Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Besluit kwaliteit leefomgeving en Besluit activiteiten leefomgeving in verband met actualisatie van de Beleidslijn grote rivieren (Kamerstuk 30462-9)
30 462 Beleidslijn grote rivieren
Nr. 10 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld op 1 juli 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 11 april
2025 inzake voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit
leefomgeving en het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie
van de Beleidslijn grote rivieren (Kamerstuk 30 462, nr. 9).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 mei 2025 aan de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 1 juli 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Meedendorp
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
blz.
Inleiding
2
PVV-fractie
2
NSC-fractie
2
D66-fractie
3
BBB-fractie
4
SGP-fractie
4
Inleiding
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorgelegde wijziging van
het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit activiteiten leefomgeving in verband
met de actualisatie van de Beleidslijn grote rivieren (hierna: het ontwerpbesluit)
en willen de Minister nog één vraag stellen.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
en hebben nog een aantal vragen ten aanzien van dit besluit.
De leden van de D66-fractie danken de Minister voor het ontwerpbesluit. Deze leden
ondersteunen het uitgangspunt dat water en bodem sturend moeten zijn bij ruimtelijke
keuzes, zoals vastgelegd in de zogeheten «water en bodem sturend»-brief (Kamerstuk
27 625, nr. 592). Tegelijk stellen zij vragen bij de uitvoering en robuustheid van dit ontwerpbesluit
en de ruimte die lokaal en regionaal bestuur daarin krijgen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit. Deze leden
hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgehangen Beleidslijn grote
rivieren. Zij waarderen de inzet om ervoor te zorgen dat er nu en in de toekomst voldoende
ruimte blijft in het rivierbed voor waterberging en -afvoer. Zij maken zich wel zorgen
over de gevolgen voor enkele specifieke gebieden en hebben enkele vragen in aanvulling
op eerdere schriftelijke vragen (Stoffer/Van der Plas, Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar
2024–2025, nr. 1339).
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie constateren dat in Nederland nauwelijks vergunningen aan
drinkwaterbedrijven worden afgegeven en dat dit een probleem is. Deze leden vragen
of dit ontwerpbesluit het voor drinkwaterbedrijven makkelijker maakt om extra drinkwater
te kunnen winnen in de toekomst en of de Minister verwacht dat dit zal leiden tot
extra drinkwaterwinningspunten.
NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie lezen dat het toepassingsbereik van het Besluit kwaliteit
leefomgeving (Bkl) niet precies hetzelfde is als dat van de Beleidslijn grote rivieren.
Deze leden vragen de Minister hoe hij verwacht dat duidelijk wordt wat de verschillen
zijn en verwarring voorkomen wordt.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het toevoegen van nieuwe woon- en logiesfuncties
in het rivierbed onwenselijk is. Deze leden vragen de Minister of dit ook handhaafbaar
is en zij vragen hem dit te onderbouwen. Daarnaast vragen deze leden hoe er omgegaan
wordt met woningen die te koop komen te staan in deze gebieden en of deze wel opnieuw
bewoond mogen worden.
De leden van de NSC-fractie lezen dat op grond van de Omgevingswet (artikel 2.20,
eerste lid en artikel 2.24, eerste lid) bij algemene maatregel van bestuur de oppervlaktewaterlichamen
of onderdelen daarvan kunnen worden aangewezen die behoren tot de Rijkswateren en
instructieregels worden vastgesteld over de uitoefening van taken of bevoegdheden
door bestuursorganen, en dat dat alleen kan als dat nodig is met het oog op een nationaal
belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het provinciebestuur
of gemeentebestuur kan worden behartigd. Deze leden vragen de Minister of hij voorbeelden
kan geven waarbij er sprake is van nationaal belang en dit gedoogd wordt.
De leden van de NSC-fractie lezen dat op grond van artikel 5.36 Bkl als hoofdregel
geldt dat de instructieregels in paragraaf 5.1.3.4 niet van toepassing zijn voor zover
activiteiten al rechtmatig op een locatie worden verricht of zijn toegestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van die instructieregels op grond van een omgevingsplan
of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Deze leden
vragen de Minister of hierop te handhaven valt en of hiervoor capaciteit is.
De leden van de NSC-fractie lezen dat gemeenten tot 1 januari 2032 hebben om het omgevingsplan
aan te passen aan de instructieregels. Deze leden vinden het van belang dat dubbel
werk voorkomen wordt en vragen de Minister of deze aanpassingen ook in lijn zijn met
de komende Nota Ruimte en zij vragen hem om dit te onderbouwen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de met dit ontwerpbesluit samenhangende wijziging
van de Omgevingsregeling (Or) voorziet dat een vergunningplicht gaat gelden voor het
permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende werken in het (voormalige) bergend
deel van het rivierbed waar deze plicht eerder niet gold. Deze leden vragen de Minister
wat de mogelijke positieve en negatieve gevolgen zijn van het instellen van deze plicht.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie zetten zich in voor een ruimtelijke ordening waarin klimaatadaptatie,
waterveiligheid en een gezonde leefomgeving centraal staan. De keuze om niet langer
nieuwe bebouwing toe te staan in het rivierbed is een terechte keuze met oog op de
water- en klimaatrisico’s. Toch hebben deze leden de volgende vragen. Wordt bij de
toetsing van uitzonderingen, zoals activiteiten van groot openbaar belang (artikel 5.46,
lid 1, onderdeel n), ook nadrukkelijk het voorzorgsbeginsel gehanteerd? Hoe wordt
de afweging tussen korte- en langetermijnbelangen vormgegeven? Is daar bijvoorbeeld
een beoordelingskader voor?
De leden van de D66-fractie zien dat verduurzaming van bestaande activiteiten en duurzame
energieopwekking (zoals aquathermie en zon/wind) onder voorwaarden in het rivierbed
toegestaan blijven. Deze leden vragen de Minister hoe wordt voorkomen dat deze voorzieningen
alsnog toekomstige verruiming van het rivierbed belemmeren? Wordt ook rekening gehouden
met cumulatieve effecten van meerdere kleine projecten in één riviertraject?
BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie ondersteunen het principe dat er vrije doorgang moet zijn
voor de afvoer van water in rivierbeddingen. Het is logisch dat deze vrije doorgang
niet belemmerd wordt door allerlei bouwwerken. Maar toch hebben deze leden wat vragen
over de wijziging van de genoemde besluiten.
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat de wijziging niet mag leiden tot sterfhuisconstructies
voor bestaande en al gevestigde bedrijven in het beperkingengebied. Deze zorg leeft
op basis van de voorliggende stukken wel bij deze leden. Weliswaar is er aandacht
voor de bestaande bedrijvigheid, maar als bestaande bedrijven geen nieuwe bebouwing
kunnen plaatsen die noodzakelijk is voor de modernisering en het voorbestaan van het
bedrijf, ontstaat er feitelijk een sterfhuisconstructie. Kan de Minister daar eens
op reflecteren? Ziet de Minister mogelijkheden om dit te voorkomen? Deze leden zijn
van mening dat er in voorliggende gevallen beter gekozen kan worden voor actieve verplaatsing
van een bedrijf met hulp van de overheid, dan voor een sterfhuisconstructie. Hoe staat
de Minister tegenover deze suggestie?
De leden van de BBB-fractie hebben bedenkingen bij de voorwaarde (zoals vermeld in
artikel 5.46, lid o) dat activiteiten redelijkerwijs niet buiten het rivierbed verricht
kunnen worden. In theorie kunnen activiteiten immers bijna altijd buiten het rivierbed
verricht worden. Staat hier dan feitelijk dat er niets meer vergund gaat worden? In
welke gevallen gaat er dan nog wel een nieuwe activiteit op een bestaand bedrijf vergund
worden? En hoe bedreigt dit het voortbestaan van de bestaande bedrijven (al dan niet
agrarisch) in dit beperkingengebied? Heeft de Minister hier een impactanalyse op gemaakt?
Verder vragen de leden van de BBB-fractie wat de positie is van bijvoorbeeld een tweede
bedrijfswoning in relatie tot de voorgelegde wijziging.
Ten slotte zijn de leden van de BBB-fractie benieuwd naar de afstemming met diverse
bestuurstafels als het gaat om de verdeling van de hoeveelheid water die door de diverse
rivieren stroomt. Hoe is bijvoorbeeld de afstemming met het bestuurlijk platform Zoetwater,
het bestuurlijk platform Rijn en het bestuurlijk platform IJsselmeer? Is er overeenstemming
over de wijze waarop het water geleid wordt vanaf Lobith? Is er sprake van een evenredige
verdeling? Dit is immers van wezenlijk belang bij het vaststellen van de beperkingen
in het riviergebied.
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de Beleidslijn
voor specifieke gebieden. In een gebied als Kampereiland wordt gewoond en gewerkt
in een overloopgebied dat beschermd wordt door een regionale kering die eens in de
vijfhonderd jaar mag overstromen. Voor grote delen van het gebied gaat hetzelfde strikte
regime gelden als in het stroomvoerende deel van het rivierbed, terwijl het vanuit
het oogpunt van waterveiligheid heel verschillende zones zijn. Deze leden erkennen
dat er ontwikkelmogelijkheden blijven voor grondgebonden agrarische bedrijven en dat
er ruimte is voor eenmalige uitbreiding van bestaande bebouwing met 10%. Erkent de
Minister dat het regime desalniettemin wel beperkingen met zich meebrengt in een gebied
waar volop gewoond en gewerkt wordt en dat deze beperkingen zo kunnen knellen? Deze
leden begrijpen dat dit jaar nader onderzoek plaatsvindt naar de begrenzing van een
aantal specifieke gebieden, waaronder Kampereiland, de Afgedamde Maas en Hollandse
IJssel. Zij hebben hier enkele vragen over. Wat is de insteek van dit onderzoek? Welk
tijdpad heeft de Minister voor ogen? Is het denkbaar dat deze door regionale keringen
beschermde overloopgebieden uitgezonderd worden van het strikte regime? Kan de regeling
hier snel en eenvoudig op aangepast worden? Waarom kiest de Minister er niet voor
om deze specifieke gebieden, zolang het onderzoek loopt, uit te zonderen van het strikte
regime en ze, zo nodig, op een later moment alsnog onder het strikte beschermingsregime
te brengen?
II Reactie van de bewindspersoon
PVV
Vraag 1
De leden van de PVV-fractie constateren dat in Nederland nauwelijks vergunningen aan
drinkwaterbedrijven worden afgegeven en dat dit een probleem is. Deze leden vragen
of dit ontwerpbesluit het voor drinkwaterbedrijven makkelijker maakt om extra drinkwater
te kunnen winnen in de toekomst en of de Minister verwacht dat dit zal leiden tot
extra drinkwaterwinningspunten.
Antwoord
Het ontwerpbesluit regelt dat gemeenten in een omgevingsplan en in een omgevingsvergunning
voorzieningen voor drinkwaterwinning kunnen toestaan. De verwachting is dan ook dat
dit ontwerpbesluit het makkelijker maakt om extra drinkwaterwinningspunten te realiseren
en daarmee om extra drinkwater te winnen.
NSC
Vraag 2
De leden van de NSC-fractie lezen dat het toepassingsbereik van het Besluit kwaliteit
leefomgeving (Bkl) niet precies hetzelfde is als dat van de Beleidslijn grote rivieren.
Deze leden vragen de Minister hoe hij verwacht dat duidelijk wordt wat de verschillen
zijn en verwarring voorkomen wordt.
Antwoord
Terecht wordt opgemerkt dat het toepassingsbereik van het Besluit kwaliteit leefomgeving
(Bkl) niet precies hetzelfde is als dat van de Beleidsregels grote rivieren (Bgr 2025).
Met dit ontwerpbesluit is ervoor gekozen om het Bkl zoveel mogelijk inhoudelijk in
overeenstemming te brengen met de Bgr 2025. In de Bgr 2025 staat voor welke activiteiten
in (het beperkingengebied in) het rivierbed de Minister van IenW een vergunning kan
verlenen. Daarnaast kunnen gemeenten via omgevingsplannen en vergunningverlening ook
sturen op welke activiteiten in dit gebied zijn toegestaan. Het is van dat belang
dat deze twee sporen – het waterspoor en het ruimtelijk spoor – op elkaar zijn afgestemd.
Op die manier wordt voorkomen dat een activiteit bijvoorbeeld geen vergunning van
de Minister krijgt maar wél een vergunning van de gemeente. Met dit ontwerpbesluit
wordt geregeld dat gemeenten alleen activiteiten in het rivierbed kunnen toestaan
waarvoor de Minister een vergunning kan verlenen of waarvoor geen vergunning van de
Minister nodig is.
Toch blijft er een klein verschil bestaan in toepassingsbereik. Dat heeft ermee te
maken dat de Bgr 2025 en het Bkl verschillende soorten regelgeving zijn. Zo is de
Bgr 2025 niet van toepassing op activiteiten waarvoor geen vergunning van de Minister
van IenW nodig is en ook niet op activiteiten in het kader van rivierbeheer of rivierverruiming.
In het Bkl moeten dergelijke gevallen wel expliciet worden geregeld om ze in het ruimtelijk
spoor van gemeenten toe te staan.
Hoewel er dus een klein juridisch verschil bestaat in het toepassingsbereik, zorgt
het ontwerpbesluit ervoor dat de inhoudelijke uitgangspunten van deze twee sporen
zo goed mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Dat geeft duidelijkheid aan initiatiefnemers
en voorkomt tegenstrijdige besluitvorming.
Vraag 3
De leden van de NSC-fractie lezen dat het toevoegen van nieuwe woon- en logiesfuncties
in het rivierbed onwenselijk is. Deze leden vragen de Minister of dit ook handhaafbaar
is en zij vragen hem dit te onderbouwen.
Antwoord
Het Bkl bevat nu al regels over welke activiteiten er wel en niet in het rivierbed
mogen plaatsvinden. Er zijn bij het ministerie geen signalen ontvangen dat de handhaving
van deze regels tot nu toe tot problemen heeft geleid. Er is dan ook geen reden om
aan te nemen dat de nieuwe regels niet handhaafbaar zullen zijn.
Vraag 4
Daarnaast vragen deze leden hoe er omgegaan wordt met woningen die te koop komen te
staan in deze gebieden en of deze wel opnieuw bewoond mogen worden.
Antwoord
Als een bouwwerk in het omgevingsplan al een woonfunctie heeft, mag daar gewoond blijven
worden. Dit verandert niet als de woning verkocht wordt; het bouwwerk blijft een woonfunctie
houden en dus mag die woning (opnieuw) bewoond worden.
Vraag 5
De leden van de NSC-fractie lezen dat op grond van de Omgevingswet (artikel 2.20,
eerste lid en artikel 2.24, eerste lid) bij algemene maatregel van bestuur de oppervlaktewaterlichamen
of onderdelen daarvan kunnen worden aangewezen die behoren tot de Rijkswateren en
instructieregels worden vastgesteld over de uitoefening van taken of bevoegdheden
door bestuursorganen, en dat dat alleen kan als dat nodig is met het oog op een nationaal
belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het provinciebestuur
of gemeentebestuur kan worden behartigd. Deze leden vragen de Minister of hij voorbeelden
kan geven waarbij er sprake is van nationaal belang en dit gedoogd wordt.
Antwoord
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst
en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI staat dat het waarborgen
van een veilige fysieke leefomgeving, waterveiligheid en klimaatbestendigheid «nationale
belangen» zijn. Het ontwerpbesluit voorziet in instructieregels met het oog op het
verzekeren van de veiligheid tegen overstromingen vanuit de grote rivieren. Het ontwerpbesluit
strekt dus ter bescherming van nationale belangen.
In het Bkl zijn meer instructieregels opgenomen. Al deze instructieregels dienen om
nationale belangen te borgen, bijvoorbeeld de veiligheid rond opslag van gevaarlijke
stoffen (§ 5.1.2.2 Bkl), het beschermen van de kwaliteit van de buitenlucht (§ 5.1.4.1
Bkl) en het behoud van werelderfgoed (§ 5.1.5.5 Bkl).
Vraag 6
De leden van de NSC-fractie lezen dat op grond van artikel 5.36 Bkl als hoofdregel
geldt dat de instructieregels in paragraaf 5.1.3.4 niet van toepassing zijn voor zover
activiteiten al rechtmatig op een locatie worden verricht of zijn toegestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van die instructieregels op grond van een omgevingsplan
of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Deze leden
vragen de Minister of hierop te handhaven valt en of hiervoor capaciteit is.
Antwoord
De hoofdregel is dat instructieregels niet gelden voor bestaand legaal gebruik en
voor activiteiten die zijn toegestaan maar niet verricht worden. Handhaving is in
die gevallen dus niet aan de orde.
In het ontwerpbesluit is afgeweken van de hoofdregel wat betreft activiteiten die
zijn toegestaan maar niet verricht worden in het rivierbed. Gemeenten hebben tot 1 januari
2032 de tijd om hun omgevingsplannen hierop aan te passen. De keuze voor de datum
van 1 januari 2032 sluit aan bij het moment waarop gemeenten op grond van de Omgevingswet
hun tijdelijke omgevingsplannen moeten hebben omgezet in definitieve omgevingsplannen
(Stb. 2023, 267). Aldus hebben gemeenten daarvoor voldoende tijd.
Vraag 7
De leden van de NSC-fractie lezen dat gemeenten tot 1 januari 2032 hebben om het omgevingsplan
aan te passen aan de instructieregels. Deze leden vinden het van belang dat dubbel
werk voorkomen wordt en vragen de Minister of deze aanpassingen ook in lijn zijn met
de komende Nota Ruimte en zij vragen hem om dit te onderbouwen.
Antwoord
Ja, het ontwerpbesluit is in lijn met de Nota Ruimte. Om Nederland ook in de toekomst
veilig te houden, vormt het nationale waterveiligheidsbeleid een belangrijk uitgangspunt
voor de nieuwe Nota Ruimte. Dit beleid is verankerd in onder meer het Deltaprogramma,
het Nationaal Waterprogramma en de Beleidslijn Grote Rivieren. Het richt zich op het
voorkomen van slachtoffers, het beperken van maatschappelijke schade en het beschermen
van vitale en kwetsbare functies bij overstromingen. Het vrijwaren van voldoende fysieke
ruimte voor de afvoer van rivierwater is daarbij essentieel. In het voorontwerp van
de Nota Ruimte wordt het belang van ruimte voor de rivier expliciet benoemd als een
voorwaarde voor een toekomstbestendige ruimtelijke inrichting. Dit sluit volledig
aan bij het ontwerpbesluit.
Vraag 8
De leden van de NSC-fractie lezen dat de met dit ontwerpbesluit samenhangende wijziging
van de Omgevingsregeling (Or) voorziet dat een vergunningplicht gaat gelden voor het
permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende werken in het (voormalige) bergend
deel van het rivierbed waar deze plicht eerder niet gold. Deze leden vragen de Minister
wat de mogelijke positieve en negatieve gevolgen zijn van het instellen van deze plicht.
Antwoord
Het voordeel van het instellen van een vergunningplicht voor het permanent afmeren
van woonschepen en andere drijvende objecten in het (voormalige) bergend deel van
het rivierbed is dat de waterbeheerder aan de voorkant meer regie krijgt over activiteiten
in dit gebied. Dat is belangrijk, omdat deze objecten – samen met bijbehorende voorzieningen
zoals kabels, leidingen, toegangswegen en erven – permanent ruimte innemen in een
gebied dat cruciaal is voor waterafvoer en waterberging. Ze kunnen toekomstige aanpassingen
aan het riviersysteem bemoeilijken en vergroten de risico’s bij hoogwater. Ook zijn
ze vaak lastig verplaatsbaar.
Een nadeel voor burgers en bedrijven is dat zij voortaan een vergunning nodig hebben
voor nieuwe drijvende objecten in dit deel van het rivierbed. Om onnodige regeldruk
te voorkomen, is echter geregeld dat de vergunningplicht niet geldt voor bestaande
objecten. Zo worden bestaande rechten gerespecteerd en wordt de impact voor bestaande
gebruikers beperkt.
D66
Vraag 9
De leden van de D66-fractie zetten zich in voor een ruimtelijke ordening waarin klimaatadaptatie,
waterveiligheid en een gezonde leefomgeving centraal staan. De keuze om niet langer
nieuwe bebouwing toe te staan in het rivierbed is een terechte keuze met oog op de
water- en klimaatrisico’s. Toch hebben deze leden de volgende vragen. Wordt bij de
toetsing van uitzonderingen, zoals activiteiten van groot openbaar belang (artikel 5.46,
lid 1, onderdeel n), ook nadrukkelijk het voorzorgsbeginsel gehanteerd?
Antwoord
Ja, dat is het geval.
Vraag 10
Hoe wordt de afweging tussen korte- en langetermijnbelangen vormgegeven? Is daar bijvoorbeeld
een beoordelingskader voor?
Antwoord
De afweging tussen korte- en langetermijnbelangen wordt op meerdere niveaus gemaakt.
Allereerst wordt gewezen op rijksbeleid als de Beleidslijn grote rivieren (Beleidslijn).
Doel van de Beleidslijn is dat er nu en in de toekomst voldoende ruimte in het rivierbed
blijft voor waterberging en waterafvoer en voorkomen dat nieuwe activiteiten of objecten
in het rivierbed toekomstige verruiming van de rivier duurder of onmogelijk maken.
Daarnaast moeten gemeenten in hun omgevingsplan zorgen voor een goede balans tussen
verschillende belangen en toetsen aan het wettelijke criterium «evenwichtige toedeling
van functies aan locaties». In het Bkl staan instructieregels voor omgevingsplannen.
Zo is gewaarborgd dat ook het belang van waterveiligheid nu en in de toekomst goed
wordt meegewogen.
Verder is voor bepaalde activiteiten in (het beperkingengebied in) het rivierbed een
vergunning van de Minister van IenW nodig. Die vergunning mag alleen verleend worden
als de activiteit verenigbaar is met korte- en langetermijnbelangen als de bescherming
tegen overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. In de Bgr 2025 is aangegeven
voor welke activiteiten en onder welke voorwaarden de Minister van IenW die vergunning
kan verlenen en hiermee wordt dus ook nader vormgegeven aan die afweging tussen korte-
en langetermijnbelangen.
Vraag 11
De leden van de D66-fractie zien dat verduurzaming van bestaande activiteiten en duurzame
energieopwekking (zoals aquathermie en zon/wind) onder voorwaarden in het rivierbed
toegestaan blijven. Deze leden vragen de Minister hoe wordt voorkomen dat deze voorzieningen
alsnog toekomstige verruiming van het rivierbed belemmeren.
Antwoord
Voor de verduurzaming van bestaande activiteiten en de opwekking van duurzame energie
in het rivierbed is een vergunning van de Minister nodig. Bij de beoordeling van een
vergunningaanvraag wordt de Bgr 2025 toegepast.
Zo wordt bijvoorbeeld alleen toestemming gegeven als de activiteit geen belemmering
vormt voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (artikel 6 lid 1 Bgr
2025). Voor voorzieningen voor zonne- of windenergie geldt bovendien dat de vergunning
uitsluitend voor een bepaalde tijd verleend wordt (artikel 6 lid 3 Bgr 2025), zodat
de ruimte in het rivierbed niet permanent wordt ingenomen. Waar het gaat om de verduurzaming
van de bestaande activiteiten en de aanleg van voorzieningen voor aquathermie kan
van geval tot geval de duur van de vergunning bepaald worden.
Via de vergunningverlening wordt dus voorkomen dat deze voorzieningen toekomstige
verruiming van het rivierbed belemmeren.
Vraag 12
Wordt ook rekening gehouden met cumulatieve effecten van meerdere kleine projecten
in één riviertraject?
Antwoord
Als in het waterspoor voor een project in het rivierbed een vergunning nodig is, kan
bij de vergunningverlening rekening worden gehouden met wat er in dit riviertraject
al aanwezig is, wat er al aan activiteiten verricht wordt en/of vergund is. Daarnaast
beoordeelt de Minister van IenW vanuit de rol als systeemverantwoordelijke voor de
rivieren periodiek het rivierbed, waarbij ook veranderingen in de waterstanden door
onder andere cumulatie van effecten worden beoordeeld. Het resultaat van deze beoordeling
wordt met de Kamer gedeeld.1
Verder geldt voor alle activiteiten in het rivierbed, of daar nu een vergunning in
het waterspoor voor nodig is of niet, dat er voldaan moet worden aan de specifieke
zorgplicht uit artikel 6.6 van het Besluit activiteit leefomgeving. Deze zorgplicht
houdt onder andere in dat degene die de activiteit verricht een waterstandsverhoging
of afname van het bergend vermogen van de rivier als gevolg van die activiteit moet
voorkomen dan wel zoveel mogelijk moet beperken en de dan nog resterende onvermijdbare
waterstandsverhoging moet compenseren. Als in het waterspoor een vergunning nodig
is voor die activiteit, wordt voorafgaand hieraan getoetst op grond van de Bgr 2025.
Zo wordt geborgd dat activiteiten die in het rivierbed zijn toegestaan zo min mogelijk
nadelige effecten hebben.
Verder is het ook in het ruimtelijk spoor – waarop dit ontwerpbesluit betrekking heeft
– mogelijk rekening te houden met cumulatie. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk
voor de ruimtelijke inrichting van het eigen grondgebied. Het is aan gemeenten om
ervoor te zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling
van functies aan locaties. Hierbij dienen gemeenten ook rekening te houden met de
gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij moeten de gemeenten op basis van
het Bkl de waterbeheerder betrekken (weging waterbelang, voorheen watertoets).
BBB
Vraag 13
De leden van de BBB-fractie ondersteunen het principe dat er vrije doorgang moet zijn
voor de afvoer van water in rivierbeddingen. Het is logisch dat deze vrije doorgang
niet belemmerd wordt door allerlei bouwwerken. Maar toch hebben deze leden wat vragen
over de wijziging van de genoemde besluiten De leden van de BBB-fractie zijn van mening
dat de wijziging niet mag leiden tot sterfhuisconstructies voor bestaande en al gevestigde
bedrijven in het beperkingengebied. Deze zorg leeft op basis van de voorliggende stukken
wel bij deze leden. Weliswaar is er aandacht voor de bestaande bedrijvigheid, maar
als bestaande bedrijven geen nieuwe bebouwing kunnen plaatsen die noodzakelijk is
voor de modernisering en het voorbestaan van het bedrijf, ontstaat er feitelijk een
sterfhuisconstructie. Kan de Minister daar eens op reflecteren? Ziet de Minister mogelijkheden
om dit te voorkomen? Deze leden zijn van mening dat er in voorliggende gevallen beter
gekozen kan worden voor actieve verplaatsing van een bedrijf met hulp van de overheid,
dan voor een sterfhuisconstructie. Hoe staat de Minister tegenover deze suggestie?
Antwoord
Het beeld dat het ontwerpbesluit zou leiden tot een sterfhuisconstructie voor bestaande
bedrijven in het beperkingengebied wordt niet gedeeld. In het beperkingengebied blijft
een «ja, mits»-benadering gelden voor uitbreiding van riviergebonden activiteiten,
zoals op- en overslag, delfstofwinning, scheepswerven en waterrecreatie. Ook zijn
activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang mogelijk. Hieronder valt de eenmalige
uitbreiding van bestaande bouwwerken met 10% en het slopen en vervangen van bestaande
bouwwerken. Dit geldt voor alle bestaande niet-riviergebonden activiteiten, waaronder
voor agrarische bedrijven.
Daarnaast blijft uitbreiding van bepaalde niet-riviergebonden activiteiten in het
beperkingengebied mogelijk. Een concreet voorbeeld daarvan is de uitbreiding van bestaande
grondgebonden agrarische bedrijven. Deze bedrijven zijn vaak nauw verbonden met het
rivierbed, in het bijzonder wanneer er ook beheer van buitendijkse gronden wordt uitgevoerd.
Uitbreiding van die activiteiten in het rivierbed is mogelijk als dit van bedrijfseconomisch
belang is voor die bestaande bedrijven en de activiteiten redelijkerwijs niet buiten
het rivierbed kunnen worden verricht. Hetzelfde geldt voor de aanleg van een noodzakelijke
voorziening voor het agrarisch, landschappelijk of daarmee vergelijkbaar beheer van
het rivierbed. Daarmee wordt deze agrariërs duidelijkheid en ruimte geboden voor een
duurzame voortzetting van hun bedrijfsvoering.
Gelet op bovenstaande mogelijkheden, is van een sterfhuisconstructie dan ook geen
sprake en is er geen noodzaak om verdere maatregelen te verkennen om dat te voorkomen.
Vraag 14
De leden van de BBB-fractie hebben bedenkingen bij de voorwaarde (zoals vermeld in
artikel 5.46, lid o) dat activiteiten redelijkerwijs niet buiten het rivierbed verricht
kunnen worden. In theorie kunnen activiteiten immers bijna altijd buiten het rivierbed
verricht worden. Staat hier dan feitelijk dat er niets meer vergund gaat worden? In
welke gevallen gaat er dan nog wel een nieuwe activiteit op een bestaand bedrijf vergund
worden? En hoe bedreigt dit het voortbestaan van de bestaande bedrijven (al dan niet
agrarisch) in dit beperkingengebied? Heeft de Minister hier een impactanalyse op gemaakt?
Antwoord
Zoals in het antwoord op de vorige vraag uiteengezet is, zijn activiteiten toegestaan
met een bedrijfseconomisch belang voor een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf
als die activiteiten redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kunnen worden verricht.
Van belang is het begrip «redelijkerwijs». In theorie kunnen activiteiten inderdaad
vrijwel altijd binnendijks verricht worden, maar dat is niet altijd redelijk. Bijvoorbeeld
als het de uitbreiding van een bedrijf betreft dat alleen over buitendijks gelegen
gronden beschikt of een bedrijf dat buitendijkse gronden gebruikt voor de weidegang
van vee en daarvoor een grotere of nieuwe stal nodig heeft.
Vraag 15
Verder vragen de leden van de BBB-fractie wat de positie is van bijvoorbeeld een tweede
bedrijfswoning in relatie tot de voorgelegde wijziging.
Antwoord
Binnen het beperkingengebied in het rivierbed zijn nieuwe bedrijfswoningen niet toegestaan.
Dit is bedoeld om permanente bebouwing in het rivierbed te beperken en zo de ruimte
te behouden voor waterafvoer, waterberging en toekomstige aanpassingen aan het riviersysteem.
Deze regels zijn niet nieuw, maar waren al van toepassing op een groot deel van het
rivierbed. Bestaande tweede bedrijfswoningen blijven toegestaan en behouden hun gebruiksrecht.
Het gaat hier dus uitsluitend om een beperking voor nieuwe situaties.
Vraag 16
Ten slotte zijn de leden van de BBB-fractie benieuwd naar de afstemming met diverse
bestuurstafels als het gaat om de verdeling van de hoeveelheid water die door de diverse
rivieren stroomt. Hoe is bijvoorbeeld de afstemming met het bestuurlijk platform Zoetwater,
het bestuurlijk platform Rijn en het bestuurlijk platform IJsselmeer? Is er overeenstemming
over de wijze waarop het water geleid wordt vanaf Lobith? Is er sprake van een evenredige
verdeling? Dit is immers van wezenlijk belang bij het vaststellen van de beperkingen
in het riviergebied.
Antwoord
De strategische heroverweging van de afvoerverdeling van de Rijn – tussen Waal, IJssel
en Nederrijn-Lek – worden door het Ministerie van IenW besproken samen met andere
overheden in bestuurlijke gremia zoals het Bestuurlijk Platform Rijn, het Bestuurlijk
Platform IJsselmeergebied en het Bestuurlijk Platform Zoetwater. Deze heroverweging
maakt deel uit van de langetermijnopgaven binnen het programma Ruimte voor de Rivier
2.0, de opvolger van Integraal Riviermanagement (IRM).
SGP
Vraag 17
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de Beleidslijn
voor specifieke gebieden. In een gebied als Kampereiland wordt gewoond en gewerkt
in een overloopgebied dat beschermd wordt door een regionale kering die eens in de
vijfhonderd jaar mag overstromen. Voor grote delen van het gebied gaat hetzelfde strikte
regime gelden als in het stroomvoerende deel van het rivierbed, terwijl het vanuit
het oogpunt van waterveiligheid heel verschillende zones zijn. Deze leden erkennen
dat er ontwikkelmogelijkheden blijven voor grondgebonden agrarische bedrijven en dat
er ruimte is voor eenmalige uitbreiding van bestaande bebouwing met 10%. Erkent de
Minister dat het regime desalniettemin wel beperkingen met zich meebrengt in een gebied
waar volop gewoond en gewerkt wordt en dat deze beperkingen zo kunnen knellen?
Antwoord
Per 1 februari 2025 is de Bgr 2025 in werking getreden. Daarmee wil het Rijk het rivierbed
beter beschermen tegen ontwikkelingen die de ruimte voor waterafvoer en waterberging
kunnen beperken. Met dit ontwerpbesluit is ervoor gekozen om het Bkl zoveel mogelijk
inhoudelijk in overeenstemming te brengen met de Bgr 2025, zodat water- en ruimtelijk
beleid goed op elkaar zijn afgestemd.
Erkend wordt dat dit regime, zeker in gebieden waar wordt gewoond en gewerkt, beperkingen
met zich mee kan brengen voor nieuwe niet-riviergebonden ontwikkelingen. Deze beperkingen
zijn ook in deze gebieden noodzakelijk om de waterveiligheid op de lange termijn te
waarborgen. Tegelijkertijd is er nog voldoende mogelijk in deze gebied, zie ook het
antwoord op vraag 13. Voor Kampereiland geldt dat daar voor bestaande woningen en
bedrijven niets verandert; deze vallen buiten het beperkingengebied.
Ten slotte geldt in het algemeen dat er in het ontwerpbesluit overgangsregels zijn
opgenomen voor vergevorderde projecten, gevallen waarin bestuurlijke afspraken met
het Rijk zijn gemaakt en gebieden waar primaire waterkeringen binnen afzienbare tijd
zullen worden verlegd. Die overgangsregels zorgen ervoor dat deze projecten of activiteiten
in die gebieden kunnen doorgaan onder de oude regels of op basis van maatwerkafspraken.
Vraag 18
Deze leden begrijpen dat dit jaar nader onderzoek plaatsvindt naar de begrenzing van
een aantal specifieke gebieden, waaronder Kampereiland, de Afgedamde Maas en Hollandse
IJssel. Zij hebben hier enkele vragen over. Wat is de insteek van dit onderzoek? Welk
tijdpad heeft de Minister voor ogen? Is het denkbaar dat deze door regionale keringen
beschermde overloopgebieden uitgezonderd worden van het strikte regime? Kan de regeling
hier snel en eenvoudig op aangepast worden? Waarom kiest de Minister er niet voor
om deze specifieke gebieden, zolang het onderzoek loopt, uit te zonderen van het strikte
regime en ze, zo nodig, op een later moment alsnog onder het strikte beschermingsregime
te brengen?
Antwoord
Het onderzoek dat dit jaar wordt gestart, richt zich op de begrenzing van specifieke
gebieden binnen het rivierbed, waaronder Kampereiland, de Afgedamde Maas en de Hollandse
IJssel. Doel is om samen met regionale overheden te beoordelen of de huidige afbakening
passend is. De afronding van het onderzoek wordt eind 2025/begin 2026 voorzien.
Het is niet wenselijk om deze gebieden vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek
uit te zonderen van het strikte beschermingsregime. Het strikte regime wordt uit voorzorg
overal toegepast, om ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen en toekomstige
keuzes niet te beperken, terwijl er tegelijkertijd ruimte blijft voor zorgvuldig afgewogen
activiteiten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M. Meedendorp, adjunct-griffier