Verslag van een wetgevingsoverleg : Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 11 juni 2025, over het Jaarverslag en Slotwet 2024 ministerie Justitie en Veiligheid
36 740 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Justitie en Veiligheid 2024
Nr. 17
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Vastgesteld 24 juli 2025
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 11 juni 2025 overleg gevoerd
met de heer Struycken, Staatssecretaris Rechtsbescherming, en de heer Van Weel, Minister
van Justitie en Veiligheid, over:
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Justitie en Veiligheid 2024
(Kamerstuk 36 740-VI);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 mei 2025 inzake jaarbericht
2024 Inspectie Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 36 600-VI, nr. 140);
– de brief van de Staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 12 mei 2025 inzake jaarverslag
Landelijk Bureau Bibob 2024 en jaarverslag Kwaliteitscommissie Bibob 2024 (Kamerstuk
31 109, nr. 35);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 juni 2025 inzake jaarlijkse
voortgangsbrief strafrechtketen en reactie op verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer
(Kamerstuk 29 279, nr. 974);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 juni 2025 inzake auditrapport
2024 Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) van Auditdienst Rijk (Kamerstuk 36 600-VI, nr. 152);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 juni 2025 inzake verslag
houdende een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstuk 36 740-VI, nr. 7);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 juni 2025 inzake beantwoording
vragen commissie over het jaarverslag Ministerie van Justitie en Veiligheid 2024 (Kamerstuk
36 740-VI, nr. 1) (Kamerstuk 36 740-VI, nr. 9);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 juni 2025 inzake beantwoording
vragen commissie, gesteld aan de regering, over het rapport resultaten verantwoordingsonderzoek
2024 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 36 740-VI, nr. 2) (Kamerstuk 36 740-VI, nr. 8);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 10 juni 2025 inzake beantwoording
vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport resultaten
verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk
36 740-VI, nr. 2) (Kamerstuk 36 740-VI, nr. 5);
– de brief van de Staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 28 mei 2025 inzake tenaamstelling
vonnissen (Kamerstuk 29 279, nr. 972).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Pool
De griffier van de commissie, Brood
Voorzitter: Van Nispen
Griffier: Brood
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Aardema, Van Eijk, Koops, Mutluer, Van
Nispen en Sneller,
en de heer Struycken, Staatssecretaris Rechtsbescherming, en de heer Van Weel, Minister
van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Een hele goede morgen. Ik open hierbij het wetgevingsoverleg over het jaarverslag
en de slotwet 2024 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ik heet natuurlijk
van harte welkom de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid en alle ondersteuning, hier en op andere plekken. Welkom ook
aan de leden en alle mensen die dit debat volgen in de zaal of op andere wijze.
Vandaag spreken wij over de verantwoording van de uitgaven en het gevoerde beleid
in het afgelopen begrotingsjaar, 2024, van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Dat is een belangrijk moment in het parlementaire begrotingsproces, waarin de Kamer
haar controlerende taak vervult. We kijken wat er met het geld is gebeurd, welke doelen
zijn behaald en waar we lessen uit kunnen trekken voor de toekomst. Conform de gebruikelijke
procedure vindt er na dit overleg besluitvorming plaats in de plenaire zaal, op een
later moment. Indien er geen bezwaren zijn tegen de jaarverantwoording en de slotwet
zal de Kamer daarmee, zoals gebruikelijk, haar goedkeuring uitspreken en wordt op
basis daarvan decharge verleend aan de bewindspersonen van Justitie en Veiligheid
voor het financiële beheer over het jaar 2024.
Ik geef zo eerst het woord aan de rapporteurs – achtereenvolgens mevrouw Mutluer,
de heer Koops en de heer Aardema – om de spreektekst namens de rapporteurs uit te
spreken. Vervolgens stel ik voor dat we verdergaan met de andere leden, dus de leden
Sneller en mevrouw Van Eijk. Dan zal ik zelf ook het woord voeren. Aansluitend daaraan
zetten de rapporteurs hun pet als rapporteur af en zullen zij nog namens hun partij
spreken. Dan kent u nu de volgorde. Daarna gaan we schorsen en gaan we in één keer
de beantwoording doen. We doen dus geen beantwoording meteen na de rapporteurs, maar
we doen die in één keer, als jullie dat allemaal goedvinden.
Even nog los van de spreektekst van de rapporteurs heeft ieder lid vijf minuten spreektijd.
Het is wetgeving, maar we hebben in de procedurevergadering een afspraak gemaakt om
de spreektijd tot vijf minuten te beperken. Dat komt ook omdat om 14.00 uur de zaal
weer voor andere doelen beschikbaar is, de Minister andere verplichtingen heeft, de
Staatssecretaris ongetwijfeld ook en de leden ook et cetera. Dus laten we allemaal
ons best doen. Mede daarom stel ik voor om het aantal interrupties een beetje te beperken,
bij voorkeur tot drie in eerste termijn. Dat is geen harde regel, maar wel een beroep
op u.
Dat gezegd hebbende kunnen we gaan beginnen en geef ik als eerste het woord aan de
rapporteurs, te beginnen met mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. In tegenstelling tot andere commissies hebben wij vaker meerdere
rapporteurs. Ik ben er ook wel weer trots op dat we die rol op ons willen nemen. Vandaag
ga ik mede namens mijn collega-rapporteurs, collega's Koops en Aardema, het woord
voeren over de jaarverantwoording voor het jaar 2024. Maar dat doe ik niet eerder
dan dat ik de kenniscoördinator en de griffiemedewerkers, Manon Julicher en Anne Brood,
heb bedankt voor alle inspanningen die zij hebben gepleegd om ons te ondersteunen
om dit zo goed als mogelijk met de commissie te delen. Namens de commissie bespreken
we vandaag het functioneren van de strafrechtketen, de slachtofferrechten en de foute
tenaamstellingen in de vonnissen.
Maar ik wil eerst een algemene opmerking maken. Voorzitter, wij zijn als rapporteurs
namelijk geschokt. De Algemene Rekenkamer constateert maar liefst tien onvolkomenheden
bij JenV, waarvan er een zelfs één ernstige onvolkomenheid is. Dat is het meest van
alle ministeries: lonely at the top, maar niet in positieve zin.
Voorzitter. Vijf onvolkomenheden gaan over het functioneren van de strafrechtketen.
Vorig jaar vergeleek de Kamer dit onderwerp al met een evergreen, want keer op keer
vraagt de Kamer hier aandacht voor. Er was een parlementaire verkenning en een Kamerbreed
gesteunde motie-Ellian, en dan hebben we het nog niet over de Algemene Rekenkamer
en de 30 rapporten sinds 2012 die niet worden opgevolgd. Moet er nu niet echt iets
gebeuren, is de eerste vraag.
Voorzitter. Allereerst de knelpunten die zorgen voor vertraging in de doorlooptijden.
Kan de Minister aangeven waar deze zich voordoen, bij welke organisaties, in welke
regio's en bij welk type zaken? Wij lezen in het rapport van de Rekenkamer dat deze
informatie nu niet beschikbaar is. Klopt dat, zo vragen wij de Minister. Als dat inderdaad
zo is, bent u dan bereid om een wettelijke grondslag te creëren die het mogelijk maakt
om zaken – natuurlijk anoniem – door de keten heen te volgen? De Rekenkamer adviseert
dit. Zo niet, hoe denkt u dan de noodzakelijke sturingsinformatie alsnog te verkrijgen?
Voorzitter. Dan de uitvoeringsorganisaties. Het is van belang dat naar hen geluisterd
wordt, zeker in de strafrechtketen, waar deze organisaties zo'n grote rol hebben.
Vindt u dat dit afdoende gebeurt? Zo ja, hoe verklaart u dan dat nu slechts in de
helft van de gevallen uitvoeringstoetsen worden uitgevoerd en deze vaak van gebrekkige
kwaliteit zijn? Hoe is dat mogelijk, nota bene bij JenV, het departement dat verantwoordelijk
is voor de uitvoeringstoetsen? Zijn de bewindspersonen bereid om vanaf nu bij elk
wets- of beleidsvoorstel een uitvoeringstoets te doen en die de Kamer te doen toekomen?
Zijn zij bereid daarin een «comply or explain»-procedure te hanteren, oftewel de adviezen
van de uitvoering over te nemen of deugdelijk te motiveren waarom ze daarvan afwijken?
Wij willen daar graag een reflectie op.
Voorzitter. De oplossing ligt volgens de Rekenkamer in sturing op de keten door de
Minister. En nee, dan gaat het niet om bemoeienis met de inhoud of met de prioritering
van zaken. Dat is echt aan de politie, aan het OM en zeker aan de rechtspraak zelf.
Maar het kan gaan om algemene aanwijzingen die zich richten op aspecten van de bedrijfsvoering
van deze ketenorganisaties, bijvoorbeeld op het gebied van de logistiek, het harmoniseren
van definities en het bijhouden van sturingsinformatie, zoals de Algemene Rekenkamer
het opsomt. Dat is een wettelijke bevoegdheid van de Minister en daar is volgens de
Rekenkamer veel winst op te behalen.
Ik zal een paar voorbeelden noemen. Ketenpartners hebben allemaal hun digitale systemen.
Die sluiten niet op elkaar aan. Gaat de Minister nu eisen dat er één manier van registreren
en opslaan komt, zodat we niet meer met een lappendeken aan niet-aansluitende systemen
zitten? Twee. Gaat de Minister ketenorganisaties opdragen om gebruik te maken van
wetenschappelijke inzichten voor hun logistieke planvraagstukken? In de zorg bijvoorbeeld
zijn wiskundigen ingezet voor planningsvraagstukken bij operaties. Je kan dat vergelijken
met waar de rechtspraak nu tegenaan loopt. Drie. Gaat de Minister sturen op die uitvoeringstoetsen,
bijvoorbeeld door een vast format te introduceren en aan te geven welke informatie
en onderbouwing ketenpartners altijd moeten verschaffen? Gaat de Minister zorgen dat
iedere ketenpartner dat bij elk voorstel doet?
Voorzitter. Wij willen dat de Minister aangeeft op welke wijze hij binnen zijn wettelijke
bevoegdheid invulling kan en gaat geven aan de sturing van de strafrechtsketen. Ik
zal collega Koops vragen om nu verder in te gaan op slachtofferrechten.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Het zal u zijn opgevallen dat de rapporteurs hier
een heel vruchtbare coalitie vormen waar geen stekker uit te trekken valt. Wij geven
zelfs onze papiertjes aan elkaar door.
Met die inleiding kom ik op het tweede onderwerp: de slachtofferrechten. Ook hierbij
heeft de Algemene Rekenkamer een onvolkomenheid geconstateerd, zeg ik in alle neutraliteit.
Maar de conclusie is pijnlijk: het OM komt zijn wettelijke informatieplichten onvoldoende
na. Bijna een op de vijf slachtoffers wordt niet adequaat geïnformeerd over de rechten
die slachtoffers hebben. Soms gaat het mis op één punt, maar vaak ook op meerdere.
Wat is nou gebleken? In 2024 werd een van de wettelijke plichten van het OM – het
informeren over de aard van de tenlastelegging – in het geheel niet nageleefd. 13
van de 108 slachtoffers die actief om informatie vroegen, kregen die informatie niet
volledig. We hebben het echt over bijna 10% van alle betrokkenen. In bijna de helft
van de gevallen waarin slachtoffers processtukken wilden inzien, reageerde het Openbaar
Ministerie niet binnen de termijn van zes weken die het zelf redelijk acht.
Voorzitter. Wat zegt het over onze rechtsstaat als juist het Openbaar Ministerie,
de hoeder van het strafproces, niet in staat blijkt om structureel invulling te geven
aan basale slachtofferrechten? Ik wil hier benadrukken wat de Rekenkamer ook zegt.
Wij begrijpen dat systemen soms achterlopen en dat fouten kunnen worden gemaakt, maar
als een wettelijke verplichting al sinds 2017 bestaat en in 2024 nog altijd niet standaard
wordt nageleefd, dan is dat meer dan een foutje.
Voorzitter. Het kabinet-Schoof heeft in het regeerakkoord aangekondigd dat de rechten
van slachtoffers worden uitgebreid. Slachtoffers moeten gewoon op het Openbaar Ministerie
kunnen vertrouwen. Als dat niet kan, dan raakt dat de rechtsstaat als geheel. Daarmee
kom ik toe aan drie concrete vragen aan de Minister. Wat gaat de Minister concreet
doen om te waarborgen dat de wettelijke informatieplichten door het Openbaar Ministerie
vanaf nu wel worden nageleefd? Twee. Wat doet de Minister om de verschillen in werkwijze
tussen de verschillende OM-parketten te verkleinen en de werkwijzen dus te harmoniseren,
zodat slachtoffers in heel Nederland in ieder geval op een gelijke behandeling kunnen
rekenen? En drie: hoe gaat de Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van deze
verbeteringen?
Daarmee geef ik het stokje en de tekst door aan mijn buurman, de heer Aardema.
De heer Aardema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank dat ik deel mocht uitmaken van deze groep rapporteurs.
Het was mij een waar genoegen.
Al sinds 2012 is bekend dat er strafzaken zijn waarbij vermoed wordt dat de tenaamstelling
op het vonnis onjuist is als gevolg van bijvoorbeeld een invoerfout. Inmiddels gaat
het om bijna 900 verdachte zaken, waarvan 140 een zedendelict of een geweldsmisdrijf
betreffen. Dat is niet uit te leggen. De Staatssecretaris geeft als voorlopige conclusie
dat veel van deze fouten niet zomaar oplosbaar zijn omdat het onherroepelijke vonnissen
betreft. Dan moet de rechter er maar opnieuw naar kijken. De Staatssecretaris geeft
aan dat herziening van vonnissen alleen via de Hoge Raad kan en dat dit tijdrovend
is. We horen dat er maar ongeveer twintig herzieningen zijn geweest, terwijl er honderden
verdachte zaken zijn. Wordt dit probleem met urgentie aangepakt? Wat zijn de mogelijkheden
van mensen om zich überhaupt te melden? Hoe zou iemand moeten aantonen dat hij of
zij onterecht veroordeeld is, als hij niet eens weet of de tenaamstelling verkeerd
is?
De Staatssecretaris stelt dat hem geen signalen hebben bereikt dat mensen onschuldig
vastzitten of vast hebben gezeten. Maar is hij van mening dat de afwezigheid van zo'n
signaal ook een bewijs van afwezigheid van het probleem is, zeker als we weten dat
het jaren heeft geduurd voordat het probleem überhaupt werd onderkend? Ambtenaren
van de Justitiële Informatiedienst van het ministerie signaleren dit probleem al jaren,
aldus de Rekenkamer, maar er is telkens niet gehandeld. Deze mensen zijn in gewetensnood
gekomen, zo zegt de Rekenkamer. Doordat er geen handelingskader is opgesteld, hebben
de ambtenaren naar eigen inzicht namen gewijzigd. Dat is in strijd met de trias politica.
De ambtenaren zijn tegen hun zin – laat dat duidelijk zijn – op de stoel van de rechter
geplaatst.
Voorzitter. We begrijpen dat het toetsings- en handelingskader in juli komt. Wat zal
daar precies in staan? Wanneer verwacht de Minister alle honderden zaken waarin de
tenaamstelling nog verkeerd is, te corrigeren? Hoe kan hij zo zeker weten dat er inderdaad
geen mensen onterecht hebben vastgezeten? Gaat de Minister ook zaken die handmatig
zijn aangepast, opnieuw bekijken?
Voorzitter. Wij ronden af met één conclusie. De tekortkomingen die we hier bespreken,
hebben grote gevolgen voor kwetsbare mensen. Als er niks verandert, zal dat zo blijven.
Hiervoor is ook een andere houding bij het ministerie nodig. Signalen moeten naar
boven komen. Vervolgens moeten er stappen worden gezet. Dat gebeurt nu niet. Sterker
nog, de problemen die we hier noemen, zijn al jaren bekend bij het ministerie en toch
hebben de bewindspersonen nauwelijks actie ondernomen.
Voorzitter. Decharge kunnen wij alleen verlenen als wij erop kunnen vertrouwen dat
het in de toekomst beter gaat. Kunnen de bewindspersonen concreet aangeven dat zij
ons dat vertrouwen gaan geven? Wij horen graag de reactie van de bewindspersonen hierop.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan dank ik de rapporteurs – het is al gezegd – heel hartelijk voor hun noeste arbeid.
Ook veel dank aan de griffier en de kenniscoördinator voor al hun werk. Dank jullie
wel.
Dan gaan we verder. Ik geef als eerste het woord aan de heer Sneller, die spreekt
namens D66.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. De rapporteurs hebben niet alleen namens elkaar, maar ook namens
de rest van de commissie gesproken, waarvoor heel veel dank. Misschien nog een paar
dingen om het wat verder in te kleuren en wat te verdiepen op bepaalde punten, voor
zover dat mogelijk is. Noem het anders een politieke inkleuring.
Ik haak aan bij de 867 zaken waar de heer Aardema over sprak. De Rekenkamer zegt daarvan
dat het de ondergrens is. Het kan dus nog een stuk meer zijn. Eigenlijk wilde ik toch
nog wat meer precisie over wat er is gebeurd en hoe dat heeft kunnen gebeuren. Wat
is de reflectie van deze bewindspersonen daarop? Want de echo's van de toeslagenaffaire
zijn natuurlijk niet van de lucht in dit dossier, met signalen die ambtelijk bekend
zijn, maar niet naar boven komen. Van Ongekend onrecht tot de parlementaire enquête
onder voorzitterschap van de heer Van Nispen: elke keer zijn we door zo'n proces heen
gegaan. Steeds hebben we gezegd: dit moet meer naar boven komen; signalen moeten bij
de politieke leiding terechtkomen en anders moeten er andere kanalen zijn waar die
signalen kunnen worden geuit. Nu wordt er door de Rekenkamer geschreven dat geen van
de betrokken partijen de bewindspersonen over de problematiek informeerde. Ik hoor
graag wanneer het voor het eerst bekend was bij de bewindspersonen op het ministerie.
Wat zegt dat over de cultuur op het ministerie? Daar is in het verleden, rondom het
WODC et cetera, toch de nodige aandacht voor geweest. Hoe kan het dat dit zo lang
onbekend is gebleven, als ik de Rekenkamer mag geloven, bij de politieke leiding?
De heer Aardema zei het voortreffelijk: het gaat natuurlijk niet alleen maar om een
mooi systeem dat goed moet werken. Dit gaat over mensen die onterecht verdacht zijn
of misschien zelfs onterecht veroordeeld zijn, zonder dat ze er zelf van wisten, of
over onschuldige burgers die een strafblad hebben door fouten van organisaties die
onder de Minister van JenV vallen, zoals de Rekenkamer schrijft. Veel erger wordt
het natuurlijk niet in een rechtsstaat.
Wat ik dan ook moeilijk te begrijpen vind, ook politiek gezien, is dat het Ministerie
van twee naar tien onvolkomenheden gaat in een jaar. Ik mis ook de reflectie daarop,
want hoe is dat nou mogelijk? Ik zie echt wel dat sommige dingen, of die nou onderzocht
zouden zijn onder Minister Yeşilgöz, Van der Steur, Dijkhoff of Opstelten, elke keer
wel naar boven zouden zijn gekomen. Maar een stijging van twee naar tien is natuurlijk
wel iets waarvoor je een wake-upcall verwacht.
Ook verwacht ik iets van inzicht in de analyse van het ministerie en de Minister zelf.
Wat is hier gebeurd? Had de vorige Minister de ogen niet op de bal? Is er onderliggende
problematiek? Zijn er te veel beleidsinitiatieven? Wat is er aan de hand? Want pas
als je serieus terugkijkt – dat is de waarde van verantwoordingstijd – kun je ook
vooruitkijken. Als ik vooruitkijk, zie ik dat deze Minister graag de Asiel- en Migratieportefeuille
er nog eens bij doet en dat daar politieke strijd om wordt gevoerd, in plaats van
dat er wordt gezegd: nee, ik vind dit heel serieus; dit vraagt al mijn aandacht. Zie
ook de waarschuwing van een voorganger van deze Minister, Minister Grapperhaus, in
het AD: eigenlijk kun je die dingen niet combineren, want... En dan geeft hij een
opsomming van terechte redenen waarom dat lastig wordt. Ik hoor daar, zoals gezegd,
graag een wat nadere reflectie op.
Dat vraag ik ook tegen de achtergrond van het WODC-onderzoek naar het gebrek aan evidencebased
beleid en werken op het ministerie. Minister Yeşilgöz schreef hierover op 10 mei 2022
aan de Kamer: ik onderschrijf de conclusies en aanbevelingen. Gezien het gebrek aan
aandacht voor de uitvoerbaarheid van beleid, dat ook slecht afsteekt tegen Financiën
en SZW, wat de Rekenkamer heeft onderzocht, vraag je je toch af wat er dan sindsdien
is gebeurd. Wat is er gedaan met die aanbevelingen van het WODC en de toezegging van
de Minister aan de Kamer om daar verbetering in aan te brengen? Ik kan dat gewoon
niet plaatsen.
Mevrouw Mutluer was ook rapporteur voor de parlementaire verkenning van de strafrechtketen.
We hebben er ook een commissiedebat over gehad met de Minister; dat was een van zijn
eerste debatten. Hij was laaiend enthousiast over het functioneren van de strafrechtketen,
in mijn herinnering en ook volgens het stenogram. Wat is daar nou gebeurd? Want eigenlijk
had je dit rapport in 2012 ook op deze manier kunnen lezen. Het rapport van de parlementaire
verkenning mag niet zo actueel zijn als het nu lijkt op basis van dit rapport.
Concreet nog even over de zedenzaken, waarvoor de keten beloften heeft gedaan en waarvoor
er normen zijn vastgesteld, die niet worden gehaald. Denk ook aan de capaciteit bij
de zedenrecherche. Ik hoor graag nog hoe het staat met de toezegging om daar extra
capaciteit voor in te zetten en hoe dat verderop in de keten moet gaan werken.
Voorzitter, tot slot. Ik heb geen timer gezet, dus het is aan u om mij te corrigeren.
Als laatste dan het cellentekort. Als het gaat om de executieketen en Doen wat je
belooft – dat is de titel van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer
dit jaar – snap ik iets niet. Dat is een klein haakje naar de Voorjaarsnota. Daarin
staat een bezuiniging op de cellen, in plaats van een investering, terwijl die investering
volgens Staatssecretaris Coenradie nodig is om waar te maken wat er beloofd is, onder
andere in het hoofdlijnenakkoord van het inmiddels gevallen kabinet of van de coalitie
die niet meer is. In het licht van de reflecties die hier nodig zijn, snap ik niet
dat die conclusie voor de toekomst gewoon nog op tafel ligt.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Van Eijk, die spreekt namens de VVD.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens mijn fractie hartelijk dank aan de rapporteurs
voor het werk dat is verricht. Het zal niet verbazen dat de onderwerpen in mijn inbreng
nagenoeg overeenkomen met wat we al gehoord hebben, omdat het ook echt de belangrijkste
punten zijn ten aanzien van de verantwoording over het jaarverslag 2024. Het is dus
in aanvulling op en wellicht ook ter verdieping van bepaalde onderwerpen.
Slachtofferrechten. Het is al gezegd: nog jaarlijks worden de rechten van duizenden
slachtoffers door het OM geschonden. Het lijkt er dus op dat het in 2022 ingezette
verbeterproces bij de uitvoering van slachtofferrechten nog niet af is. Ik heb een
hele specifieke vraag over het verbeteren van de positie van slachtoffers. Welke indicatoren
en welke evaluatiemethode worden gebruikt om te beoordelen of de genomen maatregelen
daadwerkelijk leiden tot een betere positie van slachtoffers binnen het strafproces?
Daar zou ik graag een toelichting op willen hebben.
Dan de foutieve tenaamstelling van veroordeelden. Daar hebben we het gisteren in het
mondelinge vragenuur ook nog uitgebreid over gehad. Ik heb daar nog een paar aanvullende
vragen over, ook naar aanleiding van de antwoorden op de schriftelijke vragen. Heel
specifiek heb ik een vraag over het Programma Modernisering Identiteitsvaststelling.
Geld: 27 miljoen, bedoeld om knelpunten op te lossen. In hoeverre verstoren de geconstateerde
problemen in relatie tot de foutieve tenaamstelling van veroordeelden en de gebreken
in de continue screening, waar we het over hebben gehad, de voortgang van dit programma?
Immers, een van de knelpunten die moesten worden opgelost, betrof het voorkomen van
een verkeerde tenaamstelling van vonnissen. Welke relatie ligt hierin? Of misschien
is die er wel helemaal niet. Daar zou ik graag een toelichting op willen hebben. Wat
voor mij een beetje boven de markt blijft hangen ten aanzien van het herstel van de
foutieve tenaamstellingen, is de vraag of er nou een wetswijziging voor nodig is om
de strafrechtketen in staat te stellen om die fouten daadwerkelijk te kunnen herstellen.
Dan de antwoorden op de vragen van de Kamer over het verantwoordingsonderzoek door
de Algemene Rekenkamer. Daarin wordt ontzettend vaak verwezen naar de verantwoordelijke
bewindspersonen. Ik kan me zo voorstellen dat de collega's, maar ook ikzelf, wel geïnteresseerd
zijn in de antwoorden. Kunnen de bewindspersonen hierop reageren?
Dan de Matching Autoriteit. Die kan een toets uitvoeren op de automatische wijziging,
maar blijkbaar is dat geen standaardwerkwijze. Hoe vaak wordt die toets überhaupt
uitgevoerd en hoe gebeurt dat dan? Is dat steekproefsgewijs of gaat dat op basis van
bepaalde indicatoren of kenmerken?
Niet benoemd door de rapporteurs maar volgens mij wel relevant, is de afpakketen.
Het afpakken van crimineel geld lijkt onder de maat te blijven en wordt ook bemoeilijkt
doordat cruciale informatie niet altijd kan worden gedeeld, waardoor een compleet
overzicht ontbreekt van hoeveel crimineel vermogen er überhaupt is of daadwerkelijk
wordt geïnd en hoelang dat proces duurt. De ADR is best positief over de verbeteringen
die zijn gerealiseerd. Die zie ik ook, maar we zijn er nog niet. We zullen uiteindelijk
ook de kern van het probleem moeten aanpakken. Als het gaat om het al dan niet hebben
van een wettelijke grondslag om die informatie wel of niet te kunnen delen binnen
de keten, moeten we daar, denk ik, mee aan de slag. Los van alle extra inspanningen
die al geleverd worden, ook naar de toekomst toe, zou ik dus graag willen weten wat
de Minister nodig heeft om die onvolkomenheid helemaal op te lossen.
Naar aanleiding van de technische briefing die heeft plaatsgevonden in februari van
dit jaar, waarin in ieder geval voor mij helder werd dat we bepaalde doelen stellen
voor de afpakketen, kun je je afvragen of die doelen nog steeds actueel zijn voor
wat we uiteindelijk willen bereiken. Het gaat uiteindelijk ook om het verstoren van
de verdienmodellen, in plaats van om het feitelijk afpakken van geld. Volgens mij
kan dat heel vaak samengaan, maar waar ligt nou precies de prioriteit? Hoe sluit de
monitoring aan bij de complexiteit van dit vraagstuk?
De voorzitter:
Er is een vraag aan u van de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Ik hoorde mevrouw Van Eijk beginnen over de tenaamstellingen en de continue screening.
Dat zijn twee problemen die hoogst recent pas aan de orde zijn gekomen. Begreep ik
het nu goed dat u vroeg hoe het komt dat dit nu aan de orde is gekomen, dus of er
een systeem bestaat om dergelijke dingen aan de orde te laten komen, met een soort
zelfreinigend of zelfreparerend vermogen? Was uw vraag daarop gericht?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Nee, mijn vraag was gericht op het programma dat al is ingezet en waarvoor ook geld
beschikbaar is gesteld, namelijk 27 miljoen. Een onderdeel van dat programma is het
voorkomen van foutieve tenaamstellingen. Mijn vraag was welke impact op de uitvoering
van dit programma het heeft dat deze problemen nu naar boven zijn gekomen. Daar ging
het mij in de kern om. Het is mij gisteren duidelijk geworden dat het echt wel om
twee verschillende vraagstukken gaat, waar ook verschillende oorzaken aan ten grondslag
liggen. Daar hebben de rapporteurs volgens mij de juiste vragen over gesteld. Ik ben
dus heel benieuwd naar de antwoorden daarop.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
In relatie tot de afpakketen nog de vraag welke Europese initiatieven er zijn geweest
die het mogelijk maken om crimineel vermogen grensoverschrijdend in beslag te nemen,
waardoor criminelen hun winsten niet eenvoudig kunnen verplaatsen. Ook heb ik nog
een vraag over de Europese Confiscatierichtlijn. Ik zag daarover wel al iets in het
halfjaarbericht over de aanpak van ondermijnende criminaliteit, maar misschien kan
daar nog een toelichting op gegeven worden. Wanneer kunnen we ook in Nederland die
richtlijn implementeren, zodat we in ieder geval de omkering van de bewijslast kunnen
toepassen en het beter kunnen aanpakken?
Over de strafrechtketen zijn al verschillende vragen gesteld. Ik heb nog één vraag
over de brief van 5 juni jongstleden. Daarin lees ik: maar deze zaken raken zodanig
aan de interne werkprocessen van sommige ketenorganisaties en de inhoud van het werk
dat daarbij de grens tussen de bedrijfsvoering van die organisaties en de inhoud van
het werk heel dun wordt, in het bijzonder bij de rechtspraak en het Openbaar Ministerie.
De Minister vervolgt zijn brief met: betrokken blijven, blijven ondersteunen, overleggen
op verschillende niveaus, verder in gesprek gaan et cetera. Ik vrees dat we op deze
manier de onvolkomenheid van te weinig coördineren en een te afwachtende houding volgend
jaar weer terug zullen lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer. Ik ben dus
wel op zoek naar een antwoord op de vraag of hier nu echt een verschil van inzicht
is tussen het ministerie en de Rekenkamer. Hoe wil het ministerie het aanpakken en
wat acht de Rekenkamer haalbaar om die onvolkomenheid op te lossen?
Dan als laatste, voorzitter... Of ben ik zwaar over mijn tijd heen?
De voorzitter:
U bent eigenlijk wel over uw tijd, maar als u nog een laatste punt wilt maken, sta
ik u dat toe.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Uitvoerbaarheid, ook in aanvulling op hetgeen de rapporteurs hebben gezegd. Ik lees
in de brief van 5 juni over het opstellen van een werkwijze waarmee de consequenties
van beleidswijzigingen en het absorptievermogen van de ketenorganisaties worden ingeschat
en over een uniform prioriteringsproces richting de strafrechtketen met het oog op
het maken van verantwoorde keuzes over de prioritering van voorstellen. Helemaal goed.
Goed dat dat gebeurt, maar waar is de rol van de Kamer? Uiteindelijk zijn die lijsten
niet uit de lucht komen vallen. Die hangen samen met allerlei prioriteiten en wensen
die wij hebben. Hoe trekken wij daar vervolgens gezamenlijk in op?
Mijn laatste vraag gaat over de verschillende partners in de keten. Er zal ongetwijfeld
collegiaal overleg tussen hen plaatsvinden, maar wie beslist uiteindelijk over de
prioritering? Wat voor de ene partner hoge prioriteit heeft, heeft dat voor de andere
partner wellicht niet en vice versa. Hoe wordt daarmee omgegaan?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Ik wil nog heel even uitzoomen. In het onderzoek van de Algemene Rekenkamer over Justitie
en Veiligheid staat een overzicht van de onvolkomenheden van de afgelopen vier jaar.
Dat is er in 2021 één, dat is er in 2022 één, dat zijn er in 2023 twee en dat zijn
er in 2024 tien, waarvan één ernstig. Wat is hier volgens mevrouw Van Eijk de onderliggende
reden voor? Daar ben ik benieuwd naar. Wat is haar analyse van wat hier is gebeurd
en wat hier misgaat?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Mijn analyse sluit aan bij de inbreng van de rapporteurs. Het is onvoorstelbaar dat
het aantal onvolkomenheden en ook de ernst daarvan niet uitlegbaar zijn. De vraag
wat daaronder ligt, heeft volgens mij iedereen gesteld. Ik ben daar ook benieuwd naar.
Ik vond de reactie van de bewindspersonen in de brief, als reactie op het rapport
van de Rekenkamer, wel erg gemakkelijk: er is diepgaander of naar meer zaken gekeken
en daarmee komt er meer naar boven. Ik denk niet dat dat het juiste antwoord is, dus
ik zou daar ook wel een reflectie op willen horen.
De heer Sneller (D66):
Die gaan we dan zo meteen inderdaad horen van de bewindspersonen. De Rekenkamer schrijft
een aantal keer, ik citeer: «daarom is het zaak dat de Minister van JenV veel meer
het voortouw neemt dan afgelopen jaren het geval was», «er moet meer worden gedaan
door de Minister van Justitie en Veiligheid» et cetera, et cetera. Volgens mij vraagt
het dus om best veel aandacht van de Minister van Justitie. Is mevrouw Van Eijk dat
met mij eens?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dat is de oproep die wordt gedaan. Ik denk dat het departement die ook serieus neemt,
onder aanvoering van de Minister.
De heer Sneller (D66):
Dan is de vraag die ik net aan de Minister zelf heb gesteld, ook voor mevrouw Van
Eijk relevant: is het dan wel logisch en doenbaar om er nog een ministerie bij te
nemen? Is het niet zaak dat wij, als wij dit serieus nemen en willen dat die onvolkomenheden
volgend jaar niet terugkomen, ook de oproep doen dat het politieke aandacht vraagt
om te zorgen dat de onvolkomenheden worden weggewerkt? We hebben gezien, bij andere
ministeries die in het verleden slecht scoorden, dat dat de succesfactor was: dat
de Kamer er scherp op was en dat de bewindspersonen van het ministerie er prioriteit
aan gaven om het op te lossen. Dat vraagt dan ook gewoon aandacht, die niet verdeeld
kan zijn over verschillende ministeries.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Er zal op verschillende punten intensivering moeten plaatsvinden waar het gaat om
coördinatie, regie en het nemen van een stuk verantwoordelijkheid. Ik heb er vertrouwen
in dat deze bewindspersonen dat prima kunnen, ook met de ondersteuning van alle ambtenaren
die daar dag in, dag uit aan werken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan vraag ik mevrouw Mutluer om tijdelijk het voorzitterschap over te
nemen.
Voorzitter: Mutluer
De voorzitter:
Dan geef ik graag het woord aan collega Van Nispen voor zijn eerste termijn.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. In 2008 stelde de SP al Kamervragen over het beroemdste slachtoffer van
identiteitsfraude, Ron Kowsoleea. We hebben er Kamervragen over gesteld en debatten
over gevoerd, want op een schandelijke wijze was hij door de overheid verwisseld met
een crimineel. Tot op de dag van vandaag heeft hij daar last van. Hij was niet de
enige, en dat wisten we. 2008! Groot was dan ook mijn verbazing dat de Algemene Rekenkamer
bij het ministerie onder de aandacht moest brengen dat er een probleem is met de tenaamstelling
van vonnissen. Onschuldige mensen zijn mogelijk veroordeeld en de daders lopen mogelijk
vrij rond. Hoe kan het nou dat het ministerie zo geschokt reageerde op dit probleem?
Dit was toch al bekend? Hoezo blijkt dit nu pas? Waarin zat nou precies de verbazing?
Ging die verbazing vooral over de omvang van het probleem, dat het zo veel mensen
betrof? Ik ben zelf nogal verbaasd over die verbazing, want binnen het ministerie,
bij de Justitiële Informatiedienst, Justid, was dit toch al bekend? Wie wist nu precies
wat op welk moment?
Misschien een voorbarige conclusie, maar volgens mij heeft men gewoon geprobeerd om
dit in de doofpot te stoppen. Het gaat hier om gigantische datalekken, die nooit zijn
gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens en ook nooit bij de rechtspraak. Ik ben
ook nogal verontwaardigd over de slechte omgang met klokkenluiders bij Justid – waarom
konden zij niet veilig melden? – en eigenlijk ook over de incompetentie om dit probleem
op te lossen. Waarom kan er niet met spoed samen met de rechtspraak tot een oplossing
worden gekomen? Waarom heeft het zo lang moeten duren en duurt het nog zo lang om
dit in essentie toch bureaucratische probleem recht te zetten voor al die mensen voor
wie de gevolgen schrijnend groot kunnen zijn? Los het op voor deze mensen! Graag een
uitgebreide reactie. Voor het overige sluit ik op dit punt natuurlijk aan bij de terechte
vragen die hierover al zijn gesteld.
Dat doe ik ook op het punt van de strafrechtketen, die echt nog onvoldoende functioneert.
De doorlooptijden zijn veel te lang. Dat betekent dat allerlei professionals gefrustreerd
raken in hun werk en dat verdachten lang moeten wachten, maar vooral dat slachtoffers
niet door kunnen met hun leven. De hele Kamer vindt dit erg, de politie vindt het
erg, het Openbaar Ministerie en ook de rechtspraak willen dat het beter gaat, en toch
lukt het maar niet. Waarom niet? Het is toch aan de Minister om de voorwaarden te
scheppen om de hele strafrechtketen te laten draaien als een zonnetje? Dat is toch
uw kerntaak, vraag ik aan de Minister.
Ik denk dat andere partijen zullen pleiten voor meer regie en dat de Minister zelfs
aanwijzingen moet gaan geven. Ik heb er al iets over gehoord. Toch betwijfel ik zelf
zeer of dat nou de oplossing is. Want waarom zou dat de oplossing zijn? Zie de tenaamstellingsproblematiek
van vonnissen waar ik het net over had, waarvoor de volle verantwoordelijkheid toch
bij het ministerie lag en waarvan we nou niet kunnen zeggen dat dit allemaal zo soepel
verlopen is en opgelost is, alsof deze regering tot nu toe überhaupt problemen heeft
opgelost. Meer regie en het inzetten van de aanwijzingsbevoegdheid kunnen volgens
mij niet het antwoord zijn op schaarste en de complexiteit van zaken, net als bijvoorbeeld
een ketencoördinator niet zal oplossen dat er nu eenmaal te weinig psychiaters zijn
om rapporten te schrijven. Mijn vraag aan de Minister is hoe hij dit ziet. Waarop
ziet hij wel meer regie voor zichzelf en waarop absoluut niet? Waar ligt de grens?
Kan hij dit concretiseren met voorbeelden? Dus bijvoorbeeld: niet mengen in individuele
zaken, want dat is rechtsstatelijk riskant, maar misschien wel regie op de bedrijfsvoering,
de IT-systemen. Maar ik vul nu eigenlijk het antwoord in voor de Minister. Ik ben
erg benieuwd waar hij zelf die grenzen ziet van regie op en verantwoordelijkheid voor
die keten.
De voorzitter:
Het is irritant als je voorzitter bent en ook nog eens het woord wil...
De heer Koops (NSC):
Wilt u interrumperen?
De voorzitter:
Ja, ik zou heel graag willen interrumperen, als het mag. Van mezelf mag het, dus dan
doe ik dat. Ik denk dat ik het volledig eens ben met collega Van Nispen over de samenwerking
in de strafrechtketen. De motie-Ellian c.s. heeft de partijen opgeroepen om niet meer
alleen vanaf een eigen eilandje te kijken naar zaken, maar boven zichzelf uit te stijgen
en meer ketenbreed te kijken naar zaken die niet helemaal goed gaan. Is mijn collega
Van Nispen het met mij eens dat ze daar niet in zijn geslaagd, of niet voldoende?
Een aanwijzing is een instrument. Het is niet heilig. Ik denk dat je daar ook heel
erg voor moet oppassen, omdat je zeker niet op de stoel van bijvoorbeeld de rechtspraak
wil gaan zitten. Maar hoe dan wel? Wat mag je wel van de Minister vragen? Ik hoorde
dat de Minister in de laatste zinnen die hij uitspraak daarvoor al wat suggesties
gaf. Maar ik daag hem toch uit om hierop nog wat nader in te gaan. De regie moet wel
worden opgepakt omdat het de partijen zelf niet lukt om dit gezamenlijk voor elkaar
te boksen.
De heer Van Nispen (SP):
Dank voor die vraag. Dat het niet goed gaat, zien we allemaal. Iedereen kan zien dat
het niet goed genoeg gaat. Maar de analyse moet natuurlijk zijn: hoe komt dat nou?
Is het nou omdat politie, OM en rechtspraak niet bereid zijn om met elkaar samen te
werken? Ik betwijfel dat zeer. Misschien is het zo – dat weet ik oprecht niet – dat
ze in het verleden te veel op een eigen eilandje zaten. Volgens mij zijn er de afgelopen
jaren allerlei initiatieven geweest, ook tussen die partijen, om boven het eigen belang
uit te stijgen. Ik zou ze er in ieder geval niet van willen beschuldigen – dat hoor
ik mevrouw Mutluer ook niet doen – dat ze alleen met hun eigen belang bezig zijn en
verder niet. Volgens mij willen zij heel graag samenwerken en ervoor zorgen dat het
beter gaat in de keten. Maar als je jarenlang te weinig budget hebt gekregen, bijvoorbeeld,
als er jarenlang allerlei beleidsinitiatieven over elkaar heen zijn gebuiteld en we
midden in een ingewikkelde wetgevingsoperatie van het Wetboek van Strafvordering zitten,
dan heb je het die partijen ook niet bepaald makkelijk gemaakt en zijn de voorwaarden
niet goed geweest om ervoor te zorgen dat de strafrechtketen functioneert als een
zonnetje. We moeten dus wel goed kijken wie we daarvoor verantwoordelijk maken. Wat
is de analyse van het probleem? Hoe heeft dit zo kunnen komen? En wat is de oplossing?
Dat was deel twee van de vraag.
Wat betreft regie en verantwoordelijkheid: ik vond de inbreng nu vrij genuanceerd.
Maar met de motie-Ellian in het verleden... Volgens mij hebben wij uiteindelijk voorgestemd.
Ik weet nog wel dat ik daarover heb getwijfeld, precies om deze reden: wat kun je
nou wel van de Minister of het ministerie vragen en wat is echt aan de partijen? Ik
geef nog één voorbeeld. Stel dat wij als partijen zeggen dat zedenzaken vanaf nu absoluut
topprioriteit moeten hebben. Dat hebben we echt weleens gezegd in debatten, en ik
kan me er ook alles bij voorstellen. Ik heb het zelf misschien ook weleens gezegd.
Maar wat betekent dat voor de rechtspraak? Dat allerlei andere zaken gewoon worden
verdrongen omdat wij vanuit de Kamer iets eisen. Alsof echtscheidingen niet belangrijk
zijn, alsof faillissementsfraude niet belangrijk is! Het is ook te makkelijk om vanuit
de Kamer tegen de Minister te zeggen «u moet ervoor zorgen dat zedenzaken» – om maar
eens iets te noemen – «sneller behandeld worden», maar daarbij niet te zeggen dat
dat met bijbehorend budget moet, bijvoorbeeld. De Minister gaat over de voorwaarden
en mag echt wel gesprekken voeren. Volgens mij mag de Minister ook nog wel de regie
hebben op bijvoorbeeld de bedrijfsvoering, zodat de systemen op elkaar aansluiten
en dat soort zaken, maar niet op zaken zelf. Dat is echt bemoeienis die de onafhankelijkheid
van het OM en de rechtspraak raakt.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Aardema voor een interruptie.
De heer Aardema (PVV):
Als je slachtoffer bent van een strafbaar feit, welk feit dan ook, dan is dat feit
voor jou belangrijk en wil je graag dat de politie en het OM dat gaan oppakken. Ik
weet ook dat het zeer frustrerend is als je als politie maandenlang aan een zaak hebt
gewerkt, de zaak hebt ingeleverd bij het OM en het vervolgens zo lang duurt. Maar
die frustratie ligt ook bij het OM, als het dan weer door moet naar de rechtspraak.
Kortom, die schotten tussen die «diensten», om het zo te zeggen, moeten weg. Daar
moet je een stukje regie op pakken – op beleid en niet op individuele zaken. Daar
ben ik het zeker mee eens. Op sommige punten kun je wél sturen. Ik verwacht ook van
de Minister dat hij dat gaat oppakken.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Aardema (PVV):
Dat was even een reflectie op meneer Van Nispen.
De voorzitter:
Wat vindt u daarvan, meneer Van Nispen?
De heer Van Nispen (SP):
Ik zal daar kort op reageren. Ik ben het daar natuurlijk mee eens. Ik ben zelf degene
die altijd pleit... Binnenkort ook weer, in het commissiedebat Slachtofferrechten.
Voor ieder slachtoffer van een strafbaar feit zou moeten gelden: eigenlijk zou de
zaak door de politie moeten worden opgepakt – wat nu niet altijd gebeurt vanwege capaciteitsgebrek
– waarna vervolging door het Openbaar Ministerie volgt en berechting door de rechtspraak.
Wij moeten kritisch zijn op alles wat dat in de weg staat. Dat moeten wij kritisch
volgen. Maar inderdaad, de Minister zou niet moeten gaan sturen op zaakstromen. Hij
moet wel verantwoordelijk zijn voor het voeren van het gesprek met de keten, zodat
het goed gaat, en voor de randvoorwaarden waardoor die organisaties dat ook kunnen
doen. Volgens mij ligt hier de grens. Ik ben erg benieuwd hoe de Minister hierop gaat
reageren.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Van Nispen (SP):
Misschien ook wel – want daar was ik gebleven – meer regie op de afpakketen. Nu wordt
het wel spannend, zeg ik eerlijk. Het is denk ik bekend dat de SP niet te spreken
is over de resultaten, al jaren niet. De Rekenkamer is ook ieder jaar kritisch. Het
wordt maar niet beter. Terwijl er jaarlijks naar schatting zo'n 20 miljard euro wordt
witgewassen, slaagt justitie erin om op slechts een schamele 400 miljoen euro beslag
te leggen. Dat is nog niet eens hetzelfde als het van criminelen afpakken; het is
beslag leggen. Maar vooruit, laten we zeggen: 2%. Als we uitgaan van 2% van het totaal
mogen de criminelen dus 98% van hun crimineel geld gewoon houden van deze Minister.
Ik zeg het even scherp, maar daar komt het dan wel op neer. Dan heb ik dus toch de
vraag: hoe vindt de Minister zelf dat het gaat? Waar blijven zijn plannen om dit te
verbeteren? Ik zie wel de persberichten over aangenomen wetten, maar er zitten geen
nieuwe beleidsinitiatieven achter. Waarom wordt er niet financieel gerechercheerd
in iedere zaak waarin het om enig substantieel geld gaat? Want dat is toch in heel
veel misdaadzaken het geval. Waar blijven de plannen voor meer capaciteit en expertise
in de hele keten?
Er is geen duidelijke strategie en het ontbreekt aan coördinatie; zo horen wij ook
van partijen zelf. Het ligt toch zo voor de hand. Vaak wordt gebruik gemaakt van dezelfde
structuren en constructies, zoals bijvoorbeeld schimmige belastingconstructies via
de Zuidas of de schimmige bedrijfsverzamelgebouwen – daar zijn ze weer, Minister –
waar honderden bedrijfjes staan ingeschreven. We weten dat het niet deugt. We weten
dat het loont om dit aan te pakken, maar het gebeurt niet. De grote vraag is: waarom
wordt er toch zo weinig actie ondernomen?
De heer Koops (NSC):
Ik hoor het gloedvolle betoog van de heer Van Nispen. Dat is niet de eerste keer,
want dit betoog wordt vaker gehouden in deze Kamer. Daarnaast hebben we een hele reeks
aan rondetafelgesprekken, wetgevingsoverleggen en technische briefings gehad, waarbij
dit onderwerp telkens opnieuw aan de orde komt. Ook hier stel ik meneer Van Nispen
de vraag die daarbij hoort. Hoe kijkt de SP aan tegen het nemen van efficiencymaatregelen
om te zorgen dat er meer geld wordt afgepakt? Want ik ben het er helemaal mee eens
dat het zo niet kan met die 98%. Dat kan echt niet zo; er wordt te weinig geld afgepakt.
Tegelijkertijd staan er veel procedurele obstakels in de weg om meer geld te kunnen
afpakken. Dat zijn obstakels die bijvoorbeeld misschien wel kunnen worden weggenomen
met procesafspraken, of met een vorm van onderhandelen met criminelen, wat een heel
moreel-geladen onderwerp is. Hetzelfde geldt voor het treffen van schikkingen op basis
van artikel 511c uit het Wetboek van Strafvordering. Zou de heer Van Nispen op dat
onderwerp willen ingaan, bij het stellen van deze vraag aan de Minister?
De heer Van Nispen (SP):
Ja, dat wil ik, maar mijn standpunt daarover is wel bekend. Ik ga dat nu niet helemaal
herhalen. Ik zie bepaalde risico's in het maken van procesafspraken of het treffen
van schikkingen waarbij je achter gesloten deuren tot een resultaat komt en het voor
de samenleving niet geheel duidelijk is hoe het zit, en waarbij het geld ook niet
tot op de laatste cent wordt afgepakt. Dat vind ik wel problematisch. Die discussie
gaan we zeker nog voeren.
Mijn kritiek hierop, of mijn vraag hierbij, zit er eigenlijk nog vóór. Die gaat ook
over allerlei andere criminaliteit, waarbij het geld helemaal niet tot op de laatste
cent wordt afgepakt. Dat komt soms ook door gebrek aan capaciteit, aan financieel
rechercheurs die er niet zijn, aan ontbrekende kennis bij het Openbaar Ministerie
of misschien ook wel in de rechtspraak. Ik vind het heel moeilijk om daar heel precies
de vinger op te leggen; ik ga ook geen schuldigen aanwijzen. Ik weet alleen wel dat
er te weinig capaciteit en expertise is om in iedere misdaadzaak die om serieus crimineel
geld gaat, dat geld ook daadwerkelijk af te pakken. En nogmaals, dat betreft bijna
alle zaken, behalve zedenzaken, misschien. Mijn vraag zit er dus veel meer vóór. Dat
staat nog los van de vragen die ik heb gesteld over die constructies waarmee witwassen
wordt gefaciliteerd, of wel heel makkelijk wordt gemaakt, waarbij ik weinig initiatief
zie om dat een strobreed in de weg te leggen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ga afronden, voorzitter. Ik wilde ook nog iets zeggen over het gevangeniswezen.
De capaciteitstekorten zijn bekend. Een land dat zijn door rechters veroordeelde criminelen
niet eens kan opsluiten: hoe bont kun je het eigenlijk maken? Dat is een rechtsstaat
onwaardig. De oorzaak is het bezuinigingsbeleid van de voorgangers van deze VVD-minister.
We hebben het allemaal voorspeld, maar de meest rechtse coalitie ooit, die voor de
veiligheid op zou komen, heeft nog geen begin gemaakt met het oplossen van deze schande.
Het gevangenispersoneel is hiermee keihard in de steek gelaten. Dat geldt ook voor
slachtoffers van misdrijven. En de boeven profiteren van deze bestuurlijke chaos.
Iedereen weet wat er moet gebeuren. Ik zeg het de heer Sneller na, de vertrokken Staatssecretaris
was er duidelijk over: er moet geïnvesteerd worden. Waarom is dat niet gebeurd? Gaat
deze Minister zich ervoor inzetten dat dit wel gebeurt en dat er miljoenen worden
uitgetrokken, zodat gevangenen weer achter de tralies komen?
Ten slotte wil ik aansluiten bij de kritiek van de heer Sneller, namelijk dat als
we zo veel kritiek hebben, er zo veel onvolkomenheden zijn en er zo veel werk aan
de winkel is, het merkwaardig is dat deze Minister er nog wel even een hele portefeuille
bij denkt te kunnen doen, en niet zomaar een portefeuille: het gaat er nogal eens
over in deze Kamer. Dat gaat ook nog eens gepaard met een, in mijn ogen, vrij zielige
politieke strijd, die vooral gaat om de aanstaande verkiezingen. Ik vind het niet
verstandig voor deze Minister en ik vind het ronduit triest dat hierover een politieke
strijd wordt gevoerd.
Daar laat ik het bij.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het voorzitterschap weer aan u terug.
Voorzitter: Van Nispen
De voorzitter:
Dan is aan mij de eer om het woord te geven aan mevrouw Mutluer. Zij spreekt namens
GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ik heb als rapporteur al het nodige gezegd, maar ik wil hier nogmaals
benadrukken dat het echt anders moet, want de uitkomsten van de jaarverantwoording
zijn ronduit zorgelijk. Dat is in mijn beleving een understatement, zeker als je kijkt
naar het aantal onvolkomenheden en de stijging daarvan. Wat mij diep schokte – daar
zijn wij net ook allen op ingegaan – is het nieuws dat al meer dan tien jaar bekend
is dat binnen Justitie en Veiligheid vonnissen op naam van de verkeerde personen kunnen
staan door een administratieve fout, een verschrijving of een onzorgvuldige controle.
Ik denk dat wij allemaal weten dat de gevolgen heel ver kunnen gaan. Er kunnen zedendelinquenten
vrij rondlopen zonder toezicht. De samenleving loopt het risico dat ze weer in de
fout gaan. Datzelfde geldt voor veel andere delinquenten, waarvan een aantal wel meer
op hun kerfstok hebben dan een winkeldiefstal. Het gaat volgens de Algemene Rekenkamer
sinds 2017 om minstens 867 zaken die op een interne wachtlijst zijn gezet, omdat de
ambtenaren van Justid met gewetenswroeging het niet langer aandurfden om eigenstandig
rechterlijke vonnissen te corrigeren. Maar – dat is ook gelijk mijn vraag – hoeveel
zaken waren er voor 2017? Hoeveel mensen zijn onterecht niet opgesloten? Laten we
niet vergeten dat er sowieso veroordeelden zijn die na hun vonnis in afwachting op
hun celstraf op vrije voeten zijn gesteld en nooit meer in de cel zijn beland.
Voorzitter. Je kan als kabinet wel pleiten voor harder en strenger straffen, maar
als de basis niet op orde is, er geen celcapaciteit is – daarop wordt bezuinigd, wat
ten koste gaat van de veiligheid en het gevangenispersoneel – en er sprake is van
een falende uitvoering, dan is wat mij betreft alles symboolpolitiek. Ik wil daar
ook een uitgebreide reactie op van de Minister. Dan heb ik het niet eens over de kans
– beter gezegd: het risico – dat onschuldige burgers wel ten onrechte zijn gestraft
door een fout in de tenaamstelling. Ik hoor de Staatssecretaris alweer zeggen: er
zijn geen aanwijzingen dat dit is gebeurd. Maar kan dat ook met zekerheid worden uitgesloten?
De oplossing is dat alleen de rechter vonnissen mag herzien. Bij afgesloten zaken
mag zelfs alleen de Hoge Raad dat. Dat is best begrijpelijk bij complexe strafzaken,
waar na verloop van tijd nieuwe feiten opduiken. Maar doe je dat ook bij simpele administratieve
fouten? Dan heb je het niet over een novum. Moet het dan allemaal zo omslachtig? Kan
de Staatssecretaris met een laagdrempeligere, snellere correctieprocedure komen?
Het ergste is – dat wil ik ook benoemen – dat deze problematiek al sinds 2012 bekend
was en dat er niks structureels is gedaan. Of de bewindspersonen wisten dit en deden
niks, of ze wisten het niet, maar hadden het wel moeten weten, zeker als het in de
lijn is blijven hangen en een lage prioriteit heeft gekregen. Beide situaties zijn
wat mij betreft ontoelaatbaar. Ik vraag de bewindspersonen – ik stel de vraag toch
– hoe zij hun politieke verantwoordelijkheid wegen. Ik zit er niet op te wachten om
een al demissionair bewindspersoon weg te sturen, maar ik zeg maar even: er zijn eerder,
in het verleden, andere bewindspersonen geweest die voor het minste zijn weggestuurd.
Ik noem maar even de bonnetjesaffaire. Daarom plaatsen wij onze kritische kanttekening
hierbij.
Dan over slachtofferrechten, voorzitter. Daar spreken we binnenkort over, maar ook
hier geldt: als de huidige rechten niet goed worden nageleefd, kunnen we het moeilijk
hebben over uitbreiding. Uit het rapport van de Rekenkamer blijkt dat het OM steken
laat vallen bij het informeren van slachtoffers, zelfs als dat wettelijk verplicht
is. We moeten weten waarom het misgaat, waarom zelfs bij tenlasteleggingen 0% van
de gevallen, de slachtoffers, wordt geïnformeerd, waarom wensenformulieren niet altijd
consequent worden gestuurd. Waarom worden slachtoffers niet of niet goed geïnformeerd
door het OM? Is het een kwestie van prioriteit, personele druk, gebrekkige ICT of
organisatorische chaos? Zijn er te veel mensen bezig hiermee en weet de linkerhand
niet wat de rechterhand doet? Worden de slachtoffers daarom onvoldoende geïnformeerd?
Dat moet anders. Ik weet dat het CJIB met de informatieplicht bezig is, zeker als
het gaat om de vonnissen en de executies. Ik weet ook dat vanaf juli de Minister verantwoordelijk
wordt voor de informatieplicht. Ik wil weten hoe dit verbeterd gaat worden.
Dan de ICT. Zoals eerder gezegd, blijkt dat de partners in de strafrechtelijke keten
ieder hun eigen digitale systemen hebben, die niet op elkaar aansluiten. Dan kun je
een heel nieuw systeem gaan voorschrijven, maar ik weet hoe ingrijpend dat is, hoe
duur dat is en hoelang dat duurt. Maar je moet wel zorgen – dat is dan mijn volgende
vraag – dat er tussen de systemen een goede aansluiting is, dat er overdracht van
gegevens mogelijk is. Dat mag toch wel gevraagd worden? De inspectie bevestigt dat
ook. Zij constateert dat de informatiehuishouding niet op orde is en dat er binnen
de organisaties onvoldoende kennis is van wat wel en wat niet mag op het gebied van
gegevensdeling, bijvoorbeeld rond de AVG.
Neem bijvoorbeeld de jeugdstrafrechtketen. De wachttijden daar komen niet alleen door
personele krapte, maar ook door onvoldoende onderlinge informatie-uitwisseling en
het ontbreken van een gezamenlijk monitoringsysteem op ketenniveau. Je hebt dus geen
zicht op waar de vertragingen in het strafproces van jeugdigen ontstaan, terwijl dat
wel van belang is. Vandaar ook mijn vraag aan de Minister hoe hij hiermee omgaat.
Tot slot, voorzitter. Dan rond ik namelijk af. Zowel de Rekenkamer als de inspectie
schetst een ontluisterend beeld. In 2024 signaleren ze problemen op het gebied van
capaciteit, toerusting, digitalisering en samenwerking. Ketens functioneren dus niet
omdat ze, in mijn beleving, op hun eilandje blijven, omdat de schakels zwak blijven
en er regie nodig is. Ik vind dat het kabinet daar onvoldoende verbetering in heeft
gebracht. Ik vind dat de Minister moet gaan nadenken over de mogelijkheden die hij
ziet om de regie naar zich toe te trekken, zonder te tornen aan de onafhankelijkheid
van de partijen. Dat snap ik en dat vind ik ook heel logisch, maar zo kan het niet
langer.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is nu aan de heer Koops, die spreekt namens NSC.
De heer Koops (NSC):
Dank u, meneer de voorzitter. Het zal de bewindspersonen niet ontgaan zijn dat de
zesvoudige storm aan kritiek die wordt uitgestort over het Ministerie van Justitie
afkomstig is van de Socialistische Partij, de PVV, GroenLinks-PvdA, de VVD, D66 en
Nieuw Sociaal Contract. Dat is dus wat mij betreft de hele Kamer door. We komen allemaal
terug op dezelfde thema's. Dat wil ik hier vaststellen. De kritiek gaat dus ver uit
boven wat de politieke stromingen gescheiden houdt. Dat is een prachtige manier om
te illustreren hoe ernstig de situatie is.
Nadat alles zojuist al is gezegd, is het knap lastig om me hier te beperken, want
ik zou heel graag een deel van de kritiek nogmaals formuleren. Maar laat ik even focussen
op een aantal hele duidelijke punten. We hebben hier een technische briefing gehad
over financieel-economische criminaliteit. Daarbij was een directeur van een van de
opsporingsdiensten aanwezig en die benadrukte heel duidelijk het verschil tussen de
moraliteit en de effectiviteit van het strafrecht. Hij zei, en ik volg hem daarin,
dat de Kamer zich de laatste tijd heel vaak bezighoudt met moraliteit. Als een gedraging
strafbaar moet worden gesteld, moet die strafbaar worden gesteld. Wij houden ons bezig
met het invoeren van nieuwe zedenwetgeving, die veel meer bescherming biedt aan mensen
die daadwerkelijk slachtoffer zijn van strafbaar gedrag. Maar terwijl we daarmee bezig
zijn, wordt de effectiviteit soms uit het oog verloren, met de huidige situatie als
gevolg. Persoonlijk ben ik van mening dat dit een wisselwerking is tussen de regering
en het kabinet aan de ene kant, en de Kamer met haar controlerende taak aan de andere
kant. Wij kunnen die controlerende taak niet goed uitvoeren. Wij kunnen niet goed
beslissen over wetgeving als wij onvoldoende empirische gegevens tot onze beschikking
hebben om onze besluiten mee te onderbouwen.
Daarmee kom ik op het onderwerp van de uitvoeringstoets. Voor mij is dat altijd een
leeg woord geweest, toen ik nog gewoon burger was en op de stoeltjes op de publieke
tribune zat in plaats van op deze. Wat is een uitvoeringstoets? Joost mag het weten.
Met cijfers is het denk ik makkelijker dan wanneer je het hebt over het aantal mensen
dat op cel moet. Dit is ... Naast mij wordt gezegd: ik denk dat Joost het weet. Sorry,
u brengt mij van mijn à propos. Dit mag niet van mijn spreektijd afgaan, want daar
werd het natuurlijk om gedaan. Dit is wel wat mij echt het meeste bezighoudt van alles.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de Tweede Kamer haar controlerende en constructief
meedenkende taak goed kan uitvoeren? Hoe wordt er nu voor gezorgd dat het aantal uitvoeringstoetsen
dat betrekking heeft op de strafrechtketen fundamenteel toeneemt, van 50% naar 100%,
zoals ook bij Financiën gebeurt? Hoe zorgen we ervoor dat we gewoon echt zelf op het
netvlies hebben wat de knelpunten zijn op het moment dat wij nieuwe wetgeving of budgetten
aan het bespreken zijn?
Vandaag gaat het niet over de Voorjaarsnota, maar we hebben het wel over een situatie
waarbij 30 miljoen te weinig wordt afgepakt van de gevangenisketen. Ik heb geen idee
wat daarvan de gevolgen zijn. We moeten daar dan wel beslissingen over nemen, dingen
van gaan vinden en moties over gaan maken, terwijl het ons ontbreekt aan empirische
informatie. Het is mijn stelling en die van Nieuw Sociaal Contract dat dat de verantwoordelijkheid
is van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en niet die van ons. Ik vraag dan
ook met nadruk aan de Minister om in te gaan op het onderwerp van de uitvoeringstoets.
Hoe wordt er in de toekomst voor gezorgd dat dat ding er telkens ligt, bij elke beslissing
die we moeten nemen?
Daarbij kunnen de praktische bezwaren en de weemoedigheid die des avonds komt, waarover
ook weleens wordt begonnen hier, in het rondetafelgesprek over de strafrechtketen,
niet worden tegengeworpen. Bij monde van het hoofd van het Openbaar Ministerie wordt
gezegd: de privacywetgeving staat in de weg van betere communicatie tussen de verschillende
onderdelen van de strafrechtketen. Nou, als we het toch hebben over uitvoeringstoetsen,
dan moet ik zeggen dat ik heel opstandig word van het woord «privacywetgeving», dat
in de strafrechtketen wordt tegengeworpen aan het maken van goed beleid. Dat kan je
niet als algemene term op tafel leggen. De vraag is dan ook of de Minister hier uitgebreid
op in wil gaan – dat hoeft niet per se in een antwoord nu – en wil toezeggen dat wij
een exact overzicht krijgen van de knelpunten op het gebied van privacy binnen de
strafrechtketen die wij kunnen weghalen, zodat de strafrechtketen beter functioneert.
Ik moet hier een opmerking maken over de onafhankelijkheid van de rechtspraak en daarmee
ook van de rechtspleging. Ik weet heus wel dat alle officieren van justitie tamelijk
eigengereid zijn; dat is maar goed ook. Zij moeten zelf een beslissing maken in hun
eigen zaak en daar moeten wij ons als Kamer verre van houden. Dat is mijn algemene
standpunt. Tegelijk is het zo dat de Minister zo ontzettend veel kan doen op alle
gebieden van bedrijfsvoering die dus níét zien op de onafhankelijkheid van de beslissingen
ter zake van vervolging en berechting. Kan de Minister ingaan op de vraag hoe hij
nu voortvarend ter hand neemt dat er echt iets gebeurt, om ervoor te zorgen dat we
hier volgend jaar niet nog een keertje zo zitten of dat andere mensen hier nog een
keertje zo zitten om dezelfde problematiek nog een keertje te gaan bejeremiëren? Ik
spreek hem aan in zijn, letterlijk, ambtelijke functie als «de Minister». Het moet
gewoon een keertje klaar zijn na deze ongenadige kritiek van de Rekenkamer.
Tot slot, meneer de voorzitter – ik ben vast door mijn tijd heen – wil ik nog één
opmerking maken over iets heel simpels, waar Nieuw Sociaal Contract ook fundamenteel
achter staat. Zware criminelen moeten zwaar worden gestraft; lichte criminelen moeten
licht worden gestraft. We hebben niet voor niks een initiatiefwet over elektronische
detentie ingediend. De indringende vraag aan de bewindspersonen – dat zeg ik in het
meervoud, in dit geval – is: hoe daarmee om te gaan? Valt in de elektronische detentie
ook een oplossing te vinden voor het geconstateerde probleem, namelijk het gebrek
aan geld en het gebrek aan capaciteit, waar we met z'n allen mee hebben te dealen?
Tot zover, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koops. Dan geef ik tot slot van de kant van de Kamer in de eerste
termijn het woord aan de heer Aardema, die spreekt namens de PVV.
De heer Aardema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Veel is al gezegd. Het is duidelijk dat het al jarenlang bij
het Ministerie van Justitie en Veiligheid niet op orde is. Het rapport van de Algemene
Rekenkamer was ronduit schrikbarend. Het ministerie telt welgeteld tien onvolkomenheden,
waarvan één ernstige, en dat is geen onvolkomenheid waar ze niets van afwisten. Al
sinds 2012 is bekend dat er foutieve tenaamstellingen zijn. Al sinds 2012 loopt dit
aantal op en inmiddels gaat het om bijna 900 zaken, waarvan het bij meer dan 140 om
ernstige strafbare feiten, zoals zeden of geweldsmisdrijven, gaat. Bij de strafrechtketen
zijn er vijf onvolkomenheden vastgesteld. Dat is de helft van alle onvolkomenheden.
Sinds 2012 zijn er 30 rapporten opgesteld met aanbevelingen, die keer op keer niet
zijn uitgevoerd. Ik noem de knelpunten bij de doorlooptijden, waarvan de informatie
niet eens beschikbaar is. Het Openbaar Ministerie komt zijn wettelijke informatieplichten
onvoldoende na en een op de vijf slachtoffers wordt niet adequaat geïnformeerd. Dat
noem ik wanbeleid.
Voorzitter. We hebben de gifbeker nu al een paar keer doorgegeven en uitgestort over
het ministerie. Ik zou er wakker van liggen. Ik ben heel benieuwd of de Minister en
de Staatssecretaris dat ook doen. Ik wacht dus met smart op goede antwoorden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Om die goede antwoorden te krijgen, zullen we eerst even moeten schorsen,
zoals we meestal doen. We schorsen 25 minuten. We zijn geschorst tot 11.20 uur.
De vergadering wordt van 10.57 uur tot 11.23 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedemiddag. Welkom terug bij het wetgevingsoverleg over het jaarverslag en de slotwet
van Justitie en Veiligheid 2024. We zijn toegekomen aan de beantwoording door de regering
in eerste termijn. Tegen de leden zou ik willen zeggen: we lijken goed in de tijd
te zitten, maar er zijn wel twee bewindspersonen die moeten gaan antwoorden op serieuze
vragen. Er zijn veel vragen gesteld, dus laten we toch proberen het aantal interrupties
een beetje te beperken, tot een stuk of vier vragen. En laten we die vragen dan vooral
ook kort en bondig proberen te formuleren, als dat enigszins kan. Van mijn kant zal
ik dan proberen er coulant mee om te gaan als er een extra interruptie nodig is. Maar
houd het alstublieft bondig. Dat gezegd hebbende denk ik dat ik als eerste het woord
ga geven aan de Minister van Justitie en Veiligheid. Ga uw gang.
Minister Van Weel:
Voorzitter, dank. Voordat ik overga tot de beantwoording, licht ik even kort toe welke
onderwerpen ik zal doen en welke onderwerpen de Staatssecretaris zal doen. Ik zal
wat algemene antwoorden geven op uw vragen en mij dan richten op de strafrechtketen,
vervolgens op het witwassen en het afpakken en daarna op de politiecapaciteit, naar
aanleiding van een enkele vraag daarover. Ik zal eindigen met de DJI, die sinds kort
ook in mijn portefeuille zit. De Staatssecretaris zal de overige onderwerpen behandelen,
waaronder de uitvoeringstoetsen, het slachtofferbeleid en de tenaamstelling. Zo zullen
wij dit opbouwen. De volgorde heb ik voor hem verzonnen, dus wellicht is die anders
als hij zo meteen aan de beurt is.
Allereerst heel veel dank voor uw inbreng in de eerste termijn. Laat ik beginnen met
een reflectie op hoe wij aankeken tegen het ontvangen van het rapport van de Algemene
Rekenkamer, met maar liefst tien onvolkomenheden. Wij zijn daar zelf zeer van geschrokken.
Dat zeg ik namens mijzelf, maar ook namens de toen nog twee staatssecretarissen maar
inmiddels nog maar één Staatssecretaris. Wij nemen dit zeer serieus. De onderzoeken
en onvolkomenheden betreffen geen zaken die kort hebben gespeeld, dus deels is het
ook een gevolg van diepgaandere en meer onderzoeken, die nu allemaal landen in het
verantwoordingsonderzoek, maar dat neemt niet weg dat die alle tien geadresseerd zullen
moeten worden, met de meest serieuze zorg. Daar gaan wij hard mee aan de slag. Dat
zeg ik u alvast toe aan het begin van mijn inbreng in eerste termijn.
Vijf van de nieuwe onvolkomenheden liggen op het beleidsterrein van de strafrechtketen.
Laat ik daar in algemene zin mee beginnen. Ik herinner me inderdaad dat eerste debat,
vrij vroeg na ons aantreden, over de strafrechtketen, waarin de Staatssecretaris en
ik optimistisch met u in debat gingen over de stand van de strafrechtketen. Ons beeld
is inmiddels wat soberder. We zijn nu bijna een jaar bezig. We hebben ons verdiept
in de strafrechtketen, in de materie, in de werking daarvan en in de problematiek
die daarbij speelt. We zijn tot de conclusie gekomen dat dit complexe materie is en
dat we onvoldoende grip hebben op datgene wat de Kamer van ons heeft gevraagd, namelijk
regie over deze keten, op een zodanige manier dat die leidt tot kortere doorlooptijden
en een betere prioriteitstelling. Dan ga je je afvragen hoe dat komt. Wat hebben wij
laten liggen? Hebben we geen goede afspraken gemaakt? Welke middelen zijn er nu nodig?
Dat gaat tot en met het paardenmiddel aan toe dat ook door de Algemene Rekenkamer
wordt genoemd, namelijk het geven van aanwijzingen of, zoals door sommigen van u geconstateerd,
het overnemen van de bedrijfsvoering over de gehele keten.
De Staatssecretaris en ik zijn daar al over in overleg gegaan met de hoeders van de
strafrechtketen. Wij hebben een indringend gesprek gehad en wij komen tot de conclusie
dat wij voor nu niet willen overgaan tot het geven van aanwijzingen, maar dat wij
een strakkere regie gaan voeren op het volledige proces. Ik zal toelichten wat ik
bedoel met «het volledige proces» en waar de knelpunten naar ons idee op dit moment
zitten.
Laat ik beginnen op het aansturingsniveau. We hebben geconstateerd dat de ketenpartners
weliswaar een paar keer per jaar bij elkaar komen om het gezamenlijk te hebben over
de doorlooptijden, maar dat de strafrechtketen in zijn geheel zelden of nooit een
onderwerp op de agenda is in de overleggen waarin wij de ketenpartners zien. Voor
mijzelf spreek ik dan over het OM en de politie. Dat zijn organisaties die ik zeer
regelmatig spreek over het volledige palet aan onderwerpen, maar het functioneren
van de strafrechtketen in totaal of de doorlooptijden zijn daarbij geen onderwerp
van gesprek. Dat geldt ook voor de organisaties waar de Staatssecretaris in eerste
instantie verantwoordelijk voor is. Samen met de ketenpartners hebben we geconstateerd
dat dat het gremium is om ook per organisatie te kijken waar de knelpunten zitten
en waar ze mee bezig zijn voor het verbeteren van de doorlooptijden.
Het tweede wat we hebben gezien is – een aantal van u noemde dat – dat het deels ook
gewoon een logistiek proces is. Je hebt een koekjesfabriek met een aantal verschillende
handelingen en locaties, waarbij verschillende afdelingen – ik sla het erg plat, maar
dat is puur om het begrijpelijk te maken, niet om het te bagatelliseren – bezig zijn
met een deel van het productieproces. Over die koppelvlakken moet je goede afspraken
maken. Welke capaciteit kan er van de ene naar de andere stap toe? Zijn dat dan de
juiste ingrediënten of zou je dat liever anders zien? Dat kunnen wij op hoofdlijnen
centraal gaan bepalen. Wij kunnen op hoofdlijnen die prioriteiten gaan neerleggen,
daar waar het gaat om: welke soort zaken willen wij nou prioriteit geven in de volledige
werkstroom die er is?
Als je dat vervolgens wil inrichten in de praktijk, zijn het de regionale ketencoördinatoren
waarvan wij allemaal denken dat die met de juiste richtlijnen van de top lokaal kunnen
gaan kijken: hoe trekken wij met de beschikbare capaciteit van de politie en het OM
en met de beschikbare zittingscapaciteit binnen die prioriteitsstelling zo veel mogelijk
zaken hierdoorheen? Een van de weinige positieve punten is dat die ketencoördinatoren
wel degelijk zorgen voor een verbetering in het proces. Wat ze nog missen, is de steun
van bovenaf om die prioriteiten te stellen en de knelpunten waar nodig op te lossen.
Ik zag bij de ketenpartners een wens om hier gezamenlijk naar te kijken en om die
regie ook gezamenlijk op te pakken. De Staatssecretaris en ik zullen dat blijven doen.
Wij delegeren dit niet. Wij zullen dat overleg blijven houden. Wij zullen ook aan
uw Kamer rapporteren over hoe we dit proces inrichten. Leidt dit nou niet tot verbeteringen,
dan rest niks anders – daar ben ik ook heel helder over geweest – dan het geven van
aanwijzingen. Maar op dit moment in het proces heb ik het idee dat het geven van aanwijzingen
dan wel het overnemen van de bedrijfsvoering van zeer complexe organisaties – dus
eigenlijk zet je er dan een laag bovenop – niet de verbetering geeft die ik wel dolgraag
wil bereiken.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Koops en daarna aan de heer Aardema.
De heer Koops (NSC):
Indachtig de instructie het kort te houden, focus ik op de toezegging die zojuist
werd gedaan om de Kamer op de hoogte te stellen. Kan de Minister reflecteren op hoe
en hoe vaak hij van plan is dat te gaan doen? Krijgen wij een wekelijkse of een maandelijkse
update? Geen kwartaallijkse alstublieft.
Minister Van Weel:
Ik denk dat het met de huidige stand van informatie die wij boven water kunnen halen,
niet zinnig is om dat op een wekelijkse dan wel maandelijkse basis te geven. Dat inzicht
– dat is een deel van de problematiek die we moeten oplossen – is op dat detailniveau
niet te geven over de volledige keten. Waar ik u over op de hoogte zal stellen is,
ten eerste, wat wij op een centraal niveau moeten doen. We moeten dus met elkaar overeenkomen:
wat zijn de prioriteiten die we stellen? Wat zijn de kengetallen die we schrijven?
Welk mandaat geven we mee aan de ketencoördinatoren om daarin te gaan leveren?
Als dat proces loopt, gaan we vanuit de ketencoördinatoren, vanuit dat regionale niveau,
zien dat die doorlooptijden verbeteren. Dan gaan we ook leren, want dan gaan we zien
dat sommige regio's daar beter in presteren dan andere. Dat is niet om elkaar af te
straffen, maar om van elkaar te leren. Wat heeft men in die ene regio dan gedaan?
Komt het door een beter overleg met de verschillende ketenpartners, met de politie,
het OM en de rechtspraak? Was er een strakkere sturing op kengetallen die het verschil
heeft gemaakt? Daardoor kunnen we er uiteindelijk voor zorgen dat alles elkaar optrekt.
Ik wil die regie dus gaan voeren, maar ik ga dat niet doen als de afdelingschef van
de koekjesfabriek. Ik ga niet kijken hoe de ingrediënten erdoorheen gaan, maar ik
ga wel op hoofdlijnen sturen en mogelijk maken dat dat gedaan kan worden.
De voorzitter:
En als het gaat om de informatievoorziening aan de Kamer: wanneer kunnen wij dat dan
voor het eerst verwachten? En met welke frequentie? Dat zijn toch wel de vragen die
hier leven.
Minister Van Weel:
Ik denk daarbij zelf aan halfjaarlijks, maar dat begint met een plan. Dat plan komt
al eerder. Dus na de zomer komen de Staatssecretaris en ik met een plan. Hoe zit dit
eruit? Ik heb het nu op hoofdlijnen geduid, maar daar horen ook streefgetallen en
prioriteiten bij. Die krijgt u dan van ons. Ik zou willen voorstellen om het vanaf
dan halfjaarlijks te doen.
De voorzitter:
Ik zag nog een interruptie van de heer Aardema. Dan kom ik bij mevrouw Mutluer.
De heer Aardema (PVV):
Het is geenszins de bedoeling om de Minister wekelijks in de nek te hijgen. Het gaat
er juist om dat hij de gelegenheid te baat neemt om de oplossingen te gaan zoeken.
Hij noemde ook het door hem zo genoemde «paardenmiddel» van aanwijzingen. Kunt u ook
iets schetsen van een termijn waarop u dat eventueel wel zou kunnen toepassen? Wanneer
gaat het omslaan?
Minister Van Weel:
Wij komen met een plan. Je moet het, denk ik, twee cycli de kans geven om te kijken
of dat plan ook daadwerkelijk materialiseert. Dan zit je op twee keer een halfjaar,
dus dan zit je op een jaar. Als dan de verbetering niet zichtbaar is, komen we wat
mij betreft in een andere fase.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij is geen enkele Minister zo concreet geweest als deze, dus ik snap deze
stok. We zien dat de procesgang nu ingewikkeld is en ingewikkeld geregeld is. We weten
naar aanleiding van de eerdere parlementaire verkenning die we hebben uitgevoerd dat
elke organisatie en eigen financiering heeft en een aparte positie heeft ten opzichte
van het ministerie. Ik dacht dat er al een plan van aanpak lag vanuit de ketenpartners.
Blijkbaar heeft dat niet tot de nodige oplossingen geleid. Ik wil straks dus wel goed
kunnen meten hoe ik de partijen en de Minister, voor mijn part middels een nulmeting,
kan aanspreken op de resultaten die worden behaald. Waar hebben we het dan over? Even
terugredenerend naar de parlementaire verkenning: het ging soms ook om hele kleine
dingen, bijvoorbeeld een definitie van een zaak. Als je dat samen afstemt, kun je
dat wellicht ook beter volgen. Wellicht heb je wetgeving nodig die ervoor zorgt dat
ze die informatie beter met elkaar kunnen delen. Met andere woorden: fijn dat er een
plan komt – ik dacht dat er al een plan lag – en als er een plan komt, wil ik ook
heel concreet kunnen meten hoe we dat straks gaan beoordelen.
Minister Van Weel:
Er lag een plan. Er komt een plan. Er is een manier om te monitoren en er komt een
nieuwe manier van monitoren. Zo kan ik het heel kort samenvatten, maar ik licht het
ook iets minder cryptisch toe voor u.
Naar aanleiding van de parlementaire verkenning is de coördinatie richting de ketenpartners
versterkt, zijn de jaarlijkse aanschrijving en de planning- en controlecycli beter
op elkaar afgestemd, zijn de indicatoren in de strafrechtketenmonitor aangescherpt
en is bijvoorbeeld ook informatie over voorraden opgenomen in die monitor. Er wordt
al gewerkt aan een meerjarenagenda, met heldere doelen. Wat betreft monitoring kan
ik dus al verwijzen naar de strafrechtketenmonitor; die hebben we nu een aantal jaar
gehad. Die laat over 2024 al een positiever beeld zien dan over 2023. Maar laten we
eerlijk zijn: het verantwoordingsonderzoek nemen we serieus en er moet meer gebeuren.
Dus boven op het plan dat er lag, komt wat ik u net heb toegelicht. Bij de strakkere
regie willen we gebruikmaken van het in staat stellen van die ketencoördinatoren,
van wie we de aanstelling dus met twee jaar verlengen, zodat die hun werk kunnen doen.
We willen dus ruimte creëren voor het regionale niveau om in die keten te werken,
niet vrijblijvend, maar met van bovenaf heldere doelstellingen en een belofte vanaf
de top dat wij het mogelijk maken dat die ketencoördinatoren waarmaken wat we van
ze vragen. Dat is het model zoals ik het voor me zie.
Eigenlijk heb ik hiermee gepoogd om de strafrechtketenvragen samen te vatten. Ik kan
nog individueel door de vragen heen gaan, maar de vraag is waar u nog behoefte aan
heeft.
De voorzitter:
Ik ben wel benieuwd: de Minister overweegt een aanbeveling als het niet binnen een
jaar, na twee keer een halfjaarrapportage, tot verbetering leidt. Ik ben nog wel op
zoek naar: waar zou zijn aanwijzing wel of niet op kunnen zien? Waar ligt dan de grens?
Ik ben daar nog wel erg nieuwsgierig naar. Dat hoor ik nog graag.
Minister Van Weel:
Daar ben ik nog niet uit. Ik heb voor mezelf de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer
heeft gedaan voor de aanwijzingen gewogen. Ik denk dat dat op dit moment niet het
aangewezen instrument is, maar ik wil het instrument ook niet weghalen, want ik zie
het wel degelijk als een stok achter de deur, zoals mevrouw Mutluer ook zei. Als het
niet anders kan, als het dus niet werkt met alle effort die we er nu in steken, moet
het op een andere manier. Dan zal ik me gaan beraden op het inzetten van de aanwijzing:
wat betekent dat nou, waar grijp je dan op in?
Zoals ik al zei, geloof ik niet zozeer in het inzetten van een nieuwe controleorganisatie
boven de organisaties of het creëren van een extra laag in de bedrijfsvoering. Ik
denk dat daarvan ook voorbeelden zijn, overigens ook in de medische wereld, die laten
zien dat we doorgeslagen zijn in het logistieke proces. Soms lijken we het te zien
als een koekjesfabriek en hebben we onvoldoende aandacht voor het proces en het product
dat er ligt.
Ik wil ook niet ingrijpen in de onafhankelijkheid van de rechtspraak dan wel het OM.
Dat is voor mij een andere grens waaraan ik zit. Ik wil me niet mengen in de inhoudelijke
afwegingen die daarbij gemaakt worden. Dat luistert dus nauw. Ik durf dat nog niet
zozeer te omlijnen, maar ik heb daar nog een jaar voor, al heb ik dat hopelijk niet
nodig.
De heer Sneller (D66):
Eén stapje terug. De Minister begon zijn inleiding met de woorden dat de bewindspersonen
er zeer van geschrokken waren en dat ze het zeer serieus nemen. Maar wat is nou zijn
analyse van wat er is gebeurd in het verleden, waardoor het van twee naar tien is
gegaan? Wat zit er nou onder, een slag dieper dan «geschrokken» en «plan van aanpak»?
Dat plan van aanpak voor de strafrechtketen klinkt overigens goed, maar wat zit er
wat de Minister betreft nou onder?
Minister Van Weel:
De tien onvolkomenheden zijn allemaal geen zaken die in 2024 zijn begonnen. Er zit
dus het element in dat de Rekenkamer nu gekeken heeft naar zaken waar ze in het verleden
niet of in een ander frame naar hebben gekeken, namelijk niet via een verantwoordingsonderzoek,
maar via een tussentijds onderzoek. Dat zeg ik absoluut niet om de uitkomst te bagatelliseren,
maar ik vind wel enige steun in het rapport van de ADR, die in ieder geval schrijft
dat het beheer van de organisatie als zodanig op peil is gebleven. Ik denk niet dat
de organisatie in 2024 ineens volledig is losgeslagen en dat we daarom zitten met
een enorme toename van het aantal onvolkomenheden; zo kan ik het niet verklaren. Ik
denk dat de meeste van deze onvolkomenheden er al zaten, maar nu door de Algemene
Rekenkamer naar boven zijn gehaald. Deels kan ik dat verklaren doordat al die onderzoeken
nu landen in het verantwoordingsonderzoek, terwijl dat misschien voorheen separaat
was, maar dat maakt ze niet minder terecht. We zullen er dus iets mee moeten. Sommige
van de onvolkomenheden zie ik wel als systemische onvolkomenheden. Die moeten we eruit
halen. Ik noemde net de strafrechtketen en wat we denken daaraan te moeten doen, maar
in de toename an sich zie ik geen systemische verslechtering.
De heer Sneller (D66):
Dat snap ik. Tegelijkertijd zie ik dat een aantal van die onvolkomenheden al tien
jaar lang lopen en nog niet zijn opgelost. Dat vraagt om iets meer dan incidentenmanagement,
om het even heel plat te zeggen. Het vraagt inderdaad om een systemische analyse:
wat verbindt die dingen nou met elkaar? Blijkbaar speelt dat toch op het departement.
Dat is de analyse die ik hier als puzzelstuk nog mis om te kunnen zeggen: dat is een
gemeenschappelijke oorzaak van een aantal van die problemen. Of niet, maar dan is
dat ook de analyse. Daar zou ik de Minister ten slotte nog één keer toe willen uitdagen.
Minister Van Weel:
Ik snap uw vraag. Ik denk dat dit per onvolkomenheid anders zit. Sommige zijn echt
het gevolg van iets wat in een bepaalde organisatie heeft gespeeld, en dan zul je
daar ook de oplossing moeten vinden. Andere zijn echt breder. Dan denk ik bijvoorbeeld
aan de strafrechtketen, waar we het net over hebben gehad. U vroeg mij: wat is nou
de rode lijn die u hieruit haalt? Bij die laatste is dat dat gedeelde verantwoordelijkheid
vaak geen verantwoordelijkheid is. Dat is bij hele grote organisaties, zoals Justitie
en Veiligheid, met een heleboel verschillende uitvoeringsorganisaties, ketenpartners
en raakvlakken, denk ik een valkuil die op de loer kan liggen, niet alleen bij deze
onvolkomenheden, maar ook in algemene zin. Als het politieke niveau het enige niveau
is waarop het bij elkaar komt, is dat onvoldoende om het eigenaarschap te creëren
voor dingen die de eigen kolom overstijgen. Dat is er eentje die wij zeker meenemen,
ook in de manier waarop wij het ministerie aansturen.
Dan nog één specifieke vraag van mevrouw Mutluer over de ICT-systemen. Wij spreken
vaak in verschillende formats over ICT-systemen. Het is niet mijn hobby, maar noodgedwongen
heb ik er wel veel mee van doen gehad in mijn verleden en ook in deze baan. Ik moet
u eerlijk zeggen dat ik niet geloof in overkoepelende systemen die voor verschillende
organisaties de hemel op aarde gaan brengen. Dat beloven veel bedrijven wel, maar
in alle ICT-trajecten die ik heb meegemaakt in mijn leven, eindigde dat in een hoop
verdriet, een hoop vertraging, een hoop kostenoverschrijdingen en uiteindelijk in
systemen die outdated zijn tegen de tijd dat je ze invoert. Ik geloof veel meer in
het op praktisch niveau kijken naar de koppelvlakken tussen systemen. Welke informatie
hebben de verschillende ketenpartners nodig en wat kan daarin verbeterd worden zonder
dat we daar een grand design op loslaten?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
De inspectie heeft dit in het verleden ook bevestigd. Zij zeggen dat de informatiehuishouding
niet op orde is. Collega Koops gaf nog aan dat de AVG naar voren wordt gebracht als
een groot probleem. Ik was het eigenlijk wel eens met mijn collega Koops, die zei:
breng dat dan in beeld, zodat je het eventueel via wetgeving of anderszins kunt oplossen.
Het moet immers sowieso in 2029 gaan werken, zeg ik ook tegen de Minister, gelet op
de grote uitdaging van de megawetgevingsoperatie ten aanzien van het Wetboek van Strafvordering.
Dus hoe gaat hij daarvoor zorgdragen?
De voorzitter:
Ik zie de interruptiewens maar laten we eerst een antwoord vragen aan de Minister.
Wellicht sta ik daarna nog een aanvullende vraag toe.
Minister Van Weel:
Ik wil in die eerste brief wel terugkomen op welke actuele knelpunten er evident bekend
zijn. Ik ben het met u eens dat we dan moeten kijken wat er via wetgeving aan gedaan
kan worden. Als we het naar aanleiding van de vraag van de heer Sneller dan toch hebben
over systemische zaken, moet ik wel eerlijk zeggen dat het niet kunnen delen van gegevens
wel een van de zaken is die elke keer langskomen, al blijkt het niet in alle gevallen
de daadwerkelijke oorzaak van het probleem te zijn. Ik wil niet de illusie wekken
dat er alleen maar een gebrek aan wetgeving is. Het gaat vaak ook om kennis van die
wetgeving, om bekendheid, om elkaar weten te vinden. Wat heeft de ander nodig?
Daar hebben we een loket voor ingericht binnen het ministerie, waar mensen zich kunnen
melden die knelpunten ervaren in de gegevensdeling. Dan gaan we kijken of we te maken
hebben met een wetgevingsprobleem. Komt dat vaker voor? In dat geval moeten we er
inderdaad wat mee doen in de wetgevingssfeer. Heeft het te maken met onbekendheid
met elkaars werk? Dan moeten we daar wat aan doen. Heeft het te maken met systemen?
Dan moeten we daar wat mee. Op die manier proberen we dat systemisch te tackelen.
Ik zou de wet dus zeker niet op voorhand de schuld willen geven van alle gevallen
waarin informatie niet op een juiste wijze wordt gegeven. Maar waar dat wel het geval
is, komen we daarop terug.
De heer Koops (NSC):
Dit is echt een onderwerp naar mijn hart, met name nu we concreet aan het worden zijn.
Feitelijk hoort dit samen met wat mevrouw Mutluer zojuist zei. Alle ketenpartners
die aan de rondetafel over financieel-economische criminaliteit zaten, begonnen hierover,
zonder enige uitzondering. In het rondetafelgesprek over de strafrechtsketen, die
te onderscheiden valt van de bovengenoemde rondetafel was dat hetzelfde verhaal. We
hebben sinds afgelopen maart die nieuwe wet over samenwerkende organisaties en de
informatiedeling binnen die samenwerkende organisaties. Dat is voor mij nog onbekend
en onontgonnen terrein, en ik denk eigenlijk voor de meesten van ons, want die wet
is er net. Ik zou het enorm waarderen als de... Nee, ik ga het anders zeggen. Ik ga
de Minister vragen om toe te zeggen dat hij heel concreet gaat worden in een lijst
met onderwerpen waarmee de Tweede Kamer zich moet bezighouden met informatiedeling
of het verbeteren daarvan, plus de gevallen waarin wij daar eenvoudigweg niets aan
kunnen doen. Dat betreft dus gevallen waarin wij er gewoon mee te dealen hebben dat
die informatie niet gedeeld kan worden, om wat voor reden dan ook. Dan kunnen we links
en rechts heel goed schiften waar we onze inspanning op moeten richten, allemaal in
het kader van onze controlerende taak, maar ook als medewetgever.
Minister Van Weel:
Ik zie het enthousiasme van de heer Koops voor dit onderwerp. Ik zit even te denken
hoe ik hier op de beste manier recht aan kan doen. Ik ga niet beloven dat ik ga komen
met een alomvattende bijbel gegevensdeling. Daarvoor komt het onderwerp gewoon op
te veel plekken voor. Zoals u weet, ben ik wel bezig met een ultieme poging om de
coldcase-informatie beschikbaar te houden. Het gaat mij niet lukken om die verkenning
voor de zomer af te ronden. Ik zal wel komen met wat ik aan het doen ben op dit moment,
maar ik kom na de zomer met de uitkomsten daarvan. Dat lijkt mij eigenlijk een goede
gelegenheid om even een tour de table te maken en te kijken: wat speelt er verder?
U noemt al de invoering van de WGS en andere zaken rondom gegevensdeling. Er lopen
ook een aantal EU-trajecten – daar kom ik zo op terug als het over witwassen gaat
– die daaraan raken. Ik denk dat dat u zal helpen.
Voorzitter. Dat was dan mijn brug naar witwassen en afpakken. Ik heb u daar gisteren
een brief over doen toegaan in het kader van ondermijning. Het zal u zijn opgevallen
dat een heel groot deel van die brief in het kader staat van het afpakken van crimineel
vermogen, want dat is natuurlijk een van de belangrijkste en meest effectieve manieren
om criminelen dwars te zitten. Dat moeten we op alle niveaus doen. Het gaat erom het
criminele verdienvermogen te doorbreken. Dat zit ’m op witwassen. Onlangs heb ik met
de Minister van Financiën een nieuwe witwasaanpak naar de Kamer gestuurd. Onze insteek
daarbij is om het leven makkelijker te maken voor mensen die van goede wil zijn en
nu vaak onnodig te maken krijgen met enorm veel hoepeltjes waar ze doorheen moeten
springen, terwijl de criminelen om die hoepels heen lopen. Dat is een van de zaken
waar we verandering in willen brengen.
Het deze week in de Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstel voor het verbod op contante
betalingen boven de € 3.000 is wat mij betreft ook een heel goed voorbeeld van hoe
je het makkelijker kunt maken voor de mensen die van goede wil zijn en hoe je het
moeilijker kunt maken voor de criminelen die nou juist gebruikmaken van dit soort
middelen. Ik zie heel veel commentaren dat wij zouden proberen het contante geld van
burgers af te pakken. Ik maak hier dan maar van de gelegenheid gebruik om te zeggen:
het tegendeel is het geval. Ik denk dat de meeste mensen zich niet kunnen heugen wanneer
ze voor de laatste keer een contante betaling van € 3.000 of meer hebben gedaan. De
strikvraag daarachteraan is: was dat een witte betaling? In die zin denk ik dat we
juist door dit soort hele simpele regels checks-and-balances die iedereen in de weg
zitten, kunnen weghalen uit het systeem, terwijl we daarmee ondertussen toch een heleboel
crimineel witwaspotentieel weghalen. Het voorkomen van witwassen is dus één doel.
Een tweede is het verstoren van het ondergrondse bankierssysteem. Er komt een WODC-onderzoek.
Dat komt nog dit najaar. We hopen dat dat ook aanknopingspunt biedt om het ondergronds
bankieren aan te pakken.
Het werd al genoemd door de heer Van Nispen: we hebben de beslagdoelstellingen in
ieder geval gehaald. Dat leidt er op termijn hopelijk toe dat we dus ook de afpakdoelstellingen
ruimschoots gaan halen. Ik ben wat dat betreft optimistisch. Ja, het percentage van
wat we afpakken is laag. Dat moet omhoog. Daar zijn deze inspanningen dus ook op gericht.
Tegelijkertijd zien we dat het dus wel lukt om die doelstellingen te halen. Moeten
de doelstellingen dan omhoog? Dat is een vraag waar we het in de toekomst over moeten
hebben.
Wat wel in de weg zit, is dat de constructies steeds schimmiger en steeds internationaler
worden. Daar gaat de Europese Confiscatierichtlijn ons enorm mee helpen. Die zal dus
in november 2026 van kracht worden. Nog voor de zomer gaat het wetsvoorstel om die
implementatie mogelijk te maken in consultatie. Dat houdt weer verband met gegevensdeling,
zeg ik tegen de heer Koops, want dat maakt het mogelijk om meer gegevens uit te wisselen
tussen landen en om dit soort netwerken die zich wijd vertakken over verschillende
landen beter aan te pakken.
Overigens is een van de trajecten waar we volop op inzetten de digitale valuta. Ook
bitcoins en aanverwanten worden veelvuldig gebruikt, dus het afpakken van dit soort
cryptowallets is nadrukkelijk ook een steeds groter wordend onderdeel van dit soort
confiscatiezaken.
Op een wat lager niveau – ik vertelde dat we dat op alle niveaus moeten doen – hebben
we het maatschappelijk herbestemmen. Ik heb daar een aantal schitterende voorbeelden
van gezien, waarbij drugspanden of in beslag genomen snelle auto's een beter en nieuw
doel krijgen. Dat dient twee doelen. Eén: het is mooi dat de maatschappij er wat aan
heeft. Twee: het toont ook aan al diegenen die denken dat dit een aanlokkelijke loopbaan
is, dat het dat niet is, omdat die Audi RS6 uiteindelijk gewoon op de autotechniekschool
staat om kinderen te helpen monteur te worden, in plaats van dat die gebruikt kan
worden om door de straten van Rotterdam te racen.
Dat is ten slotte het laatste verband daar: de patseraanpak en de nieuwe Europese
wetgeving. Dat is de non conviction based confiscation. Heel platgeslagen omschrijf
ik dat weleens als volgt. Als jij op dit moment drie ton in je keukenkastje hebt liggen,
dan moet ik aantonen dat het crimineel vermogen is. In de toekomst wordt dat anders.
Dan is het aan degene die de drie ton in z'n keukenkastje heeft liggen om aan te tonen
dat dat legitiem vermogen is. Ik denk dat dat omdraaien van de bewijslast, zeker in
dit soort zaken en bij de evidente en simpele zaken, echt een enorm verschil gaat
maken en ons leven makkelijker gaat maken.
Kortom, er loopt een hoop. Ik vind dit een van de meest belangrijke ontwikkelingen.
Natuurlijk moeten we de drugs pakken die uiteindelijk de oorzaak zijn hiervan, maar
uiteindelijk doen deze mensen het maar om één reden, namelijk om heel veel geld te
verdienen. Dus het afpakken van dat geld of het onmogelijk maken om dat geld te gebruiken,
lost uiteindelijk een heleboel problemen op.
Voorzitter. Ik denk dat ik daarmee ook de individuele vragen rondom witwassen heb
beantwoord.
De heer Sneller vroeg naar de extra zedencapaciteit bij de politie. Hoe staat het
daarmee? De zedencapaciteit is de afgelopen jaren uitgebreid bij de politie. Via de
motie-Klaver zijn er sinds 2020 110,3 ... Die «komma drie» kan ik niet helemaal duiden.
Het is erg nauwkeurig, moet ik zeggen! Maar er zijn ruim 100 fte toegevoegd aan de
opsporingscapaciteit en aan de docentencapaciteit. Via de motie-Hermans is er nog
een keer 30 fte toegevoegd aan de zedenteams. Maar er is wel sprake van onderbezetting.
Er wordt gekeken naar alternatieve mogelijkheden, zoals instroom via specialistische
zij-instromers met specifieke kennis van seksuele misdrijven. We hebben daar gisteren
ook een vragenuur over gehad. Het is nadrukkelijk een van de speerpunten, ook voor
de politie, net als de onlinecomponent daarvan, waarbij mogelijk zij-instromers volwaardig
kunnen bijdragen aan de opsporing.
Maar ik zeg er wel bij: dit is niet werk voor iedereen. Dat zien we ook. Dus het stelt
hoge eisen aan de mensen die dat werk gaan doen. Mensen moeten ook intrinsiek gemotiveerd
zijn om dit werk te doen. Het is ook zwaar werk. We zien ook dat er mensen zijn die
op een gegeven moment weer uitstromen of ander werk willen gaan doen dan het zedenwerk.
Daarbij moeten we blijven zoeken naar oplossingen. Dit is, vrees ik, wel waar we mee
te maken hebben.
Dan kom ik bij de DJI. We kunnen niet ontkennen dat er enorme uitdagingen liggen op
het gebied van de DJI en dat de voormalig Staatssecretaris alles heeft gedaan om in
ieder geval inzichtelijk te maken waar die uitdagingen liggen en daar aandacht voor
te vragen. Dat zullen wij blijven doen, in welke constellatie dan ook. In ieder geval
zal dat binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn. We zullen daar aandacht
voor blijven vragen.
Laat me eerst een technische vraag beantwoorden over de bezuiniging van 23 miljoen
op de DJI, zoals genoemd door de heer Koops, en de inzichtelijkheid daarvan. Daarna
kom ik op het algemene verhaal van de DJI en hoe we daar nu verder mee omgaan. De
23 miljoen is geen bezuiniging, maar het wettelijk verplicht eenmalig afromen van
het eigen vermogen in 2024. Dat is dus een technische handeling, geen bezuiniging.
Het eigen vermogen is bedoeld om incidentele financiële tegenvallers op te kunnen
vangen. Dat mag maximaal 5% van de gemiddelde jaaromzet bedragen. Dus de afroming
zorgt er niet voor dat er verder, in aanvulling, personeel moet uitstromen of dat
er gebouwen moeten worden gesloten. Laten we eerlijk zijn: de problematiek bij DJI
is van een dusdanige omvang dat de incidentele 23 miljoen daar weinig in zal betekenen.
Wat doen we dan wel? U weet: er is geen extra geld beschikbaar gekomen bij de Voorjaarsnota
voor de capaciteit van de DJI. Dat betekent dat die wens voor extra geld voor capaciteitsuitbreiding
en onderhoud aan de bestaande gebouwen nog staat. In een volgend financieel besluitvormingsmoment
zal dat nog steeds als claim worden ingediend. Maar ook daarvan weten we natuurlijk
niet hoe uiteindelijk de politieke weging zal zijn. Dus er wordt ook gekeken naar
andere zaken. Ik hoop nog voor het reces te komen met een brief met de stand van zaken
rondom de DJI. Ik kan wellicht al wel een aantal punten aanstippen die we daarin in
ieder geval de revue zullen laten passeren.
Daarbij begin ik – ik kijk naar de heer Sneller – met elektronische detentie. Dat
is nu eenmaal een van de alternatieven die we zullen moeten onderzoeken in het licht
van de capaciteitsuitdagingen die we hebben. We hopen dat dit in ieder geval voor
korte straffen enige druk op de capaciteit kan wegnemen, waardoor we de vrijgekomen
celcapaciteit kunnen gebruiken voor het insluiten van andere gedetineerden. Dat neemt
niet weg dat de codezwartdreiging niet weg is, dus ook andere avenues zullen bewandeld
worden. Ik wil niet vooruitlopen op de brief waar ik mee kom. Ik hoor uw zorgen. Die
zorgen zijn ook mijn zorgen, en wel heel direct, aangezien het nu ook mijn portefeuille
behelst. We zullen daarin een weg voorwaarts moeten vinden.
De voorzitter:
Voordat ik de heer Koops het woord geef voor een interruptie: de Minister zegt hier
«voor de zomer». Die brief komt denk ik, even uit m'n hoofd, wel voor 1 juli, zodat
we die kunnen betrekken bij het wetgevingsoverleg over de suppletoire begroting.
Minister Van Weel:
Ja, dat gaat lukken.
De voorzitter:
Dan is er een interruptie van de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Ik kan het gewoon niet laten liggen. Als het om het afromen van het eigen vermogen
gaat, gaat het dan ook terug naar de DJI? Ik denk aan het ziekteverzuim, dat op dit
moment boven de 10% ligt onder de piw'ers. Ik weet zeker dat je, als je vijf minuten
nadenkt, een heel aantal acute maatregelen kunt verzinnen waarmee je acuut problemen
oplost binnen de DJI. «Afromen» klinkt een beetje als weghalen en het op de grote
hoop gooien of ergens anders aan besteden. Dat is nou net wat we niet willen, hè?
Hoort u mij?
De voorzitter:
Dit was uw vraag?
De heer Koops (NSC):
Ik wacht even tot de Minister weer onze kant op kijkt; dat is een onderdeel van het
proces hier. Gaat de Minister nou onderzoeken hoe die 23 miljoen eigen vermogen van
de DJI kan worden besteed aan al die voorzieningen waarop gekort is in de afgelopen
jaren, met name op het gebied waar de acute problemen kunnen worden opgelost? Ik denk,
nogmaals, heel erg sterk aan dat ziekteverzuim. Dat is zo veelzeggend. Dat is iets
wat volgens mij eenmalig moet worden opgelost of aangepakt.
Minister Van Weel:
Er zitten plussen en minnen in de begroting, ook waar het de DJI aangaat. Dat geldt
zowel terugkijkend naar 2024 als voor de suppletoire begroting. Ik wil u wel toezeggen
om in die brief die we aan het maken zijn dat nog even op een rijtje te zetten, zodat
het bij de behandeling van de tweede «sup» kan worden betrokken, dus voor 1 juli.
De heer Koops (NSC):
Meneer Van Nispen heeft nog een interruptie voor u.
De voorzitter:
Ik ben het als woordvoerder van de SP helemaal eens met de heer Koops. Hij beschreef
het treffend. Het is maar welk woord je eraan geeft. Je kunt dit «afromen» noemen.
Je kunt ook zeggen «we halen dat geld weg bij de DJI» of je noemt het wel een bezuiniging.
Technisch gezien is het misschien een afroming van het eigen vermogen, maar dat had
natuurlijk ook uitgegeven kunnen worden aan andere zaken. Dat is natuurlijk een politieke
keuze. We kunnen er vijf minuten over nadenken, maar we kunnen ook kijken naar welke
voorstellen er allemaal al gedaan zijn, bijvoorbeeld vanuit het personeel en de vakbonden,
die bijvoorbeeld hebben gevraagd om een eenmalige arbeidsmarkttoelage omdat zij op
dit moment met veel te weinig collega's veel te zwaar werk aan het doen zijn. Daar
had dat geld natuurlijk prima aan besteed kunnen worden. Daar is niet voor gekozen.
Mijn vraag is als volgt. De Minister zegt: die claim was er; er is geen geld gekomen
en we weten niet hoe de weging uit zal vallen. Mag ik er wel even op wijzen dat het
nu de verantwoordelijkheid van deze Minister is om te knokken als een leeuw om ervoor
te zorgen dat het geld er komt? We kunnen toch niet toestaan dat gevangenen nu hun
straf niet volledig uitzitten, dat personeel meer dan op het tandvlees loopt et cetera?
Dat is toch de verantwoordelijkheid van deze Minister? Ik wil graag voor 1 juli weten
hoe hij ervoor gaat zorgen dat er zo snel mogelijk extra geld komt, dus niet eens
óf dat gebeurt, maar gewoon hoe hij dat gaat doen en hoeveel dat zal zijn.
Minister Van Weel:
Dat laatste heb ik zeker niet zelf in de hand, want een onderdeel van de besluitvormingsmomenten
die we hebben in een jaar, is het integraal afwegen – dat doen we kabinetsbreed –
welke middelen er beschikbaar zijn om aan welke claims in welke volgorde van prioriteit
invulling te geven. Bij de Voorjaarsnota is dat uitgevallen zoals u bekend. Voor een
aantal zaken is geld gevonden. Ik noem maar even het begin van een aanpak van de weerbaarheid.
Voor de DJI-capaciteit is dat niet het geval. Dus waar u mij terecht op aanspreekt,
is dat dat nu mijn verantwoordelijkheid is en dat ik mij daar dus hard voor zal moeten
maken. Dat zal ik dan ook doen.
De voorzitter:
Daar plak ik nog één vervolgvraag aan vast. Ik hoor de Minister op geen enkele wijze
afstand nemen van de woorden van zijn voorganger, de vertrokken Staatssecretaris Coenradie.
Dus eigenlijk zegt deze Minister hier – dit is de eerste keer dat wij deze Minister
hierover spreken: «Ik ben het daarmee eens. Ik zie ook de nood van DJI. Ik vind ook
dat de claim die er ligt eerder in de orde van grootte van honderden miljoenen euro's
is dan dat we er zijn als we die 23 miljoen niet zouden afromen.» Dus eigenlijk zegt
de Minister hier hetzelfde. Dat verbaast me niks, hoor. Het is meer even ter bevestiging.
De Minister zegt dat hier eigenlijk net als zijn voorganger, die daar steeds erg duidelijk
over was.
De heer Koops (NSC):
Nog even een piepklein puntje van orde hier. Is het inderdaad zo dat de vraag aan
de Minister moet worden gesteld, of hoort die bijvoorbeeld partieel ook thuis bij
de Staatssecretaris Rechtsbescherming? Dat is even een punt van orde, dat de meest
gerede persoon in ieder geval antwoord geeft.
Minister Van Weel:
Nu komen we op het heikele punt van portefeuilleverdelingen. Daar worden op andere
astrale niveaus eieren over gelegd. Daar zijn wij niet bij betrokken, maar hangende
die besluitvorming vervalt de portefeuille van de Staatssecretaris formeel gezien
aan de Minister. Hoe we dat gaan doen als we in andere en wellicht rustigere vaarwateren
terechtkomen, daar komen we nog over te spreken. Maar voor dit moment zijn de vragen
aan de goede persoon gericht.
Ik herken de problematiek bij DJI. Dat is denk ik kort en goed het antwoord op uw
vraag. Ik zei al dat we niet alleen maar gaan kijken naar wat de claim is voor uitbreiding.
We gaan ook kijken naar alternatieve methoden. We zullen wel moeten. Zelfs als we
morgen beginnen met het bouwen van detentiecapaciteit, duurt het nog lang voordat
die uiteindelijk instroomt en het probleem is acuut. Dus nee, ik neem niks terug van
de woorden van de Staatssecretaris daarover.
De heer Sneller (D66):
De rest doen we bij de Voorjaarsnota, maar in het kader van het verantwoordingsonderzoek
met als titel Doen wat je belooft was de Staatssecretaris ook altijd heel helder over
welke ambities voor strafverzwaring et cetera et cetera er in het gedrang komen als
dat geld niet komt. Dus ook vanwege de eerlijke afweging een vraag. Er werd net terecht
gezegd over de strafrechtketen: als je prioriteiten stelt, stel je ook posterioriteiten.
Wat krijgen wij in die brief van 1 juli over de beleidsmatige kant en de consequenties
als dat geld er niet komt? Want dat is volgens mij ook wat er eerlijk en transparant
nodig is voor de Kamer om vervolgens die keuze te kunnen maken.
Minister Van Weel:
Hoe ga ik dit uitleggen? Ik bestrijd dat er nu een een-op-eenkoppeling is tussen sommige
strafverzwaringstrajecten en de capaciteitsproblematiek van DJI. Die relatie is niet
nul, maar die relatie is ook niet een-op-een. Als wij op dit moment een strafverzwaringstraject
inzetten, dat dan over twee jaar leidt tot een tenuitvoerlegging met een bepaalde
strafmaat, leidt dat, in de tijd, tot een extra capaciteitsbeslag op de DJI dat normaalgesproken
gewoon verdisconteerd wordt in het normale wetgevingstraject en de implementatiegelden
die daarvoor voor de hele keten beschikbaar worden gesteld. Daar wordt ook nu niet
aan getornd. Daaronder ligt een breder capaciteitsvraagstuk, namelijk dat we gewoon
gevangenissen te kort hebben en cellen te kort hebben. Ik ga u dat duiden in de brief
van 1 juli, aan uw frons te zien op een helderdere manier dan ik het nu probeer te
doen. Voor mij ligt er niet een een-op-eenkoppeling waardoor al die strafverzwaringstrajecten
stil moeten komen te liggen zolang we geen uitbreiding hebben gehad van de cellencapaciteit.
Dat neemt niet weg, zoals ik net zei, dat bij elke strafverzwaring die we invoeren
de daarbij behorende middelen, gewoon PxQ, ook voor de DJI beschikbaar moeten worden
gesteld.
De voorzitter:
De Minister noemt het de brief van 1 juli, maar het debat is op 1 juli. We hopen niet
dat die brief één dag van tevoren komt. Dat zeg ik hierbij. De afspraak is toch dat
wordt gestreefd naar een week voor het debat.
Minister Van Weel:
Nu maakt u het wel krap voor mij. De wens was voor 1 juli. Dat ga ik u toezeggen,
maar die tijd heb ik denk ik wel nodig voor de afstemming. Maar niet op, maar voor.
De voorzitter:
Maar dan zeg ik toch als ondervoorzitter van deze commissie dat de Minister ook wel
zal begrijpen dat het debat goed voorbereid moet kunnen worden. Een week zal niet
in alle gevallen haalbaar zijn, maar ik vind een dag van tevoren heel erg krap voor
Kamerleden om een debat fatsoenlijk voor te bereiden. Ik hoop dat het dan in ieder
geval voor het weekend kan, omdat het debat op dinsdag is.
Minister Van Weel:
Ik hoor u en ik ga doen wat ik kan.
De voorzitter:
Dan is de Minister daarmee tot een afronding gekomen van zijn beantwoording in eerste
termijn, waarvoor dank. Dan geef ik het woord aan de Staatssecretaris Rechtsbescherming.
Staatssecretaris Struycken:
Dank u, voorzitter. Vandaag spreken we over het jaarverslag 2024. Daar staat heel
veel in aan beleid dat in 2024 door dit kabinet en deels door het vorige kabinet is
geïnitieerd. Maar de focus ligt uiteraard op de drie thema's die vandaag ter discussie
zijn gesteld door uw Kamer, die voortkomen uit het Rekenkameronderzoek. In die volgorde
behandel ik dus de tenaamstellingen, de slachtoffers en de uitvoeringstoetsen.
De problematiek van de foutieve tenaamstellingen heeft geresulteerd in een ernstige
onvolkomenheid. Die komen niet veel voor. De Algemene Rekenkamer heeft hier nu heel
duidelijk heel scherpe aandacht voor gevraagd. In zekere zin zijn wij de Rekenkamer
daar dankbaar voor, want het staat nu onmiskenbaar op de agenda en op de radar, ook
bij mij. Wij zijn daardoor allemaal doordrongen geraakt van de ernst van de problematiek
en van de prioriteit die het moet krijgen bij de aanpak. Sinds ik in januari door
de Rekenkamer ben geïnformeerd over de tussentijdse resultaten van het onderzoek zijn
diverse acties in gang gezet.
De eerste stap is een snelle analyse van de 867 zaken geweest om inzicht te krijgen
in de aard van de zaken en in de stand van zaken, om te beginnen met de 141 zwaardere
zaken.
De tweede stap is het plan van aanpak. Dat kent drie prioriteiten. De eerste prioriteit
is het ontwikkelen van een toetsings- en handelingskader. De eerste versie daarvan
zal naar alle waarschijnlijkheid begin juli in concept gereed zijn. Dan wordt in de
zomerperiode gekeken of dit kader uitvoerbaar is, ook in overleg met de ketenpartners.
De tweede prioriteit is de aanpak van de 867 zaken die op de lijst staan, op basis
van dat toetsings- en handelingskader. Het doel is natuurlijk om duidelijkheid te
krijgen over de tenaamstelling zoals die is vermeld in het vonnis en om te kijken
wat er moet gebeuren om die lijst te verkleinen.
De derde prioriteit is het voorkomen van fouten in de identiteitsvaststelling in de
strafrechtketen. Het is daarbij niet alleen van belang hoe kan worden voorkomen dat
er in de toekomst fouten ontstaan, maar ook hoe fouten vroegtijdig kunnen worden hersteld.
Daarmee moeten we in kaart brengen waar verbeteringen mogelijk zijn, samen met de
ketenpartners. De schatting is dat er nu in ongeveer 50 zaken per jaar geconstateerd
moet worden dat de tenaamstelling in het vonnis niet deugt. Dat is dus nadat in eerdere
fases eventuele fouten in de identiteitsvaststelling waar mogelijk al zijn gecorrigeerd.
Desalniettemin komen we op jaarbasis op de 85.000 strafzaken in ongeveer 50 gevallen
tot de conclusie dat er een vonnis ligt dat onherroepelijk is, maar waarbij er twijfel
is over de tenaamstelling. Het is dus geen afgeronde reis, want er komen zaken bij.
Daarom is het cruciaal dat ook deze derde prioriteit veel aandacht krijgt, zodat we
die 50 zo veel mogelijk terugbrengen door fouten bij de identiteitsvaststelling om
te beginnen zo veel mogelijk te verkleinen en zodat we er duidelijkheid over krijgen
hoe we eventuele vroegtijdig in het proces geconstateerde onjuistheden kunnen herstellen.
Dit alles, met name die derde prioriteit, vergt overleg tussen ketenpartners. Daarom
hebben we een programmadirecteur aangesteld om dit project in dit traject in goede
banen te leiden, op de kortst mogelijke termijn.
Het is natuurlijk van belang om ook te identificeren hoe deze situatie zo lang heeft
kunnen voortbestaan. Ik denk dat dat een belangrijke aanleiding is geweest voor de
Rekenkamer om te komen tot de kwalificatie «ernstige onvolkomenheid». De situatie
bestaat al lang en heeft te lang geduurd. Daarom is mijn besluit dat we een externe
evaluatie laten uitvoeren, precies om beter inzicht te krijgen in de informatieverschaffing
hierover, zowel binnen Justid als binnen het ministerie. Ik zal u nader informeren
hoe deze externe evaluatie vorm krijgt en wie die evaluatie zal uitvoeren. Ik kom
daar zo nog op terug.
In het rapport van de Algemene Rekenkamer ...
De voorzitter:
U heeft uw eigen zin nu toch al onderbroken, dus dat geeft mij de gelegenheid om de
heer Koops de gelegenheid te geven zijn interruptie te plaatsen.
De heer Koops (NSC):
Ik zit echt mijn interrupties te verkwisten, ben ik bang. Neem mij dat niet kwalijk,
maar ik probeer het toch nog een keer. Wordt bij dat proces, bij die externe evaluatie,
doorlopend en structureel goed opgelet of hier de mogelijkheid bestaat voor het voorkomen
van een vorm van corruptie? Want een verkeerde tenaamstelling van een vonnis is ook
een manier om onder je straf uit te komen. We moeten ons niet blind houden voor het
feit dat er geheimhoudingsplichten worden geschonden door sommige verdachte agenten.
Dat zijn van die schandalen die altijd de media halen; die kennen we ook allemaal.
Dit is nou bij uitstek zo'n punt waarop heel duidelijk moet zijn dat we er iets aan
moeten doen als er menselijke vergissingen worden gemaakt, maar dat we ten koste van
alles moeten voorkomen dat er sprake is van een opzetje, gewoon om te zorgen dat iemand
onder zijn straf uitkomt. De vraag is dus om het oog daar open voor te houden tijdens
dat externe onderzoek. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?
Staatssecretaris Struycken:
Ik had nog niet alles kunnen zeggen, maar dit is een nieuw element voor mij. De hypothese,
waarvan ik niet ontken dat die kan voorkomen, is dus dat corruptie ertoe leidt dat
er identiteitsfraude plaatsvindt. Ik heb die hypothese nog niet eerder gehoord en
de Rekenkamer heeft die hypothese ook niet genoemd, maar in het kader van een analyse
van de oorzaken van onjuiste identiteitsvaststellingen met als uiteindelijk gevolg
een vonnis op een onjuiste naam moet dit zeker worden meegenomen. In de brief hierover
identificeer ik een aantal van de mogelijke oorzaken van deze problematiek. Ik constateer
maar even direct dat er dus allerlei verschillende oorzaken zijn voor het uiteindelijke
probleem van een vonnis met een onjuiste tenaamstelling. Dat maakt ook dat er niet
één oplossing is voor het probleem. De diverse oorzaken vergen verschillende oplossingen.
Maar bij dat programma om identiteitsvaststelling in juiste banen te leiden moet de
hypothese van corruptie zeker worden meegenomen. Ik kom daar zo op terug.
Ik vermeld ook alvast dat die externe evaluatie – ik verduidelijk het even – niet
ziet op dit soort vragen, namelijk hoe het komt dat er vonnissen met een onjuiste
tenaamstelling komen, maar daar kom ik ook nog op terug. Die externe evaluatie ziet
heel specifiek op de problematiek van hoe het komt dat dit zo lang onder de radar
is gebleven, dus de problematiek van wie wat wanneer wist, aan wie het is gemeld en
hoe het komt dat er niets mee is gebeurd, zowel binnen Justid alsook binnen Justitie
en Veiligheid. Dat is het proces. Dat raakt aan de politieke verantwoordelijkheid,
waar mevrouw Mutluer aandacht voor heeft gevraagd. Ik wil daar aan het slot op terugkomen.
Dat proces vind ik zo belangrijk en zo gevoelig dat dát het onderwerp zal zijn van
een externe evaluatie, en dus niet de hypothese van corruptie als oorzaak van verkeerde
identiteitsvaststelling.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Wat er is gebeurd, is gewoon onuitlegbaar. Dat wil ik nogmaals benoemen. Ik denk dat
het niet handig is om het op welke manier dan ook te downsizen, om het kleiner te
maken dan het is. Ik zeg niet dat de Staatssecretaris dat doet, maar zo kwam het wel
over in het begin. Wat er is gebeurd, is best groot. Ik juich een externe evaluatie
toe, maar ik zou daarbij echt wel willen zien ... Want vanuit de Algemene Rekenkamer
kregen we te horen dat de medewerkers dit eigenlijk hadden geprobeerd te escaleren,
maar dat het ergens in de lijn bleef hangen en dat het niet tot prioriteit werd gebombardeerd.
Eigenlijk zei de Algemene Rekenkamer: kijk nou of de signalen vanuit de organisatie
voldoende worden gehoord. Mijn vraag is: wordt dan in die evaluatie ook meegenomen
hoe die signalen worden opgepakt in de toekomst en waarom is dat nu niet gedaan? Kunt
u dat misschien ook doortrekken naar andere uitvoeringsorganisaties? Want daar kan
het natuurlijk net zo hard en heftig spelen. Graag daar ook nog even een antwoord
op.
Staatssecretaris Struycken:
Ik herneem de volgorde om dit thema nu te adresseren. Het is terecht dat de Rekenkamer
aandacht hiervoor vraagt. De heer Sneller heeft het geschetst: we zien hier een patroon
van gemiste signalen. Dat hebben we helaas vaker gezien, in situaties waarvan de negatieve
effecten voor burgers, ook kwetsbare burgers, nog veel omvangrijker zijn geweest.
Het is dus een hele terechte vraag die door u allen ter sprake is gebracht, in het
bijzonder door de heer Sneller en de heer Van Nispen: hoe kan het nu toch elke keer
weer dat de signalen niet de juiste mensen bereiken en dat er geen uitvoering aan
wordt gegeven? Ook in dit kader: hoe kan het dat er medewerkers zijn die menen het
gemeld te hebben, maar geen gehoor vonden of niet goed zijn behandeld, al dan niet
doordat ze klokkenluider werden en niet als zodanig werden erkend? Dat is allemaal
onderdeel van een patroon dat zich hier al vele jaren voordoet.
Ik kan speculeren over de oorzaken daarvan, maar dat wil ik niet, want het is te belangrijk
en te gevoelig: te gevoelig omdat het over vele jaren vele personen betreft binnen
de organisatie, en te belangrijk omdat we er lessen uit moeten trekken. De insteek
van die externe evaluatie is dus niet alleen duidelijkheid krijgen over de gang van
zaken, specifiek met betrekking tot onjuiste tenaamstellingen binnen Justid en binnen
JenV, maar ook lessen leren over hoe je dit soort patronen van gemiste signalen kunt
doorbreken. Dat is mijn hoop. Dat zal onderdeel zijn van het verzoek aan de externe
partij die de evaluatie uitvoert. Mede in reactie op die externe evaluatieanalyse
zullen wij aanvullend daarop zeker ook onze eigen analyse maken, specifiek met betrekking
tot tenaamstellingen, maar waar mogelijk zeker ook meer algemeen. We mogen deze kans
niet missen. «Never waste a good crisis» is het gevleugelde gezegde. We mogen deze
kans om onszelf te dwingen tot een analyse van die onderliggende patronen niet missen.
Daarmee beantwoord ik deels ook de vraag over de klokkenluiders. Er zijn in de loop
der jaren allerlei meldingen geweest, ook mondeling. Dat heb ik zo van de Rekenkamer
begrepen. Dat betekent dat mensen gehoord moeten worden: wat heb je dan gehoord en
wanneer? Dat vergt degelijk onderzoek door een externe partij. Dat betreft het verleden:
hoe zijn de mensen behandeld die aan de bel hebben getrokken of de klok hebben geluid?
Naar de toekomst toe is het natuurlijk van belang dat deze mensen nu geen enkele belemmering
meer voelen om aan de bel te trekken, zeker ook binnen Justid. Sinds het begin van
het jaar zijn er allerlei herziene regelingen binnen Justid, precies om mensen het
gevoel te geven dat ze signalen veilig kunnen doorgeven. Ook binnen het Ministerie
van JenV is een regeling vormgegeven om dit te doen. Sinds juni 2020 bestaat de Integriteitscommissie
JenV. Dat betekent dat medewerkers van JenV bij het eigen meldpunt van deze commissie
terechtkunnen voor het melden van mogelijke misstanden. Deze voorziening staat overigens
ook open voor medewerkers van Justid. Dit meldpunt bestaat sinds 2020; dat was onderdeel
van die externe evaluatie. Het is mij nu niet bekend of medewerkers van Justid zich
daar hebben gemeld, maar de voorzieningen zijn er en binnen Justid zijn de voorzieningen
aangescherpt en verduidelijkt.
Tot zover het hele principiële punt van de verantwoordelijkheid, van het lerend vermogen
van de organisatie en van het externe onderzoek dat voor ons een kader moet gaan bieden
om hier grondig over na te denken, om ook de bredere patronen van het missen van signalen
te doorbreken.
De heer Aardema (PVV):
Ik hoor de Staatssecretaris zeggen dat er al vijf jaar een meldpunt is. Dan vraag
ik me af of dergelijke signalen dan nooit tot u zijn doorgedrongen.
Staatssecretaris Struycken:
Zoals ook blijkt uit het rapport van de Rekenkamer heb ik persoonlijk hier in januari
kennis van gekregen, toen de Rekenkamer een gesprek verzocht om hierover door te spreken
met mij en de ambtelijke top. Ik heb op dit moment geen beeld van wat er eerder bekend
is geweest binnen de organisatie. Gezien de gevoeligheid en het belang is dit nou
precies het onderwerp voor die externe evaluatie.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Gaat de Staatssecretaris nog in op de oplossing? Want anders stel ik de vraag die
ik daarover heb nu.
De voorzitter:
Een momentje. Waar zou de Staatssecretaris nu mee verdergaan?
Staatssecretaris Struycken:
Ik wil verder spreken over de tenaamstellingen; daar was ik eigenlijk pas net mee
begonnen. Dit was het slotluik hiervan, maar dan ga ik nu maar gewoon van achteren
naar voren.
Er is veel meer te zeggen over de problematiek van tenaamstellingen. Ik gaf u op hoofdlijnen
al even aan wat het plan van aanpak is. Stap twee is het plan van aanpak. Stap één
is de snelle scan van de 867 gevallen die thans op de lijst staan van zaken uit de
afgelopen jaren waarbij er een duidelijk vermoeden is van een onjuiste naam bij een
vonnis dat onherroepelijk is.
De rapporteurs hebben in allerlei bewoordingen aandacht gevraagd voor de urgentie.
Sinds januari zijn we aan de slag gegaan – we hebben uiteraard het slotrapport niet
afgewacht – met het inventariseren van de problematiek en het benodigde plan van aanpak.
Ik noemde al dat dat ertoe geleid heeft dat we kiezen voor een programmatische aanpak
met een programmadirecteur die het vervolg verder moet oppakken, ook in scherp overleg
met alle ketenpartners.
In het kader van het plan van aanpak geef ik antwoord op mevrouw Van Eijk. Zij vraagt
terecht aandacht voor het PMIV-programma, waarvoor 27 miljoen beschikbaar is. Zij
sprak de zorg uit dat dit programma nu wordt doorkruist of verstoord. Het programma
is onderdeel van de aanpak, denk ik. Dat is de derde prioriteit voor een plan van
aanpak. Dat programma richt zich op verbetermaatregelen die moeten voorkomen dat er
problemen zijn met de identiteitsvaststelling. Daar begint het natuurlijk mee; daar
zitten de oorzaken.
Het programma moet erop gericht zijn de oorzaken weg te nemen. Het is een heel breed
scala aan oorzaken. Onderdeel daarvan is ook vernieuwing van verouderde ICT. Ik moet
wel erkennen dat voor de uitvoering van dat programma de inhoudelijke kennis nodig
is van ambtenaren die zich ook zullen bezighouden met het afhandelen van die lijst
van 867 zaken. Dat loopt dus naast elkaar, maar het is mijn overtuiging dat dat elkaar
versterkt, omdat de afhandeling van die 867 zaken ook helpt bij het identificeren
van de problemen, en dus ook van de oorzaken van hoe het zover heeft kunnen komen.
Wij zullen in onze voortgangsrapportages over deze problematiek ook uitdrukkelijk
aandacht blijven besteden aan dit programma.
Wat het toetsings- en handelingskader betreft: dat zijn twee verschillende dingen.
Het toetsingskader betreft de criteria die Justid mag en moet hanteren om vast te
kunnen stellen of de tenaamstelling op het vonnis juist is en als onderdeel daarvan
wat daarvoor bij welke ketenpartner moet worden nagevraagd. Het toetsingskader moet
dus leiden tot een helder procedé voor het vaststellen of er inderdaad sprake is van
een vonnis met onjuiste tenaamstelling. Het handelingskader betreft vervolgens welke
acties moeten worden ondernomen bij die 867 zaken, en de zaken die daar onvermijdelijk
bij zullen komen, en wie daarbij wat moet gaan doen. Dan kan het zijn dat er inderdaad
een nieuw vonnis moet worden gehaald. Het kan zijn dat de procedure van herziening
moet worden doorlopen. Het hangt ervan af of het een lopende strafzaak is of niet.
Dat is dus bij die 867 gevallen niet het geval, want dat gaat om vonnissen die onherroepelijk
zijn geworden. In situaties waarin vastgesteld wordt dat er een probleem is met de
identiteitsvaststelling, zal dat in lopende strafzaken ook leiden tot actie van het
Openbaar Ministerie. Dat kan binnen het kader van de procedure de identiteitsvaststelling
corrigeren. Dat is ook de les van het arrest van de Hoge Raad van mei jongstleden,
een van de arresten waarop is gewacht om duidelijkheid te krijgen. De Hoge Raad heeft
duidelijk gemaakt dat binnen een lopende procedure het OM mogelijkheden heeft om die
correctie aan te brengen om te voorkomen dat het vonnis in eerst aanleg bijvoorbeeld
op die onjuiste naam blijft doorwerken in de hele procedure. Dus «wat te doen en door
wie» is onderdeel van dat handelingskader dat wordt ontwikkeld.
Mevrouw Van Eijk vroeg meer specifiek wat de Matching Autoriteit doet en met name
hoe die toets wordt uitgevoerd op het moment dat er mutaties zijn aangebracht. Wijzigingen
in de Basisregistratie Personen en de Basisvoorziening Vreemdelingen worden overgenomen
in de Strafrechtketendatabank. Dat kan ook zijn doordat een veroordeelde officieel
zijn naam heeft gewijzigd binnen de wettelijke procedures. Dat moet ertoe leiden dat
de persoonsgegevens automatisch worden aangepast in de SKDB. Deze geautomatiseerde
wijzigingen uit de Basisregistratie Personen of de Basisvoorziening Vreemdelingen
worden gecontroleerd als er een indicatie is dat de wijziging sterk afwijkt van de
aanwezige registratie. De Matching Autoriteit toetst nadien bij alle wijzigingen vanuit
de bronregisters wat ten grondslag lag aan de wijziging, hoe de nieuwe gegevens zich
verhouden tot de eerder geregistreerde gegevens en wat de impact is op de lopende
strafzaken.
Dat is het traject dat nu plaatsvindt. De meer specifieke vraag is of dit de standaardwerkwijze
moet zijn. We zullen dat meenemen in het plan van aanpak. Op basis van wat ik weet,
is dit dus probleemgestuurd, dus zodra er indicaties zijn. Het is onderdeel van het
toetsingskader. Ik heb begrepen dat daar allerlei heldere processen voor bestaan of
indicaties die ertoe leiden dat het opportuun wordt geacht om steekproefsgewijs of
op basis van bepaalde indicatoren die toets uit te voeren. Dat is de expertise van
de Matching Autoriteit.
Mevrouw Van Eijk vroeg ook – dat betreft het actieplan – of een wetswijziging nodig
is. Dat raakt ook aan de vraag die door mevrouw Mutluer is gesteld: is herstel nou
echt alleen maar mogelijk via de Hoge Raad? Ik noemde die lijst van 867 zaken al die
in de loop der jaren is opgebouwd en de gevallen die daar wellicht bij komen. Het
uitgangspunt is dat het als er een onherroepelijk vonnis ligt aan de rechter is om
dat vonnis te corrigeren. De procedure die we daar thans voor kennen, is herziening
bij de Hoge Raad. Dat is een tijdrovende procedure. Vermoedelijk werkt dat ook niet
in alle gevallen. Dit is nou precies onderdeel van ons traject in de komende tijd:
we identificeren wat mogelijk is en of daar een alternatieve procedure voor moet komen
die past binnen de kaders van de rechtsstaat.
De Rekenkamer heeft in dit kader de trias politica benoemd. Het uitgangspunt moet
helder blijven: als de rechter heeft beslist, is het aan de rechter om daar iets in
te wijzigen. Dat uitgangspunt leverde een zekere spanning op met een ander wettelijk
uitgangspunt, namelijk dat het aan Justid is om gegevens te corrigeren. Hoe de ene
bepaling zich verhoudt tot de andere is deel van de oorzaak van het probleem. Dat
verklaart mede waarom het is blijven liggen. Het kan inderdaad zijn dat we moeten
werken aan een nieuwe vereenvoudigde procedure – ik noem het maar even informeel «herziening
light» – om, daar waar dat opportuun en nodig is, structureel naar de toekomst toe
en misschien ook wel voor een deel van die 867 gevallen alsnog te komen tot een juiste
tenaamstelling van het vonnis en daarmee dus een juiste registratie in de SKDB, die
de basis vormt voor het strafblad. Met dat laatste probeer ik te zeggen dat er situaties
kunnen zijn waarin de bewaartermijnen verstreken zijn en wijziging van de tenaamstelling
van een vonnis van langere tijd geleden daarmee niet meer leidt tot een mutatie in
de SKDB. Dan kun je de vraag stellen of er nog praktische reden is om het traject
van rechterlijke herziening te doorlopen.
Dit doet natuurlijk de vraag rijzen of die onschuldige burgers hier nou last van ondervinden.
De rapporteurs vroegen aandacht voor de mogelijkheden om zich te melden. Ja, het kan
gevolgen hebben voor onschuldige burgers. Het kan gebeuren dat de verdachte de naam
van een onschuldige burger heeft gebruikt. Voor de goede orde: dan heeft degene die
is veroordeeld, de dader, een vonnis gekregen. In veel gevallen is dat vonnis ook
ten uitvoer gelegd. Die persoon heeft dus zijn straf gekregen. Dat kan een boete zijn,
maar ook een gevangenisstraf. Maar dat alles is gebeurd op naam van een ander. Dan
is er dus een vonnis op naam van een ander, van een onschuldige burger. Dat kan tot
gevolg hebben dat die onschuldige burger bij het aanvragen van een vog deze vog niet
krijgt doordat er op zijn of haar naam een vonnis staat in het systeem. Dat is dus
een situatie waarin een onschuldige burger geconfronteerd kan worden met de gevolgen
van een onjuiste tenaamstelling. Een ander voorbeeld wordt genoemd in het rapport
van de Rekenkamer. Het kan zijn dat iemand zich meldt bij de marechaussee voor de
paspoortcontrole en dan apart wordt genomen omdat er nog een boete openstaat op naam
van die burger.
Dat zijn de meest pregnante situaties waarin onschuldige burgers er gevolgen van zouden
kunnen ondervinden. Voor die situaties is er een meldpunt: het Meldpunt Fouten in
Overheidsregistraties. Dat is onderdeel van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens,
die weer onderdeel is van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat meldpunt is dus
beschikbaar. Dat is de beste route als men ondervindt of vreest dat er sprake is van
een probleem waarmee men wordt geconfronteerd. Ik voeg hier nog aan toe dat zich ook
de situatie kan voordoen dat burgers zich hierover zorgen zijn gaan maken, bijvoorbeeld
doordat een paspoort of ID-kaart is gestolen. Ook in die situaties kan dat meldpunt
worden gebruikt om te voorkomen dat er identiteitsfraude met die identiteitspapieren
plaatsvindt.
De heer Aardema (PVV):
De Staatssecretaris schetste net een aantal voorbeelden waarbij het fout kan gaan.
Is hem ook bekend dat daardoor verkeerde mensen in het opsporingsregister zijn opgenomen
en als gevolg daarvan abusievelijk zijn aangehouden, van de straat geplukt en vastgezet?
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb in de brief aangegeven dat ik geen indicatie heb dat er mensen ten onrechte
hebben vastgezeten. De mensen die vast hebben gezeten, zijn meestal de mensen die
het ook... Het gaat niet alleen om detentie, het gaat ook om boetes. In de meeste
situaties is de straf ten uitvoer gelegd, geheel of ten dele, op de persoon die het
ook gedaan heeft, zij het soms onder een verkeerde naam. Dat kan de naam van een ander
zijn, van een onschuldige burger. Het kan ook een andersoortige alias zijn, een naam
die niet bij een andere persoon hoort. Er zijn overigens ook nog situaties van een
spelfout en dergelijke, waarbij er niet een andere naam is gebruikt maar de naam niet
goed is gespeld, waardoor de tenaamstelling niet deugt. Dan is het risico voor andere,
onschuldige burgers minder groot. Die risicosituaties zijn kleiner.
Van die 867 zaken op de lijst hebben wij de 141 zwaardere zaken geanalyseerd. Er is
één situatie geconstateerd waarbij er sprake was van een persoonsverwisseling. Dat
betekent dat er een signalering uitstond en er iemand werd gezocht die waarschijnlijk
niet de dader is geweest; dat was een onschuldige burger. Er is onmiddellijk actie
ondernomen om die signalering stop te zetten. Die analyse gaan we dus verder maken.
In september geven we een eerste rapportage van de analyse van die 867 zaken. Dan
zullen we ook meer zicht krijgen op de vraag of het zo is dat mensen als gevolg hiervan
hun straf hebben ontlopen.
De heer Aardema (PVV):
Ik wil daar graag nog even op doorvragen. Ik neem aan dat de onschuldige burger die
van straat wordt geplukt, gaat sputteren. Dan kom je volgens mij wel tot de waarheid.
Maar zijn er ook gevallen bekend waarbij dit bewust zo is gespeeld en waarbij een
ander dan bijvoorbeeld tegen betaling gaat zitten? Dat kan ik me ook voorstellen.
Is u dat bekend?
Staatssecretaris Struycken:
Dat is een hypothese die we ook meenemen. Dat zijn de katvangers. Dat betreft de bewuste
identiteitsfraude waardoor er iemand gezeten heeft die het niet gedaan heeft, maar
die zit door eigen toedoen, als onderdeel van een complot, van een bredere identiteitsfraude.
Die situaties zijn moeilijker te signaleren. Dan meldt natuurlijk niemand zich. Dan
kan later toch blijken dat het niet klopte, bijvoorbeeld als er nieuwe delicten worden
gepleegd en er in dat kader nieuwe vingerafdrukken worden afgenomen en nieuwe biometrische
gegevens ter beschikking komen, waardoor alsnog blijkt dat er een mismatch of juist
een match is met de vingerafdrukken van de persoon die als katvanger de gevangenis
in is gegaan. Dat is inderdaad ook een hypothese. Identiteitsfraude is een van de
mogelijke oorzaken van het probleem. Het identificeren van die gevallen en het treffen
van passende maatregelen maakt dus ook onderdeel uit van het toetsings- en handelingskader.
Maar dat is inderdaad een situatie waarin er wellicht sprake is van een dader die
zijn straf is ontlopen. Het toetsings- en handelingskader moet er dan toe leiden dat
dat alsnog aangepakt wordt.
Een meer specifieke vraag van de rapporteurs in dit kader betreft datgene wat de Rekenkamer
de rechtmatigheid van het handelen van de medewerkers van Justid noemt. In een verder
verleden zijn zaken handmatig aangepast. Dat is waarschijnlijk voor 2017 geweest.
In 2017 is er binnen Justid een werkinstructie gedeeld. De instructie was om echt
te stoppen met het koppelen of het ontkoppelen van antecedenten aan administratieve
identiteiten. Dat is een beetje jargon, maar dat is de problematiek. Het is bekend
dat er nog een enkel geval is geweest waarbij er concrete, ernstige gevolgen voor
onschuldige burgers werden gevreesd; toen heeft er ook een aanpassing plaatsgevonden.
Zoals de Rekenkamer ook constateert, is de gerelateerde onvolkomenheid, naast de ernstige
onvolkomenheid, dat medewerkers in een verleden buiten de wettelijke kaders hebben
gehandeld. Zij waren dus onbevoegd om een aanpassing te maken, omdat, achteraf bezien,
die aanpassing wellicht door de rechter moest worden gemaakt.
Zeker wat betreft de situaties van voor 2017 is dat heel moeilijk terug te halen,
want er zijn geen logboeken bijgehouden van al de gevallen waarbij er handmatig gecorrigeerd
is. Nogmaals: dat is natuurlijk te goeder trouw gebeurd. Dat bedoel ik in de zin van:
die medewerkers hebben te goeder trouw gehandeld, zij het terugkijkend wellicht niet
binnen het kader van hun bevoegdheden destijds. Doordat we die logboeken niet hebben,
kunnen we dus ook niet structureel terug gaan kijken wat er gebeurd is bij de gevallen
die handmatig zijn aangepast, met name bij de gevallen van voor 2017. Het is wel onderdeel
van de analyse die we doen. Maar goed, die betreft per definitie situaties buiten
de 867 zaken. De 867 zaken zijn namelijk de zaken waarin de fout nog voortbestaat.
Voorzitter. Ik denk dat ik hiermee alles heb gezegd wat ik op dit moment kan zeggen
over de tenaamstellingen. Ik zei u al toe dat ik in september kom met een eerste analyse
van de 867 zaken. Dan zal er ook meer zicht zijn op het toetsings- en handelingskader
dat nu ontwikkeld wordt, begin juli in concept beschikbaar komt en dan wordt besproken
met de diverse ketenpartners.
De heer Sneller (D66):
Twee korte vragen op dit onderwerp, ten slotte. Eén. Ik snap het externe evaluatiepunt.
Tegelijkertijd is het onbevredigend, want het loopt allemaal weer ver in de toekomst.
De Staatssecretaris heeft zelf ook gesprekken gevoerd. Wat is zijn indruk tot nu toe
van de redenen waarom dit niet bij de politieke leiding gemeld is? Ten tweede de daders
die de straf ontlopen. Het is gewoon een black box voor ons en ook voor de Staatssecretaris
hoeveel mensen het tot nu toe betreft van die 867 of daarbuiten.
Staatssecretaris Struycken:
Ik beantwoord eerst even de tweede vraag, omdat ik die nog scherp heb. Ik loop dan
een beetje vooruit op de analyse die ik in september geef. Het wordt gevraagd, dus
ik doe dat dan toch maar, maar met alle voorbehouden. Het is gruwelijk lastig om daar
heel expliciet over te zijn, want het kan zomaar zijn dat je het net verkeerd hebt,
maar desalniettemin. De indicatie is dat in de meeste gevallen de straf gewoon uitgezeten
is door de persoon die het gedaan heeft en dat achteraf is gebleken dat het vonnis
niet de juiste tenaamstelling heeft. Dat is toch vervelend, want dat kan ertoe leiden
dat er ten onrechte een schoon strafblad lijkt te zijn. Er is slechts een heel beperkt
aantal gevallen waarin de onjuiste tenaamstelling heeft geleid tot een aanhouding
of opschorting van de tenuitvoerlegging. Dan wacht de zaak op een herstelsituatie.
De black box zit ’m in die identiteitsfraudeproblematiek, de katvangers. Die is moeilijk
te peilen. In sommige gevallen zal dat pas later blijken, als er nieuwe delicten worden
gepleegd en nieuwe gegevens ter beschikking komen. Het gaat per definitie over vonnissen
die al onherroepelijk zijn geworden. Het zijn situaties uit het verleden waarover
later, soms pas jaren later, nieuwe gegevens beschikbaar komen, al dan niet in verband
met nieuwe delicten, waardoor er opeens twijfel komt te bestaan. Ook bij katvangersituaties
kan het zo zijn dat er nieuwe delicten worden gepleegd en dat er opeens geconstateerd
wordt dat de dan beschikbaar komende vingerafdrukken bekend zijn in het systeem, maar
op een ander of juist niet. Ik denk dat ook die katvangersituaties er wel uit komen,
maar dat is geen garantie dat het altijd zo is. De black box is dus een black box,
maar ik hoop dat die nogal leeg is.
Dan het andere punt. U vroeg mij toch meer te zeggen over wie er wanneer van wist
en hoe dat nou komt. Ja, dan loop ik een beetje vooruit op de situatie. Ik weet op
dit moment niet of in al die jaren bewindspersonen niet geïnformeerd zijn geweest.
Ik weerspreek dus de veronderstelling die op dit punt aan uw vraag ten grondslag lag.
Dat weet ik niet; dat moet onderdeel zijn van de externe evaluatie. Daar wil ik dan
ook niet op vooruitlopen. Ik kan alleen maar zeggen dat het mij duidelijk werd in
januari door het gesprek met de Rekenkamer.
Ik heb zelf ideeën over hoe dat nu komt. Maar ik wil eigenlijk niet vooruitlopen op
het onderzoek, waarvan ik hoop dat dat in de loop van het najaar al afgerond kan worden.
Ik wil daar bij voorbaat geen invloed op uitoefenen.
De heer Sneller (D66):
Ik heb geen interrupties meer, dus ik zal niets meer vragen. Een feitelijke correctie:
het is niet míjn veronderstelling. De Rekenkamer schrijft dat geen van de betrokken
partijen de bewindspersonen informeerde over de problematiek.
Staatssecretaris Struycken:
Helder, maar het kan zijn dat die passage ziet op déze bewindspersonen. Ik weet niet
of die passage ook ziet op eerdere bewindspersonen, maar dat wordt onderzocht.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Er is ook een interruptie van de heer Van Nispen.
De voorzitter:
We vinden het, denk ik, allemaal heel zorgelijk dat de Staatssecretaris of het hele
ministerie wakker is geschud door het onderzoek van de Rekenkamer en dat die geluiden
niet eerder naar boven zijn gekomen, overigens ook niet door heftige zaken uit het
verleden. Ik noemde zelf een zaak uit 2008, maar zo zullen er meer zijn geweest. Dat
vind ik zorgelijk. Maar als de Staatssecretaris in januari is geïnformeerd, wanneer
is hij dan begonnen met het handelingskader? Daar wordt nu met spoed aan gewerkt,
maar ik hoop toch dat hij er in januari opdracht toe heeft gegeven om daaraan te gaan
werken.
Ik heb ook nog een subvervolgvraag op die van de heer Sneller over dat er geen indicaties
zijn dat er bewindspersonen op de hoogte waren en we daarvoor het onderzoek afwachten.
Zijn er wel indicaties dat bijvoorbeeld de sg op de hoogte was in die jaren?
Staatssecretaris Struycken:
Ik kan daar niks over zeggen en ik wil daar ook niks over zeggen. Ik wil echt dat
dat juist onderdeel uitmaakt van het externe onderzoek. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Dat is het antwoord op uw tweede vraag. Uw eerste vraag ben ik vergeten, sorry.
De voorzitter:
U was in januari op de hoogte. Wanneer bent u begonnen met het handelingskader?
Staatssecretaris Struycken:
Nee, zeker. In januari zijn we direct met een zwaar team begonnen. Dat begon in een
dialoog met de Rekenkamer om informatie te verschaffen aan de Rekenkamer en tezamen
het probleem en de omvang ervan te identificeren. Aanvankelijk lag er een veel kleiner
getal op tafel binnen het ministerie, maar in die dialoog is dat getal meer reliëf
gegeven. Daarmee is er onvermijdelijk een oorzaakanalyse opgestart en ook een analyse:
hoe komt het nou dat er in het verleden geen stappen zijn gezet? We zijn dus ook al
oplossingsrichtingen aan het zoeken. Dat proces is bijna automatisch al in januari
ingezet. Vandaar ook dat ik durf te zeggen dat we begin juli een eerste concept hebben
van dat toetsings- en handelingskader. Wij hebben het rapport niet afgewacht voordat
we zelf in actie zijn gekomen.
Voorzitter. Dan ga ik door met het tweede onderdeel. Het is iets minder omvangrijk,
maar tenminste evenzeer en misschien nog wel veel breder van belang, want het gaat
over slachtofferrechten. Helaas zijn er in die 85.000 strafzaken misschien wel evenzoveel
slachtoffers op jaarbasis. Er zijn op het gebied van slachtofferbeleid stappen gezet.
Per 1 juli 2024, dus sinds een jaar, bestaat de verschijningsplicht voor verdachten
bij inhoudelijke zittingen. Daardoor kunnen slachtoffers onder meer hun spreekrecht
uitoefenen in aanwezigheid van de verdachte. Er zijn ook voorbereidingen getroffen
in 2024 om per 1 januari 2025, dus na afloop van het jaar waarop het rapport van de
Rekenkamer ziet, slachtoffers en nabestaanden beperkt spreekrecht toe te kennen op
tbs- en PIJ-verlengingszittingen, zodat zij kunnen toelichten op zitting welke vorm
van bescherming zij wensen in een situatie van een tbs- of PIJ-maatregel.
Binnenkort, eind juni, stuur ik uw Kamer een nieuwe meerjarenagenda slachtofferbeleid,
waarin in de breedst mogelijke zin de ambities op het gebied van slachtofferbeleid
voor de komende jaren uiteen worden gezet. Onderdeel daarvan is uiteraard dat de wettelijke
informatieplichten voor slachtoffers op de juiste wijze worden nagekomen. Het Openbaar
Ministerie onderschrijft dit. Naar aanleiding van een nulmeting heeft het OM in 2022
een verbetertraject ingezet. Daarin is onder andere ingezet op automatisering en uniformering,
zodat slachtoffers overal in het land op een gelijke behandeling kunnen rekenen. Een
van de pijnpunten is dat niet overal in het land slachtoffers op dezelfde wijze door
het OM werden geïnformeerd.
Dit is een verbetertraject. Dat loopt nog tot in 2025, dit jaar, want ook dit jaar
worden verdere stappen gezet om dit structureel te borgen en te implementeren. De
aanbevelingen van de Rekenkamer in het rapport, dus over de geconstateerde onvolkomenheid,
zijn voor het Openbaar Ministerie een hele duidelijke aanleiding – dat kan ik u verzekeren
– om nog goed te kijken naar het verbetertraject, daar meer urgentie aan te geven
en waar nodig ook aanvullende acties te ondernemen. In 2026, dus over een jaar, bij
de eerste jaarlijkse brief over de meerjarenagenda slachtofferbeleid, die over een
paar weken komt, zal ik u nader informeren over de voortgang zoals die over een jaar
valt te constateren.
De voorzitter:
Mag ik u onderbreken voor een korte interruptie van mevrouw Mutluer?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ook hier graag niet downplayen. We weten dat er sinds 2007 niet aan bepaalde wettelijke
plichten wordt voldaan. Informeren bij tenlasteleggingen gebeurt nul keer. Ik vind
dat best heftig. Ook hier is weer de vraag hoe ik als volksvertegenwoordiger kan meten
en controleren dat wél aan die verplichtingen wordt voldaan en dat de slachtoffers
wel op een eenduidige wijze worden geïnformeerd. Dat geldt temeer nu én het OM daarvoor
verantwoordelijk is – denk aan strafbeschikkingen – én het CJIB, bij de executie van
een vonnis, én per 1 juli de Minister. Met uw permissie, voorzitter, wil ik graag
een wat beter antwoord van de Staatssecretaris.
De voorzitter:
Dat is niet afhankelijk van mijn permissie, maar ik begrijp uw vraag. Ik geef het
woord aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter, ik ga de vraag van mevrouw Mutluer proberen te beantwoorden. Mevrouw Mutluer
sprak over bagatelliseren of kleiner maken, maar dat is bepaald niet mijn bedoeling.
Ik gaf al aan dat duidelijk is dat dit heel veel mensen raakt. In de tien maanden
die ik hier ben, is door uw Kamer bij herhaling aandacht gevraagd voor slachtofferrechten.
Nederland maakt wat dat betreft een belangrijke ontwikkeling door, waarbij de positie
van slachtoffers steeds steviger wordt verankerd. Dat is een project dat niet afgerond
is. In het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering hebben we met uw Kamer
ook gesproken over het meer handen en voeten geven daaraan en over de afdwingbaarheid
van slachtofferrechten. Het is dus een thema dat voortdurend op de agenda staat en
onderdeel uitmaakt van de meerjarenagenda die ik binnenkort aan uw Kamer zal toesturen.
Ik probeer het dus bepaald niet kleiner te maken. Met mijn inleidende opmerking heb
ik willen aangeven dat het Openbaar Ministerie hier nu ook van doordrongen is. Ik
geef direct toe dat dat onbegrijpelijk laat is, gezien het feit dat de wet al een
geruim aantal jaren duidelijk is. In de uitvoering van de wet heeft het geschort.
Dat is een veel te lang traject geweest. Dit speelt zich allemaal af in de boezem
van het Openbaar Ministerie. Ik kan alleen maar constateren dat het OM nu wel met
de grootste urgentie, met concrete maatregelen en met harde data gevolg geeft aan
de invoering daarvan. Ik heb wel goede hoop dat het nu goed komt, hoezeer dat ook
te laat is. Ik wil niets afdoen aan de ernst van de situatie. Ik erken dus ook onder
meer dat het begrijpelijk is dat de Rekenkamer hier de kwalificatie «onvolkomen» aan
heeft willen koppelen. Maar dit is een punt in het lijstje van tien zaken waar we
niet trots op zijn, waarvoor ik goede hoop heb dat die in de loop van dit jaar van
de lijst af zal kunnen, doordat de verbetermaatregelen van het OM echt heel concreet
en specifiek zijn en gekoppeld zijn aan duidelijke data.
Om die maatregelen iets concreter te maken: die betreffen automatiseringsslagen –
daar zat een deel van het probleem – en uniformering van de protocollen. Een onderdeel
daarvan is ook een wijziging in de ICT waardoor de tenlastelegging automatisch wordt
meegestuurd naar het slachtoffer. Een dezer dagen gaat er een landelijk uniform werkproces
gelden binnen het OM voor het automatisch uitsturen van de dagvaarding. Sinds maart
van dit jaar, dus na de beoordelingsperiode van de Rekenkamer, is een ICT-aanpassing
geactiveerd waardoor automatisch aan het slachtoffer een afschrift van de OM-strafbeschikking
wordt meegestuurd met de brief over de uitkomst.
U vroeg ook naar de taakoverdracht van het OM naar de Minister, de bewindspersoon,
voor het informeren en raadplegen van de slachtoffers. Dit ziet op de fase van de
tenuitvoerlegging. Het onderzoek van de Rekenkamer zag op de vervolgfase. Deze taken
blijven bij het OM. De taakoverdracht voor de tenuitvoerlegging vindt gefaseerd plaats
en zal per 1 juli via de verzamelwet JenV in werking treden. Dat is dus binnenkort.
Er is nog een vraag van mevrouw Van Eijk over de indicatoren. Er is een Slachtoffermonitor
en een Veiligheidsmonitor om meer zicht te krijgen op de mate waarin slachtoffers
tevreden zijn met de gang van zaken. Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en
Veiligheid in de afgelopen periode een meerjarig onderzoeksprogramma ingericht om
de effectiviteit van de maatregelen die voor slachtoffers zijn getroffen, te meten.
Dat betreft dus ook de naleving van de slachtofferrechten.
Binnenkort, aan het einde van dit kwartaal, start een onderzoek waarin de beschikbare
gegevens over de mate waarin slachtoffers gebruikmaken van onder andere slachtofferrechten
worden verzameld. Dit onderzoek wordt in 2026 opgeleverd. Er staat ook een onderzoek
op de planning waarin wordt bezien wat de impact van de uitoefening van slachtofferrechten
is en wat de ervaringen van slachtoffers zijn. Een overzicht van de onderzoeken die
gaan lopen, zal ik uw Kamer toesturen als bijlage bij de nieuwe meerjarenagenda 2025–2028,
die over een aantal weken naar uw Kamer gaat.
Het Openbaar Ministerie ontwikkelt op dit moment indicatoren die zullen worden opgenomen
in een dashboard om meer structureel te sturen op de realisatie van slachtofferrechten.
Hierbij sluit het OM uiteraard aan bij de uitkomsten van de Rekenkamer. Daar geldt
dus ook dat het rapport van de Rekenkamer behulpzaam is bij de verdere implementatie
en uitwerking van de maatregelen.
Voorzitter. Als u mij toestaat, kom ik nu tot het laatste blokje.
De voorzitter:
De heer Koops heeft nog een korte vraag.
De heer Koops (NSC):
Nu de Staatssecretaris naar het volgende blokje gaat, toch nog een vraag over slachtofferrechten.
Wordt in dit geheel nu op één concreet punt alvast vooruitgelopen, namelijk het op
de hoogte stellen van het slachtoffer dat er een zitting is? Dat punt licht ik er
expres even uit, omdat ik denk dat dat de meeste frustraties oplevert bij een slachtoffer.
Als die persoon weet dat er een zitting is, dan komt die vroeger of later wel aan
zijn stukken, maar als die niet eens weet dat er een zitting is, dan staat die in
zijn hemd. Een meerjarenplan of niet, volgens mij moet dit echt een soort oekaze worden
zodat dat in geen geval meer gebeurt. Daarop heb ik de Staatssecretaris nog niet concreet
horen ingaan; vandaar dat ik dat punt er even uitlicht. Dat betreft alleen het op
de hoogte stellen van wanneer de zitting is.
Staatssecretaris Struycken:
Slachtoffers worden geïnformeerd over de zittingsdatum als zij hebben aangegeven dat
te wensen. U zult in de meerjarenagenda zien terugkomen dat een van de fundamentele
beginselen de autonomie van het slachtoffer moet zijn. We moeten het slachtoffer niks
opdringen wat het slachtoffer niet wil. Waar het slachtoffer heeft aangegeven het
te willen, is thans al de praktijk dat het slachtoffer wordt geïnformeerd. Of het
slachtoffer het wenst, is ook onderdeel van de bevindingen van de Rekenkamer.
Het is niet altijd even duidelijk of het slachtoffer geïnformeerd is geweest, of wensen
kenbaar heeft kunnen maken, zonder gebruikmaking van het wensenformulier waarmee het
wordt vastgelegd. In de gevallen waarin er geen wensenformulier beschikbaar is, kan
het zijn dat het slachtoffer toch wensen heeft geuit, maar langs een andere weg. Dat
is niet ideaal. We moeten er natuurlijk naartoe dat in alle gevallen dat wensenformulier
gebruikt wordt, want dan is het vastgelegd. Maar het is niet gezegd dat het slachtoffer
zonder wensenformulier niet de wens heeft kunnen uiten. Als de wens is geuit, wordt
het slachtoffer thans geïnformeerd door het OM. Dat is althans het beleid. Dan kan
het zijn dat het in de uitvoering toch nog misgaat. Onderdeel van het traject dat
het OM nu doorloopt, is natuurlijk identificeren of er situaties zijn waarin het ondanks
de wens van het slachtoffer toch niet goed gaat met de informatie over de zittingsdatum.
De voorzitter:
Ik sta nog een enkele korte interruptie toe, maar ik wijs er ook op dat er nog een
tweede termijn komt. De heer Aardema, toch nog kort?
De heer Aardema (PVV):
Is er niet een automatisme denkbaar waarbij het slachtoffer altijd wordt geïnformeerd
over de zittingsdatum? Dan kan het slachtoffer zelf de keuze maken of hij wel of niet
gaat komen.
Staatssecretaris Struycken:
De heer Aardema raakt hier aan het principiële punt dat ik al even kort maakte. Het
is voor mij heel duidelijk dat er ook slachtoffers zijn die er helemaal niet meer
mee geconfronteerd willen worden. Dat zijn slachtoffers die je niets moet opdringen,
zelfs niet ongewild een zittingsdatum. Er zijn situaties waarin dat het lot kan verergeren.
Dat geldt voor slachtoffers en dat geldt voor nabestaanden. Ik denk dus dat we daar
niet naartoe moeten. We moeten er volgens mij naar streven dat de protocollen die
we hebben ontworpen, waaronder dat wensenformulier, zo goed mogelijk worden gebruikt.
De voorzitter:
De Staatssecretaris mag vervolgen met nog enkele antwoorden. Ik kondig alvast aan
dat we daarna direct overgaan tot de tweede termijn, waarin we de volgorde hanteren
zoals we hier aan tafel zitten. We zullen even een paar minuten schorsen voor de tweede
termijn van de regering omdat er mogelijk moties worden ingediend. Dat is de procedure.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Nog een paar opmerkingen over de uitvoeringstoetsen. Ik moet u zeggen
dat dat onderdeel van het rapport van de Rekenkamer pijnlijk is voor JenV en voor
mij als portefeuillehouder voor de wetgevingskwaliteit in het bijzonder. Het Beleidskompas,
waar die uitvoeringstoetsen onderdeel van zijn, is nu juist een van de speerpunten
van JenV. Het is een instrument dat we trachten te ontwikkelen en bekend te krijgen
onder de hele rijksoverheid. Dat doen we overigens mede met hulp vanuit uw Kamer door
de rapporteur wetgevingskwaliteit, die onder ons is. De heer Sneller heeft daarvoor
ook aandacht gevraagd. Juist die uitvoeringstoetsen zijn cruciaal. Wij erkennen dat
volmondig. Wij vinden het zelf echt problematisch dat dit in het verleden kennelijk
lang niet altijd goed is gegaan. Laat ik dus maar meteen toezeggen: wij gaan voortaan
bij JenV bij elk wetsvoorstel met een uitvoeringstoets komen. Het Beleidskompas is
nog steeds in ontwikkeling. Dat geldt ook voor de uitvoeringstoets. Het rapport van
de Rekenkamer is ook hier behulpzaam, want hoofdstuk 4.4 maakt duidelijk dat er meer
werk aan de winkel is. Het gaat niet alleen om het al dan niet uitvoeren van de uitvoeringstoets,
maar ook om consistentie van terminologie. De Rekenkamer signaleert dat het soms een
toets, soms een advies is. En is het een toets als het een advies is? Wordt het op
dezelfde manier behandeld?
De Rekenkamer signaleert nog een ander probleem, dat we allemaal kennen, namelijk
de problematiek van actualisering. Bij langlopende wetgevingstrajecten doet zich de
vraag voor of die toets niet geactualiseerd moet worden. De Rekenkamer is overigens
wel positief op één punt waar dat wél is gebeurd en waar dat ook opportuun was, dus
dat is een heel klein lichtpuntje. Maar het is een structureel probleem.
De Rekenkamer wijst er ook op dat die uitvoeringstoetsen eigenlijk niet alleen altijd
de kosten zouden moeten omvatten, maar ook de capaciteit. Zijn de mensen om dit te
doen wel beschikbaar? Dit is een thema dat ons allen structureel bezig moet houden,
gezien de demografische ontwikkelingen. Hebben we over een aantal jaren nog wel de
mensen in de arbeidsmarkt beschikbaar om de taken uit te voeren die de overheid nu
heeft? Dat is een heel serieus punt van zorg.
De Rekenkamer noemt ten derde nog dat de uitvoeringstoets ook oog moet hebben voor
onderlinge afhankelijkheden als het gaat om de uitvoerbaarheid van het proces. Dit
zijn allemaal belangrijke punten die we meenemen in de verdere uitwerking en aanscherping
van het Beleidskompas. Daar gaan we ons dus niet alleen zelf aan houden, maar we gaan
dat ook breed binnen de rijksoverheid, en ook daarbuiten trouwens, blijven uitzetten.
Ik signaleer ten slotte als voetnoot nog maar even een problematiek die ook in uw
Kamer bekend is, namelijk de problematiek van amendementen. Als er een amendement
is ingediend, kan dat grote impact hebben, ook op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel.
Met uw Kamer moeten we komen tot een zinvol proces, want ook dan zijn uitvoeringstoetsen
van het grootste belang. Dat kost allemaal tijd en dat vergt geduld. Maar de Rekenkamer
nodigt ons uit om daar aandacht voor te hebben.
Mevrouw Mutluer bracht nog het «comply or explain»-beginsel op. Dat is onderdeel van
het Beleidskompas, van de staande praktijk. De memorie van toelichting dient te reflecteren
op alle beschikbare uitvoeringstoetsen en de consultatiereacties. Daarmee is dat het
«comply or explain»-principe. Uiteraard is het aan ons, maar ook aan u als controlerende
entiteit, om erop toe te zien dat de behandeling in de memorie van toelichting adequaat
is op dit punt.
Voorzitter, daarmee sluit ik mijn opmerkingen in eerste termijn af.
De voorzitter:
Daarvoor dank ik u hartelijk. Dan gaan we nu over naar de tweede termijn van de Kamer.
Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank aan beide bewindspersonen – jullie zijn nog met z'n tweeën – voor de antwoorden.
Ik weet dat jullie de portefeuilles nog gaan verdelen, maar ik zeg hierbij maar even
dat ik het uiterst fijn zou vinden als de Minister van JenV gewoon JenV blijft doen
en niet iets anders erbij gaat doen of helemaal weggaat. Dat zou ik zonde vinden,
want volgens mij is er genoeg te doen op JenV. We zijn ons als rapporteurs rot geschrokken
– dat is een understatement – naar aanleiding van de onvolkomenheden.
Ik ben blij dat de Minister aangeeft dat hij nog meer regie gaat voeren en de aanwijzingen
als een stok achter de deur houdt, en dat de Staatssecretaris aan de slag gaat met
de foute tenaamstellingen. Wij zien de uitkomsten daarvan snel terug.
Wij hebben als rapporteurs een opzet gemaakt voor één motie. Wij gaan niet zomaar
decharge verlenen. Dat doen wij wel onder een aantal voorwaarden. Deze motie is medeondertekend
door alle woordvoerders die hier vandaag hun zegje hebben gedaan. De motie luidt als
volgt:
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
gelezen het rapport van de Algemene Rekenkamer en de jaarverantwoording van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid over 2024;
constaterende dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2024 de meeste onvolkomenheden
van alle ministeries kende;
constaterende dat deze onvolkomenheden betrekking hebben op het functioneren van de
strafrechtketen, waaronder de doorlooptijden van zaken, het informeren van slachtoffers,
het uitvoeren van uitvoeringstoetsen en fouten in de tenaamstelling van veroordeelden;
spreekt uit dat de Kamer instemt met decharge voor de jaarverantwoording 2024 van
het Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder de voorwaarde dat bij de begroting
voor 2026 concreet wordt uitgewerkt:
– hoe essentiële informatie over doorlooptijden van individuele strafzaken ketenbreed
beschikbaar kan worden gemaakt, eventueel met nieuwe wetgeving;
– hoe bij elk beleids- en wetsvoorstel voortaan standaard een uitvoeringstoets wordt
uitgevoerd en met de Kamer wordt gedeeld, en dat als hiervan wordt afgeweken, het
ministerie dit duidelijk moet toelichten en verantwoorden («comply or explain»-principe);
– hoe het Openbaar Ministerie en de bewindspersonen ervoor zorgen dat slachtoffers de
informatie krijgen waarop zij (wettelijk) recht hebben;
– hoe fouten bij het verkeerd vermelden van namen van veroordeelden worden hersteld
en hoe herhaling in de toekomst wordt voorkomen;
– hoe de bewindspersonen hun wettelijke bevoegdheid om aanwijzingen te geven en regie
te voeren inzetten ter bevordering van de bedrijfsvoering, zoals de logistiek verbeteren,
definities harmoniseren en sturingsinformatie beter bijhouden, zonder daarbij de onafhankelijkheid
van ketenpartners of de inhoudelijke behandeling van zaken aan te tasten;
verzoekt de regering de Kamer hierover tijdig vóór de begrotingsbehandeling te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Mutluer, Koops, Aardema, Van Eijk, Sneller
en Van Nispen.
Zij krijgt nr. 153 (36 600-VI).
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dat was het.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan kijk ik naar de heer Koops voor zijn tweede termijn.
De heer Koops (NSC):
Voorzitter. Wat een schitterende motie werd er zojuist voorgelezen. Je moet ’m op
je in laten werken, kan ik tegen iedereen hier zeggen. Maar als dat eenmaal is gebeurd,
merk je dat daar precies staat wat er moet gebeuren.
Ik heb geen specifieke motie over een onderwerp waar ik de Staatssecretaris jammer
genoeg toch op aankijk, namelijk het oproepen van het slachtoffer voor een zitting.
Ik licht dat punt er nadrukkelijk uit – ik doe het nu nog een keer – omdat de Staatssecretaris
zojuist zei: sommige slachtoffers willen helemaal niet worden herinnerd aan een zaak.
Maar het is een concreet probleem dat hier ook in de Tweede Kamer door de stichting
Slachtofferhulp zelf aan de orde is gesteld. Hét ding, dé grootste bron van frustratie,
is gewoon niet weten dat iets plaatsvindt. Daarom is mijn vraag aan de Staatssecretaris:
kan hij toezeggen dat hij, vooruitlopend op het verder invulling geven aan dat meerjarenplan,
op de kortst mogelijke termijn iets doet wat betreft het oproepen van slachtoffers
die dit waar dan ook hebben aangegeven?
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Aardema.
De heer Aardema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik hoor dat ook. Ik wil ook even onderstrepen wat mijn collega
naast me net zei. Wij zijn natuurlijk ook geschrokken van de conclusies van de Algemene
Rekenkamer. Die vonden wij schokkend. De cruciale vraag is: wordt dat lijstje van
tien nu gereduceerd tot nul?
Voorzitter. U weet dat ik een optimistisch mens ben. Maar ik ben hier en daar toch
wel wat sceptisch. Ik vrees dat dit allemaal niet heel snel zal gaan. Toch hebben
we openhartige antwoorden gehoord, zowel van de Minister als van de Staatssecretaris.
Wij hebben deze motie nu ingediend; hopelijk gaat die leiden tot goede resultaten.
Dank voor uw antwoorden.
De voorzitter:
Dan de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Dank aan de beide bewindspersonen voor de beantwoording. Nogmaals
dank aan de rapporteurs, ook voor het voorbereiden van de motie. Een van de succesfactoren
bij het oplossen van de onvolkomenheden en het verbeteren van de bedrijfsvoering,
is de toon aan de top. Volgens mij hebben allebei de bewindspersonen dat hier wel
laten zien, maar dat zal zo meteen ook nog moeten blijken. Er zijn natuurlijk ook
een aantal dingen vooruitgeschoven. Dat is deels begrijpelijk en deels onbevredigend.
Denk aan de vragen of de black box leeg is, wat nou precies wanneer en waar bekend
was en waarom zaken dan onder de pet zijn gehouden.
Ten slotte nog twee dingen. Eén. De strategische evaluatieagenda. Volgend jaar staat
er een periodieke rapportage over strafrechtelijke sancties gepland. Ik denk dat het
belangrijk is dat we die ook uitgebreider bespreken. Ik geloof dat het hoort bij de
cyclus van de motie-Van Vroonhoven/Vermeer dat we dat ook tijdig benoemen; dat wil
ik dus in ieder geval doen. Vandaar mijn frons, zeg ik tegen de Minister, want we
beginnen niet bij nul als het gaat om de uitvoeringsconsequenties. En ja, PxQ zit,
als het goed is, in alle wetsvoorstellen. We hebben net de toezegging gekregen dat
die uitvoeringstoetsen er ook zijn. Maar de vraag die daar terecht over wordt gesteld,
is of daar de mensen wel voor beschikbaar zijn. Er is geen een-op-een relatie met
strafverzwaring, maar die is ook niet nul. Er is dus wel een verband. Daarom moeten
we daar, zeker gezien de staat van het fundament van het gevangeniswezen, wel realistisch
over zijn.
Dan iets over de eventuele bijbaan van de Minister. Hij zei: daar worden op andere,
astrale niveaus eieren over gelegd; daar zijn wij niet bij betrokken. Mocht hij daar
wel bij betrokken zijn, dan zou ik hem willen aanraden: zeg nee, want ik denk dat
dit veel aandacht zal vragen en een recept is voor teleurstelling.
De voorzitter:
Dan mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de bewindspersonen voor het beantwoorden van
de vragen en het uitgebreid reflecteren op alle opmerkingen die vanuit de commissie
zijn gemaakt. Ik denk dat er bij de Staatssecretaris een vraag is blijven liggen.
Die ging over de beleids- en wetgevingsinitiatieven, over het creëren van overzicht
en het al dan niet prioriteren, over hoe dat dan samen met de ketenpartners gaat en
over hoe de Kamer daar vervolgens bij betrokken wordt. Wellicht kunt u daar in tweede
termijn nog even op terugkomen.
Voorzitter. Daar laat ik het bij.
Voorzitter: Mutluer
De voorzitter:
Dan geef ik graag de heer Van Nispen het woord.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Heel soepel. Allereerst over de strafrechtketen: ik vond dat
ook een mooie motie. Ik heb die ook medeondertekend. Ik heb in de eerste termijn natuurlijk
wel mijn bezorgdheid geuit over het punt van die onafhankelijkheid. Ik heb de Minister
dat punt gelukkig ook horen benadrukken. Die zei ook: het is geen koekjesfabriek;
het gaat hier niet zomaar om producten. Dat vond ik dus heel erg goed. Maar de Minister
zei wel: als dit niet beter gaat, dan moeten we meer doen. Tot zover ben ik het eens.
Maar hij zegt ook: dan ga ik een aanwijzing geven. Maar een antwoord op de vragen
hoe zo'n aanwijzing eruit zou zien, waar die wel en niet over zou kunnen gaan en waar
de grens ligt, had de Minister nog niet. Maar voordat men hier echt toe over gaat,
zou ik die zaken wel willen weten. Ik snap wel dat dat niet vandaag kan, maar dan
misschien toch wel over een halfjaar, in de eerste voortgangsrapportage.
Waar liggen de grenzen van zo'n aanwijzing? Hoe kan het zich verhouden tot die onafhankelijkheid,
maar ook echt wel wat bijdragen. Die toezegging zou ik graag nog van de Minister willen
krijgen, zodat we niet over een jaar ineens overvallen worden door een aanwijzing
en dan moeten zeggen: maar hé, dit is niet hoe we dit bedoeld hadden, of hoe we het
hadden afgesproken. Dat hoor ik dus graag van de Minister.
Dan het afpakken. Volgens mij zijn we het met elkaar eens, hier in de Kamer, maar
ook met de Minister. We vinden dat allemaal belangrijk, omdat misdaad niet mag lonen
en we zijn het er ook allemaal over eens dat het nog niet goed genoeg gaat. En ja,
er loopt een hoop – die brief heb ik ook gezien – maar ik heb zelf aandacht gevraagd
voor meer kennis en expertise. Volgens mij schort het hier en daar ook aan capaciteit,
maar die kan de Minister ook niet op tafel toveren; dat snap ik. Ik zou nog wel iets
meer inspanningen willen op bijvoorbeeld het aanpakken van verhullende constructies
en structuren, bijvoorbeeld op de Zuidas of bij bedrijfsverzamelgebouwen. Juist ter
aanmoediging heb ik een motie hierover.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het onverteerbaar is dat nog steeds slechts een zeer klein gedeelte
van het misdaadgeld van criminelen wordt geplukt door Justitie;
van mening dat misdaad niet mag lonen en dit belangrijke uitgangspunt nu nog onvoldoende
tot uitdrukking komt;
verzoekt de regering met beleidsinitiatieven te komen om meer misdaadgeld af te pakken,
hierbij ook nadrukkelijk de bedrijfsstructuren en witwasconstructies die dit verhullen
of faciliteren aan te pakken of te ontmantelen, en de Kamer hierover in het najaar,
voor de begrotingsbehandeling JenV, te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen.
Zij krijgt nr. 154 (36 600-VI).
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Bijna ten slotte nog iets over de Dienst Justitiële Inrichtingen, namelijk
over het gevangeniswezen. Daarvan zei de Minister: er is geen geld gekomen; de claim
blijft staan. Hij herhaalde eigenlijk de woorden van de Staatssecretaris. Ik blijf
erbij dat dat nu de verantwoordelijkheid van deze Minister is. Het kan niet zo zijn
dat we ons daar allemaal bij gaan neerleggen, omdat de fractievoorzitters van de destijds
nog vier onderhandelende partijen te beroerd waren om hier geld voor uit te trekken.
Daarom de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de capaciteitstekorten in het gevangeniswezen groot zijn en duidelijk
is dat de problemen niet kunnen worden opgelost zonder extra middelen;
verzoekt de regering bij de begroting voor het jaar 2026 extra geld uit te trekken
voor het gevangeniswezen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen.
Zij krijgt nr. 155 (36 600-VI).
De heer Van Nispen (SP):
Dan is het maar aan de Kamer om hier een nieuw besluit over te nemen, namelijk dat
dit wel degelijk moet gebeuren. Nu wordt het dus ook de verantwoordelijk van de partijen,
deels hier aanwezig, om dit kabinet de opdracht te geven om dat geld wel beschikbaar
te stellen.
De voorzitter:
Dank. Zal ik het voorzitterschap weer terug overdragen? Ik zal eerst even de bewindspersonen
aankijken. Hoeveel minuten hebben jullie nodig? Ze kunnen gelijk antwoorden. Dan geef
ik het voorzitterschap weer terug aan de heer Van Nispen.
Voorzitter: Van Nispen
De voorzitter:
Dank. Ik snap dat ze meteen kunnen antwoorden, maar ik ga toch voorstellen om een
paar minuten te schorsen, zowel vanwege het printen van de moties als vanwege een
eventuele sanitaire stop.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen dit wetgevingsoverleg. We gaan luisteren naar de beantwoording van de Minister
en de Staatssecretaris in tweede termijn, waaronder de appreciatie van de drie ingediende
moties. Het woord is aan de Minister.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Dank ook voor de inbreng in tweede termijn. Een aantal vragen nog.
De heer Sneller refereerde aan de periodieke evaluatie van de strafrechtelijke sanctie.
Die komt inderdaad volgend jaar. Natuurlijk zullen we het daar uitgebreid over hebben.
Ik was het zelf al met hem eens: het zit tussen de nul en de één. Daar zullen we met
elkaar over moeten spreken.
Mevrouw Van Eijk vroeg de Staatssecretaris naar een overzicht van beleids- en wetgevingsinitiatieven.
Dat valt dan weer onder de strafrechtketen en die zit primair bij mij. Het ministerie
werkt aan een systeem van portfoliomanagement, waarbij het overzicht van de beleids-
en wetgevingsinitiatieven wordt meegenomen. Dat komt er dus aan, zeg ik tegen haar.
Dan vroeg de heer Van Nispen of ik nader kan duiden hoe zo'n aanwijzing eruitziet.
Hij vroeg of ik dat bij de eerste cyclus kan doen. Ik vind dat net te vroeg en ook
wat ontmoedigend, omdat we dit traject nu gaan inzetten met de keten om te voorkomen
dat er een aanwijzing nodig is. Ik heb gezegd dat ik twee cycli wil afwachten om te
kijken of dit inderdaad zoden aan de dijk zet. Zo niet, dan wil ik dus overwegen om
die aanwijzing in te zetten. Dan kan ik dus ook pas bepalen waar zo'n aanwijzing op
toegespitst moet zijn, op basis van waar de tekortkomingen zitten, waar we het niet
van de grond krijgen. Ik laat het dus als instrument boven de markt hangen. Ik heb
uw zorgen zeer goed gehoord en ik heb geprobeerd om die weg te nemen in de eerste
termijn. Ik doe dat met alle plezier nog een keer in deze termijn. Dit is dus absoluut
niet bedoeld om in te grijpen in de onafhankelijkheid van deze organisaties of van
de strafrechtketen in z'n geheel. Het zal zich dus al snel richten op iets bedrijfsmatigs,
iets in de bedrijfsvoeringssfeer. Alleen, ik wil het nog even openhouden.
Dan kom ik bij de drie moties. De motie op stuk nr. 153 is een spreekt-uitmotie, dus
daar zal ik mij niet aan wagen.
De motie op stuk nr. 154, aangaande witwassen, wil ik graag oordeel Kamer geven, als
u mij een kleine wijziging permitteert, namelijk dat ik de volgende halfjaarbrief
ondermijning gebruik om hierover te rapporteren in plaats van dat ik dat voor de begrotingsbehandeling
doe. Ik zie het echt als een aanmoediging. Ik hoop dat u de brief die ik gisteren
heb gestuurd ook ziet als een teken dat ik dit serieus aan het oppakken ben, in combinatie
met de brief over en de strategie voor witwassen zoals ik die onlangs gepresenteerd
heb met de Minister van Financiën. Die aanmoediging neem ik dus graag ter harte en
neem ik graag mee. Maar met uw permissie kom ik hierop terug in het halfjaarbericht
ondermijning.
De voorzitter:
Daar gaat de indiener van deze motie mee akkoord, dus dan zullen de woorden «voor
de begrotingsbehandeling JenV» komen te vervallen. Dat leek mij een goed moment om
de discussie verder te voeren, maar er zijn ook andere debatten, waarbij dit net zo
goed kan. Dan zal ik dus als indiener die woorden schrappen. Dan krijgt de gewijzigde
versie dus: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Ja. Dank, voorzitter en indiener.
Dan de motie op stuk nr. 155. Die moet ik ontraden om de technische reden dat er geen
dekking is voorzien in deze motie. We gaan het nog uitgebreid hebben over de DJI,
al was het maar naar aanleiding van de brief die ik heb gestuurd en het debat over
de suppletoire begroting. Ik denk dat dit onderwerp ook in aanloop naar de begrotingsbehandeling
nog veelvuldig ter sprake zal komen. Maar deze motie moet ik ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 155 is ontraden. Is de Minister daarmee ook aan het einde van
zijn beantwoording gekomen? Dat is het geval. Dank u wel. Dan is het woord aan de
Staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Mij rest nog de beantwoording van een vraag van de heer Koops. Slachtofferhulp Nederland
is een buitengewoon belangrijke organisatie, waar we erg trots op kunnen zijn. Haar
primaire doel is het verlenen van hulp aan slachtoffers. Dat gebeurt met een heel
netwerk aan vrijwilligers. Dit is buitengewoon belangrijk. Een tweede functie van
Slachtofferhulp Nederland is dat zij ons scherp houdt als het gaat om de positie van
slachtoffers. Wij spreken heel geregeld – ik geloof dat we dat aanstaande vrijdag
opnieuw doen – met Slachtofferhulp Nederland. Dan zullen we specifiek op dit punt
opnieuw spreken over hun ervaringen. Dat kan leiden tot observaties die structureel
of incidenteel van aard zijn. Die zijn een belangrijke graadmeter. Daarover gaan we
in gesprek met het OM. Wat betreft de implementatie van de maatregelen zullen we ook
eventuele frustraties delen. De maatregelen die al geïmplementeerd zijn in het recente
verleden, zullen een positief effect hebben. Daar heb ik geen twijfel over.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er een einde gekomen aan de beantwoording in tweede termijn. Ik
ga nog de toezeggingen met u doornemen.
– Na de zomer komen de Minister en de Staatssecretaris met een plan inzake de doorlooptijden
rondom de strafrechtketen. Vervolgens informeert de Minister de Kamer halfjaarlijks
over de inrichting van het proces rondom de strafrechtketen.
– Bij de brief over de verlenging van de bewaartermijn van politiegegevens over cold
cases, die de Kamer na de zomer ontvangt, zal de Minister ook ingaan op de bredere
problematiek rond gegevensdeling.
De Minister stuurt ...
O, meneer Koops?
De heer Koops (NSC):
«Binnen de strafrechtketen».
De voorzitter:
Ja, ja. Het gaat om gegevensdeling binnen de strafrechtketen.
– De Minister stuurt de Kamer, voorafgaand aan het wetgevingsoverleg van 1 juli over
de wijziging van de begroting samenhangende met de Voorjaarsnota, een brief over de
stand van zaken bij de DJI.
– De Staatssecretaris informeert de Kamer over de vormgeving van de externe evaluatie
wat betreft het niet oppakken van de signalen over de problemen met onjuiste tenaamstellingen.
Hadden we hiervoor ook al een termijn afgesproken?
Staatssecretaris Struycken:
Ik stel het volgende voor. Ik kondigde al aan dat ik in september met een tussentijdse
rapportage kom met betrekking tot die 867 zaken; dat is een logisch moment om ook
hierover meer informatie te geven.
De voorzitter:
Dan is dat een toevoeging aan deze toezegging. De volgende toezegging zou zijn geweest:
– In september komt de Staatssecretaris met de eerste analyse van de 867 zaken van onterechte
tenaamstellingen.
Akkoord? Ja? Oké.
– Eind juni stuurt de Staatssecretaris de meerjarenagenda slachtofferbeleid naar de
Kamer.
Dan ga ik de beraadslaging bijna sluiten. Er is een einde gekomen aan dit wetgevingsoverleg.
Ik dank nogmaals hartelijk de Minister, de Staatssecretaris en alle ondersteuning.
Maar ik dank ook onze ondersteuning hier hartelijk voor alles en voor het mogelijk
maken van dit debat. Ik dank de mensen op de publieke tribune en de mensen die op
andere wijze kijken voor hun belangstelling.
De stemmingen over de moties die zijn ingediend bij dit wetgevingsoverleg, die drie
stuks, vinden aanstaande dinsdag plaats, op 17 juni. De stemming over de slotwet is
voorzien op 3 juli. Daarmee sluit ik dit wetgevingsoverleg. Fijne dag verder.
Sluiting 13.32 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.