Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen (Kamerstuk 30234-402)
30 234 Toekomstig sportbeleid
Nr. 409
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 juni 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen (Kamerstuk 30 234, nr. 402).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 mei 2025 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 27 juni 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
10
II.
Reactie van de Staatssecretaris
12
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
over «zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen» en hebben hier nog enkele
vragen en opmerkingen over.
Het valt genoemde leden op dat vooral gemeenten met «integratie- en inclusieprogramma’s»
extra aandacht krijgen ten aanzien van de kosten van zwemles.
Is de staatsecretaris het met genoemde leden eens dat ook autochtone Nederlandse gezinnen
steeds vaker moeite hebben met zwemleskosten? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor
zorgen dat deze groep autochtone Nederlandse gezinnen niet verdrongen wordt door integratie-
en inclusieprogramma’s van gemeenten op het gebied van zwemles? Hoe wordt dit gecontroleerd
en/ of gewaarborgd?
Ouders zijn nu afhankelijk van ingewikkelde gemeentelijke regelingen om hun kind te
leren zwemmen, indien zij dit zelf financieel niet kunnen opbrengen. Genoemde leden
zijn van mening dat met het herintroduceren van het traditionele schoolzwemmen elk
kind zwemles aangeboden kan krijgen. Waarom is zwemonderwijs nog steeds géén vast
onderdeel van het basisonderwijs, terwijl dat in een waterrijk land als Nederland
levens kan redden? De geluiden van «meer aandacht voor inclusie» in zwemlessen sluit
hier wat genoemde leden betreft mooi op aan. Wanneer men op de basisschool namelijk
zwemonderwijs aanbiedt, doet iedereen uit de klas hieraan mee en wordt er niemand
overgeslagen. Alle kinderen zijn hierin gelijk, ongeacht of je ouders zwemles kunnen
financieren of niet.
Leraren hebben in eerdere reacties op het herintroduceren van zwemlessen gereageerd
met onder andere de opmerking dat zij deze wekelijkse belasting er in hun werkzaamheden
niet bij kunnen hebben. Is de Staatssecretaris bereid om samen met de bewindspersoon
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een meer verplichtende houding richting de leraren
aan te nemen en het basisonderwijs hierin een opdracht te verstrekken? Waarom lukt
het in veel kleine dorpskernen wel om leerlingen wekelijks te laten schoolzwemmen
– zelfs zonder de hulp van ouders in te schakelen? Dit terwijl er in deze dorpskernen
vaak niet eens een zwembad is. Er zijn bij genoemde leden scholen bekend waar de kinderen
met een bus worden opgehaald en die op de route naar het zwembad meerdere scholen
aandoen om de kosten van de bus te delen. Kunnen dit soort initiatieven bij gemeenten
en scholen beter aangeprezen worden om schoolzwemmen te stimuleren? Heeft de staatsecretaris
een overzicht van alle scholen in het land welke wel en welke geen schoolzwemmen aanbieden?
Zo ja, kan deze met de Kamer gedeeld worden?
Vorige maand berichtte het Noordhollands Dagblad over zwemlesverlof aan kleuters,
wat een goed alternatief zou zijn voor schoolzwemmen. Steunt de Staatssecretaris dit
initiatief? Wat de leden van de PVV-fractie betreft is dit juist de omgekeerde wereld!
Genoemde leden zien nog grotere tekorten op de overspannen arbeidsmarkt ontstaan wanneer
ouders massaal verlof gaan opnemen om met hun kroost naar zwemles te gaan. En wat
als je als ouder de hele week moet werken en dit overdag niet kan verzorgen? Of je
ouders geen vervoer hebben om naar het zwembad te kunnen komen? Hiermee wordt juist
een ongewenste tweedeling in de klas gecreëerd. Is de Staatssecretaris het hiermee
eens? Indien niet, waarom niet? Daarnaast zou dit initiatief voor de leraren op school
toch ook een enorme belasting betekenen wanneer er op willekeurige momenten kinderen
niet in de klas zijn vanwege zwemles? Kan de staatsecretaris toezeggen dat dit initiatief
niet landelijk wordt uitgerold?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris.
Genoemde leden constateren dat de Staatssecretaris specifieke doelen heeft betreft
zwemvaardigheid onder kinderen, maar zij vinden de doelen niet ambitieus genoeg. Daarnaast
verwachten ze dat het voorgestelde beleid te mager is om de ambities waar te maken.
Deze leden hebben daar kritische vragen bij.
De ontwikkelingen op het gebied van het aantal kinderen met een zwemdiploma baren
de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie grote zorgen. Steeds minder kinderen halen
een zwemdiploma. Waar in 2018 nog zes procent van de kinderen zonder een zwemdiploma
de basisschool verliet, is dat inmiddels meer dan verdubbeld naar dertien procent.
Genoemde leden lezen dat de Staatssecretaris als doel heeft dat in 2028 maximaal tien
procent en in 2030 maximaal vijf procent van de kinderen de basisschool verlaat zonder
zwemdiploma. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe hij tot deze specifieke
doelen is gekomen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat tien procent in 2028 nog
steeds veel te hoog is?
De laatste cijfers die genoemd zijn in deze brief dateren van 2022. Heeft de Staatssecretaris
ook recentere cijfers van de afgelopen jaren? Deelt de Staatssecretaris de mening
dat het goed voor de monitoring zou zijn dat de cijfers van het aantal kinderen met
een zwemdiploma elk jaar wordt bijgehouden – ook met het oog op de ambities die de
Staatssecretaris heeft gesteld? In dat geval kan beleid worden bijgestuurd als de
trend zich verkeerd ontwikkeld.
Genoemde leden lezen dat de Staatssecretaris vier mogelijke oorzaken als grondslag
van het afnemende aantal kinderen met een zwemdiploma benoemt. De eerste betreft de
betaalbaarheid van zwemles. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien in het houden
van een webinar over armoederegelingen voor wethouders de enige concrete maatregel
wat betreft betaalbaarheid van zwemles. Voor de rest zien ze vooral onderzoeken en
pilots. Vindt de Staatssecretaris dat hij daarmee recht doet aan de urgentie en grootte
van dit probleem? Uit onderzoek van EenVandaag1 blijkt dat veel ouders die op de hoogte zijn van armoederegelingen en er recht op
hebben, hier geen gebruik van maken. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat
ook kinderen waarvan de ouders geen gebruik maken van armoederegelingen, en hier wel
recht op hebben, toegang hebben tot zwemles? De leden de GroenLinks-PvdA-fractie verwachten
dat met deze maatregel de tweedeling tussen arm en rijk en geen- en wel een zwemdiploma
blijft bestaan. Wat is volgens de Staatssecretaris de verwachte impact van de webinar?
Oftewel, hoeveel extra kinderen halen als gevolg ervan een zwemdiploma? Erkent de
Staatssecretaris dat om iets aan de betaalbaarheid van zwemmen te doen, de kosten
van zwemles simpelweg omlaag moeten? Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat
hij nou concreet gaat doen om zwemlessen betaalbaarder en toegankelijker te maken?
Het tweede probleem dat Staatssecretaris schetst, is dat er te weinig personeel is.
Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe hij de opleiding tot zweminstructeur
aantrekkelijker gaat maken? Hij schrijft in de Kamerbrief over de pilot «Zwemles kort
na schooltijd». Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe het met deze pilot gaat?
De pilot loopt nu een paar jaar. Wat zijn de overwegingen om het al dan niet landelijk
uit te rollen? Heeft de Staatssecretaris hier een voorkeur bij?
Genoemde leden lezen dat Staatssecretaris niet bereid is om een zwembadfonds op te
richten voor publieke zwembaden. Verderop in de brief lezen de leden dat de Staatssecretaris
ook niet bereid is om schoolzwemmen, in welke vorm/scenario dan ook, weer in te voeren.
Deze leden zien de school echter als ideale vindplaats voor zwemmen. Kan de Staatssecretaris
een scenario met school als vindplaats schetsen die volgens hem wel realistisch is?
In andere woorden, wat gaat de Staatssecretaris wel doen? Kan de Staatssecretaris
met de verschillende scenario’s pilots doen, zodat de impact op het aantal behaalde
diploma’s in kaart wordt gebracht?
In de Kamerbrief staat de volgende zin: «Het bouwen en onderhouden van zwembaden is
de verantwoordelijkheid van de gemeenten, die dat via de Algemene Uitkering en/of
de SPUK Stimulering Sport kunnen financieren.» Kan de Staatssecretaris in een tabel
heel specifiek toelichten hoeveel er de komende jaren wordt bezuinigd op regelingen
die gemeentes in kunnen zetten voor het bouwen en onderhouden van zwembaden? Kan de
Staatssecretaris daarnaast toelichten hoeveel er precies per jaar beschikbaar is?
Al met al vinden de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie de brief en maatregelen van
de Staatssecretaris erg summier. Kan de Staatssecretaris alle concrete genomen maatregelen,
dus niet de pilots en onderzoeken, op een rijtje zetten en per genomen maatregel de
verwachte impact omschrijven – dus het aantal extra kinderen wat door deze specifieke
maatregel hun zwemdiploma gaat halen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Staatssecretaris, zoals eerder
aangekondigd, aan een sportwet werkt. Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat
er betreft zwemmen in deze wet komt? Genoemde leden moedigen het aan om streefcijfers
voor het aantal kinderen met een zwemdiploma hierin op te nemen. Is de Staatssecretaris
daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Is er ruimte in die wet voor een wettelijke zorgplicht
van gemeentes voor zwembaden?
Tot slot, hoe kijkt de Staatssecretaris tegen het idee aan dat ieder kind dat de basisschool
zonder zwemdiploma verlaat een brief van het Rijk of de gemeente krijgt met een oproep
hiervoor?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris.
Zij hebben nog enkele vragen.
Genoemde leden lezen in de brief dat de Staatssecretaris een webinar gaat houden over
de vindbaarheid en gebruik van ondersteuningsregeling. Zij vragen zich af of dit voldoende
is en wat de Staatssecretaris nog meer gaat doen om de vindbaarheid van ondersteuningsregelingen
te vergroten. Ziet de Staatssecretaris het bijvoorbeeld ook als optie om op locatie
in zwembaden ondersteuningsregelingen breder onder de aandacht te brengen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat er nog onvoldoende sprake is van
instroom van arbeidskrachten. Zij zijn benieuwd of de Staatssecretaris in overleg
met het veld bereid is nog te kijken naar andere manieren van opleiden van zweminstructeurs,
zoals het gebruik van zij-instromers.
De Staatssecretaris geeft in de brief aan de mogelijkheden te verkennen om het belang
van zwemvaardigheid onder de aandacht te brengen bij ouders van jonge kinderen en
uit te zoeken welke partijen daar het meest geschikt voor zijn. Kan de Staatssecretaris
hier een concreet tijdspad van geven? Genoemde leden lezen ook in de brief dat de
Staatssecretaris het Mulier Instituut onderzoek laat doen naar de daling in het aantal
zwembaden. Wanneer wordt de uitkomst van dit onderzoek verwacht?
Kan de staatsecretaris een uitgebreidere toelichting geven van het vangnetscenario
binnen het schoolzwemmen?
De leden van de VVD-fractie zien dat buitenspeelruimte niet altijd aangelegd hoeft
te worden, maar dat de bestaande buitenruimte ook aangepast kan worden om buitenspelen
te bevorderen. Denk hierbij aan skateboarden over trapleuningen. Welke mogelijkheden
ziet de Staatssecretaris om de buitenruimte op deze manier aan te passen om buitenspelen
te bevorderen?
Hiernaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Staatssecretaris met de Staatssecretaris
van OCW in gesprek gaat om te kijken welke mogelijkheden er zijn om «natte gymlessen»
meer onder de aandacht te brengen bij scholen. Genoemde leden zien in het veld goede
initiatieven ontstaan. Is de Staatssecretaris bereid om te kijken hoe hij deze initiatieven
waar mogelijk kan helpen opschalen?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat kinderen
ook na het behalen van hun zwemdiploma regelmatig blijven zwemmen. Is de Staatssecretaris
het met hen eens dat dit bevorderlijk is om de zwemvaardigheid en -veiligheid te bewaren?
Heeft de Staatssecretaris inzicht in
hoeveel kinderen na het behalen van hun zwemdiploma structureel blijven zwemmen? In
hoeverre hebben sociaaleconomische en geografische kenmerken hier invloed op?
Hiernaast denken de leden van de VVD-fractie dat er een rol weggelegd is voor zwemverenigingen
in het bevorderen van de zwemvaardigheid van jongeren en volwassenen. Hoe worden zwemverenigingen
betrokken bij de inzet om iedereen op zwemles te krijgen? Hoe worden zij betrokken
bij de inzet om volwassen en ouderen door te zwemmen langer gezond te houden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Staatssecretaris. De afgelopen jaren zijn door verdrinking gemiddeld 88 mensen
om het leven gekomen. Zwemvaardigheid is, zeker in een land omringd door water zoals
Nederland, in elke zin van het woord van levensbelang voor iedereen die zich in of
rondom het water bevindt. Deze leden zien in de praktijk dat steeds minder kinderen,
met name kinderen uit financieel kwetsbare gezinnen en kinderen met een migratieachtergrond,
een zwemdiploma hebben en hierdoor een groter risico lopen op verdrinking. Deze leden
waarderen dan ook dat de Staatssecretaris hier aandacht voor heeft. Zij zijn van mening
dat iedereen in Nederland zwemvaardig en zelfredzaam moet zijn in het water. Dit doel
is echter onhaalbaar wanneer zwemlessen particulier moeten worden bekostigd door ouders/verzorgers.
Daarnaast spreken genoemde leden waardering uit voor het delen van de voortgang van
andere beleidsontwikkelingen van de Staatssecretaris. Echter, er bestaat nog onduidelijkheid
over ontwikkelingen die tevens door deze leden zijn voorgesteld. In dit licht hebben
zij de volgende vragen/opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief dat de Staatssecretaris aangeeft het
schoolzwemmen op dit momenteel niet terug te willen invoeren, vanwege een combinatie
van een te hoog prijskaartje en praktische bezwaren. Hoe verhoudt deze conclusie zich
tot de conclusie uit het rapport «schoolslag in perspectief» (p.37) dat de maatschappelijke
baten opwegen tegen de gemaakte kosten van het schoolzwemmen? Waar komt dit verschil
in inzicht vandaan en waarom volgt de staatsecretaris niet de conclusie van dit rapport?
De leden van de NSC-fractie begrijpen de zorg van de staatsecretaris en het onderwijs
dat het schoolzwemmen in oude of nieuwe stijl ten koste zou gaan van onderwijstijd
die anders wellicht besteed zou worden op het versterken van basisvaardigheden. Tevens
geldt sinds het schooljaar 2023–2024 de wettelijke verplichting voor scholen om tenminste
twee uur per week bewegingsonderwijs aan te bieden. Zou de zorg van de Staatssecretaris
en de vertegenwoordigers van het onderwijs ontnomen kunnen worden wanneer schoolzwemmen
in oude of nieuwe stijl onder de uren bewegingsonderwijs zou komen te vallen?
In vervolg op deze vorige vraag hebben de leden van de NSC-fractie vernomen dat schoolzwemmen
momenteel niet valt onder bewegingsonderwijs. Kan de Staatssecretaris in gesprek gaan
om de twaalf leerlijnen en de kerndoelen van het bewegingsonderwijs uit te breiden,
zodat schoolzwemmen wel onder het bewegingsonderwijs komt te vallen en daardoor onder
onderwijstijd kan worden aangeboden zonder ten koste te gaan van de aandacht voor
basisvaardigheden? Zo niet, waarom niet?
De leden van de NSC-fractie lezen in scenario 6 van het rapport dat zwemmomenten tijdens
uren voor bewegingsonderwijs mogen vallen en dat in de scenario’s 1–3 schoolzwemmen
in aanvulling op het bewegingsonderwijs wordt aangeboden. Waarom wordt in het ene
scenario schoolzwemmen wél en in andere scenario’s niet in de uren bewegingsonderwijs
ondergebracht? Onder welke omstandigheden zou het schoolzwemmen in scenario 1–3 wél
onder de uren bewegingsonderwijs kunnen vallen?
Het rapport «schoolslag in perspectief» concludeert dat de gemaakte kosten van het
schoolzwemmen opwegen tegen de besparingen van ouders en verzorgers. De leden van
de NSC-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris ook rekening gehouden heeft met
de maatschappelijke winst in de vorm van minder verdrinkingen en minder gebruik van
speciale zwemsubsidies? Heeft de Staatssecretaris hier de aangekondigde investeringsmodellen
voor investeringen in preventie voor kunnen gebruiken? Zou gebruik van deze investeringsmodellen
de Staatssecretaris nog naar scenario 1 of 2 van het rapport kunnen bewegen? Zo niet,
waarom niet?
De leden van de NSC-fractie waarderen het dat de staatsecretaris zich bij het verbeteren
van de zwemvaardigheid ook specifiek richt op het vergroten van het bewustzijn rondom
het belang van zwemvaardigheid onder mensen waar dat bewustzijn nu nog onvoldoende
heerst. Deze leden zijn echter sceptisch over de toegevoegde waarde van uitsluitend
blijven voorlichten. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het groepseffect,
wanneer deze kinderen met leeftijdsgenoten in een veilige en leerzame omgeving zoals
in het schoolzwemmen of de initiatieven onder het «schoolzwemmen 2.0» leren zelfredzaam
te zijn in het water, een grotere rol kan spelen in het vergroten van de zwemvaardigheid
onder alle kinderen in Nederland dan uitsluitend te blijven voorlichten? Zo niet,
waarom niet? Zo ja, waarom kiest de Staatssecretaris dan toch voor de huidige aanpak
zoals beschreven in de brief?
De leden van de NSC-fractie zijn positief over de inzet van de staatsecretaris om
de zichtbaarheid van (financiële) ondersteuning bij zwemlessen te verbeteren. Deze
leden vragen zich echter af of zelfs met deze ondersteuning, particuliere zwemlessen
wél betaalbaar zijn of voor sommige mensen nog steeds een financiële drempel kunnen
vormen? Is het huidige budget van ondersteuning van de gemeenten voldoende om iedereen
die voldoet aan de eisen ook daadwerkelijk ondersteuning te bieden mochten zij hier
een beroep op willen doen? Zo niet, hoeveel zou de extra ondersteuning van het Rijk
moeten bedragen om dit wel mogelijk te maken en hoe verhoudt dit bedrag zich tot de
kosten van de uitgewerkte scenario’s 1–6 uit het onderzoeksrapport?
De leden van de NSC-fractie kijken met belangstelling naar het onderzoek rondom de
kosten van de sportpas. Tegelijkertijd zei de Staatssecretaris tijdens het afgelopen
Wetgevingsoverleg welwillend te willen kijken naar een sport- en beweegwet. Hoe verhouden
deze twee initiatieven zich tot elkaar? Kan de Staatssecretaris deze twee initiatieven
met elkaar combineren? Zo ja, in welke vorm hoopt hij dit te realiseren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Staatssecretaris. Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
De leden van de D66-fractie waarderen de uitgebreide inzet van de Staatssecretaris
voor het verbeteren van zwemvaardigheid en het behouden van toegankelijke zwemvoorzieningen
in Nederland. De erkenning dat zwemvaardigheid niet vanzelfsprekend is én dat hier
collectieve verantwoordelijkheid bij hoort, onderschrijven deze leden.
Daarnaast vinden de leden van de D66-fractie het zorgwekkend dat het aantal kinderen
zonder zwemdiploma is toegenomen van zes procent tot dertien procent, waarbij er uitschieters
zijn onder kinderen met een migratieachtergrond, kinderen met een handicap en kinderen
die opgroeien in armoede. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris
mogelijkheden ziet in een structurele financiële dekking voor zwemlessen via het Jeugdfonds
Sport & Cultuur. Daarnaast vragen deze leden of de Staatssecretaris meer mogelijkheden
ziet om ondersteuning voor vervoer te verzorgen, zeker in gebieden met beperkte toegang
tot zwembaden.
Verder achten de leden van de D66-fractie het van groot belang dat de communicatie
omtrent zwemmen en het belang hiervan effectief moeten zijn. Zo moeten taal en beeld
omtrent zwemmen aansluiten bij de belevingswereld van mensen, zeker bij de belevingswereld
van mensen die zelf niet kunnen zwemmen of hier niet mee opgevoed zijn. Daartoe vragen
de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris mogelijkheden verkend voor effectievere
communicatie. Ook vragen zij hem op welke termijn de Kamer geïnformeerd zal worden
over de door de Staatssecretaris genoemde publiekscampagnes. Op welke wijze worden
deze vormgegeven? En zullen de effecten van deze campagne gemonitord worden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief over zwemmen in
Nederland en overige beleidsontwikkelingen. Deze leden hebben de volgende vragen aan
de Staatssecretaris.
Uit de cijfers blijkt dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma tussen 2018 en 2022
bijna verdubbelde (van zes procent naar dertien procent). Vooral onder kinderen uit
gezinnen met een lager inkomen, kinderen met een migratieachtergrond en kinderen met
een handicap is het diploma-aandeel laag. Wat is de reden dat de beleidsambitie pas
in 2028 inzet op het terugdringen van het aandeel kinderen zonder diploma naar tien
procent? Is de Staatssecretaris bereid om in overleg met gemeenten en koepelorganisaties
tussentijdse doelen te formuleren voor het terugdringen van het aandeel kinderen zonder
zwemdiploma, bijvoorbeeld met een jaarlijkse streefwaarde, zodat sneller kan worden
bijgestuurd?
Daarnaast geeft de Staatssecretaris in de brief aan dat niet alle ouders het belang
van zwemvaardigheid inzien, vaak doordat zij zelf niet met zwemmen zijn opgegroeid
of door praktische belemmeringen. Is de Staatssecretaris bereid om cultuursensitieve
voorlichting over zwemvaardigheid structureel op te nemen in de richtlijnen van de
jeugdgezondheidszorg (JGZ) en te verspreiden via lokale oudernetwerken, zoals buurthuizen
en oudergroepen?
Ook vormen voor gezinnen in dorpen of wijken zonder zwembad de reiskosten een extra
barrière. Zeker voor gezinnen met lage inkomens kunnen OV- of brandstofkosten ervoor
zorgen dat kinderen simpelweg niet naar zwemles kunnen gaan, ook als die les zelf
wel vergoed wordt. Is de Staatssecretaris bereid om, in samenwerking met provincies
en vervoersregio’s, een richtlijn of stimuleringsregeling op te stellen voor gemeenten
zodat vervoer naar zwemles structureel wordt ondersteund?
Daarnaast zijn kinderen met een handicap extra kwetsbaar als zij niet leren zwemmen.
Tegelijkertijd is aangepaste zwemles duurder, bijvoorbeeld vanwege kleinere groepen
of gespecialiseerde instructeurs. Deze meerkosten vormen een drempel voor ouders,
waardoor deze kinderen een nog groter risico lopen geen zwemdiploma te halen. In hoeverre
zijn gemeenten verplicht om de meerkosten van aangepaste zwemles via de Jeugdwet te
vergoeden? En is de Staatssecretaris bereid om landelijke minimumnormen op te stellen
voor de vergoeding van aangepaste zwemles, zodat kinderen met een beperking gelijke
kansen hebben op zwemveiligheid? Is het bijvoorbeeld voor speciaal onderwijs een idee
om schoolzwemmen in te voeren?
Verder sluiten in landelijke regio’s steeds vaker zwembaden vanwege stijgende energiekosten
en personeelstekorten. Kinderen zijn daardoor afhankelijk van vervoer naar grotere
steden, waardoor zwemles minder toegankelijk wordt. Dit treft juist regio’s waar zwemvaardigheid
extra belangrijk is door de vele sloten, vaarten en plassen. Is de Staatssecretaris
bereid om samen met provincies en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een landelijk
overzicht te laten maken van regio’s zonder zwembad en daarbij ook de sociaaleconomische
impact van sluitingen (zoals lagere deelname aan zwemles) mee te nemen in het toekomstig
spreidingsbeleid van sportvoorzieningen?
Naast het sluiten van zwembaden is er ook sprake van een tekort aan bevoegde zwemdocenten,
met name buiten de Randstad. Hierdoor ontstaan wachtlijsten voor zwemles, wat leidt
tot verdere vertraging in het behalen van zwemdiploma’s. Is de Staatssecretaris bereid
samen met sportopleidingen en ROC’s in de regio structurele stageplekken en leer-werkbanen
voor zwemdocenten op te zetten in provincies waar de wachtlijsten voor zwemles het
langst zijn en deze tekorten regionaal te monitoren?
Ook zijn in waterrijke provincies kinderen steeds vaker in de buurt van open water.
Daar is zwemvaardigheid letterlijk van levensbelang. Toch zijn ook in deze gebieden
signalen dat steeds minder kinderen zwemles volgen vanwege sluiting van voorzieningen
en kosten. Is de Staatssecretaris bereid om bij het vaststellen van landelijk zwemveiligheidsbeleid
regionaal maatwerk toe te passen, waarbij in waterrijke regio’s extra preventiemaatregelen
en middelen beschikbaar worden gesteld, gezien de verhoogde verdrinkingsrisico’s voor
kinderen?
Tot slot zijn veel gemeentelijke zwemregelingen afhankelijk van lokaal beleid en draagkracht.
Gemeenten met beperkte financiële middelen, vaak in krimpregio’s, kunnen hierdoor
minder doen voor zwemveiligheid dan grotere steden met meer ambtelijke capaciteit
en rijksbijdragen. Is de Staatssecretaris bereid bij de verdeling van rijksmiddelen
voor zwemveiligheid een vast percentage toe te kennen aan gemeenten met beperkte uitvoeringskracht
(zoals krimpregio’s of gemeenten met lage draagkracht), zodat ook daar structureel
kan worden geïnvesteerd in zwemles, vervoer en voorlichting?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
over zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen. Deze leden hebben hier
enkele vragen bij.
Het aandeel kinderen dat geen zwemdiploma’s heeft is tussen 2018 en 2022 ruim verdubbeld
(van zes procent naar dertien procent). De Staatssecretaris heeft daarom als doel
gesteld in 2028 alle kinderen zonder diploma lokaal in beeld te hebben en dat in datzelfde
jaar maximaal tien procent van de kinderen geen diploma heeft. De leden van de CDA-fractie
vragen de Staatssecretaris waarom pas in 2028 alle kinderen zonder zwemdiploma lokaal
in beeld moeten zijn. Waarom kan dat niet al veel eerder in beeld zijn? Als de doelstelling
is om in datzelfde jaar (2028) al een forse daling in het percentage kinderen zonder
diploma bewerkstelligd moet zijn en je daar dan ook beleid op wil inzetten, dan moet
je toch veel eerder al in beeld hebben om wie het gaat?
Het onderzoek van Mulier Instituut laat zien dat in vrijwel alle gemeenten ondersteuningsregelingen
bestaan voor het volgen van zwemles, zo schrijft de Staatssecretaris. De leden van
de CDA-fractie vragen welke gemeente(n) volgens dit onderzoek geen ondersteuningsregelingen
hebben.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de concrete stappen en tijdslijn zijn voor
het verbeteren van de vindbaarheid van deze regelingen op gemeentelijke websites.
De Staatssecretaris kiest er voor om geen zwembadfonds in te stellen, omdat er momenteel
geen financiële mogelijkheden zijn om een dergelijk fonds te organiseren. De leden
van de CDA-fractie snappen dat, maar vragen welke concrete stappen de Staatssecretaris
dan wel zet om bijvoorbeeld de verduurzaming van zwembaden te stimuleren.
De Staatssecretaris onderzoekt een mogelijke gemeentelijke zorgplicht voor zwembaden
in het kader van een mogelijke sport- en beweegwet. De leden van de CDA-fractie vragen
of bij deze verkenning ook wordt meegenomen dat als er een dergelijke zorgplicht voor
gemeenten komt, daar ook adequate financiële middelen voor gemeenten tegenover moeten
staan.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is van het openstellen van
de DUMAVA-regeling voor sportaccommodaties om daarmee onder andere verduurzaming te
stimuleren.
Op dit moment wordt in sommige gemeenten op vrijwillige wijze schoolzwemmen gefaciliteerd.
De leden van de CDA-fractie vragen of scholen die schoolzwemmen faciliteren, de tijd
die hieraan gespendeerd wordt ook (deels) mogen meerekenen in de normen voor het minimale
aantal uren bewegingsonderwijs.
Naar aanleiding van de motie-Inge van Dijk/Mohandis heeft de Staatssecretaris onderzoek
laten doen naar welke elementen speeltuinen moeten bevatten om kinderen uit te dagen
om te gaan met buitenspelen (Kamerstuk 36 410 XVI, nr. 122). De motie wordt afgedaan met het aanbieden van dit onderzoek aan de Kamer. De leden
van de CDA-fractie vragen echter of dit onderzoek niet beter aan gemeenten en/of organisaties
als Jantje Beton aangeboden kan worden, of in ieder geval daar onder de aandacht gebracht
kan worden. Op welke wijze wordt er vervolg gegeven aan dit onderzoek?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris.
Zij vinden het positief dat er met deze brief uitgebreid aandacht wordt besteed aan
de problematiek rondom zwemmen, maar zien daarbij wel onvoldoende concrete acties
om deze problemen aan te pakken. Zij hebben daarom nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie constateren dat er bij de verschillende knelpunten als
het gaat om de zwemvaardigheid van mensen en de toegankelijkheid van zwemwater een
terugkoppeling wordt gegeven op moties, maar dat daarbij nergens echt wordt doorgepakt.
Daardoor valt de Staatssecretaris in praktijk terug op de bestaande aanpak van de
problemen, die aantoonbaar onvoldoende werkt. Waarom verwacht de Staatssecretaris
dat deze aanpak nu wel voldoende gaat werken? Waarom voert hij de voorstellen uit
de verschillende moties niet daadwerkelijk in of neemt hij geen andere concrete acties
om de problemen aan te pakken?
De leden van de SP-fractie zien bijvoorbeeld als het gaat om het verbeteren van de
betaalbaarheid van zwemlessen dat de meest concrete actie het organiseren van een
webinar is. Verwacht de Staatssecretaris echt dat dit soort maatregelen voldoende
zullen zijn om ervoor te zorgen dat mensen de zwemles van hun kinderen wel kunnen
betalen?
Ook als het gaat om de beschikbaarheid van zwemwater zien de leden van de SP-fractie
nog weinig concrete actie. Er wordt enerzijds vooral verwezen naar onderzoek dat reeds
gedaan is, zonder duidelijke opvolging en anderzijds naar onderzoeken en verkenningen
die nog gedaan zullen worden. Is de Staatssecretaris als de resultaten daarvan beschikbaar
zijn wel van plan echt actie te ondernemen om het verdwijnen van zwemwater te voorkomen?
De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van zwemvaardigheid in Nederland.
We leven immers in een waterrijk land, dus is het essentieel dat mensen goed kunnen
zwemmen. Daarom pleiten zij al jarenlang voor de herinvoering en/of uitbreiding van
het schoolzwemmen. Uit het SEO-onderzoek «Een slag slaan voor zwemveiligheid» bleek
bovendien dat de kosten hiervan te overzien zijn en er bovendien ook een forse kostendaling
voor ouders tegenover zou staan.2 Voor de leden van de SP-fractie moet een effectieve herinvoering van schoolzwemmen
voldoen aan drie randvoorwaarden: 1. Alle 12-jarigen moeten minimaal één, liefst meer,
zwemdiploma’s hebben; 2. Alle kinderen komen op de basisschool in aanraking met zwemmen.
3. Hiervoor moet geoormerkt geld vanuit het Rijk beschikbaar gesteld worden. Hoe staat
de Staatssecretaris tegenover die punten? Deelt hij het belang daarvan?
De leden van de SP-fractie constateren dat er scenario’s zijn onderzocht waar een
meerderheid van de schoolleiders positief of op zijn minst neutraal tegenover staan
(scenario’s 5 & 6). Toch onderneemt de Staatssecretaris geen enkele stap om schoolzwemmen
weer in te voeren. Waarom onderneemt hij zo weinig actie, ondanks de grote sociaaleconomische
verschillen in zwemvaardigheid en twee rapporten waaruit blijkt dat er mogelijkheden
tot uitbreiding zijn?
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre hij bereid is om
zelf aan de slag te gaan met het verbeteren van de kwaliteit van zwemdiploma’s, waar
vanuit de Kamer eerder aan is gewerkt via de initiatiefwet zwemvaardigheid. Is de
Staatssecretaris bereid dit belang te verankeren in bestaande wetgeving of in de nog
tot stand te brengen sportwet, als de initiatiefnemers van de aanhangige initiatiefwet
hem dat vragen?
De leden van de SP-fractie onderstrepen het belang van zwemleraren en het aantrekkelijker
maken van hun beroep. Zij lezen dat de Staatssecretaris daarvoor met name verwijst
naar de Human Capital Agenda (HCA) Sport. Het is echter de vraag of daarmee voldoende
stappen kunnen worden gezet om het beroep aantrekkelijker te maken. Daarmee wordt
immers niets verbeterd aan de salarissen, komt daar geen extra geld voor vrij en wordt
het beroep niet beter erkend. Is de Staatssecretaris ook van plan om op die punten
stappen te zetten?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris van plan is om een aantal
lokale initiatieven met een sportpas als een soort proeftuin te behandelen. In het
commissiedebat Leefstijlpreventie gaf hij aan ook te willen kijken of iets dergelijks
ook mogelijk zou kunnen zijn in NPLV-gebieden. Kan hij inmiddels al meer duidelijkheid
geven over hoe hij dit vorm wil gaan geven? Is hij bereid om hier pilots te starten?
De leden van de SP-fractie zien dat de Staatssecretaris in het kader van de motie
Leijten/Van Nispen (Kamerstuk 30 234, nr. 352) over onderzoeken hoe een sportnorm kan worden vastgesteld verwijst naar een uitgebreid
onderzoek van Urhahn, Platform 31 en Urban Dynamics, waaruit onder andere blijkt dat
de ruimte voor sport en bewegen onder druk staat. Echter verbindt de Staatssecretaris
hier weinig consequenties aan. Het blijft onduidelijk hoe hij dit probleem wil aanpakken.
Is hij bijvoorbeeld nu dit feit bekend is van plan om een sportnorm wettelijk te verankeren?
Hoe kijkt hij daarnaast naar de aanbevelingen uit het rapport van Urhahn, Platform
31 en Urban Dynamics en wat is hij van plan daarmee te doen?
De leden van de SP-fractie merken op dat zwemverenigingen nu vaak onder druk staan
als gevolg van onder andere stijgende kosten voor het badwater, regeldruk en onvoldoende
aandacht vanuit verschillende overheidsniveaus. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier
naar? Is hij bereid om de samenwerking met zwemverenigingen te verbeteren, de financiering
van zwemverenigingen te verbeteren en meer in te zetten op de beschikbaarheid en betaalbaarheid
van zwemwater voor zwemverenigingen?
De leden van de SP-fractie krijgen signalen dat het Besluit Activiteiten Leefomgeving
(BAL) belemmerend werkt voor de beschikbaarheid van spetterbadjes in speeltuinen.
Wat speelt hier precies? Welke mogelijkheden zijn er om ervoor te zorgen dat spetterbadjes
in speeltuinen beschikbaar kunnen blijven, zodat kinderen op een jonge leeftijd al
op een verantwoorde manier in aanraking kunnen komen met zwemwater?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Is de staatsecretaris het met genoemde leden eens dat ook autochtone Nederlandse gezinnen
steeds vaker moeite hebben met zwemleskosten? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor
zorgen dat deze groep autochtone Nederlandse gezinnen niet verdrongen wordt door integratie-
en inclusieprogramma’s van gemeenten op het gebied van zwemles? Hoe wordt dit gecontroleerd
en/ of gewaarborgd?
Bij mij zijn geen geluiden bekend van verdringing op de zwemlesmarkt. Wel ben ik bekend
met het feit dat er wachtlijsten zijn, met name op de momenten dat zwemles populair
is. Voor zover bij mij bekend krijgt niemand voorrang op deze wachtlijsten. Als gemeenten
parallel aan de reguliere zwemles kiezen voor een programma waarin specifieke doelgroepen
ondersteund worden, is dat een keuze die op lokaal niveau gemaakt wordt.
Waarom is zwemonderwijs nog steeds géén vast onderdeel van het basisonderwijs, terwijl
dat in een waterrijk land als Nederland levens kan redden?
Verplicht schoolzwemmen werd afgeschaft met de komst van de Wet op het Basisonderwijs
in 1985. Elke school beslist sindsdien zelf of ze schoolzwemmen wil aanbieden. De
primaire verantwoordelijkheid om kinderen zwemdiploma’s te laten halen ligt nu bij
ouders.
Het is belangrijk dat we alle leerlingen een solide basis voor de toekomst geven,
met focus op lezen, schrijven en rekenen. Dat betekent dat we kritisch moeten zijn
op wat we van het onderwijs vragen en moeten waken voor een overladen curriculum.
Met andere woorden: scholen kunnen de verplichting van schoolzwemmen er niet zo maar
bij hebben. Dit blijkt ook uit het recente onderzoek «Schoolslag in Perspectief».3
Daarom kiest het kabinet ervoor om zwemles toegankelijk te maken door ouders financieel
te ondersteunen, in plaats van scholen te vragen hierin een rol te spelen waar zeer
beperkt draagvlak voor is.
Is de Staatssecretaris bereid om samen met de bewindspersoon van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap een meer verplichtende houding richting de leraren aan te nemen en het
basisonderwijs 2 hierin een opdracht te verstrekken?
Aangezien schoolzwemmen geen wettelijke verplichting is, past het niet een verplichtende
houding jegens scholen aan te nemen. Zoals eerder aangegeven moeten we kritisch zijn
op wat we van het onderwijs vragen, en moeten waken voor een overladen curriculum.
Het signaal dat een grote meerderheid van schoolleiders tegen verplicht schoolzwemmen
is moeten we serieus nemen.
Dat gezegd hebbende zijn er, zoals ook in de vraag benoemd, regio’s, steden en dorpen
die succesvol vormen van schoolzwemmen aanbieden. Het is toe te juichen dat steden
en dorpen maatwerk aanbieden, mits het onderwijs dat volgt uit het wettelijk verplicht
curriculum daar niet onder lijdt.
Waarom lukt het in veel kleine dorpskernen wel om leerlingen wekelijks te laten schoolzwemmen
– zelfs zonder de hulp van ouders in te schakelen? Dit terwijl er in deze dorpskernen
vaak niet eens een zwembad is. Er zijn bij genoemde leden scholen bekend waar de kinderen
met een bus worden opgehaald en die op de route naar het zwembad meerdere scholen
aandoen om de kosten van de bus te delen. Kunnen dit soort initiatieven bij gemeenten
en scholen beter aangeprezen worden om schoolzwemmen te stimuleren? Heeft de staatsecretaris
een overzicht van alle scholen in het land welke wel en welke geen schoolzwemmen aanbieden?
Zo ja, kan deze met de Kamer gedeeld worden?
In recent onderzoek van het Mulier Instituut werd gerapporteerd dat 23 procent van
de gemeenten schoolzwemmen aanbiedt of ondersteunt.4 Een overzicht van scholen die schoolzwemmen wel en niet aanbieden is niet beschikbaar.
Wel rapporteerde het Mulier Instituut in 20215 dat in de drie grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag (plus randgemeenten)
op een aanzienlijk groter deel van de scholen schoolzwemmen aangeboden (63%) werd
dan in andere regio’s van Nederland (circa 23%). Het is goed dat scholen in kleine
dorpskernen oplossingen vinden om schoolzwemmen aan te bieden. Samen het vervoer regelen
om de kosten van bussen te delen is een mooi voorbeeld daarvan. Samen met de Vereniging
Sport en Gemeenten (VSG) delen we dergelijke goede voorbeelden.
Vorige maand berichtte het Noordhollands Dagblad over zwemlesverlof aan kleuters,
wat een goed alternatief zou zijn voor schoolzwemmen. Steunt de Staatssecretaris dit
initiatief? Wat de leden van de PVV-fractie betreft is dit juist de omgekeerde wereld!
Genoemde leden zien nog grotere tekorten op de overspannen arbeidsmarkt ontstaan wanneer
ouders massaal verlof gaan opnemen om met hun kroost naar zwemles te gaan. En wat
als je als ouder de hele week moet werken en dit overdag niet kan verzorgen? Of je
ouders geen vervoer hebben om naar het zwembad te kunnen komen? Hiermee wordt juist
een ongewenste tweedeling in de klas gecreëerd. Is de Staatssecretaris het hiermee
eens? Indien niet, waarom niet? Daarnaast zou dit initiatief voor de leraren op school
toch ook een enorme belasting betekenen wanneer er op willekeurige momenten kinderen
niet in de klas zijn vanwege zwemles? Kan de staatsecretaris toezeggen dat dit initiatief
niet landelijk wordt uitgerold?
Nee, dit initiatief wordt niet gesteund, mede vanwege de door u genoemde redenen.
Het recht op onderwijs voor alle leerlingen zou niet op gespannen voet moeten komen
te staan met het belang van het behalen van zwemdiploma’s en dat is met zwemlesverlof
wel het geval. Daarnaast zijn leerlingen in groepen 1 en 2, afhankelijk van de leeftijd,
leerplichtig en staat ook de wet geen verlof voor dit type activiteiten toe.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De Staatssecretaris heeft specifieke doelen ten aanzien van de zwemvaardigheid van
kinderen. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe hij tot deze specifieke doelen
is gekomen? Deelt de Staatssecretaris de mening dat tien procent in 2028 nog steeds
veel te hoog is?
Tussen 2018 en 2022 steeg het percentage kinderen zonder zwemdiploma van 6 naar 13
procent. Natuurlijk wil ik zo snel mogelijk ieder kind zwemveilig hebben, maar de
ontwikkeling in de afgelopen jaren laat zien dat het niet zo snel kan. Met een streefcijfer
van maximaal 10 procent van de kinderen zonder zwemdiploma wil ik weer terug naar
het niveau dat voor 2018 gebruikelijk was (circa 10 procent in 2014 en 2016). Als
we dat eenmaal voor elkaar hebben, zet ik de ambitie graag door naar een verdere verbetering,
zonder blind te zijn voor de realiteit dat dit tijd en moeite kost.
De laatste cijfers die genoemd zijn in deze brief dateren van 2022. Heeft de Staatssecretaris
ook recentere cijfers van de afgelopen jaren? Deelt de Staatssecretaris de mening
dat het goed voor de monitoring zou zijn dat de cijfers van het aantal kinderen met
een zwemdiploma elk jaar wordt bijgehouden – ook met het oog op de ambities die de
Staatssecretaris heeft gesteld? In dat geval kan beleid worden bijgestuurd als de
trend zich verkeerd ontwikkelt.
De meest recente cijfers dateren van 2023 en beschrijven het diplomabezit in 2022.
Later dit jaar verwacht het Mulier Instituut actuele cijfers over het diplomabezit
van 2024 te kunnen rapporteren. Ik snap de wens van de Kamer om over actuele informatie
te kunnen beschikken, maar dergelijke monitoring is arbeidsintensief en kostbaar.
Bovendien schat ik in dat met een rapportage iedere twee jaar voldoende informatie
beschikbaar is om waar nodig beleid bij te kunnen sturen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien in het houden van een webinar over armoederegelingen
voor wethouders de enige concrete maatregel wat betreft betaalbaarheid van zwemles.
Voor de rest zien ze vooral onderzoeken en pilots. Vindt de Staatssecretaris dat hij
daarmee recht doet aan de urgentie en grootte van dit probleem? Hoe gaat de Staatssecretaris
ervoor zorgen dat ook kinderen waarvan de ouders geen gebruik maken van armoederegelingen,
en hier wel recht op hebben, toegang hebben tot zwemles?
Ondersteuningsregelingen vanuit het armoedebeleid liggen bij de verantwoordelijkheid
van mijn collega van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op lokaal
niveau wordt hier uitvoering aan gegeven. Waar mogelijk ondersteun ik partijen om
de vindbaarheid van zwemlesregelingen te verbeteren. Dat doe ik door gemeenten op
hun verantwoordelijkheid te wijzen, zoals mijn ambtsvoorganger dat bijvoorbeeld deed
in de vorm van een webinar op 2 juni. Daarnaast stel ik ook incidenteel 500.000 euro
aanvullende middelen beschikbaar aan het Jeugdfonds Sport en Cultuur6, onder andere gericht op het verbeteren van de vindbaarheid van regelingen.
Wat is volgens de Staatssecretaris de verwachte impact van de webinar? Oftewel, hoeveel
extra kinderen halen als gevolg ervan een zwemdiploma? Erkent de Staatssecretaris
dat om iets aan de betaalbaarheid van zwemmen te doen, de kosten van zwemles simpelweg
omlaag moeten? Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat hij nou concreet gaat
doen om zwemlessen betaalbaarder en toegankelijker te maken?
Zwemles wordt aangeboden in een vrije markt, daarom heb ik noch wil ik geen directe
invloed op de tarieven die zwemlesaanbieders rekenen. Wanneer gezinnen deze zwemles
niet kunnen betalen zijn er diverse ondersteuningsregelingen beschikbaar. Mochten
deze niet of onvoldoende vindbaar zijn, dan span ik mij in om de ondersteuningsregelingen
beter vindbaar te laten zijn. Mijn ambtsvoorganger deed dat onder meer via het webinar
dat hij op 2 juni 2025 hield. Het is niet te zeggen wat de impact is geweest van dit
webinar, in termen van diplomabezit. Het doel van het webinar was vooral om bewustzijn
te creëren bij gemeenten dat zij bij hun regelingen de ouders of verzorgers, die deze
regeling moeten vinden of aanvragen, centraal stellen. En vaak is een verbetering
eenvoudig door te voeren. Het gaat bijvoorbeeld om het aanbieden van een vertaling
of een prominentere plek van de link naar ondersteuningsregelingen op de pagina van
zwemlesprijzen.
Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe hij de opleiding tot zweminstructeur
aantrekkelijker gaat maken?
Samen met vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers, opleiders en beleidsmakers
uit de sport werk ik binnen de HCA-tafel Sport en Bewegen aan één functiehuis voor
mensen die in de sport werken, waaronder zweminstructeurs. In dat functiehuis wordt
helder beschreven wat van iedere werknemer in vergelijkbare functies verwacht wordt.
Deze functiebeschrijvingen laten we aansluiten op de opleidingen. Daarmee wordt de
opleiding aantrekkelijker omdat deze beter aansluit bij werkzaamheden die de student
na de studie in zijn of haar werk zal uitvoeren.
Hij schrijft in de Kamerbrief over de pilot «Zwemles kort na schooltijd». Kan de Staatssecretaris
nader toelichten hoe het met deze pilot gaat? De pilot loopt nu een paar jaar. Wat
zijn de overwegingen om het al dan niet landelijk uit te rollen? Heeft de Staatssecretaris
hier een voorkeur bij?
De belangrijkste les van de pilot tot nu toe is dat per gemeente de situatie zeer
verschillend kan zijn. Of het nu gaat om benodigd vervoer, het niveau van zwemvaardigheid
onder de kinderen, de betrokkenheid van vrijwilligers en/of ouders, de aanwezigheid
van regelingen en/of budgetten uit aangrenzende beleidsterreinen of beschikbaarheid
van personeel; in iedere deelnemende gemeente is de situatie anders en leidt dit ook
tot andere oplossingen. Daarmee stellen we vast dat landelijke uitrol van één manier
niet passend is, maar dat we de pilot wel verder willen uitbreiden om bij meer gemeenten
diversiteit aan oplossingen onder de aandacht te brengen.
Kan de Staatssecretaris een scenario met school als vindplaats schetsen die volgens
hem wel realistisch is? In andere woorden, wat gaat de Staatssecretaris wel doen?
Kan de Staatssecretaris met de verschillende scenario’s pilots doen, zodat de impact
op het aantal behaalde diploma’s in kaart wordt gebracht?
Wanneer de school als vindplaats dient voor kinderen zonder zwemdiploma vraagt dit,
hoe groot of klein deze ook is, om een aandeel van de lestijd. Daarom kan een dergelijk
scenario alleen in zorgvuldige afstemming met het onderwijs tot stand komen. Ik bespreek
met mijn collega van OCW of het mogelijk is om te onderzoeken of de natte gymles benut
kan worden om het zwemniveau en/of diplomabezit van basisschoolleerlingen te beoordelen.
Kan de Staatssecretaris in een tabel heel specifiek toelichten hoeveel er de komende
jaren wordt bezuinigd op regelingen die gemeentes in kunnen zetten voor het bouwen
en onderhouden van zwembaden? Kan de Staatssecretaris daarnaast toelichten hoeveel
er precies per jaar beschikbaar is?
Het budget voor de SPUK Stimulering Sport wordt vanaf 2026 gekort met 10 procent.
Dat betekent dat er vanuit de SPUK Stimulering Sport in 2026 177 miljoen euro beschikbaar
is voor gemeenten om te investeren in de ontwikkeling en instandhouding van sportaccommodaties,
waaronder zwembaden. Er wordt in een later stadium besloten hoe de gereserveerde middelen
voor de SPUK Stimulering Sport vanaf 2027 worden ingezet.
Kan de Staatssecretaris alle concrete genomen maatregelen, dus niet de pilots en onderzoeken,
op een rijtje zetten en per genomen maatregel de verwachte impact omschrijven – dus
het aantal extra kinderen wat door deze specifieke maatregel hun zwemdiploma gaat
halen?
Het is niet mogelijk om voor de maatregelen die in de brief genoemd staan te beschrijven
wat de verwachte impact in termen van diplomabezit zullen zijn. Vaak gaat het namelijk
om het ondersteunen en stimuleren van partijen die verantwoordelijk zijn voor een
deel van het beleid rondom het halen van zwemdiploma’s (denk hierbij onder andere
aan zwembadexploitanten, gemeenten, werkgevers, ouders en onderwijs).
Wel kan ik concreet benoemen dat tussen 2018 en 2023 jaarlijks voor ongeveer 5 tot
8 miljoen euro aangevraagd en gehonoreerd is bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur ter
ondersteuning van zwemles. Door deze ondersteuning behalen jaarlijks ongeveer 20.000
kinderen een zwemdiploma.
Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat er betreft zwemmen in deze wet komt?
Genoemde leden moedigen het aan om streefcijfers voor het aantal kinderen met een
zwemdiploma hierin op te nemen. Is de Staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom
niet? Is er ruimte in die wet voor een wettelijke zorgplicht van gemeentes voor zwembaden?
In de Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024 heeft mijn ambtsvoorganger de context voor
het hernemen van het proces rondom sport- en beweegwetgeving geschetst. Het voornaamste
doel hiervan is om verantwoordelijkheden van verschillende overheden op het gebied
van sport en bewegen te verduidelijken en vast te leggen. Ik blijf werken aan een
verkenning hoe deze verdeling van verantwoordelijkheden eruit kan zien. Het is nog
niet aan de orde om in te gaan op specifieke onderwerpen die in een dergelijke wet
zouden kunnen staan. Ik laat het aan een volgend kabinet om hier keuzes aan te verbinden.
Tot slot, hoe kijkt de Staatssecretaris tegen het idee aan dat ieder kind dat de basisschool
zonder zwemdiploma verlaat een brief van het Rijk of de gemeente krijgt met een oproep
hiervoor?
Ik ben enthousiast over het idee van een persoonlijke benadering. Tegelijkertijd weet
ik niet of een brief van de overheid hiervoor de meest passende methode is. Daarbij
zit de grootste belemmering in het feit dat de lokale of landelijke overheid hiervoor
in beeld moet hebben wie wel en geen zwemdiploma heeft. Dat is nu niet het geval en
om dat te regelen vergt dat een grote administratieve operatie. Dat is moeilijk te
realiseren gegeven de regels rondom gegevensverwerking en de huidige financiële kaders.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Genoemde leden lezen in de brief dat de Staatssecretaris een webinar gaat houden over
de vindbaarheid en gebruik van ondersteuningsregeling. Zij vragen zich af of dit voldoende
is en wat de Staatssecretaris nog meer gaat doen om de vindbaarheid van ondersteuningsregelingen
te vergroten. Ziet de Staatssecretaris het bijvoorbeeld ook als optie om op locatie
in zwembaden ondersteuningsregelingen breder onder de aandacht te brengen?
Zoals eerder benoemd, bij beantwoording van de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie,
was het doel van het webinar vooral om bewustzijn te creëren bij gemeenten. Bedoeling
is dat gemeenten voor de vindbaarheid van hun regelingen, de ouders of verzorgers
centraal stellen die gebruik willen maken van een dergelijke regeling. Als zwemlesaanbieders
of gemeenten mogelijkheden zien om mensen op locatie aanvullend te informeren op de
mogelijkheden via de website juich ik dit van harte toe. Waar het mij om gaat is dat
we bij de vindbaarheid van de regelingen denken vanuit de gebruiker.
Zij zijn benieuwd of de Staatssecretaris in overleg met het veld bereid is nog te
kijken naar andere manieren van opleiden van zweminstructeurs, zoals het gebruik van
zij-instromers.
Er zijn gelukkig diverse manieren om zweminstructeurs op te leiden, zodat dit voor
iedereen (werkend of werkzoekend) praktisch mogelijk zou moeten zijn. In sommige gevallen
dragen zwemlesaanbieders gedeeltelijk of zelfs in zijn geheel bij aan de kosten van
deze opleiding. Vanzelfsprekend overleg ik graag met betrokken instanties wanneer
aanvullende manieren van opleiden tot de mogelijkheden behoren.
De Staatssecretaris geeft in de brief aan de mogelijkheden te verkennen om het belang
van zwemvaardigheid onder de aandacht te brengen bij ouders van jonge kinderen en
uit te zoeken welke partijen daar het meest geschikt voor zijn. Kan de Staatssecretaris
hier een concreet tijdspad van geven?
In het Nationaal Plan Zwemveiligheid 2025–2028 dat op 28 mei jl. van start is gegaan,
spreekt de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) uit dat zij zich, onder andere via
de campagne De 4 van veilig in en om het water, zullen inzetten op het vergroten van het risicobewustzijn onder ouders van kinderen
0–5 jaar.
Deze campagne loopt al en wordt voortgezet. Aanvullend ga ik met de NRZ over de verdere
uitwerking van communicatie naar ouders van jongere kinderen in gesprek.
Genoemde leden lezen ook in de brief dat de Staatssecretaris het Mulier Instituut
onderzoek laat doen naar de daling in het aantal zwembaden. Wanneer wordt de uitkomst
van dit onderzoek verwacht?
Deze cijfers verwacht ik na het zomerreces met de Kamer te kunnen delen.
Kan de staatsecretaris een uitgebreidere toelichting geven van het vangnetscenario
binnen het schoolzwemmen?
Een vangnetregeling als uitwerking van het schoolzwemmen zou betekenen dat scholen
de verantwoordelijkheid krijgen om vast te stellen welke leerlingen wel en geen zwemdiploma
hebben, (ruim) voor het verlaten van de basisschool. Vervolgens zou het aan gemeenten
zijn om deze leerlingen te benaderen en te begeleiden naar zwemlesaanbod, met als
doel dat zij voor het verlaten van de basisschool minstens één zwemdiploma halen.
De leden van de VVD-fractie zien dat buitenspeelruimte niet altijd aangelegd hoeft
te worden, maar dat de bestaande buitenruimte ook aangepast kan worden om buitenspelen
te bevorderen. Denk hierbij aan skateboarden over trapleuningen. Welke mogelijkheden
ziet de Staatssecretaris om de buitenruimte op deze manier aan te passen om buitenspelen
te bevorderen?
Ik ben een groot voorstander van het dusdanig inrichten van de openbare ruimte dat
deze uitnodigt tot sporten, bewegen en spelen. Er zijn al vele voorbeelden. Het is
de verantwoordelijkheid van gemeenten om lokaal afwegingen te maken in de ruimtelijke
ordening, waaronder buitenspeelruimte. Dit is vastgesteld in de Omgevingswet.
Hiernaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de Staatssecretaris met de Staatssecretaris
van OCW in gesprek gaat om te kijken welke mogelijkheden er zijn om «natte gymlessen»
meer onder de aandacht te brengen bij scholen. Genoemde leden zien in het veld goede
initiatieven ontstaan. Is de Staatssecretaris bereid om te kijken hoe hij deze initiatieven
waar mogelijk kan helpen opschalen?
Ik ben zeker bereid te onderzoeken hoe deze goede voorbeelden beter voor het voetlicht
kunnen worden gebracht. Dit doe ik in goede samenwerking met het Ministerie van OCW
en partijen uit het onderwijs.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat kinderen
ook na het behalen van hun zwemdiploma regelmatig blijven zwemmen. Is de Staatssecretaris
het met hen eens dat dit bevorderlijk is om de zwemvaardigheid en -veiligheid te bewaren?
Heeft de Staatssecretaris inzicht in hoeveel kinderen na het behalen van hun zwemdiploma
structureel blijven zwemmen? In hoeverre hebben sociaaleconomische en geografische
kenmerken hier invloed op?
Jazeker, ik zie een grote waarde in het regelmatig blijven zwemmen nadat kinderen
hun zwemdiploma halen. Daarom ben ik ook blij dat in het Nationaal Plan Zwemveiligheid
2025–2028 van de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) hiervoor expliciet aandacht is.
Dit Plan ondersteun ik de komende jaren met een totaalbedrag van 1,4 miljoen euro.
Dit plan is 28 mei jl. gelanceerd.
Ik heb geen inzicht in de zwemparticipatie van kinderen nadat zij hun zwemdiploma
halen. Wel is bekend dat 4 procent van de kinderen tussen 4 en 11 jaar wekelijks zwemt.7 Daarmee is dat de zesde sport. Gedetailleerde gegevens over (wekelijkse) zwemparticipatie
naar sociaaleconomische en/of geografische kenmerken ontbreken.
Hoe worden zwemverenigingen betrokken bij de inzet om iedereen op zwemles te krijgen?
Hoe worden zij betrokken bij de inzet om volwassen en ouderen door te zwemmen langer
gezond te houden?
Als Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport ben ik vanzelfsprekend groot voorstander
van een leven lang sporten en bewegen. Dus waar mogelijk moedig ik dat aan en haal
ik drempels weg. Daar vormt de zwemsport uiteraard geen uitzondering op. Sterker nog,
aangezien in het geval van zwemmen ook een veiligheidsargument speelt, zou ik graag
zien dat iedereen met regelmaat in het water te vinden is. Omdat zwemmen leuk en gezond
is, maar ook omdat je daarmee je zwemvaardigheid onderhoudt.
In het bovengenoemde Nationaal Plan Zwemveiligheid 2025–2028 van NRZ staat daarom
ook: «Het behalen van een vaardigheidsniveau voor alle kinderen is de basis voor zwemveiligheid,
het onderhouden van de vaardigheden is cruciaal voor het borgen van zwemveiligheid.
We stimuleren het regelmatig beoefenen van zwemactiviteiten, zowel in het zwembad
als in open water.» De NRZ beschrijft bij de uitwerking van dit plan dat de KNZB hierin een voorgenomen
samenwerkingspartner is. Mijn inschatting is dat dit een meer dan logische partner
is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief dat de Staatssecretaris aangeeft het
schoolzwemmen op dit momenteel niet terug te willen invoeren, vanwege een combinatie
van een te hoog prijskaartje en praktische bezwaren. Hoe verhoudt deze conclusie zich
tot de conclusie uit het rapport «schoolslag in perspectief» (p.37) dat de maatschappelijke
baten opwegen tegen de gemaakte kosten van het schoolzwemmen? Waar komt dit verschil
in inzicht vandaan en waarom volgt de staatsecretaris niet de conclusie van dit rapport?
Het betreft hier geen verschil van inzicht; ik baseer me op het onderzoek «Schoolslag
in perspectief»8 dat in opdracht van VWS en OCW eerder dit jaar is opgeleverd. Daarin staat dat de
kosten van de herinvoering van schoolzwemmen «oude stijl» voor de rijksoverheid ongeveer
145 miljoen euro betreffen. Daar staat volgens de onderzoekers een even grote of grotere
besparing voor ouders/verzorgers tegenover. Echter kan die besparing bij ouders/verzorgers
niet gebruikt worden om schoolzwemmen vanuit de rijksoverheid te financieren. Bovendien
blijft het argument staan dat scholen hierdoor zwaar belast worden en dat de onderzoekers
aanmerken dat herinvoering van schoolzwemmen onbedoeld kan leiden tot minder B en
C-diploma’s.
Zou de zorg van de Staatssecretaris en de vertegenwoordigers van het onderwijs ontnomen
kunnen worden wanneer schoolzwemmen in oude of nieuwe stijl onder de uren bewegingsonderwijs
zou komen te vallen?
Scholen kunnen voor organisatorische uitdagingen staan als zij schoolzwemmen (voor
een diploma) willen inroosteren, onder meer doordat leerlingen van en naar een zwembad
moeten reizen. Ook moeten de uren bewegingsonderwijs ingevuld worden met onderwijs
volgens de wettelijk vastgelegde kerndoelen en de leerlijnen die daaruit voortvloeien.
Het structureel aanbieden van diplomazwemmen is op dit moment geen onderdeel van de
kerndoelen. Diplomazwemmen via de school neemt een groot deel van de onderwijstijd
voor bewegingsonderwijs (51 klokuren voor enkel diploma A) in beslag. Daarom wordt
geadviseerd, onder andere door de vakvereniging KVLO, diplomazwemmen náást de verplichte
90 minuten bewegingsonderwijs aan te bieden indien de school dit wil verzorgen.
Schoolzwemmen in een niet-structurele vorm kan wel op verschillende manieren worden
aangeboden als onderdeel van bewegingsonderwijs. Het gaat hierbij dan vooral om kennismaken
met drijven en verplaatsen in het water, bijvoorbeeld in de vorm van een natte gymles.
We raden scholen aan contact te zoeken met de vakvereniging KVLO voor advies hoe zij
schoolzwemmen niet-structureel kunnen vormgeven, zonder dit als vervanging van het
gehele bewegingsonderwijs in te roosteren.
Kan de Staatssecretaris in gesprek gaan om de twaalf leerlijnen en de kerndoelen van
het bewegingsonderwijs uit te breiden, zodat schoolzwemmen wel onder het bewegingsonderwijs
komt te vallen en daardoor onder onderwijstijd kan worden aangeboden zonder ten koste
te gaan van de aandacht voor basisvaardigheden? Zo niet, waarom niet?
Zoals eerder benoemd moeten de uren bewegingsonderwijs ingevuld worden met onderwijs
volgens de wettelijk vastgelegde kerndoelen en de leerlijnen die daaruit voortvloeien.
Het structureel aanbieden van diplomazwemmen is op dit moment geen onderdeel van de
kerndoelen en de leerlijnen voor bewegingsonderwijs. Zoals hiervoor al is opgemerkt
neemt diplomazwemmen via de school een groot deel van de onderwijstijd voor bewegingsonderwijs
in beslag. Daarnaast is het goed om te benadrukken dat de organisatie van schoolzwemmen
extra tijd vergt vanwege vervoer en andere organisatorische zaken. Scholen zijn dus
altijd meer tijd kwijt aan schoolzwemmen dan aan het aanbieden van een reguliere les
bewegingsonderwijs.
Op dit moment worden de kerndoelen en de leerlijnen geactualiseerd onder regie van
Stichting Leerplan Ontwikkeling in samenwerking met experts en het onderwijs. Op dit
moment is diplomazwemmen ook geen onderdeel van de opgeleverde conceptkerndoelen voor
Bewegen en Sport. Aan de inhoud van de conceptkerndoelen ligt een uitgebreide en zorgvuldige
afweging ten grondslag die gemaakt is door experts. Het is vanuit de ministeries van
VWS en OCW niet passend daar op (bij) te sturen.
Waarom wordt in het ene scenario schoolzwemmen wél en in andere scenario’s niet in
de uren bewegingsonderwijs ondergebracht? Onder welke omstandigheden zou het schoolzwemmen
in scenario 1–3 wél onder de uren bewegingsonderwijs kunnen vallen?
In de onderzoeksopzet is ervoor gekozen scenario’s te laten onderzoeken waarin schoolzwemmen
(voor een diploma) zowel binnen als buiten onderwijstijd kan vallen. In de onderzoeksopzet
is daarnaast de lijn aangehouden dat scholen 90 minuten bewegingsonderwijs moeten
verzorgen volgens de kerndoelen en dat het structureel diplomazwemmen onvoldoende
invulling kan geven aan de kerndoelen. Daarom is in scenario 1 t/m 3 uitgegaan van
het aanbieden van diplomazwemmen náást de verplichte 90 minuten bewegingsonderwijs.
Het structureel aanbieden van diplomazwemmen is op dit moment geen onderdeel van de
kerndoelen. Schoolzwemmen in een niet-structurele vorm kan wel op verschillende manieren
worden aangeboden als onderdeel van de verplichte 90 minuten bewegingsonderwijs. Die
ruimte bieden de kerndoelen ook. Zoals hiervoor al is beschreven, gaat het dan vooral
om kennismaken met drijven en verplaatsen in het water, bijvoorbeeld in de vorm van
een natte gymles. We raden scholen aan contact te zoeken met de vakvereniging KVLO
voor advies hoe zij schoolzwemmen kunnen vormgeven zonder dit als structurele vervanging
van het bewegingsonderwijs in te roosteren.
De leden van de NSC-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris ook rekening gehouden
heeft met de maatschappelijke winst in de vorm van minder verdrinkingen en minder
gebruik van speciale zwemsubsidies?
Vanzelfsprekend is de maatschappelijke winst van minder verdrinkingen ook meegenomen
in het rapport. Echter stellen de onderzoekers vast dat het effect van de verschillende
scenario’s op het aantal verdrinkingen «niet eenduidig» is. Dat heeft volgens hen
te maken met het feit dat driekwart van de verdrinkingen in open water gebeurt, en
dat daarmee het belang van zwemonderwijs tot en met een C-diploma gewenst is. Het
effect van schoolzwemmen om een A-diploma te halen op verdrinkingen in open water,
is voor hen dus allerminst zeker. Daarnaast wijzen de onderzoekers ook op het belang
van het onderhouden van de zwemvaardigheden door te blijven zwemmen na de zwemles.
En ook dat is niet gegarandeerd als kinderen via school het A-diploma halen.
Heeft de Staatssecretaris hier de aangekondigde investeringsmodellen voor investeringen
in preventie voor kunnen gebruiken? Zou gebruik van deze investeringsmodellen de Staatssecretaris
nog naar scenario 1 of 2 van het rapport kunnen bewegen? Zo niet, waarom niet?
In het onderzoek «Schoolslag in perspectief» is specifiek naar de kosten en baten
van zwemonderwijs via school gekeken. Daarmee hebben we in detail een beeld van de
kosten, baten en maatschappelijke effecten van deze specifieke beleidskeuze. De meer
generieke investeringsmodellen voor investering in preventie zijn daarom geen meerwaarde
voor het onderzoek.
Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat het groepseffect, wanneer deze
kinderen met leeftijdsgenoten in een veilige en leerzame omgeving zoals in het schoolzwemmen
of de initiatieven onder het «schoolzwemmen 2.0» leren zelfredzaam te zijn in het
water, een grotere rol kan spelen in het vergroten van de zwemvaardigheid onder alle
kinderen in Nederland dan uitsluitend te blijven voorlichten? Zo niet, waarom niet?
Zo ja, waarom kiest de Staatssecretaris dan toch voor de huidige aanpak zoals beschreven
in de brief?
Natuurlijk is het voor het bewustzijn van iedereen veel beter als het gewoonte zou
zijn om samen te zwemmen met leeftijdsgenoten. Door te «doen» leer je. Schoolzwemmen
– in welke vorm dan ook – zou daar één manier voor zijn, en dat is dan ook de reden
dat we de haalbaarheid hiervan hebben laten onderzoeken. Tegelijkertijd denk ik dat
voorlichting daar ondersteunend bij kan zijn, zodat ouders, verzorgers en kinderen
op meer plekken dezelfde boodschap zien.
Deze leden vragen zich echter af of zelfs met deze ondersteuning, particuliere zwemlessen
wél betaalbaar zijn of voor sommige mensen nog steeds een financiële drempel kunnen
vormen? Is het huidige budget van ondersteuning van de gemeenten voldoende om iedereen
die voldoet aan de eisen ook daadwerkelijk ondersteuning te bieden mochten zij hier
een beroep op willen doen? Zo niet, hoeveel zou de extra ondersteuning van het Rijk
moeten bedragen om dit wel mogelijk te maken en hoe verhoudt dit bedrag zich tot de
kosten van de uitgewerkte scenario’s 1–6 uit het onderzoeksrapport?
De hoogte van de ondersteuning varieert per gemeente. In 2023 was het gemiddeld budget
voor zwemles 378 euro per jaar. Daarmee had zwemles gemiddeld het hoogste budget van
alle sportactiviteiten, bijna twee keer zo veel als bijvoorbeeld voetbal (194 euro).
Met de hoogte van dit budget kan in twee jaar een gemiddeld A-diploma gefinancierd
worden (circa 750 euro). Het is mij niet bekend in hoeverre zwemles ondanks ondersteuning
een financiële drempel is voor aanvragers. Wel kan ik aangeven dat in 2023 ongeveer
6.400 kinderen van 6 jaar in armoede leefden.9 Wanneer deze allemaal volledig ondersteund zouden worden voor 750 euro, de geschatte
gemiddelde prijs van een A-diploma, dan zou dit ongeveer 4,8 miljoen euro kosten.
In 2023 ondersteunde het Jeugdfonds Sport en Cultuur voor ongeveer 7,8 miljoen euro
aan zwemles.
De leden van de NSC-fractie kijken met belangstelling naar het onderzoek rondom de
kosten van de sportpas. Tegelijkertijd zei de Staatssecretaris tijdens het afgelopen
Wetgevingsoverleg welwillend te willen kijken naar een sport- en beweegwet. Hoe verhouden
deze twee initiatieven zich tot elkaar? Kan de Staatssecretaris deze twee initiatieven
met elkaar combineren? Zo ja, in welke vorm hoopt hij dit te realiseren?
Gezien de demissionaire status van het kabinet past op zulke grote beleidsthema’s
terughoudendheid van mij als Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport. Desalniettemin
zet ik de voorbereidingen voor beide trajecten door en bekijk ik waar het passend
is om beide trajecten aan elkaar te verbinden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris mogelijkheden ziet
in een structurele financiële dekking voor zwemlessen via het Jeugdfonds Sport & Cultuur.
Daarnaast vragen deze leden of de Staatssecretaris meer mogelijkheden ziet om ondersteuning
voor vervoer te verzorgen, zeker in gebieden met beperkte toegang tot zwembaden.
Het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) ondersteunt het Jeugdfonds
Sport en Cultuur structureel. Het bedrag dat het Jeugdfonds Sport en Cultuur jaarlijks
besteedt ter ondersteuning van zwemles is de afgelopen jaren gestegen van ongeveer
5 miljoen euro in 2018 naar 7,8 miljoen euro in 2023. Mijn inschatting is dat er voldoende
financiële dekking is voor het ondersteunen van zwemlessen. Daarnaast zie ik gegeven
de huidige financiële kaders geen mogelijkheden om ondersteuning voor vervoer te verzorgen.
Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of de Staatssecretaris mogelijkheden verkent
voor effectievere communicatie. Ook vragen zij hem op welke termijn de Kamer geïnformeerd
zal worden over de door de Staatssecretaris genoemde publiekscampagnes. Op welke wijze
worden deze vormgegeven? En zullen de effecten van deze campagne gemonitord worden?
De publiekscampagnes zijn onderdeel van het Nationaal Plan Zwemveiligheid dat onder
regie van de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) wordt uitgevoerd. De publiekscampagnes
zullen vooral door partners en stakeholders van dit plan worden uitgevoerd. Daarbij
staan de volgende doelgroepen centraal: ouders en kinderen 0–5 jaar, ouders en kinderen
6–12 jaar, nieuwkomers, ouderen (60+) en open water en veilige zwemlocaties.
Hierbij valt te denken aan een app(toepassing), communicatie via de kanalen van het
Centraal Orgaan Asielzoekers (COA), of via een docentenhandleiding voor het onderwijs.
De opbrengsten van deze campagne staan beschreven in de verantwoording van het actieplan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom pas in 2028 alle kinderen
zonder zwemdiploma lokaal in beeld moeten zijn. Waarom kan dat niet al veel eerder
in beeld zijn?
Dit vraagt grote inspanningen voor de stakeholders die inzicht in dergelijke cijfers
moeten verschaffen. Het gaat hierbij onder andere om de wijze van uitvragen en toetsen,
maar ook over zaken als gegevensverwerking en privacybescherming.
Het onderzoek van Mulier Instituut laat zien dat in vrijwel alle gemeenten ondersteuningsregelingen
bestaan voor het volgen van zwemles, zo schrijft de Staatssecretaris. De leden van
de CDA-fractie vragen welke gemeente(n) volgens dit onderzoek geen ondersteuningsregelingen
hebben.
Omwille van onderzoeksredenen is het onderzoek anoniem uitgevoerd. Daarom is niet
bekend welke gemeenten geen ondersteuningsregeling vermeld hebben op de website. Overigens
wil ik benadrukken dat ook deze gemeenten wel een regeling zouden kunnen hebben, maar
dat deze in het onderzoek op de website niet te vinden was. Daarnaast kan het ook
zijn dat bijvoorbeeld ingezet wordt op ondersteuning in een andere vorm dan een regeling.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan een vorm van schoolzwemmen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de concrete stappen en tijdslijn zijn voor
het verbeteren van de vindbaarheid van deze regelingen op gemeentelijke websites.
In het webinar van 2 juni 2025 is veel aandacht gevraagd voor de vindbaarheid van
regelingen op gemeentelijke websites. Daarbij zijn onder andere concrete adviezen
gegeven zoals het belang van «de klantreis» op een website. Concrete stappen en een
tijdlijn zijn in dit geval niet te schetsen, omdat deze gemeentelijke websites onder
de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen.
Naast het webinar is in 2025 500.000 euro extra uitgetrokken voor het Jeugdfonds Sport
en Cultuur, onder andere voor het verbeteren van de vindbaarheid van ondersteuningsregelingen.
De Staatssecretaris kiest er voor om geen zwembadfonds in te stellen, omdat er momenteel
geen financiële mogelijkheden zijn om een dergelijk fonds te organiseren. De leden
van de CDA-fractie snappen dat, maar vragen welke concrete stappen de Staatssecretaris
dan wel zet om bijvoorbeeld de verduurzaming van zwembaden te stimuleren. De Staatssecretaris
onderzoekt een mogelijke gemeentelijke zorgplicht voor zwembaden in het kader van
een mogelijke sport- en beweegwet. De leden van de CDA-fractie vragen of bij deze
verkenning ook wordt meegenomen dat als er een dergelijke zorgplicht voor gemeenten
komt, daar ook adequate financiële middelen voor gemeenten tegenover moeten staan.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is van het openstellen van
de DUMAVA-regeling voor sportaccommodaties om daarmee onder andere verduurzaming te
stimuleren.
De subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) komt eigenaren van
bestaand maatschappelijk vastgoed tegemoet in de kosten om te verduurzamen. Gemeenten
kunnen voor de verduurzaming van hun sportvastgoed aanspraak maken op deze regeling.
Vanaf 2 juni jl. kunnen ook amateursportverenigingen DUMAVA aanvragen voor investeringen
in de verduurzaming van hun accommodaties. Dit kan via de website van de DUMAVA.10
De voorbereidingen voor een eventuele wet zal ik ondanks de demissionaire status van
het kabinet verder brengen en daar neem ik een eventuele zorgplicht voor zwembaden,
dan wel voldoende badwater, in mee. Het daadwerkelijk opstellen en implementeren van
deze wet is aan een volgend kabinet.
Op dit moment wordt in sommige gemeenten op vrijwillige wijze schoolzwemmen gefaciliteerd.
De leden van de CDA-fractie vragen of scholen die schoolzwemmen faciliteren, de tijd
die hieraan gespendeerd wordt ook (deels) mogen meerekenen in de normen voor het minimale
aantal uren bewegingsonderwijs.
De norm van minimaal 90 minuten bewegingsonderwijs per week is op verzoek van uw Kamer
in 2023 in werking getreden vanwege het belang kinderen voldoende en kwalitatief goed
bewegingsonderwijs te bieden.
De uren bewegingsonderwijs moeten dan ook ingevuld worden met onderwijs volgens de
wettelijk vastgelegde kerndoelen en de leerlijnen die daaruit voortvloeien. Het structureel
aanbieden van diplomazwemmen is op dit moment geen onderdeel van de kerndoelen. Diplomazwemmen
via de school neemt een groot deel van de onderwijstijd voor bewegingsonderwijs (51
klokuren voor enkel diploma A) in beslag. Daarnaast is het goed om te benadrukken
dat de organisatie van schoolzwemmen extra tijd vergt vanwege vervoer en andere organisatorische
zaken. Scholen zijn dus altijd meer tijd kwijt dan het aanbieden van een reguliere
les. Daarom wordt geadviseerd, onder andere door de vakvereniging KVLO, diplomazwemmen
náást de verplichte 90 minuten aan te bieden indien de school dit wil verzorgen.
Schoolzwemmen in een niet-structurele vorm kan wel op verschillende manieren worden
aangeboden. Die ruimte bieden de kerndoelen ook. Het gaat hierbij dan vooral om kennismaken
met drijven en verplaatsen in het water, bijvoorbeeld in de vorm van een natte gymles.
We raden scholen aan contact te zoeken met de vakvereniging KVLO voor advies hoe zij
schoolzwemmen kunnen vormgeven zonder dit als structurele vervanging van het bewegingsonderwijs
in te roosteren.
De leden van de CDA-fractie vragen echter of dit onderzoek niet beter aan gemeenten
en/of organisaties als Jantje Beton aangeboden kan worden, of in ieder geval daar
onder de aandacht gebracht kan worden. Op welke wijze wordt er vervolg gegeven aan
dit onderzoek?
Ik onderschrijf het belang van voldoende ruimte voor buitenspelen. Buitenspelen is
voor kinderen de belangrijkste activiteit om dagelijks voldoende te bewegen. De uitkomsten
van dit onderzoek zijn daarom zeer relevant voor gemeenten. Dit onderzoek is gedeeld
met de Buitenspeelcoalitie, waar Jantje Beton, de Cruijff Foundation, de Krajicek
Foundation, Mulier Instituut en Kenniscentrum Sport & Bewegen vertegenwoordigd zijn.
Binnen de Buitenspeelcoalitie worden gemeenten ondersteund om buitenspeelbeleid op
te zetten en speelplekken aan te pakken. De uitkomsten van dit onderzoek worden meegenomen
in de ondersteuning van gemeenten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie constateren dat er bij de verschillende knelpunten als
het gaat om de zwemvaardigheid van mensen en de toegankelijkheid van zwemwater een
terugkoppeling wordt gegeven op moties, maar dat daarbij nergens echt wordt doorgepakt.
Daardoor valt de Staatssecretaris in praktijk terug op de bestaande aanpak van de
problemen, die aantoonbaar onvoldoende werkt. Waarom verwacht de Staatssecretaris
dat deze aanpak nu wel voldoende gaat werken? Waarom voert hij de voorstellen uit
de verschillende moties niet daadwerkelijk in of neemt hij geen andere concrete acties
om de problemen aan te pakken?
Inzake het vraagstuk rond zwemvaardigheid en zwemveiligheid deel ik de visie van de
Kamer op het belang hiervan. Tegelijkertijd zijn de financiële middelen beperkt en
ligt voor een aantal knelpunten de verantwoordelijkheid bovendien bij andere partijen.
Sinds het afschaffen van schoolzwemmen in 1985 is zwemles primair de verantwoordelijkheid
van ouders/verzorgers. Dat werkt voor 87 procent van de kinderen die de basisschool
verlaat met minimaal één zwemdiploma. Waar mogelijk en passend probeer ik partijen
te steunen en drempels weg te nemen voor de resterende 13 procent die nu geen enkel
diploma haalt.
De leden van de SP-fractie zien bijvoorbeeld als het gaat om het verbeteren van de
betaalbaarheid van zwemlessen dat de meest concrete actie het organiseren van een
webinar is. Verwacht de Staatssecretaris echt dat dit soort maatregelen voldoende
zullen zijn om ervoor te zorgen dat mensen de zwemles van hun kinderen wel kunnen
betalen?
Zoals eerder in de beantwoording aan de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie gezegd,
is het niet te zeggen wat de verwachte impact is geweest van het webinar op 2 juni,
in termen van diplomabezit. Het doel van dit webinar was vooral om bewustzijn te creëren
bij gemeenten dat zij bij de vindbaarheid van hun regelingen de gebruiker centraal
stellen. En vaak is een verbetering eenvoudig door te voeren. Het gaat bijvoorbeeld
om het aanbieden van een vertaling of een prominentere plek van de link naar ondersteuningsregelingen
op de pagina van zwemlesprijzen.
Ook als het gaat om de beschikbaarheid van zwemwater zien de leden van de SP-fractie
nog weinig concrete actie. Er wordt enerzijds vooral verwezen naar onderzoek dat reeds
gedaan is, zonder duidelijke opvolging en anderzijds naar onderzoeken en verkenningen
die nog gedaan zullen worden. Is de Staatssecretaris als de resultaten daarvan beschikbaar
zijn wel van plan echt actie te ondernemen om het verdwijnen van zwemwater te voorkomen?
Ik vind het belangrijk dat overal in Nederland voldoende badwater is. Daarom neem
ik dit ook mee in mijn planvorming voor een toekomstbestendige infrastructuur. Een
deel van deze planvorming zal echter voor rekening komen voor een volgend kabinet,
gezien de demissionaire status van het huidige kabinet.
Voor de leden van de SP-fractie moet een effectieve herinvoering van schoolzwemmen
voldoen aan drie randvoorwaarden: 1. Alle 12-jarigen moeten minimaal één, liefst meer,
zwemdiploma’s hebben; 2. Alle kinderen komen op de basisschool in aanraking met zwemmen.
3. Hiervoor moet geoormerkt geld vanuit het Rijk beschikbaar gesteld worden. Hoe staat
de Staatssecretaris tegenover die punten? Deelt hij het belang daarvan?
Net als de leden van de SP-fractie vind ik het van belang dat iedereen de basisschool
kan verlaten met minimaal één zwemdiploma. Ook juich ik toe dat alle kinderen in aanraking
komen met zwemmen. Zwemles is een activiteit in de vrije markt. Waar mogelijk draag
ik bij aan het wegnemen van drempels om zwemles te volgen. Aangezien zwemvaardigheid
sinds 1985 geen verantwoordelijkheid meer is van de school, is het niet passend om
geoormerkt geld voor schoolzwemmen beschikbaar te stellen.
De leden van de SP-fractie constateren dat er scenario’s zijn onderzocht waar een
meerderheid van de schoolleiders positief of op zijn minst neutraal tegenover staan
(scenario’s 5 & 6). Toch onderneemt de Staatssecretaris geen enkele stap om schoolzwemmen
weer in te voeren. Waarom onderneemt hij zo weinig actie, ondanks de grote sociaaleconomische
verschillen in zwemvaardigheid en twee rapporten waaruit blijkt dat er mogelijkheden
tot uitbreiding zijn?
Deze vormen van schoolzwemmen zouden relatief weinig van scholen vragen, maar de onderzoekers
beoordelen de rol van de gemeente in deze scenario’s als relatief groot. Dat vraagt
dus overleg met gemeenten. Net zoals bij ieder scenario zie ik ook bij scenario 5
en 6 de pluspunten van een dergelijke aanpak. Echter, zoals mijn ambtsvoorganger eerder
aangaf in de brief «Zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen»11, past een geschat prijskaartje van 42 tot 44 miljoen euro niet binnen de huidige
budgettaire kaders.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre hij bereid is om
zelf aan de slag te gaan met het verbeteren van de kwaliteit van zwemdiploma’s, waar
vanuit de Kamer eerder aan is gewerkt via de initiatiefwet zwemvaardigheid. Is de
Staatssecretaris bereid dit belang te verankeren in bestaande wetgeving of in de nog
tot stand te brengen sportwet, als de initiatiefnemers van de aanhangige initiatiefwet
hem dat vragen?
Op dit moment is ongeveer 70 procent van de uitgegeven zwemdiploma’s onderdeel van
een partij die is aangesloten bij het Nationale Zwemdiploma van de Nationale Raad
Zwemveiligheid (NRZ). Dat is een mooi aandeel, maar op 14 juni is door de NRZ opdracht
gegeven om een nieuwe autoriteit op te richten die gaat toezien op de kwaliteit van
álle zwemdiploma’s. Deze autoriteit wordt door de branche zelf opgericht, met steun
van VWS. Hierdoor ontstaat één normering vanuit de branche om het niveau van zwemdiploma’s
onafhankelijk te beoordelen. Wanneer dit definitief het geval is informeer ik uw Kamer
nader. Ik verwacht dat deze autoriteit vanaf 2026 actief is. Met deze nieuwe autoriteit
verwacht ik niet dat een wettelijke verankering benodigd is.
De leden van de SP-fractie onderstrepen het belang van zwemleraren en het aantrekkelijker
maken van hun beroep. Zij lezen dat de Staatssecretaris daarvoor met name verwijst
naar de Human Capital Agenda (HCA) Sport. Het is echter de vraag of daarmee voldoende
stappen kunnen worden gezet om het beroep aantrekkelijker te maken. Daarmee wordt
immers niets verbeterd aan de salarissen, komt daar geen extra geld voor vrij en wordt
het beroep niet beter erkend. Is de Staatssecretaris ook van plan om op die punten
stappen te zetten?
Ten aanzien van de beloning van zweminstructeurs zie ik mijn rol als faciliterend.
In dit geval betekent dat: een HCA-tafel faciliteren waarin werkgevers, werknemers
en opleiders van eenduidige en transparante informatie worden voorzien over beloning
en werkzaamheden. Vanzelfsprekend hoop ik dat deze partijen elkaar vinden zodat er
voldoende zweminstructeurs zijn om zwemles te geven.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Staatssecretaris van plan is om een aantal
lokale initiatieven met een sportpas als een soort proeftuin te behandelen. In het
commissiedebat Leefstijlpreventie gaf hij aan ook te willen kijken of iets dergelijks
ook mogelijk zou kunnen zijn in NPLV-gebieden. Kan hij inmiddels al meer duidelijkheid
geven over hoe hij dit vorm wil gaan geven? Is hij bereid om hier pilots te starten?
Voor een toelichting op de invulling van het onderzoek verwijs ik u naar de Kamerbrief
Commissiedebat Sport en Bewegen 202512 die mijn ambtsvoorganger op 18 juni 2025 aan uw kamer zond.
De leden van de SP-fractie zien dat de Staatssecretaris in het kader van de motie
Leijten/Van Nispen over onderzoeken hoe een sportnorm kan worden vastgesteld verwijst
naar een uitgebreid onderzoek van Urhahn, Platform 31 en Urban Dynamics, waaruit onder
andere blijkt dat de ruimte voor sport en bewegen onder druk staat. Echter verbindt
de Staatssecretaris hier weinig consequenties aan. Het blijft onduidelijk hoe hij
dit probleem wil aanpakken. Is hij bijvoorbeeld nu dit feit bekend is van plan om
een sportnorm wettelijk te verankeren? Hoe kijkt hij daarnaast naar de aanbevelingen
uit het rapport van Urhahn, Platform 31 en Urban Dynamics en wat is hij van plan daarmee
te doen?
In de kamerbrief «Zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen»13 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer het onderzoek van Urhahn, Platform 31 en Urban
Dynamics aangeboden. Ik ben blij dat dit onderzoek er ligt en dat hier heldere aanbevelingen
aan gekoppeld worden. Afgelopen maanden zijn deze aanbevelingen besproken met het
Ministerie van VRO, maar ook met verschillende andere partijen zoals gemeenten, provincies,
VSG, NOC*NSF en Mulier Instituut. Deze gesprekken ondersteunen de behoefte aan heldere
richtlijnen of kerngetallen, maar niet de noodzaak deze wettelijk te verankeren.
In de Kamerbrief gaf mijn ambtsvoorganger aan dat hij de aanbevelingen, waaronder
de aanbeveling om te komen tot een richtlijn of kerngetallen, meeneemt in de uitwerking
van een plan voor een toekomstbestendige infrastructuur en ruimte voor sport en bewegen.
Ik ben voornemens dit plan dit najaar met uw Kamer te delen.
De leden van de SP-fractie merken op dat zwemverenigingen nu vaak onder druk staan
als gevolg van onder andere stijgende kosten voor het badwater, regeldruk en onvoldoende
aandacht vanuit verschillende overheidsniveaus. Hoe kijkt de Staatssecretaris hier
naar? Is hij bereid om de samenwerking met zwemverenigingen te verbeteren, de financiering
van zwemverenigingen te verbeteren en meer in te zetten op de beschikbaarheid en betaalbaarheid
van zwemwater voor zwemverenigingen?
In de Najaarsbrief Sport en Bewegen14 is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op de cruciale rol die sportverenigingen
spelen in onze maatschappij, voor de jeugd in het bijzonder. Zwemverenigingen vormen
daar geen uitzondering op. Samen met de Sportakkoordpartners en andere betrokken partijen
werk ik aan een meerjarige strategie voor sportverenigingen. In deze strategie werk
ik vanuit de drie bouwstenen «clubondersteuning», «regeldruk» en «verduurzaming accommodaties»
aan een toekomstbestendige sportvereniging. Hoewel ik geen specifieke aanpak voor
zwemvereniging start, hebben bovengenoemde inspanningen zeker betrekking op zwemverenigingen.
De leden van de SP-fractie krijgen signalen dat het Besluit Activiteiten Leefomgeving
(BAL) belemmerend werkt voor de beschikbaarheid van spetterbadjes in speeltuinen.
Wat speelt hier precies? Welke mogelijkheden zijn er om ervoor te zorgen dat spetterbadjes
in speeltuinen beschikbaar kunnen blijven, zodat kinderen op een jonge leeftijd al
op een verantwoorde manier in aanraking kunnen komen met zwemwater?
In het Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL), dat onderdeel is van de Omgevingswet,
stelt algemene regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving. Het BAL geldt
voor alle partijen die actief zijn in de fysieke leefomgeving zowel burgers, bedrijven
en overheid. In het BAL zijn regels opgenomen ten aanzien van speelwater, deze zijn
gesteld met het oog op bescherming van de gezondheid van Nederlanders. Mij bereiken
geen signalen dat er minder spetterbadjes beschikbaar zijn in speeltuinen.
Gemeenten zijn verantwoordelijk om lokaal afwegingen te maken in de ruimtelijke ordening,
waaronder de inrichting van buitenspeelruimte en speeltuinen. Hier ga ik als Staatssecretaris
Jeugd, Preventie en Sport niet over.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Wat is de reden dat de beleidsambitie pas in 2028 inzet op het terugdringen van het
aandeel kinderen zonder diploma naar tien procent? Is de Staatssecretaris bereid om
in overleg met gemeenten en koepelorganisaties tussentijdse doelen te formuleren voor
het terugdringen van het aandeel kinderen zonder zwemdiploma, bijvoorbeeld met een
jaarlijkse streefwaarde, zodat sneller kan worden bijgestuurd?
Zoals ik eerder aangaf in de beantwoording van de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
steeg tussen 2018 en 2022 het percentage kinderen zonder zwemdiploma van 6 naar 13
procent. Natuurlijk wil ik zo snel mogelijk ieder kind zwemveilig hebben, maar de
ontwikkeling in de afgelopen jaren laat zien dat het niet zo snel kan. Met een streefcijfer
van maximaal 10 procent van de kinderen zonder zwemdiploma, wil ik weer terug naar
het niveau dat voor 2018 gebruikelijk was (circa 10 procent in 2014 en 2016). Als
we dat eenmaal voor elkaar hebben, zet ik de ambitie graag door naar een verdere verbetering,
zonder blind te zijn voor de realiteit dat dit tijd en moeite kost.
Aangezien niet uit te splitsen is hoeveel kinderen een zwemdiploma hebben op gemeenteniveau,
heeft het opstellen van streefwaarden op dat niveau geen meerwaarde. Ik snap, zoals
gezegd in de beantwoording aan de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eerder deze
brief, daarnaast de wens van de Kamer om jaarlijks over actuele informatie te kunnen
beschikken, maar dergelijke monitoring is arbeidsintensief en kostbaar. Bovendien
schat ik in dat met een rapportage iedere twee jaar voldoende informatie beschikbaar
is om waar nodig beleid bij te sturen.
Daarnaast geeft de Staatssecretaris in de brief aan dat niet alle ouders het belang
van zwemvaardigheid inzien, vaak doordat zij zelf niet met zwemmen zijn opgegroeid
of door praktische belemmeringen. Is de Staatssecretaris bereid om cultuursensitieve
voorlichting over zwemvaardigheid structureel op te nemen in de richtlijnen van de
jeugdgezondheidszorg (JGZ) en te verspreiden via lokale oudernetwerken, zoals buurthuizen
en oudergroepen?
Ik vind het een goede suggestie om gerichte voorlichting onderdeel te laten zijn van
de aanpak. Dat vindt de Nationale Raad Zwemveiligheid ook. Zij zijn regievoerder van
het Nationaal Plan Zwemveiligheid 2025–2028, en in dit plan zijn 0–5 jarigen en ouderen
expliciet opgenomen als groepen die gerichte voorlichting zouden moeten ontvangen.
Ik bespreek met hen de wijze waarop zij dit vormgeven.
Is de Staatssecretaris bereid om, in samenwerking met provincies en vervoersregio’s,
een richtlijn of stimuleringsregeling op te stellen voor gemeenten zodat vervoer naar
zwemles structureel wordt ondersteund?
Hoewel ik begrip heb voor het feit dat vervoer soms belemmerend kan werken voor het
volgen van zwemles, past het mij niet om een vervoersregeling op te stellen. Zwemles
blijft de verantwoordelijkheid van ouders en ondersteuningsregelingen voor armoede
– bijvoorbeeld voor vervoer – zijn een lokale verantwoordelijkheid.
In hoeverre zijn gemeenten verplicht om de meerkosten van aangepaste zwemles via de
Jeugdwet te vergoeden? En is de Staatssecretaris bereid om landelijke minimumnormen
op te stellen voor de vergoeding van aangepaste zwemles, zodat kinderen met een beperking
gelijke kansen hebben op zwemveiligheid? Is het bijvoorbeeld voor speciaal onderwijs
een idee om schoolzwemmen in te voeren?
Gemeenten zijn niet verplicht om de meerkosten van aangepaste zwemles via de Jeugdwet
te betalen. Gemeenten gaan zelf over de uitvoering van de Jeugdwet. Daar is geen rol
weggelegd voor de rijksoverheid. Het opstellen van landelijke minimumnormen behoort
dan ook niet tot de opties. Wel maken we mogelijk dat via het Jeugdfonds Sport en
Cultuur aangepaste zwemlessen financieel kunnen worden ondersteund.
Voor het invoeren van schoolzwemmen in het speciaal onderwijs geldt – net als voor
invoering van schoolzwemmen in het regulier onderwijs – dat hier onder schoolleiders
weinig draagvlak voor is. Wel stellen de onderzoekers in het rapport «Schoolslag in
perspectief» vast dat in het speciaal onderwijs relatief vaak schoolzwemmen wordt
aangeboden. In het speciaal onderwijs gaf 54 procent van de bevraagde scholen aan
zwemonderwijs aan te bieden.
Is de Staatssecretaris bereid om samen met provincies en de Vereniging Nederlandse
Gemeenten (VNG) een landelijk overzicht te laten maken van regio’s zonder zwembad
en daarbij ook de sociaaleconomische impact van sluitingen (zoals lagere deelname
aan zwemles) mee te nemen in het toekomstig spreidingsbeleid van sportvoorzieningen?
In Kamerbrief «Zwemmen in Nederland en overige beleidsontwikkelingen» is mijn ambtsvoorganger
kort ingegaan op de dalende cijfers van het aantal baden in Nederland. Daarin heeft
hij toegelicht dat deze cijfers nadere toelichting behoeven en onderzoek om deze toelichting
te bieden, wordt momenteel uitgevoerd. Naar aanleiding van uw verzoek heeft hij bovendien
het Mulier Instituut gevraagd de cijfers regionaal uit te splitsen om hier beter zicht
op te krijgen. Deze cijfers verwacht ik na het zomerreces met de Kamer te kunnen delen.
Omdat aan te nemen valt dat de afwezigheid van een zwembad deelname aan zwemles sterk
bemoeilijkt, zie ik geen meerwaarde in een aanvullend onderzoek om de sociaaleconomische
impact van regio’s zonder zwembaden in kaart te brengen.
Binnen het huidige financiële instrumentarium is er geen rol voor het Ministerie van
VWS bij het maken van spreidingsbeleid van sportvoorzieningen. Om deze regio’s in
de toekomst van voldoende badwater te voorzien zal een meer strategische, regionale
aanpak nodig zijn. Dit neem ik mee in mijn plannen voor een toekomstbestendige infrastructuur.
Is de Staatssecretaris bereid samen met sportopleidingen en ROC’s in de regio structurele
stageplekken en leer-werkbanen voor zwemdocenten op te zetten in provincies waar de
wachtlijsten voor zwemles het langst zijn en deze tekorten regionaal te monitoren?
Sportopleidingen en ROC's hebben op dit moment de mogelijkheden om stageplaatsen en
leer-werkbanen voor zwemdocenten in de opleiding te integreren. Gezien de vrijheid
van onderwijs past mij hier terughoudendheid om dit (verder) op te zetten. Het is
tevens aan deze opleidingen om passend aanbod te verzorgen in relatie tot de (regionale)
arbeidsmarkt. Het monitoren van arbeidstekorten valt niet onder mijn verantwoordelijkheid.
Wel ben ik blij om te zien dat CIOS Nederland dit thema voortvarend oppakt en van
het opleiden van zweminstructeurs in 2024 een strategisch speerpunt heeft gemaakt.
CIOS Nederland is bovendien een opleidingstraject in het kader van een leven lang
ontwikkelen aan het voorbereiden. Het doel is een bijdrage te leveren aan het terugdringen
van het personeelstekort in de zwembranche. Het biedt dan de mogelijkheid voor zij-instroom
van zweminstructeurs.
Met deze inspanningen wil CIOS Nederland voldoen aan de toegenomen maatschappelijke
vraag naar zweminstructeurs.
Is de Staatssecretaris bereid om bij het vaststellen van landelijk zwemveiligheidsbeleid
regionaal maatwerk toe te passen, waarbij in waterrijke regio’s extra preventiemaatregelen
en middelen beschikbaar worden gesteld, gezien de verhoogde verdrinkingsrisico’s voor
kinderen?
In het landelijk zwemveiligheidsbeleid ondersteun ik twee programma’s met een looptijd
van 2025 tot en met 2028. Dit is ten eerste het Nationaal Plan Zwemveiligheid, waarin
onder andere specifieke aandacht is voor veiligheid bij open water en zwemlocaties.
Daarnaast ondersteun ik samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) het programma Het Strand Veilig 3.0. Dit programma heeft als specifiek aandachtsgebied
de water- en zwemveiligheid aan de kust. Waar dit passend is zoeken beide programma’s
onderling de samenwerking, zodat de inzet aan de kust ook bruikbaar is bij de binnenwateren
en andersom. Met ondersteuning van beide programma’s beoog ik maatwerk te bieden voor
de locaties met grotere verdrinkingsrisico’s.
Is de Staatssecretaris bereid bij de verdeling van rijksmiddelen voor zwemveiligheid
een vast percentage toe te kennen aan gemeenten met beperkte uitvoeringskracht (zoals
krimpregio’s of gemeenten met lage draagkracht), zodat ook daar structureel kan worden
geïnvesteerd in zwemles, vervoer en voorlichting?
De middelen die vanuit de rijksoverheid gereserveerd zijn voor zwemveiligheidsbeleid
betreffen generieke landelijke programma’s voor aanvullende maatregelen die gemeentelijke
inzet overstijgen, zoals registratie, voorlichting, communicatie en kennisdeling.
Speciale aandacht voor specifieke gemeenten en/of regio’s met beperkte uitvoeringskracht
is daar geen onderdeel van.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier