Schriftelijke vragen : De vermogensrechtelijke behandeling van cryptoactiva
Vragen van het lid Sneller (D66) aan de Staatssecretaris van Justie en Veiligheid over de vermogensrechtelijke behandeling van cryptoactiva (ingezonden 26 juni 2025).
Vraag 1
Bent u ermee bekend dat de Europese Markets in Crypto-Assets Regulation1 (MiCAR) per 1 januari 2025 in werking is getreden, maar dat de uitvoering daarvan
in Nederland problematisch is vanwege een gebrek aan flankerende wetgeving?2
Vraag 2
Hoe beoordeelt u het feit dat beleggers ingevolge artikel 70 lid 1 MiCAReigenaars zijn van cryptoactiva, maar dat Nederlands vermogensrecht eigendom van onstoffelijke
goederen niet mogelijk maakt en in de Nederlandse rechtspraak is geoordeeld dat het
aan de wetgever is om absolute rechten op digitale goederen mogelijk te maken?3
Vraag 3
Bent u ermee bekend dat aanbieders van cryptoactivadiensten (CASP’s) in Nederland
slechts met kunstgrepen kunnen voldoen aan de Europese verplichting tot vermogensscheiding
(artikel 75 lid 7 MiCAR)?4
Vraag 4
Deelt u de zorg dat Nederlandse beleggers in digitale goederen slechter worden beschermd
en dat de Nederlandse financiële sector een concurrentieachterstand heeft vanwege
het gebrek aan een adequate wettelijke basis voor vermogensscheiding?
Vraag 5
Deelt u de zorg dat beleggers in digitale goederen naar Nederlands recht minder goed
worden beschermd dan in landen zoals België, Frankrijk en Duitsland, waar digitale
goederen wel duidelijk kunnen worden gekwalificeerd, althans waar de vermogensscheiding
van cryptoactiva duidelijker is geregeld?5
Vraag 6
Deelt u de zorg dat beleggers, uitgevende instellingen, banken, overige crediteuren
en CASP’s in Nederland op achterstand staan omdat – bij gebreke van een duidelijke
vermogensrechtelijke kwalificatie – het onduidelijk is: (1) hoe digitale goederen
moeten worden overgedragen; (2) hoe zekerheid erop kan worden gevestigd; en (3) hoe
beslag erop kan worden gelegd?6 Deelt u meer in het bijzonder de zorg dat deze onduidelijkheid ook leidt tot verminderde
kredietverlening, omdat banken daardoor terughoudend zijn digitale goederen als zekerheid
te accepteren?
Vraag 7
Welke concrete problematiek is volgens u in de praktijk reeds ontstaan, of zou kunnen
ontstaan, door de huidige vermogensrechtelijke onduidelijkheid rondom digitale goederen?
Vraag 8
Bent u ermee bekend dat de Europese Centrale Bank een «digitale euro» in voorbereiding
heeft en dat – na invoering daarvan – ook digitale euro's zullen moeten worden bewaard
en overgedragen, en onderwerp gemaakt moeten worden van zekerheden en beslag?7
Vraag 9
Deelt u de zorg dat – bij gebreke van flankerende regelgeving als hierboven bedoeld
– Nederlandse consumenten en de Nederlandse financiële sector niet optimaal zullen
kunnen profiteren van de digitale euro die de Europese Centrale Bank in voorbereiding
heeft? Deelt u meer in het bijzonder de zorg dat het Nederlands recht vanwege de thans
bestaande, vermogensrechtelijke onduidelijkheid niet goed is toegerust voor de nabije
toekomst waarin de euro ook in digitale vorm zal worden uitgegeven?
Vraag 10
Bent u bekend met de instrumenten aangenomen door UNIDROIT en het European Law Institute8, die aanwijzingen geven voor nationale wetgevers om de hierboven bedoelde vermogensrechtelijke
onduidelijkheid weg te nemen? Zo ja, bent u bereid deze instrumenten als leidraad
te hanteren bij de voorbereiding van flankerende wetgeving?
Indieners
-
Gericht aan
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Indiener
Joost Sneller, Kamerlid