde beperking vormen op
het vrij verkeer van diensten9.
Arbeidsinspecties houden toezicht op detacheringen. Door het juridisch kader te verduidelijken
kunnen meer detacheringen in het grijze gebied aangemerkt worden als rechtmatig of
onrechtmatig. Daarmee geeft het de Arbeidsinspecties betere handvatten om onderscheid
te maken tussen rechtmatige en onrechtmatige detachering om zo effectief op te kunnen
treden tegen onrechtmatige detachering. Verduidelijking van het juridisch kader en
een effectief toezicht gaan dus hand in hand.
De leden van GroenLinks-PvdA lezen in de brief dat de maatregelen verschillende doorlooptijden
hebben. De misstanden omtrent derdelanderdetachering blijven zich echter iedere dag
voordoen. Deze leden vragen wat de Minister in de tussentijd concreet gaat doen om
de misstanden met derdelanderdetachering tegen te gaan. Is de Minister bijvoorbeeld
bereid om met zijn ambtsgenoten in Litouwen, Polen en Hongarije in gesprek te gaan
over de terugvorderprocedures van vrachtwagens van stakende chauffeurs die via bedrijven
in deze landen illegaal worden doorgedetacheerd naar Nederland?
Ik zet al concrete stappen op bijvoorbeeld het verbeteren van de informatievoorziening
en het versterken van Europese samenwerking, zowel bilateraal als via de ELA. Ik blijf
met andere lidstaten in gesprek om gezamenlijk de schaduwkanten van het vrij verkeer
te adresseren, ook in de transportsector. Waar nodig en relevant zoeken ook toezichthoudende
autoriteiten op casusniveau de samenwerking op met collega-diensten in andere landen,
ondersteund door ELA.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het kabinet kan aangeven
of er een apart derdelandersregime kan komen. Ook vragen deze leden of er daarmee
geshopt kan worden tussen regimes en wat de gevolgen zijn voor derdelanders. Tevens
vragen deze leden of de detacheringsrichtlijn gewijzigd moet worden.
Er bestaan verschillende opties om het juridisch kader op EU-niveau te verduidelijken,
waaronder het introduceren van een nieuwe richtlijn, het wijzigen van bestaande wetgeving,
en het ontwikkelen van richtsnoeren. Het is aan de Europese Commissie om al dan niet
met een voorstel te komen voor verduidelijking van het juridisch kader voor derdelanderwerknemers.
Voor mij is uiteindelijk het doel leidend, namelijk betere bescherming van derdelanderwerknemers.
Daar blijf ik me de komende periode actief voor inzetten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda
van de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 7 en 8 juli aanstaande,
en danken de Minister voor zijn toelichting op de geagendeerde thema’s. Deze leden
hebben hiertoe geen vragen of opmerkingen. Zij wensen de Minister dan ook veel succes
met deze Informele Raad.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid op 7 en 8 juli 2025, en het
verslag van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid 19 juni 2025. Deze leden
hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie zijn positief over de aandacht die de Minister nationaal
en internationaal vraagt voor de detachering van derdelanders. Deze leden onderstrepen
het belang van het aanpakken van onrechtmatige detachering van derdelanderwerknemers,
om uiteindelijk meer grip te krijgen op arbeidsmigratie. Het is belangrijk dat eerlijke
arbeidsmobiliteit hiervoor wordt bevorderd. Deze leden vragen de Minister welke stappen
hij voornemens is nog in 2025 te zetten om Europese opvolging te laten geven aan de
oproep uit het gezamenlijke position paper om het juridisch kader te verduidelijken.
Ik benut elke gelegenheid om in Europees verband aandacht te vragen voor de uitdagingen
rondom de detachering van derdelanders en de noodzaak om deze aan te pakken. Ook de
komende tijd zal ik aandacht blijven vragen voor deze uitdagingen en de noodzaak deze
aan te pakken, waaronder tijdens de Informele Raad in Denemarken. De Europese Commissie
zal naar verwachting begin 2026 een «Fair Labour Mobility Package» presenteren, een
pakket met voorstellen gericht op het bevorderen van eerlijke arbeidsmobiliteit. Ik
zet me er op in dat dit pakket ook voorstellen bevat op het gebied van detachering
van derdelanderwerknemers.
Zij vragen de Minister tevens hoe hij gaat borgen dat een eventuele nieuwe richtlijn
over de detachering van derdelanderwerknemers daadwerkelijk handhaafbaar en effectief
is, zonder de bureaucratische lasten. En hoe voorkomt de Minister ten slotte dat een
uitbreiding van de European Labour Authority (ELA) leidt tot een sluipende uitbreiding
van EU-bevoegdheden?
De Europese Commissie zal, naar verwachting begin 2026, met een «Fair Labour Mobility
Package» komen, een pakket met voorstellen gericht op het bevorderen van eerlijke
arbeidsmobiliteit. Het kabinet zal alle voorstellen uit het pakket op zijn merites
beoordelen wanneer het pakket wordt gepubliceerd. Uw Kamer zal hierover via de geëigende
weg via een BNC-fiche worden geïnformeerd. Daarbij zal het kabinet ook oog hebben
voor de handhaafbaarheid en effectiviteit. Juist omdat er momenteel onduidelijkheid
bestaat over het juridisch kader, verwacht ik dat een eventueel voorstel op dit terrein
meer duidelijkheid kan scheppen en tot een betere handhaafbaarheid leidt.
De Commissie concludeert in de evaluatie van Europese Arbeidsautoriteit (ELA) dat
gerichte wijzingen van het mandaat de ELA zouden kunnen versterken. Naar verwachting
zal het eerdergenoemde pakket over eerlijke arbeidsmobiliteit ook een voorstel voor
versterking van de ELA bevatten.
De Nederlandse prioriteiten voor de evaluatie van de ELA zijn in januari 2024 met
uw Kamer gedeeld10. Het kabinet blijft zich ervoor inzetten om die prioriteiten ook te laten landen
in het uiteindelijke Commissievoorstel. Conform de bestaande informatieafspraken zal
het kabinet na publicatie van het voorstel uw Kamer via een BNC-fiche informeren over
de Nederlandse onderhandelingsinzet. Daarbij wordt ook ingegaan op de bevoegdheid,
subsidiariteit en proportionaliteit van Commissievoorstellen. Daarbij teken ik aan
dat arbeidsmobiliteit bij uitstek een thema is dat grensoverschrijdende samenwerking
vraagt. Een intensieve en structurele samenwerking tussen arbeidsinspecties is van
groot belang om misstanden met een grensoverschrijdend karakter effectief te kunnen
aanpakken.
De leden van de NSC-fractie onderstrepen de noodzaak van het bevorderen van vaardigheden
en leven lang ontwikkelen in de geplande gedachtewisseling over concurrentievermogen
op het gebied van werkgelegenheid. In het licht van de uitdagingen op de arbeidsmarkt
moet de aandacht voor scholing en leven lang ontwikkelen fors worden vergroot. Deze
leden vragen de Minister daarom hoe de faciliterende rol voor de Europese Commissie
met betrekking tot het bevorderen van vaardigheden en leven lang ontwikkelen vorm
zou moeten worden gegeven. Welke concrete verantwoordelijkheden en taken beoogt de
Minister hierin voor de Commissie?
Het kabinet deelt de analyse van de Commissie en het Draghi-rapport dat een goed opgeleide
beroepsbevolking met de juiste vaardigheden essentieel is voor het concurrentievermogen
van de EU11. Lidstaten staan op dit gebied voor gedeelde uitdagingen. Tegelijkertijd zijn de
bevoegdheden van de EU beperkt op het gebied van scholing en Leven Lang Ontwikkelen
(LLO). De Commissie richt zich vooral op het faciliteren, ondersteunen en coördineren
van nationale inspanningen, met de nadruk op het bevorderen van gelijke kansen, mobiliteit
en de aansluiting op de arbeidsmarkt.
Het kabinet is over het algemeen positief over de ondersteuning door de Commissie
van initiatieven van lidstaten die leren en ontwikkelen voor iedereen mogelijk maakt12. Dit kan het nationale LLO-beleid ondersteunen, bijvoorbeeld door het uitwisselen
van kennis en goede praktijken in het kader van de Raadsaanbeveling Individuele Leerrekeningen,
de mogelijkheden van een Pilot voor Vaardighedengarantie, en herziening van staatssteunregels
op het gebied van opleidingen. Ook kan de Commissie faciliteren bij de ontwikkeling
van instrumenten voor de (h)erkenning van (beroeps-)vaardigheden. Deze instrumenten
kunnen individuen beter ondersteunen bij het benutten van kansen op de interne markt
en het vrij verkeer binnen de Unie en verdere ontwikkeling van hun loopbaan in de
EU. Tot slot is het kabinet positief over een faciliterende rol voor de Commissie
bij initiatieven die bijdragen aan het in kaart brengen van de huidige en toekomstige
vraag en aanbod naar banen en daaraan verbonden vaardigheden. Dit is van belang om
tot effectief (nationaal) beleid te komen.
Het kabinet is van mening dat dergelijke EU-initiatieven aanvullend en ondersteunend
moeten zijn aan nationaal onderwijs en arbeidsmarktbeleid.
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de «Single Market Strategy» en
het fiche van het kabinet over deze strategie.13 De leden vragen de Minister hoe hij de balans tussen lastenverlichting uit de «Single
Market Strategy» en de bescherming van arbeidsvoorwaarden voor zich ziet. Op welke
manier is de Minister voornemens dit scherp te monitoren in Europees verband?
Het kabinet steunt de aandacht van de Commissie voor het verlagen van administratieve
lasten en de nalevingskosten van regels. Daarbij hecht het kabinet eraan dat geen
afbreuk wordt gedaan aan andere beleidsdoelstellingen, waaronder de bescherming van
werkenden. Het kabinet zal dit als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van voorstellen
van de Commissie. Ook zal het kabinet dit uitgangspunt onder de aandacht brengen bij
de Europese Commissie en andere lidstaten, waaronder tijdens het beleidsdebat over
concurrentievermogen tijdens de Informele Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal beleid
op 7 en 8 juli.
De leden van de NSC-fractie hebben ten slotte kennisgenomen van de raadpleging over
aanvullende pensioenen die recent is uitgezet door de Europese Commissie14. Deze leden vragen de Minister welke risico’s en kansen hij ziet in deze EU-raadpleging
over aanvullende pensioenen.
Momenteel wordt gewerkt aan de beantwoording van deze consultatie. Ik zal de Kamer
dit najaar informeren over de beantwoording van de consulatie en eventuele andere
relevante ontwikkelingen op dit punt. Het resultaat van de consultatie en de eventuele
vervolgstappen van de Europese Commissie zal ik zorgvuldig volgen en beoordelen op
hun consistentie met het Nederlands pensioenstelsel. Mijn inzet is gericht op bevordering
van de ontwikkeling van nationale (bedrijfs-)pensioenstelsels in andere lidstaten
met behoud van nationale beleidsruimte. Nederland roept andere lidstaten op stappen
te zetten richting een robuuste, kapitaalgedekte pensioenopbouw. Dit kan bijdragen
aan duurzame oudedagsvoorzieningen binnen de EU en kan de weerbaarheid van de EU op
lange termijn vergroten.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de Mededeling inzake de spaar- en investeringsunie15 zal het kabinet de voorstellen voor de herziening van PEPP en IORP te zijner tijd
op hun merites beoordelen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier