Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Postma over de stop van de bouw van een biobrandstoffabriek door UPM in de Rotterdamse haven
Vragen van het lid Postma (Nieuw Sociaal Contract) aan de Ministers van Economische Zaken en van Klimaat en Groene Groei over het besluit van UPM om af te zien van een biobrandstoffabriek in de Rotterdamse haven (ingezonden 3 juni 2025).
Antwoord van Minister Hermans (Klimaat en Groene Groei) (ontvangen 26 juni 2025).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fins UPM stopt bouw fabriek in Rotterdamse
haven vanwege hoge kosten»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u het signaal dat opnieuw een buitenlandse investeerder afziet van
een grootschalige industriële investering in Nederland en acht u dit illustratief
voor de bredere problemen in het investeringsklimaat?
Antwoord 2
Het is zeer spijtig dat UPM dit besluit heeft genomen. Helaas zien we de laatste tijd
vaker dat industriële investeringen in Nederland worden uitgesteld of gestopt. Dit
voorbeeld is daarmee illustratief voor bredere problemen in het investeringsklimaat.
Vraag 3
Klopt het dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren voor onder andere de
luchtvaart en daarmee zou bijdragen aan betaalbare verduurzaming van mobiliteit? Deelt
u de opvatting dat het stopzetten van dit project ook gevolgen heeft voor de energietransitie?
Antwoord 3
Het klopt dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren en daarmee bij zou
dragen aan een verduurzaming van de mobiliteit. De vraag naar energiedragers is door
de stop van de investering minder aanwezig, maar dit heeft geen vertragend effect.
Ten aanzien van de verduurzaming van de mobiliteit zal er geen vertragende werking
zijn als er import van biobrandstoffen aanwezig is. Mocht het aanbod van duurzame
brandstoffen internationaal niet aanwezig zijn, dan kan de stop van UPM een vertragende
werking hebben op de energietransitie. Ten aanzien van de Nederlandse expertise op
biobrandstoffen, concurrentievermogen en autonomie heeft de stop van UPM een vertragend
effect.
Vraag 4
Overweegt de Minister, gezien het toenemende aantal afhakers onder industriële investeerders,
met urgentie een Deltaplan op te stellen voor de industriële clusters in Nederland,
te beginnen bij de Rotterdamse haven, om een domino-effect van ketenverstoringen en
vestigingsverlies te voorkomen?
Antwoord 4
Het kabinet overweegt momenteel geen Deltaplan voor de industriële clusters. Momenteel
is er al een clusteraanpak met clusterregisseurs en projectmanagementorganisatie die
knelpunten bij verduurzamingsprojecten in de clusters signaleren, oplossen en escaleren.
Ook is met de voorjaarsbesluitvorming het pakket voor Groene Groei gepresenteerd.
Dit pakket bevat maatregelen die het investeringsklimaat in Nederland verbeteren en
grootschalige industriële investeringen in Nederland bevorderen. Zo worden de hoge
elektriciteitskosten aangepakt, door verlenging van de IKC-regeling en zet het kabinet
– onder voorwaarden – in op verkenning van de amortisatie van energiekosten om de
stijging van de netkosten te dempen. Daarnaast wordt ingezet op spoedige realisatie
van Aramis voor de opslag van CO2 en wordt het gebruik van groene waterstof aantrekkelijker gemaakt. Ook de maatwerkaanpak
en de versterkte aanpak nieuwe industrie richten zich op het mogelijk maken van duurzame
investeringsprojecten die zonder hulp van het Rijk mogelijk niet uitgevoerd zouden
worden.
Vraag 5
Bent u bereid om, als onderdeel van zo’n Deltaplan, een regietafel op te zetten met
de betrokken ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders, gericht op het voorkomen
van verder vestigingsverlies en het veiligstellen van ketencontinuïteit in onder meer
energie, chemie en biobrandstoffen?
Antwoord 5
Een extra regietafel is geen oplossing voor de huidige problemen ten aanzien van het
uitblijven van investeringsbeslissingen in de industrieclusters. Elk industriecluster
heeft al overleggremia waarin ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders
samenwerken. Die zijn samen met de landelijke stuurgroep NPVI (Nationaal Programma
Verduurzaming Industrie) onderdeel van een aanpak die mijn voorganger in 2023 is gestart.
Deze gremia bespreken deze onderwerpen ook al op dit moment.
Vraag 6
Deelt u de opvatting dat eventuele steun of ondersteuning aan industriële clusters
gekoppeld moet zijn aan concrete en toetsbare verduurzamingsverplichtingen, zodat
publiek geld alleen terecht komt bij bedrijven die bijdragen aan een duurzame economie,
zoals ook bepleit is door NSC over de CO2-heffing?
Antwoord 6
In de ondersteuning van industriële verduurzamingsprojecten binnen de clusters wordt
er bij het verstrekken van financiering reeds een concrete en toetsbare verduurzamingsverplichting
gesteld. Het is namelijk cruciaal dat publieke middelen doelmatig en doeltreffend
worden ingezet en alleen bij de bedrijven komt die daadwerkelijk bijdragen aan een
toekomstige duurzame industrie.
Vraag 7
Acht u het denkbaar om, binnen de nieuwe Europese defensiedoelstellingen, te verkennen
of bepaalde industriële locaties en kennis uit de havenregio (zoals raffinage, biobrandstoffen
of scheepsbouw) relevant kunnen zijn voor defensie gerelateerde productie of logistiek?
Antwoord 7
Het havengebied kent meerdere type bedrijven die in theorie van toegevoegde waarde
kunnen zijn voor defensie, zowel nationaal als internationaal. De vraag is daarom
niet eenduidig te beantwoorden. Zo zijn er bijvoorbeeld bedrijven rondom het havengebied
die actief zijn in de scheepsbouw die al een sleutelrol spelen in de productie en/of
het onderhoud van marineschepen, of een bijdrage leveren in de toeleveringsketens
van internationale scheepsbouwers. Wat betreft logistiek zijn de Nederlandse havens
vanwege onder andere hun strategische ligging zeer interessant voor onder andere doorvoer
van militair materieel (Host Nation Support). Hier wordt ook al veelvuldig gebruik
van gemaakt.
Wat betreft het verkennen van specifiek het inzetten van productiecapaciteiten op
het gebied van raffinage en biobrandstoffen is het lastiger om een inschatting te
maken. Het gaat hier veelal om specifieke productieprocessen waarvan niet is vastgesteld
dat die direct relevant zijn voor onder andere productie of strategische voorraadvorming
van kritieke grondstoffen of halffabricaten voor de defensie-industrie. Er is daarmee
ook niet direct een raakvlak met de Nationale Grondstoffen Strategie wanneer we kijken
naar specifiek een defensie gerelateerde bijdrage. Desondanks kan het zo zijn dat
bedrijven kansen zien om hun productiefaciliteiten aan te wenden voor defensie gerelateerde
doeleinden. Bedrijven die dergelijke kansen zien, zijn uiteraard welkom om hun ideeën
met ons te delen, zodat we daar verder over in gesprek kunnen gaan.
Vraag 8
Deelt u de analyse dat het ontbreken van duidelijke keuzes over welke industrieën
van strategisch belang zijn voor autonomie, energietransitie of defensie, leidt tot
versnippering en reactief beleid? Wanneer verwacht u hierover helderheid over te kunnen
geven?
Antwoord 8
Het kabinet hecht er waarde aan dat er strategische keuzes worden gemaakt om de Nederlandse
positie in (mondiale) waardeketens en ecosystemen te versterken. Voor een aantal sectoren
die van strategisch belang zijn, zoals de defensiesector en de maritieme maakindustrie,
doen we dat al. De onlangs met Defensie gepresenteerde Defensie Strategie voor Industrie
en Innovatie en de interdepartementale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie zijn daar
voorbeelden van. Voor elk van deze zijn korte en lange termijn ambities opgesteld
en brengen we verschillende beleidsinitiatieven samen, waarmee we versnippering en
reactief beleid voorkomen. Nationaal zetten we voor wat betreft technologieontwikkeling
met de Nationale Technologie Strategie ook in op een specifiek aantal technologieën.
Verder wordt er met gericht acquisitiebeleid door de NFIA gewerkt aan het versterken
van ecosystemen. Op korte termijn zal het kabinet met de Groeimarktenbrief de Kamer
informeren over een aantal markten waar het kabinet kansen ziet om het strategisch
verdienvermogen van Nederland te versterken. In de Industriebrief die het kabinet
heeft toegezegd voor het derde kwartaal van 2025 zal verder worden ingegaan op het
nieuwe industriebeleid. Daarnaast zal het kabinet naar verwachting in september een
brief aan de Kamer sturen over het toekomstperspectief van de energie-intensieve industrie.
Tevens wordt in Europa in het kader van de Clean Industrial Deal ook gekeken naar
gericht industriebeleid in bepaalde strategische sectoren ter versnelling van de verduurzaming,
het versterken van het concurrentievermogen en het vergroten van weerbaarheid. In
dit verband worden ook sectorale actieplannen gepresenteerd voor de staal, chemie
en automotive sector. Nederland ondersteunt gericht industriebeleid in sectoren van
strategisch belang voor ons verdienvermogen en de transitie naar een gedecarboniseerde
industrie.
Vraag 9
Bent u bereid om het CPB of RLI te laten doorrekenen wat het verlies van dit type
investeringen betekent voor het Nederlandse verdienvermogen op lange termijn?
Antwoord 9
Op dit moment is er niet een toegevoegde waarde voor de gesuggereerde doorrekening.
Het is reeds duidelijk dat investeringen in de industrie belangrijk zijn voor Nederland,
zowel voor ons verdienvermogen als voor onze weerbaarheid.
Vraag 10
Welke beleidskeuzes bent u voornemens te maken in het kader van de aangekondigde industrievisie
met betrekking tot behoud van strategische industriële capaciteit? Bent u bereid om
daarbij een selectie te maken tussen activiteiten die bijdragen aan strategische autonomie,
energietransitie of defensie?
Antwoord 10
In Q3 van 2025 zal het kabinet de Kamer informeren over de vernieuwing van het Industriebeleid.
In deze brief wordt verder ingegaan op het voeren van gericht industriebeleid. Zowel
economische veiligheid (strategische autonomie, defensie) als maatschappelijke belangen
(groene transitie, defensie) komen hierin terug als redenen om industriebeleid te
voeren. Tevens zal het kabinet, na de zomer een brief naar de Kamer sturen waarin
een toekomstperspectief voor de energie-intensieve industrie wordt geschetst. Hierin
zal onder andere worden beschreven op welke transitiepaden het kabinet ziet voor de
energie-intensieve industrie en hoe industriebeleid ook in de huidige Europese context
wordt vormgegeven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.