Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 735 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2026)
Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 2 juli 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor onderdeel A worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
aA
In artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, vervalt «die de leeftijd van 25
jaar nog niet hebben bereikt».
bA
Artikel 18a, derde lid, vierde zin, vervalt.
cA
Aan artikel 18c wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Een wezenpensioen eindigt niet later dan op de laatste dag van de kalendermaand
waarin de wees de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt.
2. Onderdeel B komt te luiden:
B
Aan artikel 18g, tweede lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
d. de situatie waarin de werknemer in een dienstbetrekking in deeltijd werkt, anders
dan bedoeld in onderdeel e;
e. de situatie waarin de werknemer aan het eind van zijn loopbaan zijn arbeidsduur
vermindert.
B
In artikel XI, onderdeel D, wordt aan het voorgestelde artikel 34a een lid toegevoegd,
luidende:
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing
van het eerste lid.
C
In artikel XII, onderdeel A, wordt na het eerste subonderdeel een subonderdeel ingevoegd,
luidende:
1a. Onderdeel D vervalt.
D
In artikel XV wordt «onder 1» vervangen door «onder 2°».
E
Na artikel XVI worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel XVIA
In de Pensioenwet wordt in artikel 16, eerste lid, onderdeel d, «het wezenpensioen
wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt» vervangen door «het kind aanspraak maakt
op wezenpensioen tot het kind 25 jaar wordt en dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd
tot en met de kalendermaand waarin het kind 25 jaar wordt».
Artikel XVIB
In de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt in artikel 32, eerste lid, onderdeel d,
«het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt» vervangen door «het
kind aanspraak maakt op wezenpensioen tot het kind 25 jaar wordt en dat het wezenpensioen
wordt uitgekeerd tot en met de kalendermaand waarin het kind 25 jaar wordt».
F
In artikel XVII wordt «onderdeel d» vervangen door «onderdelen d en e».
G
In artikel XVIII, eerste lid, onderdeel b, wordt «onderdeel A» vervangen door «onderdelen aA,
cA en A».
TOELICHTING
Met deze nota van wijziging wordt een aantal vooral technische wijzigingen met betrekking
tot pensioenen aangebracht die hierna worden toegelicht. Ook wordt een omissie hersteld
met betrekking tot een voorgestelde aanpassing van de Invorderingswet 1990 (IW 1990).
Abusievelijk is bij deze voorgestelde wijziging van de IW 1990 ter zake de zogenoemde
vereenvoudigde aansprakelijkstelling niet voorzien in een delegatiebepaling. Dit wordt
met deze nota van wijziging hersteld. Met deze nota van wijziging worden tevens twee
zuiver technische wijzigingen doorgevoerd. Een inmiddels overbodige wijzigingsbepaling
in Overige fiscale maatregelen 2018 (OFM 2018) wordt geschrapt. Ook wordt een foutieve
verwijzing in OFM 2018 hersteld waarmee wordt geborgd dat, zoals beoogd, de tariefkorting
voor emissievrije personenauto’s in de provinciale opcenten met ingang van 1 januari
2030 komt te vervallen. Deze nota van wijziging is beoordeeld op uitvoeringsgevolgen.
Tenzij hierna anders is vermeld, zijn de dienaangaande eerder vastgestelde uitvoeringstoetsen1 onverkort van kracht.
Eindleeftijd wezenpensioen
Met de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is met ingang van 1 juli 2023 in de Pensioenwet
(Pw) en in de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) geregeld dat een wezenpensioen
wordt uitgekeerd tot het kind de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt. Daarbij is met
ingang van 1 juli 2023 in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) geregeld dat
een wezenpensioen uitsluitend kan worden uitgekeerd aan een kind dat nog niet de leeftijd
van 25 jaar heeft bereikt. De uitkering van het wezenpensioen tot uiterlijk de dag
waarop het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt blijkt voor pensioenuitvoerders echter
moeilijk uitvoerbaar te zijn. Pensioenuitvoerders hebben aangegeven voor de kalendermaand
dat het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt niet eenvoudig een pro-rata-uitkering
te kunnen doen zonder verzwaring van de uitvoeringskosten. Onder het oude pensioenstelsel
was een pro-rata-uitkering niet gebruikelijk. De administratiesystemen zijn daarom
zo ingericht dat ook voor de hoogte van de uitkering in de kalendermaand waarin het
kind de leeftijd van 25 jaar bereikt altijd de gehele kalendermaand wordt meegenomen.
Het kabinet stelt daarom voor dat de aanspraak op wezenpensioen dekking biedt tot
het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt maar dat het wezenpensioen over de betreffende
kalendermaand wordt uitgekeerd op basis van de gehele kalendermaand. Voor kinderen
is de maatregel uiteraard ook gunstig: het bedrag van de uitkering wordt in de laatste
kalendermaand niet meer verlaagd.
In lijn met de bovengenoemde wijzigingen van de Pw en de Wvb wordt ook voorgesteld
in de Wet LB 1964 de fiscale begrenzing zodanig aan te passen dat een wezenpensioen
kan worden uitgekeerd uiterlijk tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd
van 25 jaar heeft bereikt.
Gelet op de lopende aanpassingen van pensioenregelingen aan de Wtp is het voor de
uitvoeringspraktijk gewenst dat deze maatregel op korte termijn wordt doorgevoerd.
Gelet daarop en aangezien het technische maatregelen betreft wordt voorgesteld deze
toe te voegen aan het wetsvoorstel. Voorgesteld wordt aan de fiscale bepaling in de
Wet LB 1964 terugwerkende kracht te geven tot en met 1 juli 2023. Daarmee wordt de
fiscale begrenzing met terugwerkende kracht verruimd zodat voor wezenpensioenen van
kinderen die reeds voor 1 januari 2026, de beoogde inwerkingtredingsdatum van de wet,
de leeftijd van 25 jaar hebben bereikt hiervan ook gebruik kunnen maken. Aan de maatregelen
in de Pw en Wvb wordt geen terugwerkende kracht gegeven. Dat zou namelijk leiden tot
een verplichte aanpassing met terugwerkende kracht van de pensioenreglementen en uitkeringen
van wezenpensioen. De toelichting op de wijzigingen van de Pw en Wvb wordt gegeven
mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
De voorgestelde maatregel is vooral technisch van aard zoals in de toelichting is
aangegeven. Er is niet voorzien in een evaluatie gelet op de technische aard van deze
maatregel.
Budgettair
De voorgestelde maatregel heeft geen of verwaarloosbare budgettaire gevolgen. Het
gaat om een vooral technische maatregel.
Doenvermogen
De impact op het doenvermogen van de voorgestelde maatregel is beperkt. De voorgestelde
maatregel is vooral technisch van aard.
Uitvoeringsgevolgen
De maatregel is door de Belastingdienst beoordeeld met een uitvoeringstoets. Voor
de maatregel geldt dat de Belastingdienst die uitvoerbaar acht per de voorgestelde
datum van inwerkingtreding. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets
die als bijlage is bijgevoegd.
AOW-franchise en pensioengevend loon bij deeltijddienstverbanden
Met deze nota van wijziging wordt daarnaast voorgesteld in de Wet LB 1964 een inconsistentie
weg te nemen met betrekking tot het vaststellen van de aan de Algemene Ouderdomswet
gekoppelde franchise (AOW-franchise) bij dienstbetrekkingen in deeltijd. Daarnaast
wordt voorgesteld in de Wet LB 1964 delegatiegrondslagen op te nemen om regels te
kunnen stellen met betrekking tot het pensioengevend loon in de situatie dat de werknemer
in deeltijd werkzaam is en voor de situatie waarin de werknemer aan het eind van zijn
loopbaan zijn arbeidsduur vermindert.
In de onderdeelsgewijze toelichting van deze nota van wijziging wordt dit nader toegelicht.
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
De voorgestelde maatregel is vooral technisch van aard zoals in de toelichting is
aangegeven. Er is niet voorzien in een evaluatie gelet op de technische aard van deze
maatregel.
Budgettair
De voorgestelde maatregel heeft geen of verwaarloosbare budgettaire gevolgen. Het
gaat om een vooral technische maatregel.
Doenvermogen
De impact op het doenvermogen van de voorgestelde maatregel is beperkt. De voorgestelde
maatregel is vooral technisch van aard.
Uitvoeringsgevolgen
De maatregel is door de Belastingdienst beoordeeld met een uitvoeringstoets. Voor
de maatregel geldt dat de Belastingdienst die uitvoerbaar acht per de voorgestelde
datum van inwerkingtreding. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets
die als bijlage is bijgevoegd.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Onderdeel A
Artikel III, onderdelen aA en cA (artikelen 18 en 18c van de Wet op de loonbelasting
1964)
Voorgesteld wordt in artikel 18c, vijfde lid, Wet LB 1964 te bepalen dat een wezenpensioen
niet later eindigt dan op de laatste dag van de kalendermaand waarin de wees de 25-jarige
leeftijd bereikt. Dit komt in de plaats van de huidige tekst van artikel 18, eerste
lid, onderdeel a, onder 4°, Wet LB 1964, waarin is geregeld dat een wezenpensioen
kan worden uitgekeerd tot uiterlijk de dag waarop het kind de leeftijd van 25 jaar
bereikt. Met de voorgestelde aanpassing wordt de fiscale begrenzing derhalve zodanig
verruimd dat ook de laatste uitkering van het wezenpensioen op basis van een hele
kalendermaand kan worden berekend ongeacht op welke dag in de kalendermaand het kind
de leeftijd van 25 jaar bereikt. Er hoeft dan bij een wezenpensioen ook fiscaal gezien
in geen geval meer een pro-rata-uitkering plaats te vinden.2 Deze wijziging wordt voorgesteld met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2023
zoals is toegelicht in de algemene toelichting op deze nota van wijziging.
Artikel III, onderdeel bA (artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964)
Uit de systematiek van de Wet LB 1964 en de daarop berustende bepalingen volgt dat
onder het begrip «pensioengevend loon» in beginsel wordt verstaan het pensioengevende
loon op voltijdbasis.3 Het in deeltijd vervullen van een dienstbetrekking leidt in de systematiek van hoofdstuk
IIB Wet LB 1964 slechts tot een vermindering van de dienstjaren op grond van artikel 18g,
eerste lid, Wet LB 1964, in samenhang met artikel 10a, eerste lid, aanhef en onderdeel a,
van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB 1965). Op die wijze wordt de deeltijdfactor
meegenomen in de berekening van de pensioenopbouw. De formule voor de berekening van
pensioenopbouw die uit de systematiek van de Wet LB 1964 en de daarop gebaseerde regeling
volgt luidt dan ook: pensioengevend loon op voltijdbasis minus AOW-franchise op voltijdbasis
(gezamenlijk de pensioengrondslag op voltijdbasis, bedoeld in artikel 18a, eerste
lid, Wet IB 1964) vermenigvuldigd met het premiepercentage vermenigvuldigd met de
deeltijdfactor voor de op deeltijdbasis berekende dienstjaren. Als daarnaast bij de
pensioengrondslag zou worden uitgegaan van het op deeltijdbasis verdiende loon, zou
dubbel rekening worden gehouden met de deeltijdfactor.
Voor de te hanteren pensioengrondslag voor de opbouw van een ouderdomspensioen en
partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum als bedoeld in artikel 18a,
eerste lid, Wet LB 1964 is deze systematiek met de Wtp ongewijzigd gebleven. Alleen
is in artikel 18a, derde lid, Wet LB 1964 een zin opgenomen op basis waarvan de AOW-franchise
bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor.
Deze zin leidt – zoals uit het voorgaande volgt – tot een onbedoeld resultaat, aangezien
op grond van artikel 18g, eerste lid, Wet LB 1964, in samenhang met artikel 10a, eerste
lid, aanhef en onderdeel a, UBLB 1965, via de vermindering van de dienstjaren, bedoeld
in artikel 18a, eerste lid, Wet LB 1964, al rekening wordt gehouden met de deeltijdfactor.
Bij de huidige tekst van artikel 18a, derde lid, Wet LB 1964 zou dus bij de franchise
dubbel rekening worden gehouden met de deeltijdfactor. Daarom wordt voorgesteld de
genoemde zin te laten vervallen. Met deze voorgestelde wijziging is geen inhoudelijke
wijziging beoogd in de systematiek van de Wet LB 1964, maar wordt alleen een inconsequentie
gecorrigeerd.
Artikel III, onderdeel B, en artikel XVII (artikel 18g van de Wet op de loonbelasting
1964)
Met deze nota van wijziging wordt daarnaast artikel III, onderdeel B, van het wetsvoorstel
aangepast om daarmee het volgende te bewerkstellingen:
Met het voorgestelde artikel 18g, tweede lid, onderdeel d, Wet LB 1964 wordt geregeld
dat bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld kunnen worden met betrekking
tot het pensioengevend loon bij dienstbetrekkingen in deeltijd. Dit is noodzakelijk
voor het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het wezenpensioen. Voor
het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het wezenpensioen is met
de Wtp het begrip «laatstgenoten pensioengevend loon» opgenomen waarbij geen koppeling
meer is opgenomen aan het begrip «dienstjaren». Het partnerpensioen bij overlijden
voor pensioendatum en het wezenpensioen zijn daardoor diensttijdonafhankelijk geworden.
Het is de bedoeling om met de in het voorgestelde artikel 18g, tweede lid, aanhef
en onderdeel d, Wet LB 1964 opgenomen grondslag bij algemene maatregel van bestuur
te regelen dat bij de bepaling van het laatstgenoten pensioengevend loon, zoals dat
geldt voor de begrenzingen in de artikelen 18b, eerste lid, en 18c, eerste en tweede
lid, Wet LB 1964, rekening dient te worden gehouden met de deeltijdfactor.
In het voorgestelde artikel 18g, tweede lid, onderdeel e, Wet LB 1964 wordt een delegatiegrondslag
opgenomen op basis waarvan bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden
gesteld met betrekking tot het pensioengevend loon in de situatie dat de werknemer
aan het eind van zijn loopbaan zijn arbeidsduur vermindert. Het is de bedoeling om
met deze delegatiegrondslag bij algemene maatregel van bestuur te regelen dat een
wijziging van het laatstgenoten pensioengevend loon als gevolg van het werken in deeltijd
aan het eind van de loonbaan bij de toepassing van punt 1 buiten beschouwing blijft
voor de begrenzingen van het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en
het wezenpensioen.
Aan de op grond van deze delegatiegrondslagen vast te stellen algemene maatregel van
bestuur kan op grond van de voorgestelde wijziging van artikel XVII van het wetsvoorstel
terugwerkende kracht worden gegeven tot en met 1 juli 2023.
Onderdeel B
Artikel XI, onderdeel D (artikel 34a van de Invorderingswet 1990)
De ontvanger kan op grond van artikel 34, eerste lid, IW 1990 een inlener hoofdelijk
aansprakelijk stellen voor de loonbelasting, sociale verzekeringspremies en omzetbelasting
die de uitlener of doorlener verschuldigd is vanwege het ter beschikking stellen van
arbeidskrachten. Een inlener kan de hoofdelijke aansprakelijkheid beperken door gebruik
te maken van een geblokkeerde rekening (g-rekening) van de uitlener of doorlener,
mits bij het storten van bedragen op de g-rekening wordt voldaan aan de administratieve
vereisten. Deze administratieve vereisten zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling
inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 (UR Ikoa 2004). Het in het
wetsvoorstel voorgestelde artikel 34a IW 1990 vult de bestaande mogelijkheid tot het
aansprakelijk stellen van inleners aan met de zogenoemde vereenvoudigde aansprakelijkstelling.
Ingevolge het voorgestelde artikel 34a IW 1990 wordt de hoogte van de aansprakelijkheid
van de inlener voor de door de uitlener verschuldigde loonbelasting, sociale verzekeringspremies
en omzetbelasting of de door de doorlener verschuldigde omzetbelasting vermoed 35
percent te bedragen van het bedrag van de factuur die de uitlener, onderscheidenlijk
de doorlener, de inlener ter zake van de geleverde prestatie of prestaties heeft doen
toekomen. Hierbij is het uitgangspunt dat eventuele bedragen die de inlener op de
g-rekening van de uitlener, onderscheidenlijk de doorlener, heeft gestort, op deze
aansprakelijkheidsschuld in mindering worden gebracht. Het is wenselijk dat alleen
bedragen op de aansprakelijkheidsschuld in mindering worden gebracht als hierbij is
voldaan aan de administratieve vereisten die zijn neergelegd in de UR Ikoa 2004. Abusievelijk
is niet direct voorzien in een delegatiebepaling in het voorgestelde artikel 34a IW
1990, waardoor er geen grondslag is om in de UR Ikoa 2004 op te nemen dat de administratieve
vereisten ook van toepassing zijn op het voorgestelde artikel 34a IW 1990. Door het
voorgestelde artikel 34a, derde lid, IW 1990 wordt bewerkstelligd dat bij ministeriële
regeling kan worden bepaald wanneer een storting op de g-rekening van de uitlener,
onderscheidenlijk de doorlener, in mindering wordt gebracht op de aansprakelijkheidsschuld
van de inlener. In de UR Ikoa 2004 zal worden opgenomen dat de bestaande administratieve
vereisten ook van toepassing zijn als het voorgestelde artikel 34a IW 1990 wordt toegepast.
Onderdeel C
Artikel XII, onderdeel A (artikel XVII van Overige fiscale maatregelen 2018)
Artikel XVII, onderdeel D, OFM 2018 regelt dat in artikel 24aa van de Wet op de motorrijtuigenbelasting
1994 (Wet MRB 1994) «eigen massa» wordt vervangen door «massa rijklaar». Artikel 24aa
Wet MRB 1994 komt evenwel te vervallen met ingang van 1 januari 2026. Daarom wordt
met dit onderdeel artikel XVII, onderdeel D, OFM 2018 geschrapt.
Onderdeel D
Artikel XV (artikel XLVIII van het Belastingplan 2025)
In het Belastingplan 2025 (BP 2025) is een maatregel opgenomen op grond waarvan de
tariefkorting voor emissievrije personenauto’s binnen de provinciale opcenten vanaf
1 januari 2026 wordt afgebouwd naar 25% en met ingang van 1 januari 2030 vervalt.
De wijzigingen van artikel 222 van de Provinciewet bij artikel XIX OFM 2018 na te
zijn gewijzigd bij artikel XII, onderdeel B, van het wetsvoorstel nopen ertoe dat
ook artikel XLVIII BP 2025 moet worden aangepast om te borgen dat de maatregel met
ingang van 1 januari 2030 correct kan worden doorgevoerd. Abusievelijk is bij de hiervoor
in het wetsvoorstel opgenomen aanpassing verwezen naar artikel 222, derde lid, onderdeel a,
onder 1, van de Provinciewet waar dit artikel 222, derde lid, onderdeel a, onder 2°,
van die wet had moeten zijn. Dat wordt met dit onderdeel hersteld.
Onderdeel E
Artikelen XVIA en XVIB (artikel 16 van de Pensioenwet en artikel 32 van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling)
Voorgesteld wordt artikel 16 Pw en artikel 32 Wvb aan te passen, met als gevolg dat
een kind weliswaar tot het moment waarop deze 25 jaar wordt aanspraak maakt op een
wezenpensioen, maar dat dit wezenpensioen door pensioenuitvoerders moet worden uitgekeerd
op basis van de gehele kalendermaand waarin een kind 25 jaar wordt. Dit is in de uitvoering
gemakkelijker voor een fonds, dan uitkeren op basis van de precieze datum waarop een
kind 25 jaar wordt. Dit geldt voor alle pensioenuitvoerders.
De Staatssecretaris van Financiën, T. van Oostenbruggen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.