Initiatiefnota : Initiatiefnota
36 775 Initiatiefnota van de leden Joseph en Vermeer over werken aan een toekomstbestendig pensioen
Nr. 2
INITIATIEFNOTA
1. De nieuwe pensioenwet moet en kan beter
In de zomer van 2023 is de Wet toekomst pensioenen1 ingegaan. De doelen van de nieuwe wet zijn eerder perspectief op een koopkrachtig
pensioen, een transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel en betere aansluiting
bij de ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt.
Met de nieuwe wet vindt pensioenopbouw voortaan plaats in premieovereenkomsten. Dat
wil zeggen dat de hoogte van de premie vast ligt. Met die premie bouwt iemand een
persoonlijk pensioenvermogen op. De uitkeringen die daaruit volgen zijn onzeker en
kunnen jaarlijks variëren afhankelijk van de beleggingsrendementen, de rente en de
levensverwachting. Dit is anders dan de nu gebruikelijke uitkeringsovereenkomsten,
waarin de hoogte van de uitkering in principe vast ligt en juist de hoogte van de
bijbehorende premie onzeker is.
De overstap naar premieregelingen is in meer landen gemaakt, werkgevers schuiven hiermee
alle pensioenrisico’s naar pensioendeelnemers. Maar wat de Nederlandse pensioenhervorming
bijzonder maakt, is dat de nieuwe regels niet alleen gaan gelden voor de nieuwe pensioenopbouw.
Pensioenfondsen zetten ook bestaande «vaste» pensioenuitkeringen standaard om in «variabele»
uitkeringen. Ook voor mensen die al met pensioen zijn. Dit heet «invaren».
Het invaren is een enorm omvangrijke operatie, mogelijk de grootste financiële operatie
ooit in de Nederlandse geschiedenis. Pensioenfondsen kennen zo’n 15 miljoen opgebouwde
pensioenen met een waarde van meer dan € 1.600 miljard. Bij invaren worden alle huidige
administratiesystemen vervangen door nieuwe. In een bijzonder korte tijd, want de
deadline is 1 januari 20272.
Het is belangrijk om deze transitie kritisch te volgen en bij te sturen waar nodig.
Deze transitie mag niet misgaan, er is namelijk geen weg meer terug als deze transitie
eenmaal voltooid is. Wij zien echter nu al een aantal grote problemen.
Om te beginnen bij de communicatie. Er wordt geen eerlijk verhaal verteld over de
transitie: «Iedereen gaat erop vooruit»3. In het nieuwe pensioenstelsel zouden de risico’s bovendien nog kleiner zijn dan
onder het huidige pensioenstelsel. Vanuit zowel de praktijk, de toezichthouder en
de wetenschap is al gewaarschuwd dat de communicatie over het nieuwe stelsel te rooskleurig
is. Te rooskleurige communicatie kent risico's: hoge beloftes kunnen omslaan in teleurstelling
zodra er iets tegenzit in de economie. Dat kan vervolgens het draagvlak en vertrouwen
in het pensioenstelsel ondermijnen.
Ten tweede de haalbaarheid van de doelen van het nieuwe pensioenstelsel. Deze zijn
ambitieus, zoals eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen. Maar in de transitieplannen
zien we nu al dat pensioenfondsen dit doel niet gaan bereiken. Zo is voor koopkrachtbehoud
het bijhouden van de inflatie belangrijk. Maar de werkelijke inflatie speelt in de
nieuwe wet geen rol meer in de aanpassingen van pensioenen. De pensioenuitkeringen
zijn straks bovendien, nog meer dan nu, kwetsbaar voor onverwachte stijgingen van
de inflatie. Daarbij is het belangrijk om te realiseren dat inflatierisico één van
de grootste risico’s is voor gepensioneerden.
Een derde probleem is de governance in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel.
Burgers zijn buitenspel gezet in de belangrijke keuze of hun bestaande «vaste» pensioenuitkeringen
worden omgezet in «variabele» uitkeringen. Het individueel bezwaarrecht is namelijk
geschrapt omwille van het invaren en vervangen door collectieve medezeggenschap. Deze
collectieve medezeggenschap is echter geen redelijk alternatief. Ook het ingevoerde
hoorrecht voor slapers4- en gepensioneerdenverenigingen blijkt in de praktijk vaak niet goed te werken.
Ten vierde is er met de nieuwe pensioenwet volop ingezet op invaren, maar is er geen
goed alternatief voor pensioenfondsen die niet kunnen of willen invaren. Bij deze
omvangrijke operatie is het noodzakelijk om een «plan B» te hebben. Zeker als je bedenkt
dat eind 2023 al bekend was dat 27% van de pensioenfondsen verwachtten niet in te
varen. In het Pensioenakkoord 2019 was de regering voornemens om naast invaren ook
een geleidelijke overgang naar het nieuwe stelsel mogelijk te maken. Dit is een sierlijk
alternatief voor invaren.
Nederland heeft het beste pensioenstelsel ter wereld. Dat is een prestatie om trots
op te zijn. Maar om op nummer 1 te blijven, is draagvlak en vertrouwen belangrijk.
Het draagvlak staat echter onder druk, mede door de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel.
De eerste rechtszaken zijn al aangespannen. Er zijn claimstichtingen met meer dan
300.000 mensen op de been. De eerste rechtsbijstandsverzekeraar heeft al besloten
juridische hulp bij conflicten over invaren uit te sluiten, en het vertrouwen in het
pensioenstelsel is al laag. Combineer dit met het gebrek aan handelingsperspectief,
het niet halen van de doelen en het doen van te hoge beloftes die alleen maar kunnen
leiden tot nieuwe teleurstellingen.
Het is daarom tijd om bij te sturen nu het nog mogelijk is. Een eerlijk verhaal over
de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is hierin onmisbaar. De communicatie
moeten we hiertoe verbeteren. Daarnaast moeten pensioenfondsen de doelstellingen zoals
een koopkrachtig pensioen daadwerkelijk kunnen nastreven op basis van de wet. Ook
is het belangrijk om de governance te versterken door deelnemers handelingsperspectief
te bieden bij grote wijzigingen van hun bestaande pensioenen. Dit verkleint juridische
risico’s en draagt bij aan het draagvlak en vertrouwen in het pensioenstelsel. En
tot slot is een «plan B» belangrijk voor pensioenfondsen waar invaren niet lukt. Daarmee
komen we tot een daadwerkelijk toekomstbestendiger nieuw pensioenstelsel, en vergroten
we de bestaanszekerheid van mensen in Nederland.
2. Communicatie: voorkom te hoge beloftes
In de Memorie van Toelichting5 bij de Wet toekomst pensioenen is te lezen dat de beloftes uit het oude pensioenstelsel
hebben «geleid tot onrealistische verwachtingen en daarmee tot teleurstelling». Dat
wordt vaak ook genoemd als één van de redenen om over te stappen naar een nieuw pensioenstelsel.
De Nederlandsche Bank en regering gaven dan ook aan dat het «onwenselijk is om bij
deelnemers onrealistische verwachtingen te wekken over het effect van de stelselwijziging
voor hun pensioen. De hoogte van de pensioenuitkeringen blijven immers vooral afhankelijk
van de premies die worden ingelegd en de rendementen die pensioenuitvoerders boeken
over het belegde pensioenvermogen. De stelselwijziging heeft als zodanig een beperkte
invloed op die premies en rendementen.»
Ofwel in de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel krijgen deelnemers ongeveer
hetzelfde pensioen. Er komt immers niet meer geld bij en pensioenfondsen beleggen
nog in dezelfde economie. Inmiddels zijn we al bijna twee jaar verder en hebben we
meer zicht op de vraag hoe de communicatie in de praktijk uitpakt.
In plaats van minder beloven zien we dat pensioenfondsen in het nieuwe stelsel juist
meer beloven dan in het oude stelsel. Dit doen de pensioenfondsen op basis van wettelijk
voorgeschreven berekeningen. De claim dat «iedereen erop vooruit gaat» is ook terug
te zien in veel van de uitkomsten van deze voorgeschreven berekeningen. Daarbij presenteren
pensioenfondsen ook nog kleinere risico’s dan in het oude stelsel. Prachtig natuurlijk,
maar niet realistisch. Deze mooie uitkomsten komen door onrealistische aannames in
de wettelijk voorgeschreven rekenmodellen.
Logischerwijs kan het in de praktijk niet zo zijn dat iedereen erop vooruit gaat na
de stelselwijziging. Het verwachte pensioen kan wel wat hoger zijn, door bijvoorbeeld
geen of minder buffers aan te houden, maar dit is ook risicovoller. Win-win situaties
bestaan in deze situatie, net als in vele andere situaties in het leven, helaas niet.
Dat hoeft op zich ook geen probleem te zijn om een pensioentransitie door te voeren
zoals deze, maar het is wel belangrijk om hier eerlijk over te zijn6.
Waarschuwingen van experts: communicatie over nieuwe stelsel te rooskleurig
Inmiddels is ook door de praktijk, de toezichthouder en de wetenschap duidelijk aangegeven
dat de huidige wettelijk voorgeschreven pensioencommunicatie tot «onrealistisch hoge
verwachtingen kan leiden» en zelfs «misleidend» is:
− Toezichthouder Autoriteit Financiële Markten uitte in december 20237 al zorgen over de communicatieberekeningen. Namelijk dat zij tot onrealistisch hoge
verwachtingen van het nieuwe pensioenstelsel kunnen leiden en dat het van belang is
om tijdig een oplossing te vinden voor dit risico. En herhaalde deze oproep onlangs
nogmaals in april 20258.
− Het Actuarieel Genootschap schreef in juni 20249 dat er met de voorgeschreven berekeningen geen goede vergelijking gemaakt kan worden
tussen het oude en het nieuwe pensioenstelsel. Dat de voorgeschreven berekeningen
niet geschikt zijn voor communicatie over de nieuwe regelingen, en dat op lange termijn
onzekerheid en risico’s niet goed tot uitdrukking komen.
− Hoogleraar Theo Nijman gaf in september 202410 aan dat de berekeningen die het oude en nieuwe stelsel vergelijken niet zinvol zijn
en zelfs misleidend. De uitkomsten voor het nieuwe stelsel zijn «too good to be true».
− Hoogleraar Bas Werker wees in oktober 202411 op de risico’s in de voorgenomen nieuwe pensioenregelingen. Zo geeft hij aan dat
de kans op een korting van de pensioenuitkering misschien klein lijkt (bijvoorbeeld
3% kans in de eerste 5 jaar), maar dat de omvang van een korting indien die plaatsvindt
wel meer dan 20% kan zijn. Terwijl veel pensioenfondsen volgens hem ten onrechte de
indruk wekken dat uitkeringen hoogstens een «beetje» kunnen dalen.
Daarbij geven het Actuarieel Genootschap en Theo Nijman ook duidelijk aan bij welke
wettelijk voorgeschreven aanname het wringt in de vergelijking tussen het oude en
het nieuwe pensioenstelsel. Namelijk de aanname dat er onder het oude stelsel nooit
meer mag worden geïndexeerd dan de inflatie («genoeg-is-genoeg»-aanname), waardoor
de buffers in het oude stelsel oplopen tot onrealistische hoogtes. (Zie de appendix
voor meer uitleg.)
Belang aanpassen communicatie: vertrouwen, draagvlak en juridisch risico
Het is belangrijk om de wettelijk voorgeschreven berekeningen voor de communicatie
aan te passen. Dit kan onnodige teleurstellingen voorkomen, wat ook belangrijk is
voor het draagvlak en vertrouwen in het nieuwe pensioenstelsel. Bovendien kan verkeerde
communicatie ook leiden tot onnodige juridische risico’s.
Volgens de juridische analyse12, gemaakt op verzoek van de Tweede Kamer, is het namelijk belangrijk dat de communicatie
over de gevolgen van invaren realistisch is. Anders is er mogelijk sprake van «ongeoorloofde
inmenging in het eigendomsrecht». De Staat, werkgevers en/of pensioenfondsen zijn
dan mogelijk aansprakelijk. Bedenk daarbij dat pensioenfondsen in totaal mogelijk
meer dan 1600 miljard naar 15 miljoen pensioenpotjes gaan omzetten bij het invaren
en dat dit proces onomkeerbaar is. Dan kun je bedenken dat de impact van dit risico
als het zich voordoet, ongekend groot is.
Beslispunten communicatie:
− Zorg voor vergelijkbaarheid tussen het oude en nieuwe pensioenstelsel in de transitieplannen
en in de communicatie door de «genoeg-is-genoeg»-aanname los te laten in de wettelijk
verplichte doorrekeningen.
− Communiceer in zowel de opbouw- als de uitkeringsfase pensioenuitkomsten die gecorrigeerd
zijn voor verwachte inflatie. Dit kan voorkomen dat mensen een te rooskleurig beeld
krijgen van hun toekomstige pensioen. Een pensioen van € 1.000 per maand is over 20
jaar veel minder waard dan nu het geval is. En de transparantie en het inzicht kan
pensioenuitvoerders stimuleren om op koopkrachtbehoud te sturen.
− Waarschuw ook voor de risico’s bij pensioenuitkeringen. Zo kan de kans op korting
in de nieuwe regeling klein zijn (bijvoorbeeld 3% in de eerste 5 jaar), maar de korting
als er gekort wordt heel groot (meer dan 20%). Het is belangrijk dat mensen hiervan
op de hoogte zijn, zodat zij (vooraf) ook meer handelingsperspectief hebben. Bijvoorbeeld
door voorzichtig te zijn met het aangaan van hogere vaste lasten en indien mogelijk
zelf een buffer op te bouwen.
3. Doelstellingen: voorkom te hoge beloftes
Het oude pensioenstelsel maakte volgens de regering de verwachtingen niet waar en
leidde daarmee tot teleurstellingen. Vooral het langdurig uitblijven van inflatie-compensatie
(ofwel «indexatie») heeft afgelopen jaren tot veel onvrede geleid. Een van de doelstellingen
van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is dan ook eerder perspectief op een
koopkrachtig pensioen.
Koopkrachtbehoud is een belangrijke doelstelling voor pensioenen, want inflatierisico
is één van de grootste risico’s voor gepensioneerden13. Zeker als de inflatie langdurig hoger uitpakt dan verwacht en pensioenuitkeringen
dit niet (groten)deels kunnen bijhouden, dan holt de koopkracht van gepensioneerden
achteruit14. Veel gepensioneerden hebben in verwachting weinig handelingsperspectief om dit risico
op te vangen, daarmee raakt dit direct hun bestaanszekerheid.
We zien echter aan de transitieplannen van pensioenfondsen dat zij het doel «eerder
perspectief op een koopkrachtig pensioen» met het nieuwe pensioenstelsel niet gaan
bereiken. Sterker nog, gepensioneerden zijn in het nieuwe stelsel eerder nog minder
goed beschermd tegen inflatierisico dan in het oude.
Dit zit als volgt. In het oude stelsel deelden pensioenfondsen alle risico’s tussen
alle (ook toekomstige) generaties. Ze hadden daarmee continu een lange beleggingshorizon
om eventuele risico’s op te vangen en konden daardoor relatief veel beleggingsrisico
nemen. Het nieuwe stelsel doorbreekt deze risicodeling grotendeels: iedereen krijgt
een persoonlijk pensioenvermogen. Daarmee verkort je de beleggingshorizon voor gepensioneerden
direct. Zij kunnen daardoor minder beleggings- en renterisico nemen en hebben daarmee
minder kans op het bijhouden van inflatie.
Daarbij zijn de nieuwe pensioenuitkeringen variabel. Jaarlijks verhogen of verlagen
pensioenfondsen de uitkeringen afhankelijk van de beurskoersen, veranderingen in de
rente en de levensverwachting. De hoogte van de werkelijke inflatie speelt bij de
aanpassingen van de pensioenuitkeringen niet langer een rol. De vormgeving van de
nieuwe variabele pensioenuitkeringen is in de praktijk met name gericht op het voorkomen
van kortingen op de pensioenuitkeringen via een kleine buffer (de solidariteitsreserve).
Waarschuwingen van experts: wet ontmoedigt inflatiebescherming
Vanuit de praktijk waarschuwen verschillende experts dat pensioenfondsen met de nieuwe
wetgeving niet gaan sturen op koopkrachtbehoud en de wetgeving sturing op koopkracht
zelfs ontmoedigt:
− Confident BV15 geeft aan dat de wetgeving het realiseren van koopkrachtbehoud bijna onmogelijk maakt.
Voor een op koopkracht gericht pensioen zijn wetsaanpassingen nodig en mogelijk, bijvoorbeeld
via een uitruil van aandelen- en inflatierisico tussen generaties.
− Ortec16 geeft aan dat het ontwerp van de Wet toekomst pensioenen niet is gericht op directe
koopkrachtbescherming. Volledig koopkrachtbehoud voor gepensioneerden vraagt om het
nemen van meer beleggingsrisico of een lagere uitkering bij aanvang waarna de uitkering
sneller stijgt. Ortec vraagt om een bredere inzet van de solidariteitsreserve mogelijk
te maken voor meer koopkrachtbehoud.
− WTW17 geeft aan dat de kans groot lijkt dat ook in de Wet toekomst pensioenen discussie
zal ontstaan over achterblijvende inflatiecompensatie. Toezichtprikkels om inflatiecompensatie
te organiseren ontbreken en op onderdelen kan gesteld worden dat het stelsel een opzet
daarop gericht ontmoedigt.
− Cardano adviseurs18 wijzen erop dat het nieuwe pensioenstelsel kwetsbaar is voor de situatie waarin de
inflatie hoger uitvalt dan verwacht. De meest directe manier om te beschermen tegen
inflatierisico is door te investeren in beleggingen met een directe koppeling aan
de inflatie. Maar de praktijk laat zien dat de Wet toekomst pensioenen de inzet van
inflatiebescherming via beleggingen ontmoedigt.
Belang bevorderen van sturen op koopkrachtbehoud:
De Wet toekomst pensioenen ontmoedigt het sturen op koopkrachtbehoud van de pensioenuitkeringen.
Terwijl het behoud van voldoende koopkracht ontzettend belangrijk is voor de bestaanszekerheid
van (toekomstig) gepensioneerden, in het bijzonder in tijden van hoge inflatie.
Om ons pensioenstelsel toekomstbestendig te maken, is het nodig de wetgeving aan te
passen zodat er een grotere kans is dat de doelstelling «eerder perspectief op een
koopkrachtig pensioen» wél behaald wordt. Het is belangrijk om deze aanpassing «tijdig»
te doen. Pensioenfondsen kunnen hun bestaande buffers namelijk maar één keer uitdelen,
terwijl betere sturing op koopkracht onder andere bereikt kan worden door daar (mede)
wat meer geld voor te reserveren.
Beslispunten koopkracht
− Verplicht sociale partners om een koopkracht ambitie te formuleren voor ingegane pensioenuitkeringen,
in termen van een beoogd percentage van de prijs- of looninflatie. Dit is niet alleen
in belang van inzicht van deelnemers, maar kan ook meer bewustwording creëren bij
sociale partners en sturen op koopkracht motiveren.
− Maak het mogelijk om de rekenrente en het beschermingsrendement daadwerkelijk te baseren
op de in de markt waargenomen inflatie, zodat sturing op koopkrachtbehoud beter mogelijk
is.
− Verruim de mogelijkheden van de inzet van de solidariteitsreserve zodat sturing op
koopkrachtbehoud beter mogelijk is.
4. Governance: geef handelingsperspectief bij invaren
Met de Wet toekomst pensioenen vindt nieuwe pensioenopbouw voortaan plaats in een
persoonlijk pensioenvermogen, waaruit vanaf pensioendatum een «variabele» uitkering
volgt. Het bijzondere bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is dat afgesproken
is dat pensioenfondsen ook standaard de bestaande «vaste» uitkeringen omzetten in
persoonlijke pensioenvermogens en «variabele» uitkeringen, ofwel «invaren». Dit geldt
dus ook voor reeds gepensioneerden.
Om dit invaren mogelijk te maken is het individueel bezwaarrecht buiten werking gesteld.
Daar is versterkte collectieve medezeggenschap voor in de plaats gekomen, waaronder
een hoorrecht voor slapers- en gepensioneerdenverenigingen. Vanaf het ontwerp van
deze nieuwe wet speelt al de vraag of invaren juridisch wel is toegestaan, of dat
er mogelijk sprake is van een ongeoorloofde inmenging in het eigendomsrecht. Daarom
heeft de Tweede Kamer ook een juridische analyse19 laten maken door Niek Peters.
Over het hoorrecht zijn op verzoek van de Tweede Kamer ook nog aparte onderzoeken
gedaan20. Vanuit de praktijk waren er namelijk signalen dat het hoorrecht vaak niet goed werkt21. Uit die onderzoeken blijkt dat maar heel weinig mensen (5% van de gepensioneerden
en 2% van de slapers) bekend zijn met het hoorrecht. De beleving van het hoorrecht
is niet onverdeeld positief. Slapers blijken in de praktijk nauwelijks betrokken in
de transitie, wat ook tot nadelen voor slapers lijkt te leiden22.
De juridische analyse kijkt ook naar de mogelijke gevolgen voor de belasting van de
rechtspraak. De Raad voor de Rechtspraak23 waarschuwde dat de nieuwe wet kan leiden tot een aanzienlijke extra belasting van
de civiele rechter «en in het ergste geval zelfs tot een ontregeling van het civiele
rechtspraaksysteem». De regering heeft daarop de interne klachten- en geschillenprocedures
bij pensioenfondsen versterkt en een Geschillen Instantie Pensioenen opgezet.
De juridische analyse vermoedt echter dat de interne klachten- en geschillenprocedure
van weinig toegevoegde waarde gaat zijn. Een pensioenfonds zal immers niet snel oordelen
dat (de gemaakte keuzes bij) het invaren onterecht waren. Daarnaast neemt de Geschillen
Instantie Pensioenen (GIP) geschillen over het invaarbesluit of de inhoud van invaren
niet in behandeling evenals geschillen die veel tijd kosten, ingewikkeld zijn of een
groep deelnemers betreft. Veel geschillen zullen daarom bij de rechter belanden. «Het
kan derhalve zomaar gebeuren dat de rechtspraak wordt overspoeld met een reeks van
zaken.»
De juridische analyse laat dus zien dat er de nodige risico’s zijn ten aanzien van
de governance, naast de risico’s met betrekking tot communicatie en het niet halen
van de doelstellingen. Daarbij is het belangrijk om te beseffen dat het invaren om
mogelijk de grootste financiële operatie ooit in de Nederlandse geschiedenis gaat,
met 15 miljoen reeds opgebouwde pensioenen met een waarde van meer dan 1600 miljard.
Als hier iets misgaat, dan kan de schade enorm zijn.
Belang van goede governance door handelingsperspectief
Het vertrouwen in het pensioenstelsel is momenteel al laag, namelijk 6,0 op de schaal
van 1024. Inmiddels zijn de eerste rechtszaken over het invaren begonnen. En zijn er claimstichtingen25 opgericht met 300.000 aangesloten deelnemers. Ook heeft de eerste rechtsbijstandsverzekeraar26 al besloten juridische hulp bij conflicten over invaren uit te sluiten. We weten
daarnaast vanuit NIBUD27 onderzoek dat 80% van de mensen aangeeft behoefte te hebben aan de keuze tussen een
vaste of variabele uitkering.
Daarnaast spelen er ook andere governance vraagstukken. In de praktijk onderhandelen
sociale partners veelal over de pensioentransitie en diezelfde sociale partners zijn
vaak ook weer vertegenwoordigd in het pensioenfonds die het definitieve transitiebesluit
beoordeelt. Dit roept vragen op of het pensioenfonds onafhankelijk en in alle vrijheid,
los van wat de sociale partners vinden, kan beslissen.
Het is daarom verstandig om mensen meer handelingsperspectief te geven bij de aanpassing
van hun bestaande pensioenrechten. Dit kan helpen in het draagvlak en vertrouwen in
de transitie naar het nieuwe stelsel en juridische risico’s verkleinen.
Aanbeveling: geef de keuze voor een vaste uitkering bij invaren
Het kan zijn dat het pensioenfonds invaart naar variabele uitkeringen terwijl sommige
mensen persoonlijk misschien liever een «vaste» uitkering willen. Wij stellen daarom
voor om (bijna) gepensioneerden bij invaren handelingsperspectief te bieden, door
de keuze te geven om een «vaste» uitkering te kiezen.
Binnen de Wet toekomst pensioenen zijn er voor pensioenfondsen twee soorten nieuwe
premieregelingen: een flexibele regeling of een solidaire regeling. Daarbij kiezen
sociale partners welke van de twee regelingen het wordt. Deelnemers aan het pensioenfonds
hebben hier geen inspraak in.
Als er gekozen wordt voor een flexibele regeling, dan krijgen alle gepensioneerden
binnen een jaar na invaren (beperkt) shoprecht. Dat wil zeggen dat alle gepensioneerden
mogen kiezen tussen een variabele uitkering en een vaste uitkering.
Als er gekozen wordt voor een solidaire regeling, dan krijgen alle gepensioneerden
een variabele uitkering, maar geen keuze voor een vaste uitkering. Wij willen ook
deze gepensioneerden eenmalig shoprecht geven, zodat ook zij kunnen kiezen voor een
vaste uitkering.
Als het pensioenfonds zelf de vaste uitkering niet biedt, mogen mensen met hun persoonlijk
pensioenvermogen een vaste uitkering (al dan niet met een vaste indexatie) bij een
verzekeraar aankopen. Dit moeten pensioenfondsen collectief kunnen regelen via een
carve-out. Zodat ook oudere gepensioneerden, met relatief weinig pensioenvermogen,
in de praktijk een vaste uitkering kunnen krijgen.
Het is binnen een pensioenfonds zowel voor de mensen die minder risico en een vaste
uitkering wensen, als voor de mensen die meer risico en een variabele uitkering wensen
gunstig om dit shoprecht te bieden. Door de mensen die minder risico wensen te nemen
apart onder te brengen, kan je voor de andere mensen iets meer risico nemen met een
grotere kans op een hogere uitkering.
Het bieden van meer handelingsperspectief in de vorm van keuzevrijheid na het invaren
kan bijdragen aan draagvlak voor het nieuwe stelsel en leidt mogelijk tot minder juridische
procedures en stress bij de mensen zelf
Beslispunt governance
− Geef ook (bijna) gepensioneerden in de solidaire regeling na invaren de keuze voor
een vaste of variabele uitkering, net zoals reeds gepensioneerden in de flexibele
regeling die keuze ook al krijgen
− Maak het mogelijk dat pensioenfondsen shoprecht collectief kunnen regelen via een
carve-out. Zodat ook oudere gepensioneerden, met relatief weinig pensioenvermogen,
in de praktijk een vaste uitkering kunnen krijgen.
5. Plan B: maak naast invaren ook ingroeien mogelijk
In de Wet toekomst pensioenen is invaren de standaard. Maar er zullen altijd pensioenfondsen
zijn die niet willen of kunnen invaren. Bijvoorbeeld omdat er geen werkgever meer
is die kan verzoeken tot invaren, vanwege juridische risico’s, om uitvoeringstechnische
redenen of door bijvoorbeeld een beurscrash net voor het moment van invaren. Eind
202328 gaf 27% van de pensioenfondsen aan in verwachting niet in te varen. Het is daarom
belangrijk om ook een «plan B» te hebben naast invaren. Immers ook voor de deelnemers
bij pensioenfondsen die niet invaren is een goed pensioen met eerder perspectief op
koopkrachtbehoud belangrijk.
Bij de totstandkoming van het Pensioenakkoord in juni 201929 wilde de regering naast invaren, ook een geleidelijke overgang naar het nieuwe stelsel
mogelijk maken voor pensioenfondsen die niet invaren. «Het kabinet gaat mogelijkheden
onderzoeken om ook voor die situatie te voorkomen dat bestaande en nieuwe rechten
in aparte fondsen moeten worden ondergebracht. Een mogelijkheid is om de nieuwe opbouw
voor pensioendatum weer (geleidelijk) samen te voegen met de al opgebouwde collectieve
aanspraken.»
Het geleidelijk toegroeien naar het nieuwe pensioenstelsel, ofwel «ingroeien», werkt
als volgt. Je laat de bestaande uitkeringen gewoon staan, die vormen een uitkeringencollectief
met een daarbij behorend collectief vermogen. Nieuwe pensioenopbouw vindt voortaan
plaats in het persoonlijk pensioenvermogen. Zodra iemand de pensioenleeftijd nadert,
kan hij of zij geleidelijk een uitkering aankopen in het bestaande uitkeringencollectief.
Zo groei je geleidelijk naar het nieuwe stelsel toe waarin iedereen in de opbouwfase
een persoonlijk pensioenvermogen heeft en vervolgens een «vaste» uitkering geniet
die ook geïndexeerd kan worden afhankelijk van de financiële positie van het uitkeringencollectief
en de hoogte van de inflatie.
Bij «ingroeien» is invaren niet nodig. Het pensioenfonds komt vanzelf in een flexibele
premieregeling terecht met een «vaste» uitkeringsfase, zonder de risicovolle operatie
van het omzetten van alle bestaande pensioenopbouw. Deze regeling is heel solidair.
In de uitkeringsfase delen alle (bijna) gepensioneerden alle risico’s met elkaar.
Denk aan beleggingsrisico, renterisico, inflatierisico, lang- en kortlevenrisico,
kostenrisico, enz. Ook tussen de opbouw- en de uitkeringsfase is er solidariteit bij
het ingroeien, want de nabestaandenpensioenen en risicodekkingen bij arbeidsongeschiktheid
kunnen allemaal meelopen binnen het uitkeringencollectief.
Overigens was ingroeien gewoon mogelijk voor de Wet toekomst pensioenen in ging. Een
aantal pensioenfondsen waaronder die van Huisartsen30 en Rabobank31 waren al op een ingroeimodel overgestapt. Maar met de Wet toekomst pensioenen is
de mogelijkheid tot ingroeien geblokkeerd: pensioenfondsen mogen 1) bestaande en nieuwe
opbouw niet langer samenvoegen en 2) ook niet langer geleidelijk een «vaste» uitkering
aankopen. Ofwel als pensioenfondsen om welke reden dan ook niet kunnen of willen invaren,
dan moeten zij met de huidige wetgeving gedwongen solidariteit tussen bestaande en
nieuwe pensioenopbouw doorbreken.
Met twee eenvoudige wetswijzigingen is ingroeien echter weer mogelijk. Er zijn ook
verschillende pensioenfondsen die hier bij de internetconsultatie32 van de aanstaande Wet toezeggingen pensioenonderwerpen om hebben verzocht. Zodat
ze bestaande (niet ingevaren) uitkeringen kunnen samenvoegen met een collectieve «vaste»
uitkeringsfase binnen de flexibele premieregeling. Zoals pensioenfondsen PGB33, Groothandel34 en SBZ35. Het is dus belangrijk voor de deelnemers van dit soort fondsen om ingroeien weer
mogelijk te maken.
Eerder indexeren voor koopkracht en compensatie
Daarnaast is het belangrijk om iets te doen aan de koopkracht voor deelnemers bij
pensioenfondsen die niet kunnen invaren. Dit kan door de indexatieregels en fiscale
maxima ook voor pensioenfondsen die niet invaren te versoepelen. In 2016 zijn de indexatie-eisen
voor pensioenfondsen aangescherpt. Indexatie mocht pas vanaf 110% dekkingsgraad, binnen
«toekomstbestendige» rekenregels. De strenge buffervereisten zouden namelijk evenwichtiger
zijn voor «toekomstige» generaties.
Maar met de Wet toekomst pensioenen vindt er geen toekomstige opbouw meer plaats binnen
de bestaande contracten. De logica om hoge buffers aan te houden voor «toekomstige»
generaties vervalt daarmee. De indexatie-eisen kunnen versoepeld worden, zodat pensioenfondsen
de bestaande rechten eerder kunnen verhogen. Dit doet niets af aan de bescherming
tegen pensioenkortingen, want dit laatste element is geregeld doordat pensioenfondsen
een vereiste dekkingsgraad moeten aanhouden.
Daarbij zijn er meer voordelen van het versoepelen van de indexatiegrenzen. Doordat
pensioenfondsen minder buffers hoeven aan te houden, kunnen ze eerder indexeren. De
reeds bestaande uitkeringen worden dan eerder verhoogd en daarmee ontstaat er een
zogeheten «dubbele transitie» effect. Dat wil zeggen: door het gelijktijdig aanpassen
van de nieuwe pensioenopbouw (ongunstig voor ongeveer 45–55-jarigen) en het versoepelen
van de indexatieregels (gunstig voor ongeveer 45–55-jarigen) ontstaat een bepaalde
mate van «compensatie» voor de zogeheten «afschaffing van de doorsneesystematiek».
Voordelen van ingroeien
Pensioenfonds Huisartsen stapte in 2022 al over op een premieregeling voor nieuwe
pensioenopbouw en schreef36 daar destijds over:
− «Het fonds [...] kiest niet voor invaren, maar voor «ingroeien».»
− ««Een briljant concept», oordeelt Stegeman. «We kunnen alles in één fonds doen, maar
besparen ons ook de invaardiscussie over de waardering van oude rechten of de verdeling
van de buffer.»»
− «Bij de afschaffing van de doorsneesystematiek verwacht het fonds geen grote compensatieproblemen.
Door de lage nominale opbouw en de lage rente vallen de te compenseren bedragen mee.
«Er is een groep, rond 45–55, die wel tot 10% geraakt wordt, maar het compensatiebedrag
schatten we nu op € 25 mln.» Dat is overzichtelijk voor een fonds van € 12 mrd.»
Op verzoek van de Tweede Kamer zijn ook ambtelijke stukken37 openbaar gemaakt met toelichtingen op «ingroeien» en de verschillende voordelen daarvan:
− Ingroeien is een «sierlijk alternatief» voor invaren, waarmee je «de complexe operatie
van invaren omzeild».
− «Bovendien bestaan er niet tot in lengte van jaren twee losstaande contracten naast
elkaar, zoals nu wel het geval zou zijn als sociale partners besluiten een contract
te sluiten en nieuwe opbouw onder te brengen in een nieuw contract. De nieuwe opbouw
stroomt immers voor pensioendatum weer bij de opgebouwde rechten. Hierdoor is er ook
geen sprake van een gesloten fonds; er blijft te allen tijde een uitkeringscollectief
bestaan, van waaruit gepensioneerden hun uitkering ontvangen, en waarin de opgebouwde
pensioenvermogens vanaf 58 jaar geleidelijk worden ingekocht.»
− «Bij niet invaren hoeven de voordelen van de dubbele transitie niet komen te vervallen.
Het voordeel van sneller indexeren van opgebouwde aanspraken en rechten kan ook binnen
het ftk38 worden bewerkstelligd bij verlaging van de indexatiegrens van 110% naar 105%.»
− Versoepeling van de indexatieregels kunnen deelnemers en pensioengerechtigden waarvan
de opgebouwde uitkeringen niet worden ingevaren bovendien meer indexatieperspectief
bieden. (Zie ook deel 3 memo 1739)
Bij ingroeien kan je bovendien ook de indexatieachterstand voor bestaande uitkeringen
blijven onthouden en daarmee in de toekomst ook inhalen. Waarbij er bij invaren veel
ophef over is dat die achterstand nooit meer ingehaald kan worden als het geld eenmaal
verdeeld is.
Beslispunten plan B:
− Laat pensioenfondsen die willen invaren ook een plan B maken voor het geval invaren
niet lukt.
− Geef pensioenfondsen die niet (volledig) invaren de mogelijkheid om de nieuwe pensioenopbouw
en de bestaande «vaste» uitkeringen bij elkaar te houden. Ze krijgen dan een flexibele
regeling met een «vaste» uitkeringsfase.
− Maak geleidelijke (vanaf 10 jaar voor pensioendatum) aankoop van een uitkering mogelijk,
zoals dat ook al mogelijk was voor invoering van de Wet toekomst pensioenen. Dit maakt
pensioenen in aanloop naar pensionering eenvoudiger, beter uitlegbaar en stabieler.
− Versoepel de indexatieregels voor bestaande «vaste» uitkeringen en laat fiscale maxima
op indexaties los. Dat maakt bestaande pensioenen, die niet worden ingevaren, koopkrachtiger.
Dit biedt ruimte voor toekomstige inhaalindexatie. En kan bijdragen aan de compensatie
afschaffing doorsneesystematiek.
6. Beslispunten op een rij
De Kamer wordt gevraagd de regering te verzoeken zich voor de volgende zaken in te
spannen:
Eerlijke en realistische communicatie
− Zorg voor vergelijkbaarheid tussen het oude en nieuwe pensioenstelsel in de transitieplannen
en voor de communicatie door de «genoeg-is-genoeg»-aanname los te laten in de wettelijk
verplichte doorrekeningen.
− Communiceer in zowel de opbouw- als de uitkeringsfase met pensioenuitkomsten die gecorrigeerd
zijn voor verwachte inflatie.
− Waarschuw ook voor de risico’s bij pensioenuitkeringen.
Stuur op koopkrachtdoelstelling
− Verplicht sociale partners om een koopkracht ambitie te formuleren voor de uitkeringsfase,
in termen van een beoogd percentage van de prijs- of looninflatie.
− Maak het mogelijk om de rekenrente en het beschermingsrendement daadwerkelijk te baseren
op de in de markt waargenomen inflatie.
− Verruim de mogelijkheden van de inzet van de solidariteitsreserve zodat sturing op
koopkrachtbehoud beter mogelijk is.
Verbeter de governance: handelingsperspectief
− Geef ook (bijna) gepensioneerden in de solidaire regeling na invaren de keuze voor
een vaste of variabele uitkering.
− Maak het mogelijk dat pensioenfondsen deze keuze collectief kunnen regelen, zodat
ook oudere gepensioneerden, met relatief weinig pensioenvermogen, in de praktijk een
vaste uitkering kunnen krijgen.
Plan B: maak naast invaren ook ingroeien mogelijk
− Laat pensioenfondsen die willen invaren ook een plan B maken voor het geval invaren
onverhoopt niet lukt.
− Geef pensioenfondsen die niet (volledig) invaren de mogelijkheid om de nieuwe pensioenopbouw
en de bestaande «vaste» uitkeringen bij elkaar te houden.
− Maak geleidelijke (vanaf 10 jaar voor pensioendatum) aankoop van een uitkering mogelijk.
− Versoepel de indexatieregels voor bestaande «vaste» uitkeringen en laat fiscale maxima
op indexaties los.
7. Financiële consequenties
De Wet toekomst pensioenen gaat over de verdeling van gelden binnen de aanvullende
pensioenen. Aanpassingen van de wet hebben in die zin geen financiële consequenties
voor de overheid als wetgever, maar mogelijk wel op de pensioenuitvoeringsorganisaties
indien bijvoorbeeld aanvullende berekeningen nodig zijn of administratiesystemen aanpassing
behoeven.
Ten aanzien van aanbevelingen over pensioencommunicatie zijn mogelijk aanvullende
berekeningen nodig. Dit is echter belangrijk om een eerlijk verhaal te vertellen over
het nieuwe pensioenstelsel en niet te rooskleurige verwachtingen te scheppen.
De aanbevelingen over koopkracht zijn bedoeld om pensioenen meer in lijn met de inflatie
te kunnen verhogen. Dit geeft mogelijk iets andere uitkeringen verdeeld in de tijd
of een andere verdeling van risico’s tussen generaties.
Het versterken van de governance door handelingsperspectief te geven, betekent vooral
wat extra werk voor pensioenuitvoeringsorganisaties om de pensioendeelnemers deze
mogelijkheid te bieden.
Het mogelijk maken van «ingroeien» raakt ook met name de uitvoering binnen pensioenfondsen.
Bij ingroeien moet er net als bij invaren nagedacht worden over de compensatie van
de afschaffing doorsneesystematiek. Aangezien er bij zowel «invaren» als bij «ingroeien»
evenveel vermogen beschikbaar is, kan dit in beide gevallen «kostenneutraal» gebeuren40.
Het versoepelen van indexatieregels en loslaten van fiscale maxima op indexaties voor
pensioenfondsen die niet kunnen of willen invaren, levert in verwachting geld op.
Pensioenfondsen kunnen eerder de uitkeringen verhogen en hierdoor komen er meer belastinginkomsten.
Aanpassingen in wetgeving kunnen de tijdslijnen in het transitieproces raken. Verschillende
mijlpalen in het herstel- en veerkrachtplan zijn opgehangen aan de pensioentransitie.
Inmiddels is de eerste tranche al uitbetaald. De aanbevelingen zijn echter zo opgesteld
dat de transitie gewoon doorgaat in het huidige tempo.
Zo hebben de initiatiefnemers ten aanzien van de communicatie vanuit de praktijk vernomen
dat pensioenfondsen nu al berekeningen (moeten) maken met en zonder de «genoeg is
genoeg» regel. Dit betreft het eerste beslispunt. De overige twee beslispunten onder
het kopje communicatie voert een pensioenfonds idealiter vóór de transitie in, maar
kunnen eventueel ook na de transitie nog worden ingevoerd.
De beslispunten rondom koopkracht kunnen ook nog na de transitie van een pensioenfonds
worden ingevoerd. Dit is wenselijk omdat pensioenfondsen nu niet goed kunnen sturen
op koopkrachtbehoud in de uitkeringsfase, terwijl dit een van de belangrijkste doelstellingen
was om naar de Wet toekomst pensioenen over te stappen.
Ten aanzien van het beslispunt om meer handelingsperspectief mogelijk te maken, door
gepensioneerden in een solidaire regeling de keuze te geven tussen een vaste en variabele
uitkering, is er op basis van het huidige transitieproces ook voldoende implementatietijd.
Binnen de flexibele premieregeling staat nu al in de wet dat pensioenfondsen deze
keuze binnen een jaar na het invaren moeten bieden. De transitie en het eventuele
invaren kan daarmee dus gewoon doorgang vinden.
Dat pensioenfondsen met een flexibele premieregeling de keuze tussen een vaste en
variabele uitkering al wettelijk moeten aanbieden, toont ook aan dat deze keuze aanbieden
gewoon mogelijk is, binnen redelijke inspanning en kosten.
Ook voor een plan B mogelijk maken, in geval het invaren niet mogelijk of wenselijk
blijkt, is er voldoende tijd op basis van het huidige transitieproces. Dit geldt ook
voor een geleidelijke aankoop van de uitkering mogelijk maken en het beslispunt tot
het versoepelen van indexatieregels. Idealiter vinden de hiervoor benodigde wettelijke
aanpassingen zo snel mogelijk plaats, maar deze aanpassingen zijn ook nog wenselijk
indien de transitie naar het nieuwe stelsel al plaats heeft gevonden.
8. Samenvatting
De Wet toekomst pensioenen is in de zomer van 2023 ingegaan. Het doel was onder meer
een koopkrachtiger pensioen. Het nieuwe pensioenstelsel stapt af van de beloftes van
een «zeker» pensioen en gaat naar een mogelijk hoger pensioen, maar wel met meer risico.
We zijn inmiddels bijna 2 jaar verder en lopen tegen problemen aan die om oplossingen
vragen:
− Pensioenfondsen beloven met het nieuwe stelsel nog meer dan in het oude stelsel. Als
je de communicatie mag geloven gaat iedereen erop vooruit en lopen mensen straks minder
risico. Dat is niet realistisch. Aanpassing van de communicatie is nodig om straks
onnodige teleurstellingen te voorkomen.
− Pensioenfondsen behalen het doel tot een koopkrachtiger pensioen in verwachting niet.
Volgens pensioenadviseurs ontmoedigt de wetgeving zelfs sturing op koopkracht. Het
is belangrijk om de wet aan te passen om de kans te vergroten dat het nieuwe pensioenstelsel
dit belangrijke beoogde doel wél behaalt.
− De governance blijkt in de praktijk niet op orde. Voor het aanpassen van bestaande
pensioenen (ook wel «invaren» genoemd) is het individueel bezwaarrecht afgeschaft,
maar daar staat geen goed alternatief of handelingsperspectief tegenover. Dit brengt
onnodige risico’s met zich mee voor het draagvlak en vertrouwen in het nieuwe pensioenstelsel.
− Er is geen goed «plan B» voor pensioenfondsen die niet kunnen invaren. Bij het Pensioenakkoord
2019 stelde de regering voor dat pensioenfondsen naast invaren ook geleidelijk kunnen
toegroeien naar nieuwe stelsel. Maar die mogelijkheid is er uiteindelijk niet gekomen.
Het is echter belangrijk dat ook deelnemers van pensioenfondsen die niet kunnen invaren
een beter pensioen krijgen.
Wij stellen de volgende oplossingen voor.
1. Verbeter de communicatie, voor een eerlijkere vergelijking tussen het oude en nieuwe
stelsel en een realistischere blik op toekomstig pensioen.
2. Zorg voor betere mogelijkheden om te sturen op koopkrachtbehoud, want inflatierisico
is een van de grootste financiële risico’s voor gepensioneerden.
3. Versterk de governance door (bijna) gepensioneerden in geval van invaren de keuze
tussen een vaste of variabele uitkering te geven.
4. Zorg dat pensioenfondsen die niet invaren, geleidelijk kunnen toegroeien naar het
nieuwe stelsel.
Ofwel blijf werken aan de Wet toekomst pensioenen. Op weg naar een werkelijk koopkrachtiger
en toekomstbestendiger pensioen voor iedereen.
9. Appendix Aannames communicatiemodellen
Het Centraal Planbureau en pensioenfondsen rekenden bij de totstandkoming van het
pensioenakkoord in de periode van 2010–2020 onder de aanname dat er meer werd geïndexeerd
als de financiële positie van een pensioenfonds, ofwel de dekkingsgraad, opliep. Je
ziet dit bijvoorbeeld terug in de doorrekeningen van pensioenfondsen41 die in juni 2020 zijn gepubliceerd. In dit soort doorrekeningen komen de verwachte
pensioenen in het oude en nieuwe pensioenstelsel dan grofweg ongeveer hetzelfde uit.
Dit is ook logisch. Er is namelijk niet meer geld beschikbaar en pensioenfondsen beleggen
nog in dezelfde economie.
In de uitwerking van het Pensioenakkoord 2019 zijn de regering en haar adviseurs echter
overgestapt op een andere aanname in de berekeningen. Dit gebeurde rond eind 2020.
Bij doorrekeningen van het oude pensioenstelsel werd toen de «genoeg-is-genoeg» aanname
geïntroduceerd. Dat wil zeggen dat een pensioenfonds in de doorrekeningen van het
oude stelsel de pensioenen nooit meer verhoogt dan de inflatie.
Met deze «genoeg-is-genoeg» aanname kwamen de berekende verwachte pensioenen onder
het oude pensioenstelsel veel lager uit. Terwijl de berekende verwachte pensioenen
onder het nieuwe stelsel niet werden aangepast. Hierdoor lijkt het ineens alsof iedereen
er qua verwacht pensioen flink op vooruit gaat onder het nieuwe pensioenstelsel. Dit
kwam het verkoopverhaal van de nieuwe Wet toekomst pensioenen ten goede, maar is geen
realistische aanname.
Figuren 1 en 2 laten zien wat er gebeurt. Links in figuur 1 zie je dat de verwachte
pensioenen onder het oude en nieuwe pensioenstelsel ongeveer gelijk aan elkaar zijn.
Rechts in figuur 1 zie je wat er gebeurt als de «genoeg-is-genoeg» aanname wordt gemaakt.
De verwachte pensioenen onder het oude stelsel zijn ineens een stuk lager: op lange
termijn in verwachting 60% in plaats van 105% vervangingsratio42. De verwachte pensioenen onder het nieuwe stelsel blijven gelijk. Bij de overgang
van het oude naar het nieuwe stelsel gaan de verwachte pensioenen er onder deze aanname
ineens flink op vooruit.
Onder de aanname «genoeg-is-genoeg» is er logischerwijs binnen het pensioenfonds nog
wel evenveel geld beschikbaar in de doorrekeningen van het oude stelsel. Dit geld
zie je alleen niet terug in de verwachte pensioenen, maar blijft in de berekeningen
achter in de buffers van de pensioenfondsen. Dit zie je in figuur 2. Links in figuur
2 zie je dat het pensioenfonds «normale» buffers aanhoudt onder het oude stelsel.
Maar rechts zie je de buffers van pensioenfondsen onder het oude stelsel oplopen tot
onrealistische hoogten door de «genoeg-is-genoeg» aanname. Dit geld wordt in de doorrekening
van het oude stelsel niet uitgedeeld. Voor beleidsmakers en pensioendeelnemers worden
deze onrealistisch hoge buffers ook niet zichtbaar gemaakt.
Figuur 1: Pensioen in een «verwacht», «goed weer»- en «slecht weer»- economisch scenario voor
verschillende geboortejaren. Onder het oude pensioenstelsel (Huidig contract) en het
nieuwe pensioenstelsel (Solidaire contract). Linker figuur is pensioen zonder de «genoeg-is
genoeg» aanname, rechts met de «genoeg-is-genoeg» aanname.
Figuur 2: Dekkingsgraad pensioenfonds over de jaren. Onder het oude pensioenstelsel (Huidig
contract), en het nieuwe pensioenstelsel (Solidaire contract). Linker figuur is de
dekkingsgraad zonder de «genoeg-is genoeg» aanname, rechts met de «genoeg-is-genoeg»
aanname.
Bron: Doorontwikkelde contract: varianten, opties en resultaten (cpb.nl)
Joseph
Vermeer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Agnes Joseph, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Henk Vermeer, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.