Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag schriftelijk overleg over de voorhangbrief verstrekking beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2026 en verder (Kamerstuk 29282-605)
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 610
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 juni 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 27 mei 2025 over de voorhangbrief verstrekking beschikbaarheidbijdrage
(medische) vervolgopleidingen 2026 en verder (Kamerstuk 29 282, nr. 605).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 juni 2025 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 26 juni 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Mohandis
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
3
II.
Reactie van de Minister
4
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voorhangbrief verstrekking
beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen 2026 en verder en hebben hierover
geen vragen en of opmerkingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister.
Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat «de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)
zich voor deze jaren bij de verlening van de beschikbaarheidbijdrage voor (medische)
vervolgopleidingen nog niet kan baseren op het verdeelplan, omdat de benodigde wijzigings-AMvB
dan nog niet gepubliceerd is.» Kan de Minister nader toelichten waarom dit verdeelplan
nog niet gepubliceerd is? Hoe is de Minister tot het besluit gekomen om de NZa een
aanwijzing te geven?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat «de NZa zelfstandig beslist over
de inzet van een staffel ten behoeve van de (medische) vervolgopleidingen. De NZa
beslist zelfstandig over de verhouding loon en prijs waarmee indexatie van de vergoedingsbedragen
plaatsvindt voor (medische) vervolgopleidingen.» Welke kaders geeft de Minister mee?
Welke kaders zijn voorheen meegenomen in de besluitvorming? Worden deze weer meegegeven
of komt de Minister tot andere kaders? In hoeverre verplaatst de Minister de verantwoordelijkheid
naar de NZa?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben hierbij een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat op dit moment een wijziging van de Wet marktordening
gezondheidszorg (Wmg) in voorbereiding is om het gebrek aan een juridische grondslag
te herstellen. Deze leden vragen naar de stand van zaken met betrekking tot deze wijziging.
Hoe ver is de voorbereiding en welk tijdspad hoort hierbij? Tevens vragen zij of bij
deze wijziging breder wordt gekeken naar de wijze waarop zorgopleidingen worden gefinancierd.
De Minister is voornemens de NZa een aanwijzing te geven voor de jaren 2026 en verder
omdat de NZa voor die jaren zich niet kan baseren op het verdeelplan aangezien de
benodigde wijzigings-AMvB dan nog niet gepubliceerd is. De leden van de VVD-fractie
vragen – in het licht van de eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het
bedrijfsleven (CBb) – naar de juridische houdbaarheid van deze tijdelijke werkwijze.
Het CBb oordeelde eerder dat de Minister niet bevoegd is om het verdeelplan vast te
stellen. De leden van de VVD-fractie vragen daarom in hoeverre de Minister zicht houdt
op de verdeling. En hoe wordt voorkomen dat financiële en statusgedreven belangen
boven kwaliteits-, student- en patiëntbelangen gaan?
De leden van de VVD-fractie vragen allereerst naar de verschillen tussen de kosten
voor (medisch-)specialistische vervolgopleidingen en de kosten voor de opleiding tot
basisarts. Kan de Minister die kosten ook laten zien per afgestudeerde basisarts?
Klopt het dat de universiteiten driemaal zoveel krijgen voor een student geneeskunde
dan voor een student rechten of biologie bijvoorbeeld? Is er verschil tussen de universiteiten
aan wat ze hiervoor krijgen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het kostenonderzoek laat zien dat de verschillen
tussen de kosten voor (medisch-) specialistische vervolgopleidingen verklaard kunnen
worden door kwaliteitsverschillen tussen opleidingen. In hoeverre wordt overwogen
om kwaliteitscriteria op te nemen in de wijziging van de Wmg? En op welke wijze worden
de uitkomsten meegenomen bij de wijziging van de Wmg?
De Minister gaf recent nog aan binnenkort met een brief te komen over de stand van
zaken van het verbeteren en verbreden van de toets op het basispakket. Dit gaat over
het verbeteren van de effectiviteit van zorg, zodat de zorg voor iedereen ook in de
toekomst toegankelijk blijft. De leden van de VVD-fractie vinden het opvallend dat
in het kostenonderzoek ondoelmatige zorg een van de kostenposten is. Is de Minister
bereid dit effect nader te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Minister. Daartoe hebben deze leden verdere vragen.
De leden van de D66-fractie onderkennen het belang van continuïteit in de bekostiging
van medische vervolgopleidingen, mede gelet op de essentiële rol van deze opleidingen
in het waarborgen van een toekomstbestendige zorgsector. De leden van de D66-fractie
vinden het daarom ook uiterst belangrijk dat het verdeelplan op de juiste manier vormgegeven
wordt. De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de Minister de transparantie
en controleerbaarheid van de aanwijzing aan de NZa blijft waarborgen. Daarnaast vragen
deze leden wat de handelwijze is op het moment dat er signalen ontstaan over onevenwichtige
verdeling van opleidingsplaatsen over regio's, disciplines en zorgaanbieders. Daartoe
vragen de leden van de D66-fractie of de Minister kan aangeven welke controlemechanismen
zijn ingebouwd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben de volgende vragen aan de Minister.
Genoemde leden lezen in de brief dat de NZa bij het verlengen van de beschikbaarheidbijdrage
de toewijzingsvoorstellen van TOP Opleidingsplaatsen en Stichting BOLS moet volgen.
Deze leden vragen de Minister of deze voorstellen wel genoeg rekening houden met de
regio.
Hoe zorgt de Minister ervoor dat de tijdelijke aanwijzing aan de NZa niet leidt tot
willekeur of disbalans in de spreiding van opleidingsplaatsen, met name richting regioziekenhuizen?
Kan de Minister toezeggen dat zij in haar opdracht aan de NZa extra aandacht vraagt
voor opleidingsplaatsen in kwetsbare regioziekenhuizen? En kan de Minister toezeggen
om opleidingsplaatsen hiervoor te creëren door in gesprek te gaan met regioziekenhuizen
om te kijken welke opleidingsplaatsen daar echt nodig zijn? Welke criteria zorgen
ervoor dat een ziekenhuis in een krimpregio buiten het verdeelplan valt? Is overwogen
om regionale zorgtoegankelijkheid mee te wegen in het verdeelvoorstel van Stichting
BOLS of TOP Opleidingsplaatsen? Kan de Minister toelichten waarom er geen gerichte
uitbreiding plaatsvindt in opleidingsplaatsen voor spoedeisende geneeskunde, neurologie
of geriatrie, ondanks de demografische druk en vergrijzing?
II. Reactie van de Minister
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister.
Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten
waarom het verdeelplan nog niet gepubliceerd is?
Het verdeeloverzicht (voorheen: verdeelplan) werd voorheen (tot de uitspraak van het
College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024) bekendgemaakt
in augustus voorafgaand aan het jaar dat werd opgeleid. Het CBb heeft echter geoordeeld
dat het verdeelplan niet op de juiste wijze was vastgesteld doordat een juridische
grondslag hiervoor ontbrak. Om dit gebrek te herstellen wordt er wetgeving voorbereid
die het mogelijk maakt om de jaarlijkse verdeling van opleidingsplaatsen vast te leggen
bij ministeriële regeling. In de tussenliggende periode worden de verdeeloverzichten
vastgesteld bij AMvB, te weten het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG. De jaarlijkse
aanpassing van deze AMvB kan pas in gang worden gezet als TOP Opleidingsplaatsen en
Stichting BOLS een toewijzingsvoorstel hebben aangeleverd. De deadline voor het aanleveren
van een toewijzingsvoorstel is 15 juli. VWS vertaalt deze adviezen vervolgens naar
een verdeeloverzicht. Concreet betekent dit dat VWS pas na 15 juli 2025 het verdeeloverzicht
voor 2026 kan opstellen welke vervolgens in de AMvB moet worden opgenomen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de Minister tot het besluit is
gekomen om de NZa een aanwijzing te geven?
Voor het jaar 2026 sluit het tijdpad zoals dat is gevolgd voor de jaren 2023, 2024
en 2025 bij het verdelen van de opleidingsplaatsen niet aan bij het tijdpad voor het
opstellen van een wijzigings-AMvB voor 2026. Na veelvuldig overleg met de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) is gekozen voor de werkwijze die staat omschreven in de voorhangbrief
over het voornemen om een aanwijzing aan de NZa te geven. Hiermee wordt geborgd dat
de termijnen die de NZa hanteert bij het verstrekken van de beschikbaarheidbijdrage,
gehaald worden. Dit betekent dat de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen
voor het jaar 2026 op tijd verleend kan worden aan de opleidende zorgaanbieders die
hiervoor in aanmerking komen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat «de NZa zelfstandig beslist over
de inzet van een staffel ten behoeve van de (medische) vervolgopleidingen. De NZa
beslist zelfstandig over de verhouding loon en prijs waarmee indexatie van de vergoedingsbedragen
plaatsvindt voor (medische) vervolgopleidingen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
vragen welke kaders de Minister meegeeft, welke kaders voorheen zijn meegenomen in
de besluitvorming en of deze weer worden meegegeven of dat de Minister tot andere
kaders komt? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in hoeverre de Minister
de verantwoordelijkheid verplaatst naar de NZa?
De beschikbaarheidbijdrage is een bijzondere vorm van subsidie die haar grondslag
kent in artikel 56a van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Indien een vorm
van zorg aan de criteria uit dit artikel voldoet is het aan de Minister om te bepalen
of deze vorm van zorg daadwerkelijk voor bekostiging via de beschikbaarheidbijdrage
in aanmerking komt. Indien de Minister daartoe besluit wordt de vorm van zorg opgenomen
in het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG. Vervolgens geeft de Minister de NZa een
aanwijzing met daarin de algemene beleidskaders ten behoeve van de toekenning van
de beschikbaarheidbijdrage voor deze specifieke vorm van zorg. De NZa krijgt daarbij
de opdracht om deze algemene beleidskaders te verwerken in haar beleidsregels. De
NZa is belast met de uitvoering van de beschikbaarheidbijdrage. Daarbij is de NZa
gehouden om ten minste redelijkerwijs kostendekkende vergoedingsbedragen vast te stellen.
Dit doet de NZa door periodiek kostenonderzoeken uit te voeren. Met de voorgenomen
aanwijzing wordt verduidelijkt dat de staffel en de wijze van indexatie onderdeel
uitmaken van deze taak. Tot 2019 bepaalde VWS via aanwijzingen de vergoedingsbedragen
voor de (medische) vervolgopleidingen, alsmede de inzet van een staffel en de wijze
van indexatie. Vanaf 2019 is de werkwijze in lijn gebracht met de werkwijze zoals
die wordt gevolgd ten aanzien van alle andere beschikbaarheidbijdragen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben hierbij een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de wetswijziging.
Hoe ver is de voorbereiding en welk tijdspad hoort daarbij? Tevens vragen de leden
van de VVD-fractie of bij deze wijziging breder wordt gekeken naar de wijze waarop
zorgopleidingen worden gefinancierd.
De planning van het wetstraject is om uiterlijk na de zomer te starten met de internetconsultatie.
Voor de benodigde wijziging van de Wmg is een traject voorzien met beoogde inwerkingtreding
per 2027. De wetgeving die wordt voorbereid maakt het mogelijk om de jaarlijkse verdeling
van opleidingsplaatsen vast te leggen bij ministeriële regeling. Het gaat daarbij
om de (medische) vervolgopleidingen die worden bekostigd via de beschikbaarheidbijdrage
en waarvoor plaatsen worden opgenomen in het verdeeloverzicht. Bij deze wijziging
wordt niet breder gekeken naar de wijze waarop de zorgopleidingen worden gefinancierd.
De leden van de VVD-fractie vragen – in het licht van de eerdere uitspraak van het
College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) – naar de juridische houdbaarheid
van de tijdelijke werkwijze.
De Wet marktordening gezondheidszorg (artikel 56a) maakt het mogelijk om bij AMvB
voorwaarden, voorschriften en beperking vast te stellen die de NZa bij de toekenning
van een beschikbaarheidbijdrage in acht moet nemen. Het verdeeloverzicht geldt als
een beperking bij de toekenning van een beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen.
Het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG kan als AMvB die beperking per jaar bevatten.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de Minister zicht houdt op de verdeling.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe wordt voorkomen dat financiële en
statusgedreven belangen boven kwaliteits- student- en patiëntbelangen gaan.
Gezien de kosten die gemoeid zijn met het opleiden van medisch personeel en het borgen
van landelijke beschikbaarheid hiervan heeft de regering de regie over de hoeveelheid
en locatie van de beschikbare opleidingsplaatsen. Over de verdeling van de opleidingsplaatsen
die worden bekostigd via de beschikbaarheidbijdrage brengen de Stichting BOLS en TOP
Opleidingsplaatsen advies uit. VWS vertaalt deze adviezen vervolgens naar een verdeeloverzicht,
op basis waarvan de NZa haar besluiten over de beschikbaarheidbijdrage kan nemen.
Het algemene kader van voorwaarden en verdeelregels wordt door VWS opgesteld in de
spelregeldocumenten van de Stichting BOLS en van TOP Opleidingsplaatsen. Deze spelregels
zijn opgesteld ten behoeve van een zorgvuldig en transparant tot stand te brengen
toewijzingsvoorstel. Aan de hand van de spelregeldocumenten stellen Stichting BOLS
en TOP Opleidingsplaatsen een toewijzingsprotocol op, waarin is beschreven op welke
wijze het toewijzingsvoorstel tot stand komt. Door het stelsel van opleidingserkenningen
en het toezicht daarop wordt de opleidingskwaliteit geborgd.
De leden van de VVD-fractie vragen allereerst naar de verschillen tussen de kosten
voor (medisch-)specialistische vervolgopleidingen en de kosten voor (medisch-)specialistische
vervolgopleidingen en de kosten voor de opleiding tot basisarts. De leden van de VVD-fractie
vragen of de Minister die kosten ook laat zien per afgestudeerde basisarts? De leden
van de VVD-fractie vragen of het klopt dat de universiteiten driemaal zoveel krijgen voor een student geneeskunde dan voor
een student rechten of biologie bijvoorbeeld? De leden van de VVD-fractie vragen of
er een verschil tussen universiteiten is aan wat ze hiervoor krijgen?
Recentelijk heeft de NZa de uitkomsten gepubliceerd van onderzoek naar de kosten van
(medisch-)specialistische vervolgopleidingen. Uit het onderzoek blijkt dat de kosten
voor het opleiden van een arts in opleiding tot specialist (aios) voor universitair
medische centra (umc) € 184.500 per fte bedragen en voor overige instellingen € 211.200
per fte (voorlopig prijspeil 2025). Wat betreft de kosten voor de opleiding tot basisarts
(de universitaire studie geneeskunde) geldt het volgende. Universiteiten ontvangen
een lumpsum vanuit het Ministerie van OCW en hebben bestedingsvrijheid hoe ze die
middelen inzetten. In de verantwoording over de besteding van de middelen hoeven instellingen
de kosten per student (per opleiding) niet te specificeren. Wat betreft de middelen
die instellingen vanuit OCW ontvangen is een verdeelsystematiek van toepassing. Hierin
geldt in het variabele onderwijsdeel een verhouding 1:1, 5:3 voor laag/hoog/top-opleidingen.
Geneeskunde-opleidingen vallen onder top-opleidingen. In de verdeling van de onderwijsmiddelen
vanuit OCW ontvangt een instelling dus in het variabele deel driemaal zoveel voor
een geneeskundestudent ten opzichte van een alfa-/gamma-student en tweemaal zoveel
ten opzichte van een bètastudent. Universiteiten hebben overigens bestedingsvrijheid
en hoeven deze verdeling niet als zodanig door te geven aan hun universitaire medische
centra. Naast de variabele bijdrage voor onderwijs is er een vaste voet voor onderwijs
en naast onderwijsmiddelen zijn er ook nog onderzoeksmiddelen en ontvangen universitair
medische centra via de universiteit/OCW financiering voor de zogenaamde werkplaatsfunctie.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre wordt overwogen om kwaliteitscriteria
op te nemen in de wijzing van de Wmg? De leden van de VVD-fractie vragen op welke
wijze de uitkomsten worden meegenomen bij de wijziging van de Wmg?
De wijziging van de Wmg regelt voor wat betreft de beschikbaarheidbijdrage slechts
de mogelijkheid om op grond van een AMvB bij ministeriële regeling beperkingen vast
te stellen voor de toekenning van een beschikbaarheidbijdrage. Het Besluit beschikbaarheidbijdrage
WMG kan op grond daarvan bepalen dat de Minister van VWS een verdeeloverzicht opstelt
dat de NZa bij de toekenning van een beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen
moet gebruiken.
De leden van de VVD-fractie vinden het opvallend dat in het kostenonderzoek ondoelmatige
zorg een van de kostenposten is. Is de Minister bereid dit effect nader te laten onderzoeken?
Zo nee waarom niet?
Ondoelmatige zorg is geen kostenpost in het kostprijsonderzoek. In het onderzoek van
de NZa naar de kosten van (medisch-)specialistische vervolgopleidingen is ondoelmatige
zorg besproken met het veld. Daarmee wordt het volgende bedoeld. Een aios kan een
keuze maken die niet doelmatig is. De aios kan bijvoorbeeld vanwege onervarenheid
sneller een onderzoek aanvragen. Een goede begeleiding door een opleider kan dit effect
grotendeels voorkomen.
De veldpartijen, die geconsulteerd zijn bij het kostprijsonderzoek, hebben aangegeven
dat het niet wenselijk is om hiervoor een vergoeding op te nemen. Eventuele kosten
die toch gemaakt worden zijn daarom niet verder onderzocht en worden dan ook niet
vergoed.
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de brief van de
Minister. Daartoe hebben deze leden verdere vragen. De leden van de D66-fractie vragen
op welke wijze de Minister de transparantie en controleerbaarheid van de aanwijzing
aan de NZa blijft waarborgen.
De voorgenomen aanwijzing wordt conform artikel 8 van de Wmg voorgehangen bij zowel
de Eerste- als Tweede Kamer. Op die manier is de transparantie en controleerbaarheid
van de voorgenomen aanwijzing geborgd. Het is vervolgens aan de NZa om uitvoering
te geven aan de aanwijzing en hetgeen hierin is gesteld op te nemen in haar regelgeving.
De leden van de D66-fractie vragen wat de handelwijze is op het moment dat er signalen
ontstaan over onevenwichtige verdeling van opleidingsplaatsen over regio’s, disciplines
en zorgaanbieders. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of de Minister kan aangeven
welke controlemechanismen zijn ingebouwd.
Over de verdeling van de opleidingsplaatsen die worden bekostigd via de beschikbaarheidbijdrage
brengen de Stichting BOLS en TOP Opleidingsplaatsen advies uit. VWS vertaalt deze
adviezen vervolgens naar een verdeeloverzicht, op basis waarvan de NZa haar besluiten
over de beschikbaarheidbijdrage kan nemen. Het algemene kader van voorwaarden en verdeelregels
wordt door VWS opgesteld in de spelregeldocumenten van de Stichting BOLS en van TOP
Opleidingsplaatsen. Deze spelregels zijn opgesteld ten behoeve van een zorgvuldig
en transparant tot stand te brengen toewijzingsvoorstel. Aan de hand van de spelregeldocumenten
stellen de Stichting BOLS en TOP Opleidingsplaatsen een toewijzingsprotocol op, waarin
staat beschreven op welke wijze het toewijzingsvoorstel tot stand komt. Door het stelsel
van opleidingserkenningen en het toezicht daarop wordt de opleidingskwaliteit gewaarborgd.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben de volgende vragen aan de Minister. De leden van de BBB-fractie vragen of de
Minister wel voldoende rekening houden met de regio. Hoe zorgt de Minister ervoor
dat de tijdelijke aanwijzing aan de NZa niet leidt tot willekeur of disbalans in de
spreiding van opleidingsplaatsen, met name richting regioziekenhuizen?
De voorgenomen aanwijzing aan de NZa heeft geen invloed op de verdeling van de opleidingsplaatsen
over de regio’s, maar gaat over de wijze waarop de NZa de beschikbaarheidbijdrage
(medische) vervolgopleidingen verstrekt aan opleidende zorgaanbieders. De totstandkoming
van het verdeeloverzicht wijzigt met de voorgenomen aanwijzing niet.
De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister kan toezeggen dat zij in haar opdracht
aan de NZa extern aandacht vraagt voor opleidingsplaatsen in kwetsbare ziekenhuizen?
En de leden van de BBB-fractie vragen of de Minister kan toezeggen om opleidingsplaatsen
hiervoor te creëren door in gesprek te gaan met regioziekenhuizen om te kijken welke
opleidingsplaatsen daar echt nodig zijn?
De NZa is belast met de uitvoering van de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen
en baseert zich bij het verstrekken van deze beschikbaarheidbijdrage op de verdeeloverzichten
die door de regering worden vastgesteld. De NZa heeft geen rol bij de verdeling van
de opleidingsplaatsen over het land. Bij deze verdeling is sinds enkele jaren extra
aandacht voor de verdeling over de regio’s, ter uitvoering van de motie Paulusma,
die vraagt om een verdeling van opleidingsplaatsen voor medisch specialisten die aansluit
bij de bevolkingsomvang naar regio.1 Met dit criterium is een eerste stap gezet om een evenwichtige spreiding van medisch
specialisten te bewerkstelligen. Met de Stichting BOLS vinden op dit moment gesprekken
plaats over een nadere uitwerking van de regionale verdeling op basis van geobjectiveerde
criteria die aansluiten bij een evenwichtige spreiding van medisch specialisten over
Nederland, die de basis gaat vormen voor de verdeling van de medisch-specialistische
opleidingsplaatsen.
De leden van de BBB-fractie vragen welke criteria ervoor zorgen dat een ziekenhuis
in een krimpregio buiten het verdeelplan valt?
Om te mogen opleiden is het noodzakelijk dat een ziekenhuis over een opleidingserkenning
voor de desbetreffende opleiding beschikt. Met het stelsel van opleidingserkenningen
wordt de kwaliteit van de opleidingen gewaarborgd. Verantwoordelijk voor dit stelsel
zijn de College Geneeskundige Specialismen en de Registratiecommisie Geneeskundig
Specialisten van de KNMG. Ook ziekenhuizen in krimpregio’s kunnen over opleidingserkenningen
beschikken en opleidingen verzorgen, mits zij aan de voorwaarden voldoen. In de toewijzingsprotocollen
van de Stichting BOLS en TOP Opleidingsplaatsen is beschreven hoe de beschikbare opleidingsplaatsen
worden verdeeld over de regio’s en opleidende zorgaanbieders en welke partijen, zoals
wetenschappelijke verenigingen, worden geconsulteerd bij dit proces.
De leden van de BBB-fractie vragen of is overwogen om regionale zorgtoegankelijkheid
mee te wegen in het verdeelvoorstel van BOLS of TOP?
Voor de medisch-specialistische opleidingsplaatsen is in 2024 het verdeelcriterium
100% adherentie voor alle instellingen geïntroduceerd in het spelregeldocument voor
de Stichting BOLS. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Paulusma, die vraagt
om een verdeling van opleidingsplaatsen voor medisch specialisten die aansluit bij
de bevolkingsomvang naar regio. Met dit criterium is een eerste stap gezet om een
evenwichtige spreiding van medisch specialisten over de regio’s te bewerkstelligen.
Met de Stichting BOLS vinden op dit moment gesprekken plaats over een nadere uitwerking
van de regionale verdeling op basis van geobjectiveerde criteria die aansluiten bij
een evenwichtige spreiding van medisch specialisten over Nederland, die de basis gaat
vormen voor de verdeling van de medisch-specialistische opleidingsplaatsen. Daarnaast
gaan opleiders in ggz steeds meer in regionale samenwerkingsverbanden werken. In het
toewijzingsproces van TOP Opleidingsplaatsen wordt dit gestimuleerd met een beperkt
aantal plaatsen.
De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister kan toelichten waarom er geen gerichte
uitbreiding plaatsvindt in opleidingsplaatsen voor spoedeisende geneeskunde, neurologie
of geriatrie, ondanks de demografische druk en vergrijzing?
Over het aantal benodigde opleidingsplaatsen per specialisme per jaar brengt het Capaciteitsorgaan
advies uit. Het Capaciteitsorgaan gebruikt verschillende parameters bij de ramingen,
waaronder de demografische ontwikkelingen. De adviezen worden zoveel mogelijk overgenomen.
Voor de spoedeisende geneeskunde, neurologie en klinische geriatrie zijn de adviezen
van het Capaciteitsorgaan de afgelopen jaren volledig overgenomen. Eind 2025 wordt
een nieuwe integrale raming van het Capaciteitsorgaan verwacht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier