Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de toelichting op verkenning naar 24/7 meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid van Veilig Thuis en reactie op initiatiefnota Mutluer (36658-3)
36 658 Initiatiefnota van het lid Mutluer over femicide – erkenning en aanpak van gendergerelateerd dodelijk geweld
Nr. 4
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 juni 2025
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de inititatiefnemer over de initiatiefnota van 20 november 2024 over
femicide – erkenning en aanpak van gendergerelateerd dodelijk geweld (Kamerstuk 36 658, nr. 2) en over de brief van 1 april 2025 over Toelichting op verkenning naar 24/7 meldpunt
femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid van Veilig Thuis en reactie op initiatiefnota
Mutluer (Kamerstuk 36 658, nr. 3).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 april 2025 aan de initiatiefnemer voorgelegd.
Bij brief van 26 juni 2025 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Pool
Adjunct-griffier van de commissie, Meijer
Inhoudsopgave
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en Reactie van de initiatiefnemer
00
1.
Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
00
2.
Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-PvdA-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
00
3.
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
00
4.
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
00
5.
Vragen en opmerkingen vanuit de BBB-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
00
6.
Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
00
7.
Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
00
Inleiding
De initiatiefnemer heeft met veel waardering en belangstelling kennisgenomen van het
verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en bedankt de leden van
de fracties van PBB, GroenLinks-PvdA, VVD, D66, BBB, CDA en SP voor hun vragen en
opmerkingen. De initiatiefnemer constateert dat de fracties de urgentie erkennen van
de problematiek van femicide en gendergerelateerd geweld. De initiatiefnemer zal hierna
zo zorgvuldig mogelijk reageren op vragen, opmerkingen en voorstellen. Waar dat de
leesbaarheid ten goede komt, zijn vergelijkbare vragen van verschillende fracties
soms gezamenlijk beantwoord.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en Reactie van de initiatiefnemer
1. Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota
van het lid Mutluer, getiteld «Femicide – erkenning en aanpak van gendergerelateerd
dodelijk geweld» (hierna: de initiatiefnota) en hebben een aantal inhoudelijke vragen
en onduidelijkheden die zij graag verhelderd zouden zien.
De leden van de PVV-fractie vragen welke cijfers er bekend zijn met betrekking tot
de stelling dat ongelijkheid vaak wordt versterkt door patriarchale overtuigingen,
waarbij mannen hun partners als bezit beschouwen. Tevens verzoeken deze leden de initiatiefnemer
een toelichting te geven op wat precies bedoeld wordt met het «patriarchale» aspect
dat wordt aangehaald in paragraaf 3.0.
Met het patriarchale aspect doelt de initiatiefnemer op de sociale en culturele normen
waarin mannen de macht en controle hebben binnen relaties en vrouwen als eigendom
zien. Patriarchale omgevingen worden gekenmerkt door mannelijke dominantie en vrouwelijke
onderdrukking.1 Het gaat om een ongelijke machtsverhouding.
Met «diepgewortelde seksistische opvattingen en schadelijke genderstereotypen» doelt
initiatiefnemer op bredere maatschappelijke ideeën over rollen van mannen en vrouwen
die ongelijkheid in stand houden zoals het idee dat mannen de controle in relaties
zouden moeten hebben, of dat vrouwen onderdanig of afhankelijk behoren te zijn. Deze
opvattingen komen voor in verschillende hoeken van de samenleving: in opvoeding, media,
cultuur, maar ook binnen sommige religieuze en culturele tradities zónder dat deze
exclusief verbonden zijn aan één bevolkingsgroep of religie. Seksisme is een breed
maatschappelijk fenomeen dat grenzen van afkomst, religie en opleidingsniveau overstijgt.
In het geval van (voormalige) intieme relaties waarbij er sprake is van gendergerelateerd
geweld of zelfs femicide, constateert de initiatiefnemer dat er sprake is van een
dergelijke ongelijke machtsverhouding en misogynie. De relationele dominantie, jaloezie,
dan wel verlies van controle kan uiteindelijk leiden tot geweld met alle gevolgen
van dien.
In antwoord op de vraag van de PVV naar de cijfers met betrekking tot de stelling
dat ongelijkheid vaak wordt versterkt door patriarchale overtuigingen, zou de initiatiefnemer
graag willen verhelderen dat er geen specifieke cijfers bekend zijn over de mate waarin
patriarchale overtuigingen bijdragen aan femicide. Er bestaan echter wel diverse rapporten
en onderzoeken, die aantonen dat relationele ongelijkheid een risicofactor is. Voorbeelden
hiervan zijn de Global Study on Homicide van het UNODC (2018) en Risk Factors for Femicide in Abusive Relationships van Campbell et al. (2003), Femicide: The Politics of Woman Killing van Radford en Russel (1992) en de factsheet Gendernormen en Geweld van Atria en Rutgers (2020).
Het cijfer van 43 slachtoffers per jaar, waar de leden van de PVV-fractie naar vragen,
is gebaseerd op nationale registraties en data over incidenten. Het is niet duidelijk
hoeveel van deze gevallen voldoen aan de definitie van de United Nations Office on
Drugs and Crime (UNODC), omdat er momenteel in Nederland niet één definitie wordt
gehanteerd en de registratie in het verleden ook niet altijd consistent heeft plaatsgevonden.
Tegelijkertijd zou de initiatiefnemer ook graag willen benadrukken dat cijfers niet
het volledige beeld en de ernst van het probleem duidelijk weergeven: in dergelijke
cijfers worden namelijk bijvoorbeeld niet de vrouwen meegenomen die bijna slachtoffer
zijn geworden van femicide, vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld
en uiteindelijk suïcide plegen, vrouwen waarvan de dood een onopgeloste zaak is. Tevens
reflecteren de cijfers momenteel ook niet de omstanders die eventueel slachtoffer
zijn geworden, zoals kinderen, ouders of andere naasten.
Wegens het ontbreken van een eenduidige definitie en een uniforme registratie door
justitiële partners, ontbreekt er een volledig overzicht van de problematiek van femicide
in Nederland. Om deze reden is ook in 2024 de Femicide Monitor gestart. Middels de
Femicide Monitor wordt op een overzichtelijke wijze data bijgehouden over het aantal
gevallen van femicide in Nederland. Dit initiatief loopt tot en met 2029.
In antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie over het profiel van de daders
van femicide, met inbegrip van hun eventuele (migratie)achtergrond, zou de initiatiefnemer
graag willen benadrukken dat femicide geen afkomst, sociale klasse of religie kent.
De achtergronden van de slachtoffers en daders zijn verschillend: het komt in alle
lagen van de samenleving voor. Elke doding waarbij het geslacht van het slachtoffer
een bepalende rol speelt, valt voor de initiatiefnemer onder femicide. Eergerelateerd
geweld betreft hiermee één specifieke vorm van femicide, die vaak wordt ingegeven
door controle, reputatie of sociale druk. Hierbij verwijst de initiatiefnemer naar
de diverse typen femicide die worden besproken in onderzoek. Zo maakten Dobash en
Dobash (2015)2 bijvoorbeeld onderscheid tussen drie typen femicide: intieme partner femicide, seksueel-gerelateerde
moord en femicide van vrouwen van 65+. Ook het UNODC houdt rekening met familieleden
als daders bij hun definitie. De definitie die het UNODC hanteert voor een intieme
partner heeft namelijk ook betrekking op familieleden.3 Juist de mate van breedheid van de problematiek en de verschillende facetten waar
het aan raakt, onderstrepen de noodzaak van aparte erkenning van femicide en mogelijke
wetgeving voor femicide als gendergerelateerd geweld. Het is dus van groot belang
om een goed begrip te hebben van femicide in het geheel en de verschillende typen
femicide, omdat de aanpak en preventiemethode ook kunnen verschillen per type femicide.
De leden van de PVV-fractie vragen verder waarom in paragraaf 2.1 over de positie
van Nederland binnen de Europese Unie (EU) met betrekking tot femicide gebruik wordt
gemaakt van algemene cijfers over het aantal vermoorde vrouwen terwijl elders in de
nota wordt uitgegaan van een specifiekere definitie van femicide gerelateerd aan een
gendergerelateerde motivatie. In de initiatiefnota is in paragraaf 2.1 gekozen voor
algemene cijfers over vermoorde vrouwen binnen de EU om de omvang van het probleem
breed te schetsen. In latere paragrafen wordt specifieker ingezoomd op femicide als
gendergerelateerd geweld. Hoewel deze categorieën deels overlappen, zijn ze inderdaad
niet identiek. Er is een verschil tussen «vrouwelijke slachtoffers van moord» en «femicide».
Indien hierdoor verwarring is ontstaan, betreurt de initiatiefnemer dit ten zeerste.
Ten aanzien van de vraag van de PVV over de structurele ongelijkheid tussen mannen
en vrouwen, zou de initiatiefnemer graag nader willen verhelderen dat hiermee wordt
gedoeld op de diepgewortelde maatschappelijke verschillen tussen mannen en vrouwen.
Dit kan terug worden gezien in bijvoorbeeld de ondervertegenwoordiging van vrouwen
in hogere functies, de loonkloof en het feit dat vrouwen nog steeds vaker de zorgtaken
op zich nemen. Deze structurele ongelijkheid maakt vrouwen vaker kwetsbaar voor geweld
in relaties. De initiatiefnemer pleit voor een aparte strafverzwarende grond bij femicide
juist vanwege het intieme karakter van de moord. In 60 procent van de gevallen waarin
een vrouw wordt vermoord gebeurt dit namelijk door een partner of ex-partner.4 Bij mannelijke slachtoffers van moord gaat dit om 4,1 procent van de gevallen. Geweld
door een (ex-)partner of familieleden eindigt voor vrouwen ruim vier keer zo vaak
in moord dan moord en doodslag in het criminele circuit voor mannen. Er is sprake
van een fundamenteel ander patroon van geweld, waarbij andere factoren van invloed
zijn en waarbij vrouwen stelselmatig risico lopen op doodslag of moord binnen de privésfeer.
Door femicide als verzwarende omstandigheid aan te merken, onderstreept de initiatiefnemer
de ernst hiervan. Dit is bijvoorbeeld ook in België gedaan. De initiatiefnemer vraagt
dus niet om een nieuwe strafbaarstelling, maar om een duidelijke erkenning binnen
de bestaande strafrechtelijke kaders zodat een rechter, indien nodig, een zwaardere
straf kan opleggen wanneer het motief samenhangt met gender en structurele ongelijkheid.
Hier is dan ook vooraf onderzoek voor nodig.
In tegenstelling tot wat de PVV aangeeft, is het opnemen van femicide als verzwarende
omstandigheid in het Wetboek van Strafrecht volgens de initiatiefnemer geen schending
van het gelijkheidsbeginsel. De maatregel is gebaseerd op objectieve, structurele
verschillen in geweldspatronen tussen mannen en vrouwen. Deze ongelijkheid rechtvaardigt
naar mening van de initiatiefnemer een aparte kwalificatie. Dit is enigszins vergelijkbaar
met zwaardere straffen bij motieven van discriminatie of haat. Het motief is maatschappelijk
ontwrichtend en hiermee zou de voorgestelde bepaling de rechtsbescherming versterken,
zonder dat er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel.
Zoals de PVV-fractie opmerkt, worden moord en doodslag al zwaar bestraft. De constatering
van de initiatiefnemer dat femicide onvoldoende prioriteit krijgt, gaat dan ook niet
over strafmaat, maar over de hulpverlening, signalering en preventie voor het dodelijke
geweld plaatsvindt. Femicide is zelden een impulsieve daad. Het is het eindpunt van
een patroon van (partner)geweld, controle, stalking of eerdere meldingen. Zolang femicide
niet als zodanig wordt herkend, worden deze signalen te vaak gemist. Door femicide
als apart fenomeen te erkennen en te benoemen, kan er ook beter inzicht verkregen
worden in femicide als fenomeen, zoals de risicoprofielen bijvoorbeeld.
Met betrekking tot het profiel van de daders, zou de initiatiefnemer wederom willen
benadrukken dat femicide voorkomt in alle lagen van de samenleving. Dit wordt ook
duidelijk uit voorbeelden van femicide:
• Elles (38) uit Den Haag werd in 2020 omgebracht door haar Nederlandse ex-partner,
ondanks een contactverbod.
• Tamara (35) uit Limburg werd in 2021 doodgestoken door haar partner, een Nederlandse
man met wie ze eerder hulp had gezocht.
• Nathalie (32) uit Noord-Holland werd vermoord door haar man, die vervolgens zelfmoord
pleegde. Ook hier betrof het een gezin zonder migratie-achtergrond.
• Sanne (31) uit Waalwijk werd vermoord door haar vriend, politieagent, die vervolgens
zelfmoord pleegde.
• Gea (48) uit Den Haag werd vermoord door haar man omdat ze van hem wilde scheiden.
Hiermee wil initiatiefnemer nogmaals benadrukken dat femicide binnen alle culturen
voorkomt en niet is voorbehouden aan één specifieke etnische groep.
In de nota heeft de initiatiefnemer in paragraaf 4.1.1 enkele misdragingen richting
een partner opgesomd. De leden van de PVV-fractie vragen naar de mate waarin deze
reeks worden gedekt door bestaande strafbepalingen en een specifieke toelichting per
wetsartikel en de reikwijdte daarvan in relatie tot de voorstellen in de initiatiefnota.
De gedragingen in paragraaf 4.1.1 worden slechts deels gedekt door bestaande strafbepalingen.
De huidige strafbepalingen zijn niet afdoende. Om deze reden doet de initiatiefnemer
ook aanvullende suggesties in haar nota.
• Fysiek geweld (artikel 300 – 303 Sr Mishandeling)
Verwurging kan vallen onder mishandeling of poging tot doodslag, maar wordt niet altijd
als zodanig herkend of vervolgd. Daarom pleit de initiatiefnemer voor de strafbaarstelling
van niet-fatale verwurging als hoedanig.
• Bedreiging (art. 285 Sr)
Dit artikel is in de praktijk vaak moeilijk toe te passen als er geen expliciete uiting
is gedaan. Hiermee zijn bijvoorbeeld non-verbale intimidatie of manipulatie, welke
beiden binnen het patroon van (psychisch) geweld voorafgaand aan femicide passen,
uitgesloten in de praktijk.
• Stalking en controle (art. 285b Sr belaging)
Deze strafbepaling wordt toegepast bij langdurige hinder, maar is een klachtdelict
en kent een hoge bewijslast en wordt vaak pas te laat ingezet. Dit leidt ertoe dat
slachtoffers langdurig in angst leven en het geweld potentieel kan escaleren.
• Psychisch geweld
Deze vorm van relationeel geweld valt niet expliciet onder een zelfstandige strafbepaling.
Dit is in tegenstelling tot andere landen waar psychisch geweld wel als zodanig in
de wet is opgenomen zoals in Verenigd Koninkrijk. Het wordt soms ondergebracht in
een bredere context, zoals bij belaging of mishandeling. Dit is echter lastig te bewijzen.
Het ontbreken van een duidelijke wettelijke norm maakt tevens vroegtijdige erkenning
en interventie bij dreiging van femicide.
Zoals hierboven al werd genoemd, pleit de initiatiefnemer voor een aparte strafbaarstelling
van niet-fatale verwurging. Niet-fatale verwurging is volgens onderzoek een sterke
voorspeller van later dodelijk geweld. Vrouwen die in het verleden gewurgd zijn door
hun (ex-)partner lopen aantoonbaar meer risico om slachtoffer te worden van femicide.
Strafrechtelijk gezien valt verwurging onder mishandeling (art. 302 Sr) of poging
tot doodslag/moord (art. 45 jo. 287/289 Sr). In de praktijk wordt niet-fatale verwurging
echter niet herkend als mogelijke voorspeller van femicide of vervolgd, vooral bij
gebrek aan zichtbaar letsel. Daarom pleit de initiatiefnemer ervoor om niet-fatale
verwurging als apart delict strafbaar te stellen, zoals ook in België en het Verenigd
Koninkrijk is gedaan. Dit versterkt zowel de herkenning van niet-fatale verwurging
als voorloper en voorspeller van femicide als de bescherming van slachtoffers.
De initiatiefnemer pleit voorts in haar nota voor het invoeren van een specifieke
strafverzwarende bepaling voor niet-fatale verwurging. In tegenstelling tot de stelling
van de PVV-fractie, pleit de initiatiefnemer dus niet voor het invoeren van een algemene
minimumstraf. De initiatiefnemer haalt hierbij het voorbeeld van België aan, waar
het ging om het beperken van de rechterlijke afweging bij allerlei delicten. In het
voorstel van de initiatiefnemer blijft de rechterlijke vrijheid in stand, maar wordt
verwurging wel expliciet benoemd vanwege de ernst, het risico op herhaling en de onderbelichting
in de praktijk. Het is hiermee dus geen teken van wantrouwen richting de rechterlijke
macht, maar een poging om deze meer houvast te bieden bij de beoordeling van een zwaar
en structureel onderschat delict.
De PVV-fractie vraagt verder naar een toelichting op het aftappen van telefoons bij
stalking en hoe een dergelijke maatregel zich zou verhouden tot het proportionaliteitsvereiste.
Het aftappen van telefoons is een ingrijpend middel en dient altijd proportioneel
te zijn. De initiatiefnemer stelt niet voor om dit standaard toe te passen bij stalking,
maar slechts bij ernstige gevallen, zoals dreiging van fysiek geweld of herhaaldelijke
intimidatie. En dan wel binnen de wettelijke kaders. Uiteindelijk is de inzet hiervan
afhankelijk van toetsing door het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris. Het
gaat altijd om maatwerk.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-PvdA-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
De initiatiefnemer zou allereerst de leden van de GroenLinks-PvdA fractie willen danken
voor hun steun. Nederland registreert jaarlijks gemiddeld 43 slachtoffers van femicide.
Hiermee staat ons land in de top 3 van Europa wat betreft het aantal vrouwen dat door
(ex-)partners wordt vermoord, dit gaat niet om absolute aantallen. Mogelijke factoren
die dit zouden kunnen verklaren zijn bijvoorbeeld het taboe, schaamte of normalisering
van relationeel geweld. De bereidheid om (vroegtijdig) melding te maken van incidenten
ligt in Nederland niet hoog. Andere factoren die mee zouden kunnen spelen zijn het
onderschatten van risicosignalen en het gebrek aan herkenning van risicosignalen en
patronen die voorafgaan aan femicide.
Gendergerelateerd geweld, zoals femicide, kent onderliggende oorzaken zoals ongelijke
machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen en genderstereotypen. Er bestaan hardnekkige
gewoonten en denkpatronen in onze samenleving die bepaalde rolverdelingen en hieraan
gekoppelde verwachtingen in stand houden. Een voorbeeld hiervan is het idee dat mannen
dominant of controlerend mogen zijn in relaties en dat vrouwen zich hieraan dienen
aan te passen of verantwoordelijk zijn voor het in stand houden van de rust. Zulke
overtuigingen kunnen ertoe leiden dat de ernst van relationeel geweld wordt onderschat
of niet als zorgelijk wordt herkend.
De initiatiefnemer is van mening dat de politiek hier een belangrijke rol in speelt
door middel van beleidsvorming en het regelen van betere voorlichting die deze stereotypen
actief doorbreken. Dit kan bijvoorbeeld via het onderwijs, via publiekscampagnes en
wetgeving die genderongelijkheid benoemt en bestrijdt. Dergelijke wetgeving kan een
normerende werking hebben. Daarin is de initiatiefnemer het eens met bijvoorbeeld
de CDA-fractie dat ook sociale mediabedrijven een verantwoordelijk hebben hierin.
Zij hebben een rol met betrekking tot het tijdig signaleren van en ingrijpen bij schadelijke
beeldvorming over vrouwen, relaties en mannelijkheid, zoals bij het verspreiden van
vrouwenhaat of het verheerlijken van controle en geweld in partnerrelaties.
De initiatiefnemer onderstreept evenals de leden van de fractie GroenLinks-PvdA dat
het herkennen van patronen cruciaal is om femicide te voorkomen. Te vaak worden eerdere
signalen zoals stalking, controle, bedreiging en psychisch geweld afzonderlijk beoordeeld,
zonder naar het geheel te kijken. Dat is precies wat uit het inspectierapport naar
de dood van Hümeyra naar voren kwam: verschillende instanties hadden informatie, maar
er werd onvoldoende samengewerkt of geïntervenieerd op basis van het volledige risicoprofiel.
Het SASH-formulier dat de politie hanteert bij stalking is een belangrijk instrument
om zulke rode vlaggen te herkennen, maar de toepassing ervan is nog te vrijblijvend
en wordt niet structureel en zorgvuldig genoeg ingevuld. De initiatiefnemer pleit
ervoor om het gebruik van het SASH-formulier te standaardiseren bij meldingen van
stalking, huiselijk geweld of herhaald gedrag van een ex-partner. Ook moeten deze
formulieren beter ingevuld worden. Daarom pleit initiatiefnemer voor betere training
van politiemedewerkers én nauwe samenwerking met relevante zorg- en veiligheidsinstanties.
Zo kan het SASH-formulier daadwerkelijk functioneren als vroegtijdig waarschuwingsmiddel,
in plaats van een papieren checklist. Hierin zou een betere koppeling tussen de systemen
van de politie en zorgpartners en daarmee dus van informatieook kunnen helpen.
Noodzaak tot interventie
De initiatiefnemer constateert dat er binnen de politiek en samenleving nog onvoldoende
bewustzijn is van de patronen die aan femicide voorafgaan. Hoewel termen als huiselijk
geweld en stalking bekend zijn, ontbreekt vaak het inzicht dat femicide doorgaans
het tragische eindpunt is van een lang patroon van controle, dreiging en escalatie.
Signalen zoals verwurging, intensieve stalking of eerdere aangiften worden te vaak
als incidenten afgedaan, in plaats van als onderdelen van een gevaarlijk patroon.
Die gebrekkige erkenning leidt ertoe dat te laat wordt ingegrepen. De initiatiefnemer
pleit daarom voor structurele bewustwording in beleid, onderwijs, hulpverlening en
rechtspraak, zodat deze waarschuwingssignalen eerder herkend en doorbroken worden.
Hier kunnen initiatieven zoals de bewustwordingscampagne, aangekondigd door de Staatssecretaris
van Justitie & Veiligheid, aan bij dragen. Ook een onafhankelijke hulplijn, zoals
diverse organisaties al opperen in de vorm van de hulpplijn 116, zou hieraan kunnen
bijdragen. De initiatiefnemer steunt dan ook de oproep voor een hulplijn onafhankelijk
van huidige (hulpverlenings)instellingen, naar voorbeeld van 113 (zelfmoordpreventie),
conform de internationale mensenrechtenverdragen en Europese richtlijnen en met gebruik
van de experts in online hulpverlening. Zo kunnen ook mensen bereikt worden die nog
geen concrete hulpvraag hebben of een drempel ervaren om contact op te nemen met de
huidige hulpverleningsinstellingen.
Internationale verplichtingen
De initiatiefnemer deelt de zorgen van de GroenLinks-PvdA-fractie over de kwetsbare
positie van vrouwen die moeilijk toegang hebben tot hulp, zoals vrouwen met een taalbarrière,
een verstandelijke beperking of jongeren die uit de jeugdzorg komen. Hoewel het initiatiefvoorstel
zich primair richt op de strafrechtelijke en justitiële aanpak van femicide, vraagt
preventie om een bredere, integrale benadering waarbij ook zorg, opvang, huisvesting
en begeleiding betrokken zijn.
De huidige praktijk laat zien dat juist deze groepen vaak uit beeld raken of vastlopen
in versnipperde systemen. Jongeren die 18 worden en uit de jeugdzorg stromen, zonder
stabiele woonplek of netwerk, lopen extra risico op afhankelijkheidsrelaties en geweld.
De initiatiefnemer pleit daarom voor een preventiestrategie die expliciet oog heeft
voor deze kwetsbare groepen. Daarbij is goede samenwerking tussen J&V, VWS, OCW en
gemeenten cruciaal. Hoewel het kabinet stappen zet op thema’s als huisvesting en jeugdzorg,
is nog onvoldoende geborgd dat deze ook aansluiten op de aanpak van gendergerelateerd
geweld. Die samenhang moet sterker en structureler worden verankerd in beleid en praktijk.
Fragmentatie en gebrek aan een integrale aanpak en samenwerking
De initiatiefnemer deelt de zorgen over het gebrek aan samenwerking tussen betrokken
partijen. Zoals het inspectierapport naar de zaak-Hümeyra laat zien, worden signalen
te vaak los van elkaar beoordeeld en ontbreekt regie. Er is behoefte aan centrale
coördinatie en sterkere afstemming tussen betrokken ministeries. Er is tevens behoefte
aan een nationaal coördinator die de impact en effectiviteit van maatregelen kan monitoren.
Ook de opvang is problematisch: vrouwen worden geregeld in hotels geplaatst door gebrek
aan veilige opvangplekken, en bij Veilig Thuis lopen de wachtlijsten op. Dit wordt
versterkt door bezuinigingen bij GGD’s en tekorten aan gespecialiseerde hulpverleners.
Een breed landelijk expertisecentrum is welkom, maar er is meer nodig: structurele
financiering voor opvang, versterking van regionale samenwerking en voldoende deskundige
hulpverleners om echt effectief te kunnen ingrijpen en beschermen. Hiervoor is ook
betere uitwisseling van informatie onderling van groot belang. Zo kunnen instanties
sneller patronen herkennen en ingrijpen.
De initiatiefnemer deelt de zorgen van GroenLinks-PvdA over kinderen die opgroeien
in situaties van gendergerelateerd geweld of femicide. Deze kinderen zijn kwetsbaar:
ze kunnen nog steeds onveilig zijn, emotioneel beschadigd raken of zelfs als speelbal
worden gebruikt bij scheiding. Bij femicide verliezen ze vaak beide ouders. Enerzijds
raken zij hun moeder kwijt door geweld en anderzijds raken zij hun vader kwijt door
detentie of uithuisplaatsing. Dit heeft grote gevolgen. Daarom zijn traumagerichte
hulp op maat, structurele nazorg en betere samenwerking tussen ketenpartners nodig.
Daarnaast is specifieke aandacht nodig voor hun juridische en praktische positie,
zoals voogdij, veilige huisvesting en stabiliteit op school. Het opzetten van een
landelijk vangnet voor deze kinderen, met behulp van het landelijk expertisecentrum
femicide, ziet de initiatiefnemer als noodzakelijke stap.
Beperkte preventieve maatregelen
De initiatiefnemer vindt net als GroenLinks-PvdA dat er meer moet worden gedaan om
de samenleving meer bewust te maken van gendergerelateerd geweld, femicide en de ernst
ervan. Publiekscampagnes, voorlichting op scholen en trainingen voor professionals
(zoals docenten, huisartsen en hulpverleners) kunnen daarbij van groot belang zijn.
Daarnaast pleit de initiatiefnemer voor laagdrempelige toegang tot informatie voor
bezorgde omstanders: hoe herken je gendergerelateerd geweld en waar kun je terecht
als je zorgen hebt dat een naaste hiermee te maken heeft? Hiervoor is het cruciaal
dat dergelijke zorgen bespreekbaar worden gemaakt en er contact wordt gelegd met Veilig
Thuis of de politie bij acute dreiging. Het is van groot belang dat hulporganisaties
tijdig worden ingeschakeld. De overheid moet hierin duidelijke handvaten bieden. Tevens
neemt dit niet weg dat het ook van belang is dat politie en justitie meer handvaten
hebben om tijdig in te kunnen grijpen bij duidelijke signalen van dreiging, zoals
stalking, controle en niet-fatale verwurging. De initiatiefnemer constateert vanuit
de praktijk een behoefte aan een risicotaxactie-instrument, dat ook door hulpverleners
gebruikt kan worden. Dit kan vervolgens gekoppeld worden aan snelle interventie.
Daarnaast ziet de initiatiefnemer net als de GroenLinks-PvdA fractie gedragsverandering
bij plegers als een essentieel onderdeel van preventie. Hiervoor is het van groot
belang dat er meer bewustzijn en kennis gecreëerd wordt over de profielen van plegers.
Het beter kunnen onderscheiden van de diverse profielen van daders en hun drijfveren
geeft ook beter inzicht in de geweldpatronen die passen bij dergelijke type plegers
en de diverse motieven. Dit geeft uiteindelijk ook handvaten voor eventuele behandeling
en een aanpak. Dit kan namelijk verschillen per type pleger. Het is dus van groot
belang om hier inzicht in te hebben om de juiste interventies in te kunnen zetten,
zoals bijvoorbeeld professionele steungroepen en interventieprogramma’s. Gemeenten
hebben hier ook een rol in: zij kunnen op lokaal niveau helpen bij het opzetten van
dergelijke programma’s.
3. Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
De initiatiefnemer zou graag de leden van de VVD-fractie willen bedanken voor hun
inbreng. Zij stelt het op prijs dat de fractie haar zorgen deelt over gendergerelateerd
geweld en dat de fractie gemotiveerd is om zich in te blijven zetten tegen femicide
en gendergerelateerd geweld.
Internationale verplichtingen
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de initiatiefnota invulling geeft aan
de verplichtingen uit het verdrag van Istanbul en hoe het zich verhoudt tot de reeds
bestaande internationale verplichtingen en de huidige acties inzake de aanpak van
femicide. De initiatiefnota sluit nauw aan bij het Verdrag van Istanboel, dat Nederland
verplicht tot het voorkomen, bestrijden en strafbaar stellen van gendergerelateerd
geweld, inclusief femicide.
Op verzoek van de Kamer is het kabinet reeds met een plan van aanpak gekomen: Stop
Femicide!5. Dit plan omvat met name bestaande acties. Met deze initiatiefnota heeft de initiatiefnemer
getracht om de leemtes die in het huidige landelijke plan van aanpak staan, aan te
pakken. Hiermee pleit de initiatiefnemer voor betere bescherming van slachtoffers,
effectievere opsporing en vervolging, en structurele preventie. Dit is in lijn met
de kernverplichtingen van het verdrag. De Kamer heeft hier ook reeds via amendement
Mutluer c.s. 10 miljoen euro voor beschikbaar gesteld, wat zal helpen bij het bereiken
van deze doeleinden.6 De nota dient dus als versterking van de huidige beleidsinzet.
De leden van de VVD-fractie vragen naar internationale voorbeelden. Nederland zou
kunnen leren van landen die goede ontwikkelingen tonen met hun aanpak van femicide.
Daar is de initiatiefnemer het volledig mee eens. Spanje is bijvoorbeeld hierin een
koploper. Spanje heeft een nationale wet tegen gendergeweld, gespecialiseerde rechtbanken,
een nationaal observatorium en een register voor femicide. Ook in andere landen zoals
het Verenigd Koninkrijk, Australië en Nieuw-Zeeland zijn belangrijke stappen gezet,
zoals het juridisch erkennen van dwangmatige controle («coercive controle»), verbeterde
dataverzameling en multidisciplinaire risicobeoordelingen. De initiatiefnemer pleit
er dan ook voor om internationale voorbeelden actief te bestuderen en structureel
samen te werken met internationale collega’s. Zij deelt dan ook de mening van de VVD-fractie
dat dit een vast onderdeel zou moeten zijn van het plan van de Staatssecretaris. Internationale
samenwerking kan helpen om het beleid te versterken en kennis met elkaar uit te wisselen.
Zo kunnen we beter optreden tegen femicide en gendergerelateerd geweld.
Onvoldoende juridische erkenning
De leden van de VVD-fractie vragen of het toevoegen van nieuwe strafbaarstellingen
noodzakelijk is, of dat het bestaande strafrecht – met de recente verhoging van het
strafmaximum op doodslag, de Wet Humeyra – voldoende handvatten biedt aan een rechter.
En hoe de initiatiefnemer een stapeling van wetten wenst te voorkomen.
De initiatiefnemer is van mening dat het huidige strafrecht, inclusief de Wet Hümeyra,
onvoldoende zicht biedt op de dynamiek voorafgaand aan femicide. Femicide is het eindpunt
van een patroon van langdurige controle en geweld. Patronen van controle, stalking
en dreiging worden vaak niet als zodanig zichtbaar in het dossier en dus ook niet
als geheel onderzocht. In plaats van een integrale benadering worden meldingen nog
te vaak als losstaande incidenten benaderd. Een aparte strafbaarstelling zou helpen
om de ernst te onderstrepen en het mogelijk maken om eerder in te grijpen. Het bevordert
een integrale benadering, waarmee het ook meer overzichtelijk wordt en preventieve
interventies eerder ingezet kunnen worden. De initiatiefnemer wil dus absoluut geen
stapeling van wetten, maar pleit voor een doelgerichte aanpassing daar waar bestaande
wetgeving tekort schiet.
Hiervoor is het essentieel dat er goede dossiervorming is. Zowel de leden van de VVD-fractie
als de leden van de D66-fractie onderstrepen in hun bijdragen goede dossiervorming.
Er wordt te vaak nog alleen gekeken naar losstaande incidenten. De initiatiefnemer
deelt dan ook de opvatting vanuit de rechtspraktijk dat betere berechting voor femicide
wordt bereikt door betere dossiervorming door het Openbaar Ministerie (OM) op patronen
van dwingende controle. In de huidige praktijk ontbreekt er vaak een compleet beeld
van het eerdere geweld, bedreigingen of patronen van controle. Daarom stelt de initiatiefnemer
voor dat het OM standaard kijkt naar het gehele patroon achter een geweldszaak. Tevens
pleit de initiatiefnemer voor het verplichten van risicotaxacties en is het essentieel
dat politie, hulpverlening en het OM beter samenwerken met elkaar om signalen te bundelen.
Zo worden de patronen voorafgaand aan femicide beter herkend en kan eerder worden
ingegrepen.
Fragmentatie en gebrek aan samenwerking
De initiatiefnemer is net als de VVD van mening dat geld alleen de samenwerking tussen
ketenpartners niet zal oplossen. Extra middelen zijn zeker nodig, bijvoorbeeld om
de politiemedewerkers te trainen, de wachtlijsten bij Veilig Thuis of het tekort aan
opvangplekken aan te pakken. Maar het kernprobleem zit dieper: in de structuur en
uitvoering van het samenwerkingsproces. Zolang er niet eerder en beter wordt ingegrepen,
blijven situaties escaleren, met alle persoonlijke én maatschappelijke kosten van
dien. Investeren in een snellere, beter afgestemde aanpak loont uiteindelijk, omdat
het leed én de kosten verminderen.
Daarom stelt de initiatiefnemer dat de aanpak van femicide om meer dan alleen extra
middelen vraagt. Het vereist landelijke sturing, kennisdeling en heldere verantwoordelijkheden.
In lijn met de Europese richtlijn over gendergerelateerd geweld is een onderzoek toegezegd
naar de invulling van de nationale coördinator huiselijk / gendergerelateerd geweld,
die zou de samenhang op nationaal niveau moeten bewaken en beleidsdoorbraken kunnen
helpen forceren.
Daarnaast stelt de initiatiefnemer voor om een onafhankelijk landelijk expertisecentrum
femicide op te richten, naar het voorbeeld van het Expertisepunt Eergerelateerd Geweld,
maar met een bredere taak. Dit centrum moet niet onder Veilig Thuis vallen, zoals
het kabinet suggereerde, maar erboven staan. Het bundelt kennis, signaleert risico’s
en ondersteunt professionals in de praktijk.
De initiatiefnemer is groot voorstander van het Rotterdamse Filomena-model, waar alle
betrokken disciplines van hulpverlening tot justitie onder één dak samenwerken en
één casusregisseur aan zet is. Dit zorgt voor snelheid, en consistentie in de aanpak.
Volgens de initiatiefnemer verdient dit model landelijke uitrol. Bij een dergelijke
uitrol is het wel ook van groot belang dat ook de capaciteit voor de vrouwenopvang
wordt opgeschaald, zeker gelet op het feit dat de druk hierop eventueel toe zou kunnen
nemen. Tegelijkertijd erkent zij dat de versnippering in verantwoordelijkheden en
financiering tussen gemeenten, regio’s en het Rijk dat lastig maakt. Juist daarom
is landelijke sturing noodzakelijk om te zorgen dat dit soort succesvolle werkwijzen
niet afhankelijk blijven van lokale inzet of toevallig beschikbare middelen.
Gebrekkige registratie en data-analyse
De initiatiefnemer onderschrijft evenals de VVD-fractie het belang van data. De VVD-fractie
vraagt zich af hoe de initiatiefnemer dit voor zich ziet.
De initiatiefnemer vindt structurele en landelijke registratie van femicide en gendergerelateerd
geweld essentieel. Daarom is zij ook blij dat er voor 2024–2029 een Femicide Monitor
is. Een dergelijke registratie zou op enig moment onder de verantwoordelijkheid van
een onafhankelijk nationale coördinator vallen. Zo kan zij ook het overzicht over
de data goed bewaren, de data analyseren en adviezen leveren. Hiervoor is het essentieel
dat er betere communicatie plaatsvindt tussen zorgpartners en justitiële partners,
proportioneel aan het doel. Hierin kan een nationale coördinator de schakel vormen
en belemmeringen weg laten nemen. Aanvullend op de rol van de nationale coördinator
kan het expertisecentrum advies leveren omtrent femicide en justitiële partners ondersteunen
in de samenwerking.
De initiatiefnemer deelt de zorgen van de VVD over gebrekkige gegevensuitwisseling.
Organisaties zijn vaak handelingsverlegen door onduidelijke regels of angst voor privacy-gerelateerde
overtredingen. Waar mogelijk moeten er daarom verwerkersovereenkomsten gesloten worden
tussen betrokken instanties, om duidelijkheid te geven over hoe data onderling, maar
ook met en vanuit het expertisecentrum kan worden gedeeld. Initiatiefnemer stelt voor
om de Autoriteit Persoonsgegevens nauw te betrekken bij de vormgeving. Indien blijkt
dat er juridische drempels zijn, kan over worden gegaan op het maken van een specifieke
wettelijke grondslag die het delen van relevante gegevens tussen strafrecht en civiel
recht mogelijk maakt als er sprake is van risico op ernstig geweld of femicide.
Momenteel beschikken diverse partners in de praktijk vaak ieder over verschillende
deeltjes van de bestaande informatie over een situatie. Dit belemmert het overzicht
over de situatie en tevens een goede inschatting van het risico. Het koppelen van
dergelijke gegevens kent risico’s, maar het doel om femicide te voorkomen en snel
in te grijpen weegt zwaar. Samen met de toezichthouder moet daarom de mogelijkheid
worden gecreëerd om gegevens dusdanig met elkaar te vergelijken of te koppelen dat
er risicogericht kan worden ingegrepen. Het expertisecentrum zal gebruik moeten maken
van de best beschikbare technieken om gegevens te beschermen, zonder het doel van
het expertisecentrum te belemmeren.
Financiële middelen ontbreken
De VVD-fractie en de CDA-fractie vragen naar een financiële toelichting. In het bijzonder
vraagt de VVD-fractie naar welke investeringen naar haar mening prioriteit verdienen
bij beperkte budgetruimte. De initiatiefnemer erkent dat het budget beperkt is en
maakt daarom gerichte keuzes. Met het aangenomen amendement-Mutluer c.s. is er 10
miljoen euro structureel vrijgemaakt om het plan «Stop Femicide!» uit te voeren.7 Dat geld moet vooral ingezet worden waar het de meeste impact heeft. Wat de initiatiefnemer
betreft ligt de prioriteit bij het versterken van de capaciteit en expertise van de
politie, het OM en Veilig Thuis, zodat signalen van dreigend geweld sneller worden
herkend. Tevens pleit zij voor een onafhankelijke hulplijn die 24/7 bereikbaar is,
waar burgers en professionals vroegtijdig zorgwekkend gedrag kunnen melden. Daarnaast
kan er worden geïnvesteerd in betere risicotaxatie, zodat eerder kan worden ingegrepen.
Tot slot is bewustwording een onmisbaar onderdeel van de aanpak. Met gerichte voorlichting
en publiekscampagnes wil de initiatiefnemer mensen bewust maken van de signalen van
gendergerelateerd geweld, om zo ook vanuit de samenleving eerder hulp en bescherming
mogelijk te maken. Zo wordt het beschikbare budget effectief en preventief ingezet.
Betere wettelijke verankering van de voorbodes van femicide
De initiatiefnemer begrijpt de zorg van de VVD-fractie over rechtsongelijkheid, maar
vindt het belangrijk om partner- of kinderdoding als zwaarder aan te merken omdat
het juist gepleegd wordt door iemand bij wie het slachtoffer zich veilig zou moeten
voelen. Dat maakt het extra ernstig. Het doel van een aparte strafverzwaring is dan
ook niet om slachtoffers ongelijk te behandelen, maar om de specifieke ernst van dit
soort daden te erkennen en te voorkomen. Zolang dit helder wordt vastgelegd in de
wet en voor iedereen gelijk toepasbaar is, leidt het volgens de initiatiefnemer niet
tot rechtsongelijkheid. Hiervoor zou Nederland voorbeeld kunnen nemen aan België,
waar dit reeds geregeld is.
De initiatiefnemer vindt het voorts belangrijk dat psychisch geweld strafbaar wordt
gesteld, maar erkent net als de VVD-fractie dat dit zorgvuldig moet gebeuren. De bewijslast
mag niet volledig op het slachtoffer rusten, omdat psychisch geweld vaak moeilijk
zichtbaar is. Daarom pleit zij voor duidelijke wettelijke criteria en een ruimere
benadering van bewijs. Het Verenigd Koninkrijk biedt hiervoor een goed voorbeeld:
daar is sinds 2015 «coercive control» strafbaar het herhaaldelijk uitoefenen van controle,
dwang of intimidatie binnen een nauwe relatie, met aantoonbare impact op het slachtoffer,
zoals angst of verlies van autonomie. Niet één zwaar incident staat centraal, maar
een patroon van gedrag. Ook het bewijs wordt breed opgevat: slachtofferverklaringen,
verklaringen van hulpverleners, eerdere meldingen of communicatiepatronen kunnen samen
overtuigen. De initiatiefnemer stelt voor om in Nederland een vergelijkbare benadering
te hanteren. Dit vraagt om een heldere wettelijke omschrijving van psychisch geweld,
waarin ruimte is voor het wegen van gedragingen als samenhangend geheel. Zo ontstaat
een evenwichtiger en effectiever juridisch kader dat slachtoffers beter beschermt,
zonder de rechtszekerheid van verdachten uit het oog te verliezen.
In antwoord op de vragen van de VVD-fractie, maar ook de CDA-fractie met betrekking
tot niet-fatale verwurging, zou de initiatiefnemer graag willen benadrukken dat zij
pleit de initiatiefnemer voor strafbaarstelling zonder dat zichtbare verwondingen
nodig zijn. In het Verenigd Koninkrijk is niet-fatale verwurging sinds 2022 al strafbaar
onder de Domestic Abuse Act. Ook in de VS en Australië bestaat wetgeving en wordt
dit succesvol toegepast. Bewijs kan komen uit slachtofferverklaringen, medische rapporten
en getuigenissen, zelfs zonder fysieke letsels vastgelegd. Cruciaal hierbij is wel
dat forensische artsen en politieagenten beter worden opgeleid om de subtiele signalen
van verwurging te herkennen en vast te leggen. De ervaring in het buitenland toont
dat de wetgeving werkt en een belangrijk signaal is dat zulke geweldspatronen serieus
moeten worden genomen.
De initiatiefnemer erkent net als de VVD dat de Bijzondere Opsporingsbevoegdheden
(BOB) in theorie beschikbaar zijn, maar in praktijk te weinig worden gebruikt bij
stalking. Door strafmaat van stalking zwaarder te maken, wordt het OM gedwongen dergelijke
signalen sneller op te pakken als mogelijke voorbode van ernstiger geweld. Daarmee
wordt het ook voor politie en OM duidelijk dat stalking niet lichtvaardig moet worden
opgevat.
De initiatiefnemer gelooft erg in de inzet van een slachtofferdevice bij stalking.
Dat is een elektronisch hulpmiddel dat slachtoffers waarschuwt als de dader in de
buurt komt en helpt bij het handhaven van contact- of locatieverboden. In pilots is
gebleken dat dit de veiligheid en het gevoel van controle bij slachtoffers vergroot,
al zijn er nog technische en juridische uitdagingen. De reclassering speelt een centrale
rol in de monitoring van daders en de afstemming met slachtoffer en ketenpartners.
De eerste resultaten zijn positief. De initiatiefnemer kan niet aangeven wat de precieze
kosten zouden zijn van het landelijk uitrollen van een slachtofferdevice. De financiering
zou kunnen komen uit de middelen vanuit het amendement-Mutluer.8
De initiatiefnemer vindt dat de politie bij stalking effectief moet kunnen optreden.
Dat kan inderdaad zoals de VVD stelt via de inzet van artikel 126nda Sv waarmee bij
ernstige vrees voor stalking, gerichte opsporingsmaatregelen kunnen worden genomen
vóórdat er daadwerkelijk een strafbaar feit is gepleegd zoals observatie of het volgen
van iemands locatie. Dat kan helpen om risico’s vroeg in beeld te krijgen. Tegelijk
waarschuwt initiatiefnemer voor lichtvaardig gebruik van dit middel: het moet proportioneel
zijn, zorgvuldig worden afgewogen en transparant worden toegepast. Niet méér bevoegdheden,
maar beter gebruik van bestaande middelen en snellere samenwerking zijn volgens initiatiefnemer
de sleutel tot een effectievere aanpak van stalking.
Verbeterde samenwerking en informatie-uitwisseling
De leden van de VVD-fractie vragen wat volgens de initiatiefnemer de meest efficiënte
weg is om versnippering tegen te gaan, zonder dat er sprake is van een te zware centrale
structuur. De initiatiefnemer ziet dat de versnippering tussen instanties en regio’s
de aanpak van femicide ernstig belemmert. Een zware centrale structuur is daarbij
niet nodig, maar wél duidelijke regie. Een landelijke coördinator die overzicht houdt,
kennis bundelt, regio’s ondersteunt en toeziet op samenwerking, zonder zelf uitvoerende
taken te krijgen, kan hier cruciaal bij zijn. Zo blijft de uitvoering lokaal, met
steun van een expertisecentrum, maar wordt de aanpak landelijk gestuurd met als gevolg
dat er eenduidig en effectief beleid is.
De leden van de VVD-fractie wijzen tevens terecht op het feit dat er al lang wordt
geschreven en gesproken over het aanwijzen van één aanspreekpunt binnen de politie
voor slachtoffers van stalking. De initiatiefnemer is het bovendien met de VVD-fractie
eens dat het ontbreken van een vast aanspreekpunt voor slachtoffers van stalking binnen
de politie onacceptabel is. Dit wijst mogelijk op een structureel gebrek aan prioritering
en verankering. Slachtoffers hebben volgens initiatiefnemer recht op één herkenbare
contactpersoon die hen actief begeleidt, op de hoogte houdt van hun zaak, en snel
kan schakelen bij toenemende dreiging. Een vast aanspreekpunt voorkomt dat slachtoffers
telkens opnieuw hun verhaal moeten doen en draagt bij aan een effectievere en mensgerichtere
aanpak van stalking.
De VVD-fractie vraagt ook naar de visie van de initiatiefnemer met betrekking tot
een onafhankelijk landelijk expertisecentrum femicide, naar het voorbeeld van het
Expertisepunt Eergerelateerd Geweld, maar met een bredere taak. Eerwraak is in de
ogen van initiatiefnemer een vorm van femicide, en net als intieme terreur gaat het
vaak om dodelijk geweld vanuit hetzelfde gendergerelateerde machtsdenken. Hoewel de
culturele context kan verschillen, ziet de initiatiefnemer geen principiële scheidslijn:
eerwraak is lang niet altijd groepsgedreven of cultuurgebonden. Ook daar speelt regelmatig
de individuele overtuiging van een man of familielid een centrale rol. Juist daarom
is het zinvoller om deze vormen van geweld niet in aparte silo’s te benaderen, maar
onder één paraplu, met gedeelde expertise en landelijke sturing.
Hiervoor wijst de initiatiefnemer ook naar de benadering van het UNODC bij het definiëren
van femicide. Het UNODC hanteert de volgende definitie van femicide: «the international
killing of a woman or girl because of her gender» (Het opzettelijk doden van een vrouw
of meisje vanwege haar gender.) Zij maken tevens onderscheid tussen diverse vormen,
namelijk: intieme femicide, niet-intieme femicide en cultureel of sociaal gemotiveerde
femicide. Intieme femicide is een moord gepleegd door (ex-)partner of familielid.
Niet-intieme femicide betreft moord door iemand buiten de familiekring, vaak met motieven
als haat jegens vrouwen, of seksueel geweld. Cultureel of sociaal gemotiveerde femicide
betreft eergerelateerd geweld of gedwongen huwelijken die uitmonden in dodelijk geweld.
Door te erkennen dat dergelijke daden onder hetzelfde fenomeen van femicide vallen,
kan er beter gestuurd worden op een effectieve aanpak.
Nazorg
De initiatiefnemer vindt net als de VVD dat het belang van het kind leidend moet zijn
in alle procedures na (pogingen tot) femicide. In de praktijk zien we dat vrouwen
en kinderen ook bij een mislukte poging onder grote druk blijven staan. De dader gebruikt
soms zijn juridische positie, bijvoorbeeld via omgangsprocedures, om controle te behouden
en langdurige onveiligheid te creëren. Dat is onaanvaardbaar. De initiatiefnemer pleit
daarom voor het combineren van strafrechtelijke en civiele procedures, zodat omgangs-
en gezagskwesties meteen in samenhang worden beoordeeld, met oog voor veiligheid en
het welzijn van het kind.
Kinderen moeten bovendien gehoord worden en passende, gespecialiseerde nazorg krijgen,
zeker als zij hun moeder zijn verloren door femicide. Dat vraagt om traumagerichte
begeleiding, stabiliteit en bescherming, niet om juridische procedures die het trauma
verder verdiepen. De initiatiefnemer is het dan ook eens met de VVD-fractie dat dit
thema, namelijk de positie van kinderen in femicidezaken, een eigen uitgewerkt plan
verdient binnen het plan van aanpak Stop Femicide.
Bewustwording
De initiatiefnemer vindt het net als de VVD essentieel dat schadelijke mannelijkheidsnormen,
zoals dominantie, controle en het onderdrukken van emoties, niet langer als normaal
worden gezien. Dat vraagt om een structurele inzet op onderwijs en bewustwording.
Jongeren moeten al vroeg leren over gelijkwaardigheid, grenzen en gezonde relaties.
Concreet pleit de initiatiefnemer voor structurele aandacht voor deze thema’s in het
curriculum, maar ook via jongerenwerk, zoals in Rotterdam. Zo worden jongens en jonge
mannen benaderd op een toegankelijke en positieve manier.
De initiatiefnemer kijkt voor de kern van het probleem, evenals de VVD-fractie, expliciet
naar de online leefwereld. Hierin worden veel schadelijke beelden over mannelijkheid
en vrouwelijkheid verspreid en bevestigd. Het groeiende aantal jonge mannen dat radicale
standpunten over vrouwen overneemt, is niet los te zien van het toenemende gebruik
van sociale media en de groeiende bekendheid van «manosphere»-influencers die impliciet
of expliciet vrouwenhaat goedpraten of verspreiden. Deze online platforms zijn zo
ingericht dat haat en polarisatie worden beloond, omdat het verdienmodel van de verantwoordelijke
bedrijven teert op het vasthouden van aandacht. Ophef is winstgevend; er is daardoor
voor grote online platforms een financiële prikkel om mensen in een bubbel te trekken
die steeds radicaler wordt en de aandacht vasthoudt. Een vergaande structurele oplossing
is dan ook noodzakelijk: het ingrijpen in het giftige verdienmodel van grote online
platforms en het per wet verbieden van polariserende aanbevelingsalgoritmes. Door
in het ontwerp van sociale media de keuzevrijheid van gebruikers voorop te zetten
en algoritmes neutraal vorm te geven, stopt de verspreiding van zulke beelden. Zo
komen gebruikers niet in een pijplijn terecht van steeds extremere opvattingen, maar
blijf je zelf de baas over wat je wel en niet wordt aanbevolen. Met grote meerderheid
heeft de Tweede Kamer moties aangenomen9
10 die hiertoe oproepen. De initiatiefnemer vraagt de regering om deze moties te betrekken
bij de onderhandelingen over de aangekondigde Digital Fairness Act van de Europese Commissie, die in 2026 wordt verwacht.
De Europese Unie kent ook de digitaledienstenverordening (Digital Services Act; DSA).
Deze reguleert schadelijke content en houdt online platforms verantwoordelijk voor
het verwijderen hiervan. De initiatiefnemer vertrouwt op de toonaangevende aanpak
van de nationale partners die de DSA uitvoeren, zoals Offlimits, de Autoriteit online
Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), en de Autoriteit Consument
& Markt. Deze dienen volledig ondersteund te worden in hun taken. Door de samenwerking
met partners regelmatig te evalueren, kunnen de autoriteiten op tijd voorzien worden
van de nodige middelen om hun taken goed uit te voeren. Als bevoegdheden niet toereikend
zijn, moet overwogen worden of deze nationaal uitgebreid kunnen worden. Denk hierbij
ook aan een nationale zorgplicht voor grote online platforms om online misbruik, vrouwenhaat
en andere vormen van extreem gedachtegoed te beperken.
De initiatiefnemer dringt er op aan om ook «awful but lawful»-content in de aanpak
mee te nemen. Dit gaat om content die niet wettelijk verboden is, maar wel aanzienlijke
schadelijke invloed heeft.
Net als in het Verenigd Koninkrijk, kan vrouwenhaat beschouwd worden als vorm van
extremisme. Initiatiefnemer ziet graag dat deze mogelijkheid wordt besproken en overwogen
met de ketenpartners die nu al toezien op online veiligheid. Waar nodig kunnen de
bevoegdheden van vertrouwde partners worden uitgebreid, zodat zij risicogericht kunnen
optreden. Er moet echter niet lichtzinnig worden omgegaan met het verwijderen van
content, omdat dit ook de vrijheid van meningsuiting aantast. Initiatiefnemer gelooft
daarom ook in een preventie in de vorm van digitale geletterdheid. Gebruikers van
sociale media moeten weerbaar zijn tegen radicaal gedachtegoed. Het helpt als men
leert om verstandig om te gaan met online platforms, content kritisch kan beoordelen,
en begrip heeft voor hoe sociale media kunnen polariseren.
Beslispunten en financiën
De VVD-fractie vraagt of er onderdelen zijn die al in bestaande wet- en regelgeving
kunnen worden gerealiseerd zonder extra investeringen. De initiatiefnemer is ook van
mening dat enkele onderdelen van haar voorstel binnen bestaande wet- en regelgeving
zouden kunnen worden gerealiseerd, zonder extra investeringen. Denk aan het beter
benutten van bestaande risicotaxatie-instrumenten, het versterken van samenwerking
tussen ketenpartners, en het aanstellen van vaste aanspreekpunten binnen de politie.
Ook het combineren van straf- en civiele procedures in zaken van ernstig partnergeweld
vergt vooral juridische afstemming, niet per se meer middelen.
Echter voor andere onderdelen, zoals bewustwordingscampagnes, trainingen, het aanstellen
van speciale Officieren van Justitie, het ondersteunen van Veilig Thuis, vrouwenopvang
zijn wel middelen nodig. De VVD-fractie vraagt terecht naar de financiering van de
jaarlijkse 30 miljoen euro hiervoor. Wat betreft de financiering: van de voorgestelde
30 miljoen euro per jaar is inmiddels 10 miljoen structureel vastgesteld.11 De initiatiefnemer vindt het redelijk dat ook OCW en VWS ieder 10 miljoen bijdragen,
gezien de gedeelde verantwoordelijkheid voor preventie, hulpverlening en bewustwording.
De precieze dekking zal onderwerp zijn van het debat bij de begrotingsbehandelingen.
De initiatiefnemer deelt tot slot de opvatting van de VVD dat voortgang alleen zichtbaar
wordt als deze wordt gemonitord. Zij ondersteunt daarom het voorstel om periodiek
een brief naar de Kamer te sturen met een overzicht van de stand van zaken rond alle
onderdelen van de aanpak van femicide. Ook pleit ze voor een jaarlijks commissiedebat
over femicide.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
De initiatiefnemer zou graag de leden van de D66-fractie willen bedanken voor hun
belangstelling. Zij stelt het zeer op prijs dat zij haar urgentie delen.
Onvoldoende juridische erkenning
De initiatiefnemer is het eens met D66: alles begint bij preventie. In haar initiatiefnota
bouwt initiatiefnemer juist voort op wat in het bestaande plan van aanpak ontbreekt.
Ze benadrukt daarin het belang van bewustwording, de inzet van jongerenwerkers en
relationele vorming.
In lijn met eerdere moties pleit zij voor een doorlopende leerlijn van primair onderwijs
tot universiteit, en verankering van thema’s als grensoverschrijdend gedrag verplicht
in het curriculum en tijdens introductiedagen, zoals in Maastricht gebeurt. Preventie
is geen bijzaak, maar een rode draad in de aanpak. Het huidige plan van aanpak schiet
hierin tekort doordat het onvoldoende preventiemaatregelen bevat. Hoewel het van belang
is dat er ook gekeken wordt naar primaire preventie, zoals in de huidige aanpak wordt
gedaan, moeten daarnaast bredere preventiemaatregelen getroffen worden. Hier speelt
het onderwijs, maar ook jongerenwerk en hulpverlening een belangrijke rol in.
Fragmentatie en gebrek aan samenwerking
De leden van de D66-fractie vragen naar de visie van de initiatiefnemer op een expertisecentrum
dat 24/7 beschikbaar is en waar slachtoffers en personen uit hun directe omgeving
altijd terecht kunnen met vragen en zorgen. De initiatiefnemer heeft eerder voor het
structureel beschikbaar stellen van 10 miljoen ten behoeve van de intensivering van
de aanpak tegen femicide. Dit kan ook gebruikt worden voor een 24/7 chatfunctie dan
wel de 116 hulplijn als die er komt, zodat slachtoffers en hun omgeving altijd ergens
terecht kunnen met signalen van gendergerelateerd geweld. Hiervoor is het wel nodig
dat de zorg achter de hulplijn goed geregeld is. Daarnaast verwijst zij naar de praktijk
van Filomena in Rotterdam, waar hulpverleners uit verschillende disciplines onder
één dak samenwerken. Die combinatie van laagdrempelige, digitale bereikbaarheid én
fysieke ondersteuning in de wijk is volgens de initiatiefnemer de meest krachtige
en toegankelijke vorm van hulp.
Gebrekkige registratie en data-analyse
De initiatiefnemer onderschrijft het pleidooi van D66, waarbij zij pleiten voor het
meenemen van de rode vlaggen in de opleidingen van hulpverleners. Het niet herkennen
van rode vlaggen als onderdeel van een patroon is een groot knelpunt in de aanpak
van femicide. Dat vraagt om structurele aandacht voor deze signalen in de opleiding
en bijscholing van professionals. Zij steunde daarom ook de motie-Van der Werf12, die pleit voor onderzoek naar hoe kennis over dreigende femicide beter terecht kan
komen in de opleiding van relevante beroepen. De huidige kennis bij politie, OM, rechters
en hulpverleners is vaak onvoldoende, en leidt ertoe dat patronen van controle, bedreiging
of niet-fatale verwurging gemist worden. Alleen met gerichte scholing kan vroegtijdige
signalering en betere juridische beoordeling plaatsvinden.
Verbeterde samenwerking en informatie uitwisseling
De leden van de D66-fractie geven aan zich te herkennen in het verhaal van de initiatiefnemer
dat slachtoffers vaak pas na meerdere meldingen richting de politie of Veilig Thuis
stappen. Hetzelfde zien zij gebeuren in de aanpak van huiselijk geweld. Deze leden
pleiten daarom voor één systeem waarin meldingen van onveiligheid met elkaar kunnen
worden gebundeld. De initiatiefnemer staat in principe positief tegenover een dergelijk
voorstel, waarbij zorgvuldigheid en oog voor het recht op privacy uiteraard van belang
zijn. Het is van groot belang dat de zorgsystemen en het justitiële systeem beter
samenwerken met elkaar en een integraal beeld kunnen vormen van een situatie in plaats
van een versnipperd beeld waarbij iedere partner slechts zicht heeft op één aspect
van het probleem of één incident. Dit heeft ook vaak als gevolg, zoals ook door de
CDA-fractie wordt geconstateerd, dat de gebrekkige mogelijkheid tot informatiedeling
tussen hulpverlenende instanties een grote rol speelt bij het niet tijdig herkennen
van het patroon van langdurig geweld, bedreigingen en dwingende controle, voorafgaand
aan femicide. De initiatiefnemer wil dat de Autoriteit Persoonsgegevens nauw wordt
betrokken bij de vormgeving van deze mogelijkheden, zodat samenwerkende partijen precies
weten onder welke voorwaarden gegevens met elkaar gedeeld en vergeleken mogen worden.
5. Vragen en opmerkingen vanuit de BBB-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
De initiatiefnemer waardeert de steun van de BBB-fractie voor de beslispunten in de
nota.
Tegelijk wil zij naar aanleiding van de constatering van de BBB-fractie dat femicide
zich voor een groot deel voor zou doen bij mensen met een migratieachtergronden, benadrukken
dat femicide een probleem is dat cultuur overstijgt. Vrouwen worden in Nederland door
(ex-)partners vermoord in verschillende lagen van de bevolking, in allerlei gezinssituaties
en in diverse culturele contexten. De achterliggende dynamiek zoals controle, onderdrukking,
jaloezie en het idee dat een vrouw bezit is, is universeel. De cijfers over femicide
tonen ook niet aan dat dit een probleem zou zijn wat vooral voorkomt bij één specifieke
afkomst of bij mensen met een migratieachtergrond.
De initiatiefnemer pleit er dan ook nadrukkelijk voor om vormen van partnergeweld
en eergerelateerd geweld onder één paraplu te behandelen, juist omdat de patronen
van misogynie, controle en geweld tegen vrouwen veel overeenkomsten vertonen, ongeacht
of die geworteld zijn in «eer», «intieme terreur» of iets anders. Vormen van familiaire
druk of eerwraak zijn zeer ernstig, maar niet voorbehouden aan bepaalde culturele
groepen. Ook binnen gezinnen zonder migratieachtergrond kan sprake zijn van eermotieven,
machtsmisbruik of dodelijk geweld.
Wat betreft het voorstel van de BBB over inburgering: de initiatiefnemer steunt uiteraard
het versterken van kennis over vrouwenrechten en gelijkwaardigheid in de samenleving,
ook binnen inburgeringstrajecten. Maar zij is terughoudend over het koppelen van dit
soort kennis aan een «toets» die invloed heeft op verblijfsstatus of wordt geregistreerd
als risicofactor. Dat zou kunnen leiden tot stigmatisering en is juridisch en praktisch
zeer complex.
Tot slot: er is wél een aanpak eergerelateerd geweld, ondergebracht bij het Landelijk
Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld. De initiatiefnemer stelt in haar nota juist
voor om die bestaande expertise uit te breiden onder de bredere noemer femicide, zodat
er geen aparte, versnipperde aanpakken naast elkaar ontstaan, maar één integrale en
samenhangende strategie. Dat doet meer recht aan de problematiek én aan de slachtoffers.
De initiatiefnemer deelt voorts de zorgen van de BBB-fractie over de bescherming van
slachtoffers van stalking. Zij heeft daarom eerder een motie ingediend om het slachtofferdevice,
zoals toegepast in Rotterdam, landelijk uit te rollen.13 Dit apparaat waarschuwt slachtoffers wanneer een dader met een enkelband in de buurt
komt, en is daarmee een belangrijke stap in het vergroten van de veiligheid.
De initiatiefnemer heeft tot slot kennisgenomen van het pleidooi van de BBB-fractie
voor een verruimde inzet van de enkelband bij niet-gedetineerde stalkers. Zij plaatst
hierbij echter serieuze kanttekeningen, zowel over de juridische haalbaarheid als
over de proportionaliteit in relatie tot het recht op privacy en het uitgangspunt
van rehabilitatie.
6. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
De initiatiefnemer zou graag de leden van de CDA-fractie willen bedanken voor hun
belangstelling voor de nota en het feit dat zij haar zorgen delen. Zij onderschrijft
de mening van de CDA fractie dat het belangrijk is dat dit onderwerp uitgebreid besproken
wordt, zowel in de Kamer als in de samenleving.
Zij zou de leden van de CDA-fractie graag erop willen wijzen dat veel van de door
hen gestelde vragen al reeds zijn beantwoord bij de eerdere antwoorden.
Fragmentatie en gebrek aan een integrale aanpak en samenwerking
De leden van de CDA-fractie vragen naar de mening van de initiatiefnemer met betrekking
tot de regie voor het inrichten van een centraal orgaan. De initiatiefnemer is het
met de leden van de CDA-fractie eens dat het goed is om stil te staan bij de vraag
over de regie van een centraal orgaan. Wat de initiatiefnemer betreft zouden de ministeries
een rol kunnen spelen bij het opzetten van een dergelijk orgaan, maar zou deze rol
vooral ondersteunend moeten zijn. Het is cruciaal dat dit centrale orgaan onafhankelijk
kan werken. Dat betekent dat het vrij moet zijn om ook kritisch te kunnen kijken naar
bijvoorbeeld instanties van de overheid zelf. Alleen dan kan het echt effectief zijn
in het voorkomen van femicide. De ministeries kunnen helpen door zaken te regelen
zoals financiering, het delen van informatie en het zorgen voor samenwerking tussen
verschillende partijen. Maar het is belangrijk dat zij het inhoudelijke werk aan het
onafhankelijke orgaan overlaten. Samenwerking is dus nodig, maar altijd op een manier
die de zelfstandigheid en kracht van het orgaan versterkt.
Verbeterde samenwerking en informatie-uitwisseling
De initiatiefnemer ziet net als het CDA een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten
in de aanpak van femicide: via de wijkteams, Veilig Thuis, het sociaal domein en vrouwenopvang.
Gemeenten kunnen signalen vroeg oppikken, maar daarvoor is het essentieel dat zij
goed samenwerken met politie, OM en zorginstellingen. De initiatiefnemer pleit daarom
voor duidelijke samenwerkingsafspraken, met ruimte voor gegevensdeling binnen juridische
kaders, vormgegeven in samenwerking met de toezichthoudende autoriteit. Gemeenten
moeten bovendien voldoende expertise en capaciteit krijgen om signalen van gendergerelateerd
geweld te duiden én te coördineren. Alleen zo kan lokale kennis gekoppeld worden aan
landelijke inzet en ontstaat er een sluitende aanpak.
Nazorg
De leden van de CDA-fractie vragen naar de mate waarin volgens de initiatiefnemer
hulporanisaties zoals Veilig Thuis en Slachtofferhulp voldoende toegerust zijn op
dit moment om gecombineerde civiele en strafrechtelijke zittingen te kunnen begeleiden
en wat hiervan de gevolgen zijn voor de rechtspraak. De initiatiefnemer pleit voor
het combineren van straf- en civielrechtelijke procedures bij intieme terreur, omdat
dit leidt tot een meer integrale behandeling en snellere bescherming van vrouwen en
kinderen. In Rotterdam gebeurt dit al succesvol: de rechter kijkt integraal naar veiligheid,
gezag en omgang. Dat voorkomt tegenstrijdige besluiten en extra belasting voor slachtoffers.
Wel erkent de initiatiefnemer dat hulporganisaties zoals Veilig Thuis en Slachtofferhulp
hierin versterkt moeten worden om erop toe te zien dat zij voldoende capaciteit hebben
hiervoor.
7. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie en Reactie van de initiatiefnemer
De initiatiefnemer zou graag de leden van de SP-fractie willen bedanken voor hun belangstelling
voor de nota.
De SP-fractie vraagt naar de reactie van de initiatiefnemer op enkele punten vanuit
de kabinetsreactie op haar nota. In de brief van april 2025 stelt het kabinet dat
niet-fatale verwurging strafbaar is als zware mishandeling of poging tot doodslag,
en dat een aparte strafbaarstelling daarom niet nodig is. De initiatiefnemer begrijpt
die redenering, maar blijft het zorgelijk vinden: verwurging zonder zichtbare sporen
wordt hierdoor vaak gemist, terwijl het een duidelijke rode vlag is voor (potentiële)
femicide. Daarom pleit zij nog steeds voor expliciete strafbaarstelling, zodat signalen
effectiever worden opgepakt en vervolgd.
Wat stalking betreft, volgt de initiatiefnemer niet de redenering van het kabinet
dat vervolging ook zonder verhoging van het strafmaximum volstaat. Het OM heeft namelijk
gesignaleerd dat het strafmaximum niet meer lijkt te passen bij de mate van verwijtbaarheid
die tegenwoordig wordt aangenomen. Ook bij de klacht merkt initiatiefnemer op dat
het OM signaleert dat het klachtvereiste vanuit de veiligheid van het slachtoffer
niet altijd goed werkt. Daarom acht de initiatiefnemer het noodzakelijk om het strafmaximum
alsnog te verhogen, in lijn met de eerdere wens van het OM en met het oog op een meer
doortastende aanpak van ernstige stalking.
De initiatiefnemer is wel blij met het feit dat het kabinet toezegt in te willen zetten
op betere herkenning van niet-fatale verwurging, met investeringen in forensisch-medisch
onderzoek en risicotaxatie, plus scholing van de politie en het OM. Ook een 24/7 meldpunt,
extra officieren, landelijke bewustwordingscampagne en een femicide-monitor worden
opgepakt.
Tegelijk ziet de initiatiefnemer nog verschil van inzicht over drie punten.
Initiatiefnemer blijft erbij dat aparte strafbaarstellingen nodig zijn om ernst te
erkennen en signalen vast te leggen. Ook wil zij dat de strafmaat voor stalking wordt
opgehoogd. Daarnaast ontbreekt volgens initiatiefnemer nog een concreet tijdpad voor
landelijke uitrol van een expertisecentrum (los van Veilig Thuis), gecombineerd met
fysieke hulppunten zoals in Rotterdam.
De initiatiefnemer waardeert dat er via een motie van D66 en VVD is gepleit voor een
landelijk expertisepunt en 24/7-hulplijn.14 Tegelijkertijd is zij het nadrukkelijk niet eens met het voornemen van het kabinet
om dit onder te brengen bij Veilig Thuis. Hoewel zij groot respect heeft voor het
werk van Veilig Thuis, vindt zij het onwenselijk om het expertisecentrum én het meldpunt
onder een uitvoerende partij te plaatsen. Het is van groot belang dat er hiervoor
een onafhankelijk orgaan is die boven de praktijk staat, overstijgend denkt en kennis
borgt. De initiatiefnemer blijft daarom pleiten voor een zelfstandig en onafhankelijk
expertisecentrum femicide, waarin de expertise van onder andere Veilig Thuis wél wordt
ingebracht.
De initiatiefnemer ziet, net als de SP-fractie, dat Nederland nog onvoldoende voldoet
aan het Verdrag van Istanbul. Zo is psychisch geweld nog niet expliciet strafbaar
gesteld, terwijl dat wel wordt vereist onder artikel 33. De initiatiefnemer erkent
daarbij wel dat dit voornemen wel is aangekondigd en dat de contouren van deze wet
hopelijk dit jaar nog bekend gemaakt zullen worden. De initiatiefnemer hoopt dat dit
spoedig zal gebeuren. Daarnaast ontbreekt er een structurele en gestandaardiseerde
registratie van femicide en andere vormen van gendergerelateerd geweld. Er is momenteel
wel een Femicide Monitor, welke van 2024–2029 de data over femicide in Nederland bijhoudt.
Echter er is nog geen onafhankelijk observatorium of expertisecentrum dat beleid,
data en uitvoering samenbrengt, zoals het verdrag aanbeveelt. De initiatiefnemer pleit
daar wel voor.
Tot slot is de financiering van de aanpak niet structureel geregeld, terwijl artikel
8 juist structurele middelen voorschrijft en de Kamer hier eerder via het amendement
Mutluer opdracht toe heeft gegeven15. De initiatiefnemer pleit dan ook voor gerichte aanvullingen om alsnog te voldoen
aan de verplichtingen uit het verdrag.
De initiatiefnemer sluit zich overigens aan bij de constatering van de SP-fractie
dat er volgens het veld structureel zo’n € 12 miljoen nodig is voor extra vrouwenopvangplekken.
Zij vindt landelijke opschaling noodzakelijk en was daarom medeondertekenaar van de
motie van het lid Van Nispen c.s. over onderzoeken welke gevolgen de budgetverlaging
voor gemeenten heeft op de vrouwenopvang.16 Om deze reden heeft de initiatiefnemer destijds ook een motie ingediend over het
in beeld brengen welke structurele verbeteringen en uitbreidingen noodzakelijk zijn
bij Veilig Thuis en vrouwenopvangplekken.17
De initiatiefnemer ziet tot slot dat toegang tot hoogwaardige psychologische zorg
voor slachtoffers en nabestaanden van femicide in Nederland nog vaak tekortschiet,
vooral bij langdurige traumazorg en begeleiding van kinderen. Er is geen structureel
georganiseerde nazorg, en ondersteuning hangt sterk af van de woonplaats. De initiatiefnemer
pleit daarom voor landelijke, structureel gefinancierde nazorg via één toegankelijk
loket, met directe toegang tot gespecialiseerde traumazorg, praktische hulp en begeleiding
– ook op de lange termijn. Dat voorkomt dat slachtoffers en nabestaanden verdwalen
in het systeem. Hierbij kunnen lessen getrokken worden uit initiatieven zoals Filomena.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier