Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Ontwerp Programma van Eisen concessies Friese Waddenveren vanaf 2029 (Kamerstuk 23645-851)
23 645 Openbaar vervoer
Nr. 853
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 24 juni 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 12 mei
2025 inzake het Ontwerp-Programma van Eisen concessies Friese Waddenveren vanaf 2029
(Kamerstuk 23 645, nr. 851).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 juni 2025. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, P. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Meedendorp
Vraag 1
Is er onderzoek gedaan of een eventuele voorhang bij de Kamer bij een tariefverhoging
leidt tot mogelijk minder inschrijvingen op de aanbestedingen en, zo ja, kunt u de
bevindingen van dit onderzoek delen?
Antwoord 1
Hier is geen officieel onderzoek naar gedaan. De bestaande praktijk en de ervaring
bij andere aanbestedingen in het openbaar vervoer laten echter zien dat een voorspelbare
tariefontwikkeling een belangrijke randvoorwaarde is voor een goede businesscase.
Zonder goede businesscase is er geen basis voor een geslaagde inschrijving. Een voorhangprocedure
verzwaart de risico’s die de concessiehouder loopt en kan een drempel vormen voor
potentiële inschrijvers. Dit dient te worden voorkomen. Ook zijn er praktische bezwaren,
zoals aangegeven in de Kamerbrief bij het Ontwerp-Programma van Eisen (hierna: Ontwerp-PvE)1. Het kabinet zal wel ieder voorjaar de Kamer informeren over de maximale tariefruimte
voor het daaropvolgende jaar. Dit stelt de Kamer in staat om een politieke discussie
over de tarieven van de Friese Waddenveren te voeren. Dit gesprek is ook zonder een
officiële voorhang mogelijk.
Vraag 2
Hoeveel afvaarten vinden er op dit moment dagelijks, in de huidige concessie, plaats
en hoeveel dagelijkse afvaarten zullen er vanaf 2029 plaatsvinden?
Antwoord 2
Het aantal afvaarten verschilt per eiland en per type dienst. In onderstaande tabel
is in de eerste kolom het aantal afvaarten uit de minimale dienstregeling voor de
nieuwe concessies vanaf 2029 opgenomen, deze zijn gebaseerd op de dienstregeling van
2025. In de tweede kolom is het aantal geplande afvaarten volgens dienstregeling 2025
opgenomen. Het aantal gerealiseerde afvaarten voor 2025 is nog niet beschikbaar. Voor
2023 en 2024 zijn deze aantallen wel beschikbaar, daarom is het aantal afvaarten (gepland
volgens de dienstregeling en uiteindelijk gerealiseerd) ook in de tabel opgenomen.
Vraag 3
Op welke informatie kan de Kamer rekenen bij de actieve informatieverstrekking ten
aanzien van tariefverhoging, met inachtneming van het feit dat bedrijfsvertrouwelijke,
financiële informatie van de rederij niet gedeeld kan worden?
Antwoord 3
De Kamer kan rekenen op bekendmaking van het percentage waarmee de tarieven voor de
beschermde reisrechten in het daaropvolgende kalenderjaar maximaal mogen stijgen.
Dit percentage vloeit voort uit de bepalingen zoals opgenomen in eis 9.1.8 van het
Ontwerp-PvE. Dit percentage is niet afhankelijk van de financiële resultaten die de
concessiehouder over het afgelopen kalenderjaar heeft geboekt, maar van een samengestelde
index op basis van landelijke indicatoren. Overigens geldt voor de financiële resultaten
van de concessiehouder dat deze inderdaad niet openbaar gemaakt kunnen worden vanwege
bedrijfsvertrouwelijkheid.
Vraag 4
Welke extra risico’s loopt de concessiehouder bij een verplichte voorhang bij de Kamer
ten aanzien van tariefverhoging?
Antwoord 4
De concessiehouder loopt inhoudelijke en procesmatige risico's. Inhoudelijke risico's
zijn dat een voorhangprocedure leidt tot verzoeken om de maximale tariefverhoging
niet volledig te benutten, maar dat er niet (tijdig) in dekking wordt voorzien om
de concessiehouder hiervoor te compenseren. IenW hecht er als betrouwbare concessieverlener
aan dat de concessiehouder erop kan rekenen dat de tarieven jaarlijks conform de concessiebepalingen
kunnen worden geïndexeerd. De kosten van de veerverbindingen nemen immers ook ieder
jaar toe. Procesmatige risico's zijn dat de concessiehouder bij een voorhangprocedure
te weinig tijd heeft om de adviesprocedures met de consumentenorganisaties en decentrale
overheden ordentelijk te doorlopen, besluitvorming door IenW te doorlopen en de reiziger
tijdig over de nieuwe hoogte van de tarieven te informeren. Zie hiervoor de bepalingen
in de plancyclus (Bijlage B2 bij het Ontwerp-PvE).
Vraag 5
Onder welke voorwaarden toetst het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)
of de tariefstijging acceptabel is, gelet op het feit dat in het huidige voorstel
IenW dient in te stemmen met de voorgenomen tariefstijging?
Antwoord 5
In het huidige voorstel stelt IenW de maximale tariefstijging voor het daaropvolgende
kalenderjaar vast, op basis van een samengestelde index die rekening houdt met de
ontwikkeling van loonkosten, inflatie en brandstofkosten (zie eis 9.1.8 in het Ontwerp-PvE).
Dit is ook onder de huidige concessies zo. De concessiehouder moet zich aan die maximale
tariefstijging houden. In het vervoerplan neemt de concessiehouder een voorstel op
voor de tariefstijging van de beschermde reisrechten in het daaropvolgende kalenderjaar.
IenW moet inderdaad instemmen met dit vervoerplan. Op het gebied van de tarieven toetst
IenW of het tariefvoorstel van de concessiehouder past binnen de maximale tariefstijging
zoals deze door IenW op basis van eis 9.1.8 is vastgesteld.
Vraag 6
Hoeveel korting krijgen eilandbewoners voor een overtocht in de nieuwe concessie?
Antwoord 6
De gereduceerde tarieven voor eilandbewoners zijn opgenomen in het overzicht met beschermde
reisrechten (Bijlage 11 bij het ontwerp-PvE). Dit zijn de gereduceerde tarieven waar
de eilandbewoners nu op kunnen rekenen. De bestaande praktijk zal dus worden voortgezet.
Vraag 7
Op welke wijze is vastgesteld dat het vasthouden van minstens vier autoplekken tot
48 uur en het vasthouden van minstens twee autoplekken tot 24 uur voor eilandbewoners
voldoende zal zijn en wilt u deze bevindingen delen?
Antwoord 7
In het Ontwerp-PvE is opgenomen dat de Concessiehouder in ieder geval op de eerste
Afvaart van de Reguliere dienst vanaf een Waddeneiland en de laatste Afvaart van de
Reguliere dienst naar een Waddeneiland tot 48 uur vóór de geplande vertrektijd ten
minste vier en tot 24 uur vóór de geplande vertrektijd ten minste twee autoplekken
vrijhoudt voor Eilandbewoners. Deze eis is bedoeld voor urgente situaties en erop
gericht om de kans te vergroten dat eilandbewoners op een bepaalde dag het eiland
op tijd kunnen verlaten en/of nog thuis kunnen komen. Het vergroten van de vrij te
houden capaciteit zou tot te hoge gederfde inkomsten van de concessiehouder leiden.
Het is ondanks de reserveplekken niet uit te sluiten dat eilandbewoners kort voor
vertrek geen autoplek meer kunnen boeken. De huidige praktijk wijst uit dat het wel
mogelijk is om tot kort voor vertrek een passagiersplek te boeken en voor het aansluitend
vervoer bijvoorbeeld gebruik te maken van het openbaar vervoer.
Vraag 8
Op welke wijze maakt de nieuwe concessie «elektrificatie van de veerverbindingen mogelijk,
maar niet verplicht»?
Antwoord 8
De nieuwe concessie verplicht elektrificatie niet zolang er nog geen infrastructuur
hiervoor is. We verplichten reders dus niet om zelf infrastructuur aan te leggen en
zo de veren te elektrificeren. Het lange termijnperspectief voor de wadden in lijn
met klimaatdoelen en ambities in het waddengebied is om emissieloos te varen. Uit
een rapport van Damen Shipyards in opdracht van IenW blijkt dat op de lange termijn
batterij-elektrisch varen de beste en meest betaalbare manier is om emissieloos de
Friese Waddenveren uit te voeren. Het klimaatfonds heeft 50 miljoen euro beschikbaar
gesteld voor de aanleg van de benodigde walinfrastructuur. Samen met de eilandgemeenten,
de provincie Fryslân, de netbeheerder en andere relevante partijen werkt IenW nu aan
de uitwerking hiervan. In de concessie is wel de verplichting opgenomen om, op redelijke
termijn, met één schip per jaar over te gaan op batterij-elektrisch varen wanneer
de infrastructuur er ligt. Zo wordt voorkomen dat gerealiseerde infrastructuur ongebruikt
blijft en werken we in lijn met de klimaatdoelen en afspraken aan Waddenveren die
op termijn emissieloos gaan varen.
Vraag 9
Kunt u, in reactie op de opmerking dat inschrijvers worden uitgedaagd om meer te bieden
dan de minimumeisen, met voorbeelden aangeven welke aspecten hiervoor in aanmerking
komen?
Antwoord 9
De aspecten (gunningscriteria) zullen een directe relatie hebben met de vier subdoelen
van de concessies, te weten:
• Betrouwbaar, frequent en structureel;
• Toekomstbestendig;
• Prettige reisbeleving;
• Betaalbaar en beheersbaar.
Daarnaast wordt een gunningscriterium overwogen gericht op het stimuleren van de regionale
betrokkenheid van de reder(s).
Vraag 10
Is het elektrificeren van de veerverbindingen (verduurzamen) één van de doelen die
het Ministerie van IenW met de nieuwe concessie nastreeft?
Antwoord 10
Het lange termijnperspectief voor de wadden in lijn met klimaatdoelen en ambities
in het waddengebied is om emissieloos te varen. Uit een rapport van Damen Shipyards
in opdracht van IenW blijkt dat op de lange termijn batterij-elektrisch varen de beste
en meest betaalbare manier is om emissieloos de Friese Waddenveren uit te voeren.
Het klimaatfonds heeft 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de aanleg van de benodigde
walinfrastructuur. Samen met de eilandgemeenten, de provincie Fryslân, de netbeheerder
en andere relevante partijen werkt IenW nu aan de uitwerking hiervan. In de concessie
is wel de verplichting op genomen om, op redelijke termijn, met één schip per jaar
over te gaan op batterij-elektrisch varen wanneer de infrastructuur er ligt. Zo wordt
voorkomen dat gerealiseerde infrastructuur ongebruikt blijft en werken we in lijn
met de klimaatdoelen en afspraken aan Waddenveren die op termijn emissieloos gaan
varen.
Vraag 11
Op welke wijze is vastgesteld wat voldoet als «minimale dienstregeling»?
Antwoord 11
Op basis van een analyse van de dienstregelingen van de afgelopen jaren, een vervoerwaardestudie
(prognoses van reizigersaantallen) en input van omgevingspartijen in de adviessessies
is bepaald wat vanaf 2029 zou voldoen als «minimale dienstregeling». Hieruit is gebleken
dat de meest recente dienstregeling van 2025 een passende referentie vormt. De minimale
dienstregeling bestaat uit drie onderdelen, namelijk:
• een wekelijks minimumniveau om op vaste tijdstippen een gegarandeerd vervoersaanbod
te hebben;
• een minimaal aantal jaarlijkse afvaarten (gelijk aan het aantal uit de dienstregeling
van 2025). De rederij bepaalt zelf op welke tijdstippen zij deze afvaarten inzet en
heeft op deze manier ruimte om de dienstregeling te optimaliseren;
• een minimale capaciteit op piekdagen, zodat zeker is dat de rederij voldoende schepen
en personeel beschikbaar heeft om de benodigde capaciteit op piekdagen aan te bieden.
Vraag 12
Welke maatregelen kan het Ministerie van IenW treffen als de rederij de afvaarten
niet punctueel (onbetrouwbaar) uitvoert?
Antwoord 12
Bij een te hoog percentage vertraagde afvaarten en/of uitval kan IenW de rederij verplichten
een verbeterplan op te stellen en/of een boete opleggen.
Vraag 13
Wordt het met de nieuwe concessie mogelijk om aan overlastplegers reisverboden op
te leggen en, zo ja, hoe lang kunnen zij geweerd worden?
Antwoord 13
Dit is mogelijk op basis van artikelen 70–74 van de Wet Personenvervoer 2000. In de
nieuwe concessies worden hier geen aanvullende regels aan gesteld.
Vraag 14
Is er altijd zichtbaar (beveiligings)personeel aanwezig tot wie passagiers zich kunnen
wenden?
Antwoord 14
Ja. Dit wordt voorgeschreven in eis 3.1.2. van het Ontwerp-PvE.
Vraag 15
Hoe wordt voorkomen dat mensen zwartrijden?
Antwoord 15
Op dit moment zijn er poortjes in de terminals, om te zorgen dat alleen mensen met
een geldig vervoersbewijs aan boord gaan. Het Ontwerp-PvE bevat geen bepalingen ten
aanzien van zwartrijden.
Vraag 16
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de rederij in kwestie daadwerkelijk bijdraagt
aan het leven op het eiland?
Antwoord 16
Er is een inspanningsverplichting opgenomen voor lokale en regionale maatschappelijke
initiatieven in artikel 5.4.4 van het Ontwerp-PvE. Deze inspanningsverplichting kan
ingevuld worden naast of middels een verplichting voor social return on investment
(SROI). Een plan voor de initiatieven moet opgenomen worden in de vervoerplannen zodat
de decentrale overheden en consumentenorganisaties hierover kunnen adviseren. In een
adviessessie met onder andere decentrale overheden en consumentenorganisaties is een
lijst opgesteld met mogelijke initiatieven die IenW zal delen met geïnteresseerde
partijen.
Vraag 17
Is de rederij in kwestie verplicht om mensen van het eiland aan te nemen?
Antwoord 17
De woonplaats of herkomst van het personeel van de concessiehouder wordt niet voorgeschreven.
De eisen ten aanzien van personeel zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van het Ontwerp-PvE.
En vanzelfsprekend heeft de concessiehouder zich te verhouden tot het Nederlandse
arbeidsrecht.
Vraag 18
Hoe verhouden het niet verplichten van elektrificatie van de veerdiensten enerzijds,
en de duurzaamheidsdoelstellingen van het Ministerie van IenW anderzijds, zich tot
elkaar?
Antwoord 18
In het ontwerp-PvE staat een reductiepad opgenomen. Door dit reductiepad zal de CO2-uitstoot van de Friese Waddenveren in 2040 minimaal met 65% zijn gedaald. Het lange
termijnsperspectief voor de wadden in lijn met klimaatdoelen en ambities in het waddengebied
is om emissieloos te varen. Uit een rapport van Damen Shipyards in opdracht van IenW
blijkt dat op de lange termijn batterij-elektrisch varen de beste en meest betaalbare
manier is om emissieloos de Friese Waddenveren uit te voeren. Het klimaatfonds heeft
50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de aanleg van de benodigde walinfrastructuur.
Samen met de eilandgemeenten, de provincie Fryslân, de netbeheerder en andere relevante
partijen werkt IenW nu aan de uitwerking hiervan. In de concessie is wel de verplichting
op genomen om, op redelijke termijn, met één schip per jaar over te gaan op batterij-elektrisch
varen wanneer de infrastructuur er ligt. Zo wordt voorkomen dat gerealiseerde infrastructuur
ongebruikt blijft en werken we in lijn met de klimaatdoelen en afspraken aan Waddenveren
die op termijn emissieloos gaan varen.
Vraag 19
Kunnen de opgelegde duurzaamheidsdoelstellingen, waaronder de toenemende verplichting
tot CO2-reductie, leiden tot een steeds hogere tariefstijging?
Antwoord 19
De ticketprijs wordt niet extra verhoogd om het reductiepad mogelijk te maken. De
mate waarin de tarieven jaarlijks mogen stijgen wordt gereguleerd vanuit eis 9.1.8
van het Ontwerp-PvE.
Vraag 20
Waarom is ervoor gekozen om voor een enkele reis maximaal 60% van het retourtarief
te hanteren?
Antwoord 20
Dit percentage sluit dicht aan bij de bestaande praktijk. Overigens worden tickets
voor een enkele reis op dit moment in zeer beperkte mate verkocht.
Vraag 21
Kunnen tickets voor de veerdiensten louter bij de rederij gekocht worden?
Antwoord 21
In het Ontwerp-PvE is bepaald dat reizigers in ieder geval een ticket moeten kunnen
aanschaffen via de website van de concessiehouder en een fysiek serviceloket in de
terminal. De scope van de nieuwe concessies strekt daartoe. Het Ontwerp-PvE legt de
concessiehouder geen beperking op om tickets door derden te laten verkopen.
Vraag 22
Is onderzocht of uitbesteding van de ticketverkoop leidt tot goedkopere tarieven voor
de reiziger?
Antwoord 22
Dat is niet onderzocht. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat de uitbesteding
van de ticketverkoop tot grote kostenbesparingen bij de rederij leidt. Daarnaast is
het logisch dat reizigers een ticket voor een rederij bij die rederij zelf kunnen
kopen.
Vraag 23
Waarom is ervoor gekozen om de dienstregeling van 2025 als uitgangspunt te nemen voor
het aantal afvaarten, waar eilandbewoners de voorkeur geven aan het minimaal aantal
afvaarten gebaseerd op de dienstregeling van 2023?
Antwoord 23
Als referentiejaar voor de minimale dienstregeling is, mede op basis van een vervoerwaardestudie
en analyse van de dienstregelingen van de afgelopen jaren, gekozen voor het meest
recente jaar 2025. Dit bevat de meest actuele inzichten ten aanzien van de vervoersvraag.
De minimale dienstregeling in het Ontwerp-PvE is zo gemaakt dat het aantal afvaarten
niet vermindert ten opzichte van de huidige situatie.
Vraag 24
Welke belemmeringen spelen er momenteel die ervoor zorgen dat de dienstregeling van
2023 niet als uitgangspunt genomen wordt voor het minimaal aantal afvaarten?
Antwoord 24
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 23 is de dienstregeling van 2025 het meest
recent en bevat daarom de meest actuele inzichten ten aanzien van de vervoersvraag.
Specifiek voor de verbinding van en naar Ameland geldt dat er is overgestapt op een
vijfkwartiersdienstregeling. Dit heeft geleid tot een afname van de vertraagde afvaarten
en wordt daarom gehandhaafd.
Vraag 25
Herkent u het gegeven dat toeristen de eilanden overslaan door de afname in het aantal
afvaarten en kunt u dit onderbouwen?
Antwoord 25
Er zijn geen signalen dat toeristen de eilanden overslaan door de afname in het aantal
afvaarten.
Vraag 26
Waarom is ervoor gekozen om enkel in gereserveerde plekken op de eerste en laatste
boot te voorzien?
Antwoord 26
In het Ontwerp-PvE is opgenomen dat de Concessiehouder in ieder geval op de eerste
Afvaart van de Reguliere dienst vanaf een Waddeneiland en de laatste Afvaart van de
Reguliere dienst naar een Waddeneiland tot 48 uur vóór de geplande vertrektijd ten
minste vier en tot 24 uur vóór de geplande vertrektijd ten minste twee autoplekken
vrijhoudt voor Eilandbewoners. Deze eis is bedoeld voor urgente situaties en erop
gericht om de kans te vergroten dat eilandbewoners op een bepaalde dag het eiland
op tijd kunnen verlaten en/of nog thuis kunnen komen. Het vergroten van de vrij te
houden capaciteit zou tot te hoge gederfde inkomsten van de concessiehouder leiden.
Het is ondanks de reserveplekken niet uit te sluiten dat eilandbewoners kort voor
vertrek geen autoplek meer kunnen boeken. De huidige praktijk wijst uit dat het wel
mogelijk is om tot kort voor vertrek een passagiersplek te boeken en voor het aansluitend
vervoer bijvoorbeeld gebruik te maken van het openbaar vervoer.
Vraag 27
Waarom is ervoor gekozen om op de sneldienst geen gereserveerde plekken vast te leggen?
Antwoord 27
In aanvulling op het antwoord bij vraag 26 zou het uitbreiden van de vrij te houden
capaciteit naar de sneldienst tot te hoge gederfde inkomsten van de concessiehouder
leiden. Het is niet uit te sluiten dat eilandbewoners kort voor vertrek geen plek
op de sneldienst meer kunnen boeken. De huidige praktijk wijst uit dat het wel mogelijk
is om tot kort voor vertrek een passagiersplek te boeken voor de reguliere veerdienst.
Vraag 28
Hoe is nu geregeld dat er ruimte voorzien blijft voor genoeg vrachtvervoer om de beschikbaarheid
van goederen die van levensbelang zijn voor de eilandbewoners te waarborgen, ook tijdens
het hoogseizoen wanneer er veel plekken opgaan aan onder andere toerisme?
Antwoord 28
Ieder jaar moet in de vervoerplannen worden beschreven hoe het vervoer van goederen,
naast het personenvervoer, afgehandeld gaat worden. In artikel 1.3.2 en in artikel
2.1.11 van het Ontwerp-PvE wordt specifiek de ruimte die de reder reserveert voor
het afhandelen van het goederenvervoer genoemd.
Vraag 29
Wat is de reden dat voor de rederijen de minimale eisen voor de nieuwe concessie lager
liggen dan nu geboden wordt?
Antwoord 29
Het Ontwerp-PvE bevat de minimale eisen waaraan de vervoersdiensten vanaf 2029 moeten
voldoen. Deze eisen zijn opgesteld op basis van de vastgestelde Nota van Uitgangspunten
(hierna: NvU) en geïnspireerd op de huidige concessies. Op sommige onderwerpen is
sprake van een verzwaring van eisen of zijn er onderwerpen toegevoegd, zoals duurzaamheid,
(sociale) veiligheid, de interinsulaire dienst en SROI. Voor sommige onderwerpen zijn
slechts een beperkt aantal eisen opgenomen, omdat veel is afgedekt met geldende wet-
en regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van veiligheid. In algemene zin geldt dat
inschrijvers in de aanbesteding zullen worden uitgedaagd om meerwaarde aan te bieden.
De rederij zal gehouden worden aan hetgeen zij bij de inschrijving heeft aangeboden.
Vraag 30
Valt een inschrijver bij de gunning direct af wanneer aan 1 van de 273 eisen niet
wordt voldaan? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Antwoord 30
Om de belasting tijdens de inschrijvingsfase te beperken zal aan geïnteresseerde reders
niet gevraagd worden om voor iedere eis in hun aanbieding aan te geven hoe zij hieraan
gaan voldoen. Omdat zij tijdens de concessie wel aan alle eisen moeten voldoen, zal
hen in plaats daarvan gevraagd worden een verklaring bij te voegen waarmee zij bevestigen
zich te zullen houden aan de eisen uit het Programma van Eisen.
Vraag 31
Krijgen eilandbewoners ook een optie om mee te denken bij de gunning?
Antwoord 31
Eilandbewoners zijn betrokken bij het opstellen van de NvU en worden nu betrokken
bij het opstellen van het PvE. Hoe en door wie de inschrijvingen beoordeeld zullen
gaan worden, wordt de komende maanden nader ingevuld. Hierbij is geen rol voor eilandbewoners
voorzien, omdat het beoordelingsproces tijdsintensief is en zorgvuldig, volgens vastgestelde
procedures, moet gebeuren om de kans op bezwaren van inschrijvers te minimaliseren.
Vraag 32
Is bekend hoeveel procent het sterk gereduceerde tarief voor eilandbewoners gaat worden
en welke bedragen daarbij horen?
Antwoord 32
De gereduceerde tarieven voor eilandbewoners zijn opgenomen in het overzicht met beschermde
reisrechten (Bijlage 11 bij het ontwerp-PvE). Dit zijn de gereduceerde tarieven waar
de eilandbewoners nu op kunnen rekenen. IenW wil de bestaande praktijk dus voortzetten.
Vraag 33
In welke mate stijgen de gereduceerde tarieven voor de eilanders in het systeem van
de jaarlijkse tariefstijging?
Antwoord 33
De bepalingen over de jaarlijkse maximale tariefstijging (zie eis 9.1.8 in het ontwerp-PvE)
gelden voor zowel de tarieven voor bezoekers als voor de eilandbewoners.
Vraag 34
Hoe worden de belanghebbende scholen betrokken bij de dienstregeling van het scholierenbootje
tussen Vlieland en Terschelling?
Antwoord 34
Het Ontwerp-PvE bevat geen expliciete bepalingen ten aanzien van betrokkenheid van
scholen.
Vraag 35
Hoe wordt van tevoren verzekerd dat de rederijen zich kunnen en gaan committeren aan
het reductiepad van de CO2-commissie?
Antwoord 35
Zoals alle eisen in het PvE is ook het reductiepad een harde eis waaraan de reder
moet voldoen. In het Ontwerp-PvE is een rapportageverplichting opgenomen waarin reders
duidelijk beschrijven welke uitstoot zij hebben en wat de herkomst van de gebruikte
brandstoffen is. Indien de concessieverlener constateert dat de concessiehouder aan
bepaalde eisen niet heeft voldaan kan hij van de concessiehouder een verbeterplan
eisen.
Vraag 36
Klopt het dat de concessie, op basis waarvan de baggeractiviteiten plaatsvinden, in
2028 af gaat lopen?
Antwoord 36
De baggeractiviteiten worden uitgevoerd in een contract tussen Rijkswaterstaat (opdrachtgever)
en baggeraars (opdrachtnemer), dit gebeurt niet in een concessie. De maatvoering van
de vaargeulen waarop wordt gebaggerd zijn vastgelegd in het Nationaal Water Programma.
De contracten voor de Waddenzee lopen inclusief de verlengingsoptie af per 31 oktober
2028 en zullen dan opnieuw worden aanbesteed.
Vraag 37
In hoeverre is er al vastgesteld dat deze baggeractiviteiten voortgezet worden na
het aflopen van de huidige baggerconcessie? Hoe en met wat voor maatregelen gaat u
zeker stellen dat ook ná afloop van bedoelde baggerconcessie de thans aangewezen vaargeul
op diepte en breedte blijft?
Antwoord 37
De baggeractiviteiten worden uitgevoerd in een contract tussen Rijkswaterstaat (opdrachtgever)
en baggeraars (opdrachtnemer), dit gebeurt niet in een concessie. De maatvoeringen
van de vaargeulen zijn vastgelegd in het Nationaal Water Programma, deze worden niet
gewijzigd op het moment dat er een nieuw contract ingaat of verlengd wordt.
Vraag 38
Worden er, al dan niet structurele en regelmatige, overleggen voorzien in de driehoek
concessieverlener, vaarwegbeheerder en hoofdgebruikers, zodat vroegtijdig ontwikkelingen
in de vaargeul kunnen worden voorzien en tijdig over adequate maatregelen kan worden
besloten?
Antwoord 38
In het geval van de vaargeul Ameland is in het PvE bepaald dat er minstens jaarlijks
een overleg met de reder, IenW en Rijkswaterstaat plaatsvindt. De maatvoering wordt
vastgelegd in het Nationaal Water Programma en niet in de concessie. Reders mogen
bij de inschrijving uitgaan van de huidige schepen en vaargeulen en kunnen hierop
hun inschrijving doen, de huidige maatvoering van de vaargeulen zal ook meegezonden
worden bij de concessiestukken. Wanneer reders nieuwe schepen aanschaffen is bepaald
dat Rijkswaterstaat en eventuele andere relevante infrastructuurbeheerders aangeeft
of deze zullen passen op de infrastructuur zoals de vaargeulen. Op deze manier bieden
we zoveel mogelijk zekerheid aan reders. Het probleem van veranderende vaargeulen
speelt op dit moment vooral bij de vaargeul richting Ameland, ook hiervoor kunnen
reders uitgaan van de huidige situatie. Wel is er mede vanwege de MIRT-verkenning
een procedure opgenomen waardoor de concessie gewijzigd kan worden met behoud van
bereikbaarheid wanneer een significante wijziging in de maatvoering van de vaargeulen
hiervoor aanleiding geeft.
Vraag 39
Kunnen in het Programma van Eisen (PvE) heldere garanties voor de concessiehouders
worden geboden in de vaarwegdimensies, zodat er aldus een heldere basis ontstaat waarop
kan worden aangeboden?
Antwoord 39
Reders mogen bij de inschrijving uitgaan van de huidige schepen en vaargeulen en kunnen
hierop hun inschrijving doen. De huidige maatvoering van de vaargeulen zal ook meegezonden
worden bij de concessiestukken. Wanneer reders nieuwe schepen aanschaffen is bepaald
dat Rijkswaterstaat en eventuele andere relevante infrastructuurbeheerders aangeven
of deze zullen passen op de infrastructuur zoals de vaargeulen. Op deze manier bieden
we zoveel mogelijk zekerheid aan reders. In het Ontwerp-PvE is een procedure opgenomen
waardoor de concessie gewijzigd kan worden met behoud van bereikbaarheid wanneer een
significante wijziging in de maatvoering van de vaargeulen hiervoor aanleiding geeft.
Vraag 40
Hoe gaat u een waardering vaststellen voor die aspecten die een vervoerder aanbiedt
welke boven het PvE uitgaan, maar welke bijdragen aan een betere kwaliteit en waardering
door de eilanders van de veerverbinding en daarmee maximaal bijdragen aan de doelen
die het Ministerie van IenW met beide concessies nastreeft?
Antwoord 40
De waardering van de extra’s die geïnteresseerde reder(s) aanbieden gebeurt aan de
hand van gunningscriteria die een directe relatie hebben met de vier subdoelen van
de concessies. Deze subdoelen beogen onder meer een betere kwaliteit voor en daarmee
een betere waardering door eilandbewoners. Daarnaast wordt een gunningscriterium overwogen
gericht op het stimuleren van de regionale betrokkenheid van de reder(s).
Vraag 41
Gaat u voor dergelijke verbeteringen ook wegingsfactoren vaststellen, waarin ook openbaar
inzicht wordt gegeven? Krijgen de colleges van burgemeester en wethouders (B&W) van
de eilandgemeenten invloed op deze wegingsfactoren? Hoe zal dergelijke invloed vormgegeven
worden?
Antwoord 41
De gunningscriteria en hun gewichten zullen na publicatie van de aanbestedingsdocumenten
openbaar zijn. Tijdens een adviessessie is aan vertegenwoordigers van decentrale overheden,
consumentenorganisaties en ondernemingen gevraagd om met suggesties te komen voor
mogelijke gunningscriteria. Op korte termijn zal nogmaals aan decentrale overheden
en consumentenorganisaties gevraagd worden om input te leveren voor de uiteindelijke
gunningscriteria.
Vraag 42
Zullen er gedeelde prestatie-indicatoren tussen concessieverlener en concessiehouder
gezamenlijk worden opgesteld omtrent enerzijds het waarmaken van de minimumdienstregelingen
en anderzijds de hierin beperkende omstandigheden zoals eventueel achterblijvende
vaarwegkwaliteiten en extreme weersomstandigheden?
Antwoord 42
De prestatie-indicatoren voor een goede uitvoering van de dienstregeling zijn opgenomen
in het Ontwerp-PvE. Voor uitval geldt een maximum van 1% van de afvaarten en voor
vertraging bij vertrek en vertraging bij aankomst geldt een maximum van 5%. Voor beperkende
gebeurtenissen of situaties die niet te wijten zijn aan de schuld van de concessiehouder,
kan de concessiehouder zich beroepen op overmacht.
Vraag 43
Hoe voorziet u om te gaan met de situatie, indien in de Concessie Waddenveren West
het herstel van de haven en kades op Terschelling zal leiden tot een, gedurende langere
tijd, niet kunnen waarmaken van die dienstregeling wegens niet afdoende beschikbaarheid
van infrastructuur?
Antwoord 43
Indien de dienstregeling niet volledig waargemaakt kan worden door omstandigheden
buiten de invloed van de reder om kan deze zich beroepen op overmacht. Wanneer het
herstel langere tijd invloed heeft op de dienstregeling zal IenW samen met de reder
en Rijkswaterstaat en/of de gemeente Terschelling kijken naar een passende oplossing
om de dienstregeling zoveel mogelijk uit te kunnen voeren.
Vraag 44
Indien zoiets leidt tot een grote negatieve impact op de exploitatie van de veerdiensten
op Terschelling: zult u die situatie dan ook behandelen zoals u wilt gaan doen als
er sprake is van een «majeure situatie» bij Ameland, zoals ook in de bijlagen van
het PvE is beschreven en uiteen is gezet tijdens de openbare consultaties op de eilanden?
Antwoord 44
De bepalingen over majeure situaties zoals bij Ameland zijn bedoeld voor wijzingen
die een permanent gevolg hebben voor de concessie. De impact van herstelwerkzaamheden
is van tijdelijke aard. Bij uitzonderlijke situaties vindt er altijd gesprek plaats
tussen de reder en IenW om te komen tot een passende oplossing.
Vraag 45
Indien uit de MIRT-studie mocht blijken dat een vermijden van op tij varen niet onmogelijk
is, maar tot meerkosten leidt ten opzichte van het niet op tij varen en het kunnen
gaan waarmaken van de minimale dienstregeling: bent u bereid hiervoor extra middelen
vrij te maken, zodat de invulling van het niet op tij varen niet ten koste gaat van
de overige exploitatie- en kostenstructuur van de veerverbinding naar Ameland?
Antwoord 45
Wanneer de majeure ontwikkeling reden is voor een herziening van de concessie, wat
de uitkomst van de MIRT-verkenning ook is, stelt de reder volgens het Ontwerp-PvE
een herzieningsvoorstel op voor het vervolg van de veerdiensten van en naar Ameland
tot en met het einde van de looptijd van de concessie. Hiervoor is in het Ontwerp-PvE
ook een aantal uitgangspunten beschreven:
• de tarieven ten minste voor eilandbewoners stijgen niet meer dan is toegestaan;
• de bereikbaarheid van Ameland blijft geborgd;
• de (financiële) continuïteit van de reder komt niet in gevaar;
• de herziening leidt niet tot een verhoging van het door de reder behaalde rendement.
Op voorhand is het niet uitgesloten dat er dan een financiële bijdrage vanuit IenW
komt.
Vraag 46
In diverse omschrijvingen is aangegeven van het concept PvE gebaseerd is op de huidige
situatie; deze laat in toeristische piektijden zien dat deze niet haalbaar is; kan
de huidige situatie niet beter als uitgangspunt in het PvE worden omschreven?
Antwoord 46
Het Ontwerp-PvE bevat meerdere bepalingen gericht op drukke dagen. Als de concessiehouder
een maand voor vertrek een hele drukke dag voorziet, dan moet hij een extra reguliere
veerdienst inzetten (tenzij alle veerboten al ingezet zijn). In de minimale dienstregeling
is aangegeven welke capaciteit de concessiehouder ten minste moet kunnen aanbieden
op piekdagen. Ondanks deze bepalingen is niet uit te sluiten dat reizigers op sommige
drukke dagen kort voor vertrek geen autoplaats op de veerboot of zitplaats op sneldienst
meer kunnen boeken.
Vraag 47
Kunnen in het PvE vastomlijnde begrenzingen worden opgenomen van de maximale wachttijden
van de veerboten ten opzichte van de dienstregelingen bij vertragingen van het openbaar
vervoer, gezien het feit dat er wordt voorgeschreven dat veerboten moeten wachten
op de aansluiting met het openbaar vervoer bij vertragingen, wat zeker bij de sneldiensten
gemakkelijk kan leiden tot het in de war schoppen van de (strakke) dienstregelingen?
Antwoord 47
In het Ontwerp-PvE is opgenomen dat de veerboot wacht, tenzij duidelijk is dat het
aansluitende openbaar vervoer op een eiland niet binnen vijf minuten en op het vaste
land niet binnen tien minuten zal arriveren. Dit zorgt ervoor dat de impact op de
punctualiteit van de veerboot beperkt wordt.
Vraag 48
Hoe worden extra’s, zoals dat inschrijvers in de aanbesteding worden uitgedaagd om
meer te bieden dan de minimumeisen en zo maximaal bij te dragen aan de doelen die
IenW met beide concessies nastreeft, gewogen en kunnen de eilanders en ondernemers
hier ook over meedenken?
Antwoord 48
De waardering van de extra’s die geïnteresseerde reder(s) aanbieden gebeurt aan de
hand van gunningscriteria die een directe relatie hebben met de vier subdoelen van
de concessies. Deze subdoelen beogen onder meer een betere kwaliteit voor en daarmee
een betere waardering door eilandbewoners. Tijdens een adviessessie is aan vertegenwoordigers
van decentrale overheden, consumentenorganisaties en ondernemingen gevraagd om met
suggesties te komen voor mogelijke gunningscriteria. Op korte termijn zal nogmaals
aan decentrale overheden en consumentenorganisaties gevraagd worden om input te leveren
voor de uiteindelijke gunningscriteria.
Vraag 49
Waarom wordt er nog aan op tij varen vastgehouden, ondanks dat de Kamer dat recent,
ook voor Ameland, heeft uitgesloten?
Antwoord 49
Varen op tij is geen onderdeel van het Ontwerp-PvE of de concessie. In een MIRT-verkenning
moeten alle opties onderzocht worden. Varen op tij is een optie en daarom is het verplicht
ook deze optie te onderzoeken. In de MIRT-verkenning wordt ook gekeken naar de effecten
op de bereikbaarheid.
Vraag 50
Hoe is uw oordeel over de juistheid van de wens van de provincie Fryslân om een tussenconcessie
te hanteren, voorafgaand aan de vijftienjarige concessie, in reactie op genoemde nota
van uitgangspunten?
Antwoord 50
De wens van de provincie Fryslân en de oproep in de motie Grinwis om een kortdurende
tussenconcessie te hanteren in plaats van een concessie van 15 jaar houden verband
met de onzekerheden rondom de vaargeul Ameland. Ik beraad mij nog over deze wens en
de motie. Voordat ik hierover een besluit neem, spreek ik op 25 juni eerst met een
aantal partijen in de regio en ga ik tijdens het notaoverleg op 26 juni graag in gesprek
met de Kamer hierover. Ook wil ik de adviezen van decentrale overheden en consumentenorganisaties
en de consultatiereacties meewegen, die ik uiterlijk 20 juli ontvang.
Vraag 51
Waren de overwegingen die u noemt om in het PvE geen tussenconcessie op te nemen nieuw
en anders dan de overwegingen in de genoemde nota van uitgangspunten?
Antwoord 51
De overwegingen over de noodzaak van een adequaat antwoord op de onzekerheid over
de vaargeul naar Ameland zijn ongewijzigd gebleven. In de NvU stonden twee oplossingsrichtingen
genoemd: een tussenconcessie of het opnemen van een herzieningsclausule.
Vraag 52
In hoeverre kan de toegankelijkheid van het onderwijs voor de leerlingen die gebruik
moeten maken van de scholierenboot niet alsnog worden beschouwd als een rijkstaak
die in verband staat met de bereikbaarheid van de Waddeneilanden, in dit geval de
eilanden onderling?
Antwoord 52
Door het opnemen van de scholierenboot in de nieuwe Concessie Waddenveren West wordt
beoogd de toegankelijkheid van het onderwijs voor leerlingen te vergroten. De vraag
of dit een rijkstaak betreft, houdt vooral verband met de omvang van de schepen die
gebruikt worden. Voor het vervoer tussen het vasteland en de Friese Waddeneilanden
is er op basis van de concessie sprake van een exclusief recht op het uitvoeren van
de veerverbindingen daartussen, met schepen die geschikt zijn voor meer dan twaalf
passagiers. Voor de scholierenboot tussen Vlieland en Terschelling waarbij gebruik
wordt gemaakt van schepen die geschikt zijn voor twaalf passagiers of minder, geldt
dit exclusieve recht niet.
Vraag 53
Bent u bereid om over de hiermee gepaard gaande kosten in overleg te treden met het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zodat deze kosten door hen gedragen
worden als onderdeel van de kosten van goed onderwijs voor álle Nederlanders?
Antwoord 53
Naar verwachting kunnen de financiële gevolgen van het opnemen van de scholierenboot
in de nieuwe Concessie Waddenveren West worden ingepast in de business case voor de
nieuwe concessie. Een gesprek hierover met het Ministerie van OCW wordt niet kansrijk
geacht.
Vraag 54
Vanuit het gevraagde in het PvE, alsmede vanuit de diverse binnen het PvE bestaande
onduidelijkheden en risico’s, zijn diverse situaties denkbaar en te verwachten waarin
extra kosten worden veroorzaakt voor de vervoerder welke mogelijk niet meer te dekken
zijn binnen de hiervoor genoemde begrenzingen van de betaalbaarheid; bent u bereid
het uitgangspunt van budgetneutraliteit te verlaten, indien deze situaties of dergelijke
risico’s zich voordoen?
Antwoord 54
Het is niet mogelijk om nu het uitgangspunt van budgetneutraliteit los te laten. Op
de IenW-begroting is hiertoe geen financiële ruimte. Op het gebied van onvoorziene
omstandigheden is in het Ontwerp-PvE een brede herzieningsbepaling opgenomen. Per
onvoorziene omstandigheid zal moeten worden bekeken op welke manier de financiële
balans van de concessie weer kan worden hersteld. Wat betreft de onzekerheid van de
uitkomst van de MIRT-verkenning over de vaargeul naar Ameland is een aparte procedure
opgenomen waarbij het op voorhand niet is uitgesloten dat er een financiële bijdrage
vanuit IenW komt wanneer dit noodzakelijk is om de bereikbaarheid en betaalbaarheid
op peil te houden.
Vraag 55
In hoeverre kan een situatie ontstaan waardoor het voor vervoerders niet meer aantrekkelijk
is om te gaan bieden op een concessie, omdat de kosten van het totaal gevraagde zich
niet meer verhouden tot de te verwachten inkomsten en risico’s?
Antwoord 55
Of dit het geval is wordt pas duidelijk op het moment dat de inschrijvingen voor de
concessies moeten zijn ingediend. Om de kans hierop te minimaliseren heeft IenW een
business case laten opstellen om door te kunnen rekenen in hoeverre eisen kostenverhogend
werken en wat de financiële gevolgen zijn wanneer meer of juist minder mensen met
de veerdiensten gaan reizen.
Vraag 56
Bent u bereid om eisen te verlagen, zodat daarmee ook een kostprijsverbetering voor
de vervoerder mogelijk wordt? Kan per item aangegeven worden hoe groot dit belang
is en in hoeverre deze eisen verlaagd kunnen worden?
Antwoord 56
De eisen in het Ontwerp-PvE zijn voor het overgrote deel een voortzetting van de bestaande
praktijk. Een eerste financiële toets op het Ontwerp-PvE heeft laten zien dat er geen
grote kostenverhogende eisen worden gesteld. De grootste kostendrijver is de dienstregeling
en de daaraan verbonden kosten voor bijvoorbeeld personeel, materieel, schoonmaak
en brandstof. Om een goede bereikbaarheid van de Friese Waddeneilanden te borgen,
wil IenW geen verslechtering van het aantal afvaarten ten opzichte van nu.
Vraag 57
Bent u eventueel bereid om het uitgangspunt van budgetneutraliteit los te laten?
Antwoord 57
Daartoe ziet IenW geen mogelijkheden op de begroting. De huidige concessies worden
overigens ook zonder subsidie uitgevoerd en dit leidt niet tot problemen.
Vraag 58
Wat worden de tijdslijnen van de Concessie Waddenveren Oost met inachtneming van de
tijdlijnen rondom deze tussenconcessie?
Antwoord 58
Ik beraad mij nog over de uitvoering van de motie Grinwis. Zie ook het antwoord op
vraag 50.
Vraag 59
In hoeverre, zoals tijdens meerdere consultatiebijeenkomsten genoemd, is het mogelijk
om de bewoners en ondernemers op de eilanden lid te maken van de gunningscommissie
of een vergelijkbaar platform?
Antwoord 59
Hoe en door wie de inschrijvingen beoordeeld zullen gaan worden, wordt de komende
maanden nader ingevuld. Hierbij is geen rol voor eilandbewoners voorzien, omdat het
beoordelingsproces tijdsintensief is en zeer zorgvuldig, volgens vastgestelde procedures,
moet gebeuren om de kans op bezwaren van inschrijvers te minimaliseren.
Vraag 60
Wat is uit informatiebijeenkomsten op de Waddeneilanden gekomen? Graag een uitgebreide
toelichting.
Antwoord 60
Doel van de informatiebijeenkomsten was om mensen te informeren over het ontwerp-PvE
en over de wijze waarop zij een reactie kunnen indienen via Platform Participatie.
Tijdens de bijeenkomsten zijn veel vragen beantwoord en is in gesprek gegaan met aanwezigen
over diverse onderwerpen in het ontwerp-PvE. Zo zijn er op vrijwel alle bijeenkomsten
vragen gesteld over de minimale dienstregeling, tarieven, vrachtvervoer, inspraak,
lokale binding en gunningscriteria. Daarnaast zijn vragen gesteld over duurzaamheid
en het interinsulair vervoer. Naast kritische geluiden is er ook waardering uitgesproken
dat IenW naar de Waddeneilanden is gekomen. De consultatie van het ontwerp-PvE loopt
tot en met 20 juli a.s. Na deze periode analyseert IenW de binnengekomen reacties
en bekijkt zij wat wel en niet kan worden verwerkt en waarom in het uiteindelijke
PvE. In een reactienota wordt een terugkoppeling gegeven van de reacties die zijn
ontvangen en hoe hiermee is omgegaan.
Vraag 61
Klopt het dat de thans lopende baggerconcessie waarmee de vaargeul op diepte wordt
gehouden gericht is op de hierboven genoemde maatvoering? Hoe garandeert u de beschikbaarheid
van een vaargeul conform het profiel (en de lengte) waarop u vraagt dat vervoerders
dit aanbieden, gelet op het feit dat deze baggerconcessie mogelijk eerder afloopt
dan dat er duidelijkheid bestaat over de vormgeving van de concessie ná het thans
lopende MIRT-onderzoek?
Antwoord 61
IenW is verantwoordelijk voor een goed en veilig beheer van de vaarwegen. Rijkswaterstaat
is beheerder van de vaargeulen en verantwoordelijk voor het op breedte en diepte houden
van de vaargeulen zoals vastgesteld in het Nationaal Water Programma. De baggeractiviteiten
worden uitgevoerd in een contract tussen Rijkswaterstaat (opdrachtgever) en baggeraars
(opdrachtnemer), dit gebeurt niet in een concessie. De maatvoering van de vaargeulen
waarop wordt gebaggerd zijn vastgelegd in het Nationaal Water Programma. De contracten
voor de Waddenzee lopen inclusief de verlengingsoptie af per 31 oktober 2028 en zullen
dan opnieuw worden aanbesteed. De maatvoering van de vaargeulen zijn vastgelegd in
het Nationaal Water Programma, deze worden niet gewijzigd op het moment dat een nieuw
contract ingaat of verlengd wordt.
Vraag 62
Zullen er heldere omstandigheden geformuleerd worden die aangeven of er sprake is
of spoedig zal zijn van een majeure situatie?
Antwoord 62
Nee, juist omdat het van tevoren lastig te zeggen is welke omstandigheden er precies
op kunnen treden, maar het wel duidelijk is dat de houdbaarheid van de maatvoering
van de vaargeul een onzekerheid is, heeft IenW ervoor gekozen om niet specifiek te
formuleren welke omstandigheden wel of niet een majeure ontwikkeling zijn.
Vraag 63
Klopt het dat alleen het Ministerie van IenW kan constateren dat er sprake is van
een majeure situatie en dan de in het PvE genoemde procedure kan starten?
Antwoord 63
Zowel het ministerie als de reder kunnen aangeven dat zij vinden dat er sprake is
van een majeure ontwikkeling. IenW is wel de partij die beoordeelt of hier inderdaad
sprake van is. In het Ontwerp-PvE zijn wijzigingen in de maatvoering van de vaargeul
Ameland of de vertrek-/aankomstlocatie aan de vaste wal voor de verbinding naar Ameland
expliciet opgenomen als mogelijke majeure ontwikkeling. In het PvE is ook een proces
opgenomen voor het geval IenW en de reder niet overeen kunnen komen of er sprake is
van een majeure ontwikkeling en/of dat de majeure ontwikkeling reden is voor een herziening
van de concessie. In dat geval treedt er een escalatiemechanisme in werking. Dit escalatiemechanisme
bestaat eruit dat IenW en de reder gezamenlijk opdracht geven aan een onafhankelijk
deskundige om met een bindend advies te komen ten aanzien van de punten waarover geen
overeenstemming bestaat. De kosten van de onafhankelijk deskundige worden gelijkelijk
verdeeld tussen de rederij en IenW.
Bij de procedure voor majeure ontwikkelingen zal overleg gevoerd worden met betrokken
partijen.
Vraag 64
Hoe wordt omgegaan met een situatie waarbij de vervoerder constateert dat er een majeure
situatie is of te verwachten is waarbij redelijkerwijs de concessie niet ongewijzigd
uitgevoerd kan blijven worden (zie ook document 8.4.4.)?
Antwoord 64
Zie het antwoord op vraag 63.
Vraag 65
Indien een vervoerder zijn diensten aanbiedt op basis van de vaargeul, zoals hierboven
genoemd, en uit het MIRT-onderzoek een aanpassing bij de vervoerder nodig is met daarbij
grote investeringen, hoe dienen deze investeringen dan gefinancierd te worden in de
dan nog maar kortlopende resterende tijd binnen de dan, mogelijk al vrij lang lopende,
vijftienjarige concessie?
Antwoord 65
Wanneer de majeure ontwikkeling reden is voor een herziening van de concessie, wat
de uitkomst van de MIRT-verkenning ook is, stelt de reder volgens het ontwerp-PvE
een herzieningsvoorstel op voor het vervolg van de veerdiensten van en naar Ameland
tot en met het einde van de looptijd van de concessie. Hiervoor is in het ontwerp-PvE
ook een aantal uitgangspunten beschreven:
• de tarieven ten minste voor eilandbewoners stijgen niet meer dan is toegestaan;
• de bereikbaarheid van Ameland blijft geborgd;
• de (financiële) continuïteit van de reder komt niet in gevaar;
• de herziening leidt niet tot een verhoging van het door de reder behaalde rendement.
Op voorhand is het hierom dus ook niet uitgesloten dat er dan een financiële bijdrage
vanuit IenW komt.
Vraag 66
Indien binnen het overleg tussen het Rijk en de vervoerder, tijdens de concessie vanwege
de dan blijkende uitkomsten van de MIRT-studie of anderszins, de procedure voor een
majeure situatie moet worden ingezet, kan dan niet een situatie ontstaan dat er significant
meer gelden noodzakelijk zijn om die majeure situatie op te vangen dan vanuit de exploitatie
van de concessie beschikbaar kunnen zijn? Of kan er dan een situatie ontstaan dat
er binnen het Ministerie van IenW een, mogelijk onverwacht, grote inzet aan menskracht
nodig is om de dan benodigde veranderingen binnen de concessie te begeleiden en wel
juridisch binnen de kaders die gelden voor een aanbestede concessie?
Antwoord 66
De beschreven situatie is zeker geen vanzelfsprekendheid, maar zou wel kunnen ontstaan.
Op voorhand is het inderdaad niet uitgesloten dat er dan een financiële bijdrage vanuit
IenW komt. Een tijdelijke inzet van extra menskracht binnen IenW is evenmin niet uit
te sluiten.
Vraag 67
Welke opmerkingen hebben de ondernemers precies gemaakt in de gesprekken waarin zij
lieten weten dat zij vinden dat de adviesrol van het klantenpanel nog onvoldoende
tot uiting komt in het ontwerp-PvE?
Antwoord 67
De ondernemers hebben aangegeven dat zij met niet minder genoegen nemen dan het «comply
or explain» principe. Dit betekent dat de reder(s) het advies niet naast zich neer
kunnen leggen tenzij dit duidelijk gemotiveerd wordt.
Vraag 68
Wat is c.q. wordt gedaan met de motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 29 684, nr. 290) over een kortere concessie voor Waddenveren Oost, terwijl nu beide concessies worden
gegeven voor een periode van vijftien jaar, gelet op alle onduidelijkheden die er
zijn over de vaargeul Ameland? Wat zijn de potentiële gevolgen als de concessie nu
wel eerst wordt gegeven voor vijftien jaar? Wat wordt bedoeld met «wel denkt IenW
nog na over het precieze start- en eindmoment van de nieuwe concessies»? Wat houdt
dat precies in?
Antwoord 68
Ik beraad mij nog over uitvoering van de motie Grinwis. Zie ook het antwoord op vraag
50.
De startdatum van de nieuwe concessies is inmiddels vastgesteld op 9 januari 2029.
Vraag 69
Hoe wordt bepaald wat betaalbaar is, en wat niet, voor de eilandbewoners en de bezoekers?
Antwoord 69
Het begrip «betaalbaarheid» is lastig te objectiveren. Wat voor de één betaalbaar
is, is dat voor de ander niet. Het referentiepunt van IenW bestaat uit de tarieven
die eilandbewoners en bezoekers van de Waddeneilanden op dit moment betalen. Dat heeft
IenW in het Ontwerp-PvE bestendigd. Ten opzichte van dat referentiepunt wil IenW de
jaarlijkse tariefstijging op basis van de eisen in hoofdstuk 9 van het Ontwerp-PvE
reguleren.
Vraag 70
Wat is er in het ontwerp-PvE op hoofdlijnen gewijzigd ten opzichte van de nota van
uitgangspunten uit 2024?
Antwoord 70
Het Ontwerp-PvE is voor het overgrote deel een uitwerking van de NvU. Met de Kamerbrief
van 12 mei jl. is de Kamer geïnformeerd over de verwerking van de moties die naar
aanleiding van de NvU zijn aangenomen. Dit heeft geleid tot enkele verschillen in
het Ontwerp-PvE ten opzichte van de NvU:
1. De scholierenboot tussen Vlieland en Terschelling is toegevoegd, naar aanleiding van
de motie Soepboer2.
2. De ondernemersorganisaties krijgen zitting in de klantenpanels, naar aanleiding van
de motie Pierik3.
3. De Kamer wordt ieder voorjaar geïnformeerd over de maximale tariefruimte voor het
daaropvolgende jaar, naar aanleiding van de motie Heutink4.
Vraag 71
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten en het uiteindelijke PvE, voordat
de aanbestedingsprocedure eind september start, gelet op het feit dat de consultatie
van het ontwerp-PvE loopt tot en met 20 juli?
Antwoord 71
Het uiteindelijke PvE zal kort voor de start van de aanbesteding aan de Kamer gezonden
worden.
Vraag 72
Kan aangegeven worden waarin de minimale dienstregeling (bijlage B3) verschilt van
de huidige dienstverlening en die van 2024 en 2023, zodat bepaald kan worden of de
bereikbaarheid niet minder wordt, zoals is toegezegd
Antwoord 72
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 73
In hoeverre verschillen de schoolvakanties op de eilanden van die van de regio Noord,
gelet op het feit dat er in paragraaf 1.1.4, maar ook later in het document, wordt
verwezen naar de schoolvakantie in de regio Noord? Is het niet beter om aan te sluiten
bij de eilandvakanties?
Antwoord 73
Alleen op Ameland wijken de zomer- en herfstvakantie af van de vakanties van regio
Noord. Paragraaf 1.1.4 heeft alleen betrekking op Waddenveren West. De andere verwijzing
in 1.4.3 gaat over de ingang van dienstregeling die rond de kerstvakantie plaatsvindt.
De verwijzingen naar regio Noord zijn daarom beter.
Vraag 74
Wat is of wordt de rol en zeggenschap van decentrale overheden bij besluitvorming
over majeure ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de dienstregeling?
Antwoord 74
Het gesprek over de herziening ten gevolge van een majeure ontwikkeling vindt primair
plaats tussen de reder en IenW. Uiteraard zal IenW in dit proces goed contact houden
met de decentrale overheden en andere relevante partijen. Decentrale overheden hebben
een officiële rol in de uitwerking van de herziening via het vervoerplan en wanneer
er nieuwe schepen aangeschaft moeten worden.
Vraag 75
Hoe is in de huidige ov-concessie in Fryslân en Groningen rekening gehouden, met de
voorwaarde dat de rederij moet zorgen voor optimale afstemming tussen de veerdiensten
en het aansluitend openbaar vervoer, gelet op het feit dat daar wel twee partijen
voor nodig zijn? En hoe gaat daar in toekomstige ov-concessies rekening mee gehouden
worden? Wat is daarover afgesproken?
Antwoord 75
Wat nu is opgenomen in het Ontwerp-PvE is afgestemd op de concessies van het aansluitend
openbaar vervoer. Hierover is ook overleg geweest met de betreffende concessieverleners.
De Wet personenvervoer 2000 schrijft ook voor dat alle concessieverleners tijdens
het opstellen van het PvE de concessieverleners van het aansluitend openbaar vervoer
consulteren. Dit betekent dat indien de ov-concessies in Fryslân en Groningen opnieuw
worden aanbesteed de betreffende concessieverlener overleg met IenW moet voeren over
de afstemming met de veerdiensten.
Vraag 76
Wat voor waarde kan er worden gehecht aan de zin «IenW verwacht dat de rederij consumentenorganisaties
en decentrale overheden actief betrekt (…) door de eilandbewoners, ondernemers en
decentrale overheden»? Hoe worden ondernemers op de eilanden betrokken? En welke afspraken
worden daarover gemaakt?
Antwoord 76
De verwachting is conform de eisen gesteld in hoofdstuk 14 van het Ontwerp-PvE.
De ondernemers worden betrokken door deelname aan het klantenpanel met ten minste
één vertegenwoordiger waarmee de concessiehouder ten minste een keer in het halfjaar
mee in overleg treedt. De afspraak die nu in het Ontwerp-PvE is opgenomen is al volgt:
de concessiehouder wordt verplicht de tevredenheid gepeild in het klantenpanel terug
te koppelen aan de consumentenorganisaties, de decentrale overheden en de concessieverlener,
evenals wat met hiermee is gedaan.
Vraag 77
Wat wordt verstaan onder een dienstregeling die robuust is?
Antwoord 77
Met «robuust» wordt bedoeld: uitvoerbaar onder het overgrote deel van de condities.
Dit betekent dat de rederij rekening moet houden met de eventuele extra vaartijd die
ontstaat wanneer schepen niet op maximumsnelheid kunnen varen of op elkaar moeten
wachten omdat passages slechts op bepaalde plekken mogelijk zijn.
Vraag 78
Waarom zijn, gelet op de uitspraak «De concessiehouder informeert eilandersbewoners
en andere potentiële reizigers …», ondernemers op de eilanden hier niet meegenomen?
Kan de rest van het stuk ook op dit soort zaken voor ondernemers worden gescreend,
aangezien ze vaak lijken te worden vergeten of ergens anders onder geschaard te worden
(zie onder meer ook 1.4.8)?
Antwoord 78
De termen «eilandbewoners» en «andere potentiële reizigers» dekken de personen die
afhankelijk zijn van de verbindingen.
Vraag 79
Hoe wordt voorkomen dat de het deel vrachtauto’s (met lading) op een reguliere dienst
zo’n groot deel wordt dat er vrijwel geen plek is voor de gewone auto’s, ondanks dat
de rederij geen exclusief recht op vrachtvervoer heeft? En hoe wordt voorkomen dat
een aanzienlijk deel wordt gereserveerd voor vrachtvervoerders waarvan de reservering
vaak laat komt te vervallen, zodat er geen plek is voor gewone auto’s? Hoe wordt voldoende
ruimte voor vrachtvervoer, dat essentieel is voor de ondernemers, gegarandeerd?
Antwoord 79
Ingeval de concessiehouder gebruik maakt van de mogelijkheid om met de reguliere veerdienst
vracht te vervoeren, organiseert de concessiehouder periodiek een overleg met geïnteresseerde
vrachtvervoerders en maakt hij op basis daarvan een inschatting van de ruimtereservering
voor vrachtvervoer op de reguliere dienst. De concessiehouder informeert de concessieverlener
en de betreffende decentrale overheid over de uitkomsten van het overleg. Hierbij
moet de concessiehouder blijven voldoen aan zijn verplichtingen met betrekking tot
het personenvervoer.
Vraag 80
Waarom worden de spoedplekken voor de eilandbewoners alleen bij de eerste afvaart
(van het eiland) en de laatste afvaart (naar het eiland) gereserveerd (punt 2.1.8)?
Kun je bij een spoedgeval om 11.00 uur in de ochtend pas de volgende ochtend met de
eerste afvaart naar het vasteland? Voldoet dat nou aan het criterium «dat voor eilanders
plaats aan boord is, voor situaties dat zij onverhoopt met spoed van de veerdiensten
gebruik moeten maken»? Waarom niet op elke afvaart de twee «reserveplaatsen» bij voorkeur
geven aan eilanders? Of in ieder geval de eerste afvaart van en naar het eiland en
de laatste afvaart van en naar het eiland?
Antwoord 80
In het Ontwerp-PvE is opgenomen dat de concessiehouder in ieder geval op de eerste
afvaart van de reguliere dienst vanaf een Waddeneiland en de laatste afvaart van de
reguliere dienst naar een Waddeneiland tot 48 uur vóór de geplande vertrektijd ten
minste vier en tot 24 uur vóór de geplande vertrektijd ten minste twee autoplekken
vrijhoudt voor Eilandbewoners. Deze eis is bedoeld voor urgente situaties en erop
gericht om de kans te vergroten dat eilandbewoners op een bepaalde dag het eiland
op tijd kunnen verlaten en/of nog thuis kunnen komen. Het vergroten van de vrij te
houden capaciteit zou tot te hoge gederfde inkomsten van de concessiehouder leiden.
Het is ondanks de reserveplekken niet uit te sluiten dat eilandbewoners kort voor
vertrek geen autoplek meer kunnen boeken. De huidige praktijk wijst uit dat het wel
mogelijk is om tot kort voor vertrek een passagiersplek te boeken en voor het aansluitend
vervoer bijvoorbeeld gebruik te maken van het openbaar vervoer. Overigens kunnen eilandbewoners
bij medische spoed door de KNRM naar de wal gebracht worden. Ten slotte zorgt de concessiehouder
dat hulpdiensten, rampenbestrijdingsdiensten en rouwauto’s te allen tijde, zowel op
hun heen- als terugreis, mee kunnen op afvaarten van de reguliere dienst en voorrang
krijgen op alle andere motorrijtuigen.
Vraag 81
Wat is de definitie van «eilandbewoner»? Waarom worden studenten van 21 jaar en ouder
daarvan uitgesloten, terwijl ze vaak elk weekend terugkomen om op de eilanden te werken?
Waarom wordt die leeftijdsgrens gesteld?
Antwoord 81
De definitie van «eilandbewoner» is opgenomen in de begrippenlijst (Bijlage C van
het Ontwerp-PvE): a) een persoon die volgens de Gemeentelijke Basisadministratie is
ingeschreven in één van de vier Friese Waddengemeenten, op een adres bestemd voor
permanente bewoning, of b) een kind of jongere tot 21 jaar waarvan minimaal één van
de ouders aan de eis zoals gesteld onder a) voldoet. De leeftijd van 21 jaar sluit
aan bij de wettelijke onderhoudsplicht voor ouders.
Vraag 82
In hoeverre is punt 2.1.12 voldoende duidelijk over wanneer wel en niet een schip
moet worden ingezet, gelet op het feit dat het in de afgelopen concessieperiode regelmatig
onduidelijk was wanneer er wel en niet een schip ingezet moest worden conform de concessie?
Antwoord 82
In het Ontwerp-PvE is een bepaling opgenomen dat ingeval de concessiehouder een maand
voor de betreffende dag op basis van het tot dan toe verkochte aantal reisproducten
en het op basis van ervaringen te verwachten aantal reisproducten dat tot en met die
dag nog verkocht zal worden, redelijkerwijs kan voorzien dat de gemiddelde bezettingsgraad,
gemeten in aantal reizigers, van de afvaarten met de reguliere dienst binnen een tijdblok
op die dag 80 procent of hoger zal zijn, de concessiehouder tijdens dat tijdblok op
de betreffende verbinding en richting ten minste één extra afvaart met de reguliere
dienst inzet.
Vraag 83
Wat wordt precies verstaan onder «overmacht»?
Antwoord 83
Zoals in de begrippenlijst is aangegeven wordt met overmacht gedoeld op een gebeurtenis
of situatie die de reder naar het oordeel van IenW beperkt in of verhindert tot het
nakomen van zijn verplichtingen volgens de concessie en die niet te wijten is aan
zijn schuld.
Vraag 84
Het Ministerie van IenW kan een rederij bij een te hoog percentage vertraagde afvaarten
een boete opleggen, maar wat als de vertraging komt door de vaargeul of anderszins
de verantwoordelijkheid is van het Ministerie van IenW?
Antwoord 84
Wanneer de concessiehouder zijn verplichtingen niet kan nakomen als gevolg van een
gebeurtenis of situatie die niet te wijten is aan zijn schuld, kan hij zich beroepen
op overmacht. De vertraagde afvaart telt dan niet mee bij de bepaling of de concessiehouder
aan de punctualiteitseis voldoet.
Vraag 85
Waarom worden extra afvaarten alleen verplicht bij 80% reizigersbezetting, en niet
bij 80% autobezetting?
Antwoord 85
De bepaling is erop gericht dat passagiers met voldoende comfort kunnen reizen binnen
het tijdblok naar keuze.
Vraag 86
In hoeverre en hoe wordt vertraagd openbaar vervoer meegerekend in het percentage
vertraagde afvaarten van 95%?
Antwoord 86
De punctualiteitseisen gelden behoudens overmacht en behoudens een latere vertrek-
en/of aankomsttijd om een goede aansluiting te kunnen bieden op vertraagd aansluitend
openbaar vervoer. Deze afvaarten worden in de berekening van de punctualiteit buiten
beschouwing gelaten.
Vraag 87
Welke rol heeft het Ministerie van IenW als het gaat om de veiligheid in de vaargeul,
zoals de diepte en breedte bepalen of schepen elkaar veilig kunnen passeren, gelet
op het feit dat het Ministerie van IenW grote waarde hecht aan veiligheid en de rederij
daarvoor verantwoordelijk acht?
Antwoord 87
IenW is verantwoordelijk voor een goed en veilig beheer van de vaarwegen en de scheepvaart.
RWS is beheerder van de vaargeulen en verantwoordelijk voor het op breedte en diepte
houden van de vaargeulen zoals vastgesteld in het Nationaal Water Programma. Daarnaast
zorgt RWS voor de vaarwegmarkering, voert peilingen uit en zorgt voor actuele vaarinformatie.
Vraag 88
Kunnen de ondernemers altijd expliciet meegenomen worden bij de communicatie?
Antwoord 88
Paragraaf 3.2 over communicatie en huisregels heeft betrekking op de regels aan boord
ten aanzien van veiligheid voor reizigers. Een plicht om naar ondernemers te communiceren
kan onveilige situaties veroorzaken. Verder verloopt de communicatie over veiligheidsafspraken
via organisaties zoals de veiligheidsregio en het KNRM.
Vraag 89
Welke verantwoordelijkheid heeft het Ministerie van IenW om de concessiehouder te
ondersteunen c.q. te faciliteren bij die verantwoordelijkheden van de concessiehouder
waarbij deze mede afhankelijk is van medewerking van het Ministerie van IenW/ Rijkswaterstaat
(RWS) als eigenaar van onder meer de kade (onder meer 3.5.1 en 3.6 (bijvoorbeeld velrichting
kades, etc.))?
Antwoord 89
Rijkswaterstaat is eigenaar en beheerder van de veerinrichtingen in het Waddengebied,
in het PvE zijn afspraken gemaakt over het beheer en onderhoud en hoe deze verantwoordelijkheden
verdeeld zijn tussen Rijkwaterstaat en de reder. Indien de dienstregeling niet volledig
waargemaakt kan worden door omstandigheden buiten de invloed van de reder om kan deze
zich beroepen op overmacht.
Vraag 90
Wat is opgenomen in de voorwaarden voor mensen met een visuele beperking op de schepen
zelf?
Antwoord 90
In ieder geval zal voldaan moeten worden aan de wet- en regelgeving ten aanzien van
toegankelijkheid. Alle informatie, inclusief reisinformatie, digitale informatie en
visuele informatie, moet toegankelijk gemaakt worden voor mensen met een visuele beperking.
Op de schepen moet gebruik worden gemaakt van contrasterende kleuren. Er moet personeel
opgeleid worden en dit personeel moet beschikbaar zijn en ondersteuning bieden bij
het opstappen, vinden van een zitplek en verlaten op het schip. Verder moet specifiek
aandacht besteed worden aan mensen met een beperking bij het reddingsplan.
Vraag 91
Klopt het dat een reserveringssysteem verplicht wordt?
Antwoord 91
Dat klopt, de rederij moet beschikken over een goed functionerend reserveringssysteem.
Het reserveringssysteem moet zodanig zijn ingericht dat eilandbewoners ook op drukke
dagen tot 24 uur voor het vertrektijdstip kans hebben om een reisproduct voor een
afvaart te kopen. Reizigers moeten hun reisproduct online en bij een fysiek loket
kunnen aanschaffen.
Vraag 92
Hoe kan de maatschappelijke bijdrage van de rederij steviger worden verankerd, gezien
het feit dat deze nu redelijk vrijblijvend wordt weergegeven (er wordt belang aan
gehecht, maar ook niet meer dan dat)?
Antwoord 92
Het is lastig om de maatschappelijk bijdrage steviger te verankeren, zonder bepaalde
verenigingen of organisaties te bevoordelen. Uit adviessessies is gebleken dat maatschappelijke
bijdrage vaak te maken heeft met een gevoel, dat is lastig concreet te maken. Overigens
is social return on investment, wat een maatschappelijk bijdrage is, gekoppeld aan
een verplicht bedrag.
Vraag 93
Hoe wordt geborgd dat rederijen alleen schepen aanschaffen die geschikt zijn voor
het Waddengebied, zowel qua schip als qua aandrijving?
Antwoord 93
Wanneer reders nieuwe schepen aanschaffen is bepaald dat Rijkswaterstaat en eventuele
andere relevante infrastructuurbeheerders aangeven of de schepen zullen passen op
de infrastructuur zoals de vaargeulen. Reders moeten rekening houden met de omstandigheden
van de Waddenzee en Rijkswaterstaat bekijkt of zij dat bij de aankoop van een nieuw
schip ook voldoende doen.
Vraag 94
Er wordt voor de vaargeulen verwezen naar het Nationaal Water Programma 2022–2027,
maar hoe biedt dit de rederijen c.q. concessiehouder duidelijkheid, aangezien de nieuwe
concessie vanaf 2029 is? Waarom wordt niet gewoon de maatvoering in de concessie opgenomen?
Antwoord 94
De maatvoering wordt bepaald in het Nationaal Water Programma en niet in de concessie.
Wanneer er in de concessie maatvoering zouden opgenomen worden zouden dat ook de huidige
maatvoeringen zijn die aan verandering onderhevig zijn, vandaar dat gekozen is te
verwijzen naar het Nationaal Water Programma. Reders mogen bij de inschrijving uitgaan
van de huidige schepen en vaargeulen en kunnen hierop hun inschrijving doen, de huidige
maatvoering van de vaargeulen zal ook meegezonden worden bij de concessiestukken.
Wanneer reders nieuwe schepen aanschaffen is bepaald dat Rijkswaterstaat en eventuele
andere relevante infrastructuurbeheerders aangeeft of deze zullen passen op de infrastructuur
zoals de vaargeulen. Op deze manier bieden we zoveel mogelijk zekerheid aan reders.
Het probleem van veranderende vaargeulen speelt op dit moment vooral bij de vaargeul
richting Ameland, ook hiervoor kunnen reders bij de inschrijving uitgaan van de huidige
situatie. Wel is er mede vanwege de MIRT-verkenning een procedure opgenomen waardoor
de concessie gewijzigd kan worden met behoud van bereikbaarheid wanneer een significante
wijziging in de maatvoering van de vaargeulen hiervoor aanleiding geeft.
Vraag 95
Hoe is punt 6.2.2 in de huidige concessie geregeld? Waar wijkt het af?
Antwoord 95
In de huidige concessies staat (artikel 3.2 lid b): «De schepen van de Reguliere dienst
zijn zodanig geconstrueerd dat de concessie onder alle weersomstandigheden (bijvoorbeeld
wind, mist, ijsgang etc.) kan worden uitgevoerd. Deze schepen zijn voorzien van een
speciale ijsversterking.»
In het Ontwerp-PvE staat (artikel 6.2.2): «De Schepen van de Reguliere dienst zijn
fysiek zodanig geconstrueerd dat de Dienstregeling onder alle weersomstandigheden
(bijvoorbeeld wind, mist, ijsgang etc.) kan worden uitgevoerd, met uitzondering van
unieke weersomstandigheden die minder dan eens per tien jaar voorkomen. Deze schepen
zijn voorzien van een speciale ijsversterking. Of een Schip bij bepaalde weersomstandigheden
ook daadwerkelijk vertrekt is aan de kapitein (zie eis 1.4.2).»
De beslissingsbevoegdheid van de kapitein en de uitzondering van unieke weersomstandigheden
is dus toegevoegd. Deze toevoegingen sluiten aan bij de huidige praktijk.
Vraag 96
Waarom wordt zo gericht ingezet op een middel (volledig batterij-elektrisch) in plaats
van het doel? Welke gevolgen heeft deze voorwaarde (6.2.5) op de uiteindelijke inschrijving
en de blijvende betaalbaarheid?
Antwoord 96
Het lange termijnperspectief voor de wadden in lijn met klimaatdoelen en ambities
in het waddengebied is om emissieloos te varen. Uit een rapport van Damen Shipyards
in opdracht van IenW blijkt dat op de lange termijn batterij-elektrisch varen de beste
en meest betaalbare manier is om emissieloos de Friese Waddenveren uit te voeren.
Het klimaatfonds heeft 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de aanleg van de benodigde
walinfrastructuur. Samen met de eilandgemeenten, de provincie Fryslân, de netbeheerder
en andere relevante partijen werkt IenW nu aan de uitwerking hiervan. In de concessie
is wel de verplichting op genomen om, op redelijke termijn, met één schip per jaar
over te gaan op batterij-elektrisch varen wanneer de infrastructuur er ligt. Zo wordt
voorkomen dat gerealiseerde infrastructuur ongebruikt blijft en werken we in lijn
met de klimaatdoelen en afspraken aan Waddenveren die op termijn emissieloos gaan
varen. De ticketprijs wordt niet verhoogd vanwege elektrificatie en elektrificatie
heeft daarmee geen invloed op de betaalbaarheid van de overtocht.
Vraag 97
In hoeverre gaat er regelmatig overleg plaatsvinden tussen de concessieverlener, de
vaarwegbeheerder en de hoofdgebruikers? Welke harde garanties staan er in het PvE
voor de concessiehouder als het gaat om de geboden vaarwegdimensies? Waarom zijn de
minimumeisen waaraan moet worden voldaan door het Ministerie van IenW / RWS niet duidelijker
en concreter omschreven?
Antwoord 97
In het geval van de vaargeul Ameland is in het PvE bepaald dat er minstens jaarlijks
een overleg met de reder, IenW en Rijkswaterstaat plaatsvindt. De maatvoering wordt
bepaald in het Nationaal Water Programma en niet in de concessie. Wanneer er in de
concessie maatvoering zouden opgenomen worden zouden dat ook de huidige maatvoeringen
zijn die aan verandering onderhevig zijn, vandaar dat gekozen is te verwijzen naar
het Nationaal Water Programma. Reders mogen bij de inschrijving uitgaan van de huidige
schepen en vaargeulen en kunnen hierop hun inschrijving doen, de huidige maatvoering
van de vaargeulen zal ook meegezonden worden bij de concessiestukken. Wanneer reders
nieuwe schepen aanschaffen is bepaald dat Rijkswaterstaat en eventuele andere relevante
infrastructuurbeheerders aangeeft of deze zullen passen op de infrastructuur zoals
de vaargeulen. Op deze manier bieden we zoveel mogelijk zekerheid aan reders. Het
probleem van veranderende vaargeulen speelt op dit moment vooral bij de vaargeul richting
Ameland, ook hiervoor kunnen reders bij de inschrijving uitgaan van de huidige situatie.
Wel is er mede vanwege de MIRT-verkenning een procedure opgenomen waardoor de concessie
gewijzigd kan worden met behoud van bereikbaarheid wanneer een significante wijziging
in de maatvoering van de vaargeulen hiervoor aanleiding geeft.
Vraag 98
In hoeverre kan gegarandeerd worden dat er voldoende vrachtcapaciteit is voor de bevoorrading
etc. van de eilanden, ondanks dat vrachtvervoer geen specifiek deel uitmaakt van de
concessie? Wat als er niet voldoende vrachtcapaciteit beschikbaar is of komt?
Antwoord 98
Ingeval de concessiehouder gebruik maakt van de mogelijkheid om met de reguliere veerdienst
vracht te vervoeren, organiseert de concessiehouder periodiek een overleg met geïnteresseerde
vrachtvervoerders en maakt hij op basis daarvan een inschatting van de ruimtereservering
voor vrachtvervoer op de reguliere dienst. De concessiehouder informeert de concessieverlener
en de betreffende decentrale overheid over de uitkomsten van het overleg. Per verbinding
moet minimaal één schip geschikt voor vrachtwagens zijn.
Vraag 99
Wat wordt verstaan onder «voldoende (stallings)ruimte op de reguliere dienst voor
auto’s, vrachtauto’s, motorrijtuigen en fietsen»? Betreft het hier een redelijk open
norm?
Antwoord 99
Het betreft hier inderdaad een redelijk open norm.
Vraag 100
Hoe moet de passage «zoveel mogelijk brandstofefficiënt» gezien worden ten opzichte
van op tijd varen en punctualiteit?
Antwoord 100
Het ontwerp-PvE bevat bepalingen over een minimale dienstregeling, een robuuste dienstregeling
en een punctuele uitvoering van de dienstregeling. Het Ontwerp-PvE legt de reder geen
principiële beperkingen op om bij het ontwerpen van de dienstregeling rekening te
houden met brandstofefficiëntie.
Vraag 101
Wat zijn de gevolgen van de eis in paragraaf 7.1.6 ten aanzien van CO2-reductie? Hoe moet dit tot de eerdere inzet op volledig batterij-elektrisch gezien
worden?
Antwoord 101
Het lange termijnperspectief voor de wadden in lijn met klimaatdoelen en ambities
in het waddengebied is om emissieloos te varen. Uit een rapport van Damen Shipyards
in opdracht van IenW blijkt dat op de lange termijn batterij-elektrisch varen de beste
en meest betaalbare manier is om emissieloos de Friese Waddenveren uit te voeren.
Het klimaatfonds heeft 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de aanleg van de benodigde
walinfrastructuur. Samen met de eilandgemeenten, de provincie Fryslân, de netbeheerder
en andere relevante partijen werkt IenW nu aan de uitwerking hiervan. In de concessie
is wel de verplichting op genomen om, op redelijke termijn, met één schip per jaar
over te gaan op batterij-elektrisch varen wanneer de infrastructuur er ligt. Zo werken
we in lijn met de klimaatdoelen en afspraken aan Waddenveren die op termijn emissieloos
gaan varen. Omdat, mede gezien het energienet op de eilanden en op de kust, deze infrastructuur
er niet bij alle verbindingen op tijd ligt en de aanleg van de infrastructuur in principe
een losstaand project is, is ervoor gekozen om daarnaast ook een reductiepad met CO2-doelen op te nemen. Voor dit reductiepad is de wijze waarop dit behaald wordt vrij
aan de reder. Uiteraard is bij realisatie van batterij-elektrisch varen het reductiepad
automatisch behaald.
Vraag 102
Hoe wordt die vergoeding die de rederij moet betalen voor het door de Staat beschikbaar
stellen van de productiemiddelen behorend bij de veerhavens (eigendom van de Staat)
vastgesteld en hoe wordt ervoor gezorgd dat het een redelijke vergoeding is, aangezien
de rederij volledig afhankelijk is van de Staat? Waarom wordt de vergoeding gebaseerd
op de bruto commerciële omzet? Wat is elders gebruikelijk?
Antwoord 102
Gronden van de Staat, zoals de veerhavens die nodig zijn voor het uitvoeren van het
Waddentransport, worden in gebruik gegeven door het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Het
RVB is gehouden om een marktconforme vergoeding te vragen voor deze ingebruikgevingen.
Dit is opgenomen in de Regeling beheer onroerende zaken Rijk 2024. Het RVB heeft gekozen
om de vergoeding te baseren op de commerciële omzet omdat dit de minst bezwarende
methode is voor de reders, en daarmee voor de passagiers. Dit is een gangbare methode
bij unieke ingebruikgevingen. Daarbij is gekozen om de omzet uit ticketverkoop buiten
beschouwing te laten, zodat de verplichte grondvergoeding geen prijsverhogend effect
heeft op de tickets voor passagiers. Het percentage van de overgebleven commerciële
omzet is vastgesteld via taxatie door een onafhankelijk taxateur. Deze taxatie is
openbaar gemaakt zodat geïnteresseerde partijen de kans hebben om te reageren op de
uitgangspunten.
Vraag 103
Paragraaf 8.1.10 geeft toch feitelijk aan dat het verstandiger is om voor Waddenveren
Oost eerst te komen tot een kortere concessie?
Antwoord 103
Aan een korte concessie zitten veel andere nadelen, zie hiervoor het antwoord op vraag
50.
Vraag 104
In hoeverre zorgt de eis van een periode van een uur voor de aankomsttijd van een
schip tot een half uur na de vertrektijd van dat schip op sommige routes überhaupt
voor ruimte voor medegebruik van de productiemiddelen
Antwoord 104
Op dit moment bestaan er alleen formele afspraken over medegebruik van de aanleginrichtingen
van Harlingen, Terschelling en Vlieland door derden (bijvoorbeeld vrachtvervoerders).
Om een conflicterende operatie te voorkomen worden afspraken over medegebruik voor
alle havens vastgelegd, dit is afhankelijk van de (toekomstige) ontwikkelingen rondom
de vaargeulen.
Vraag 105
Paragraaf 8.4 geeft toch feitelijk aan dat het verstandiger is om voor Waddenveren
Oost eerst te komen tot een kortere concessie? Waarom kan de toekomstige maatvoering
van de vaargeul Ameland pas in 2028 worden vastgesteld? Dat is toch een veel te grote
onduidelijkheid voor een rederij? Wat zijn de gevolgen voor de concessiehouder als
de vaargeul niet op de afgesproken diepte en breedte is en wat zijn de gevolgen voor
het Ministerie van IenW/RWS?
Antwoord 105
Aan een korte concessie zitten veel andere nadelen, zie hiervoor het antwoord op vraag
50. Reders mogen bij de inschrijving uitgaan van de huidige schepen en vaargeulen
en kunnen hierop hun inschrijving doen, de huidige maatvoering van de vaargeulen zal
ook meegezonden worden bij de concessiestukken. Wanneer reders nieuwe schepen aanschaffen
is bepaald dat Rijkswaterstaat en eventuele andere relevante infrastructuurbeheerders
aangeven of de schepen zullen passen op de infrastructuur zoals de vaargeulen. Op
deze manier bieden we zoveel mogelijk zekerheid aan reders. Het probleem van veranderende
vaargeulen speelt op dit moment vooral bij de vaargeul richting Ameland, ook hiervoor
kunnen reders bij de inschrijving uitgaan van de huidige situatie. Wel is er mede
vanwege de MIRT-verkenning een procedure opgenomen waardoor de concessie gewijzigd
kan worden met behoud van bereikbaarheid wanneer een significante wijziging in de
maatvoering van de vaargeulen hiervoor aanleiding geeft. Voorgaande geldt indien de
maatvoering van de vaargeul permanent wijzigt, indien een vaargeul tijdelijk niet
de bepaalde maatvoering heeft kan de reder zich beroepen op overmacht. Rijkswaterstaat
spant zich dan in om de vaargeul zo snel mogelijk weer op de afgesproken maatvoering
te krijgen.
Vraag 106
Waarom is de betaalbaarheid pas één van de laatste onderdelen in het concept-PvE?
Kan uitleg gegeven worden wat er nu eigenlijk in paragraaf 9.1 staat over tarieven?
Hoe wordt de betaalbaarheid daadwerkelijk geborgd?
Antwoord 106
De positie van een bepaald hoofdstuk in het Ontwerp-PvE zegt niets over hoe belangrijk
het hoofdstuk is. Het gaat om het totaalpakket aan eisen. IenW wil de betaalbaarheid
borgen door ervoor te zorgen dat de tarieven jaarlijks niet te veel stijgen. Daarom
zijn hier in paragraaf 9.1 bepalingen over uitgewerkt. IenW stelt de maximale tariefstijging
voor het daaropvolgende kalenderjaar vast, op basis van een samengestelde index die
rekening houdt met de ontwikkeling van loonkosten, inflatie en brandstofkosten (zie
eis 9.1.8 in het Ontwerp-PvE). De concessiehouder moet zich aan die maximale tariefstijging
houden.
Vraag 107
Waar verschilt punt 9.1.8 over de maximale tariefverhoging van de huidige afspraken?
Welke stimulans is er voor de concessiehouder om de prijs zo laag mogelijk te houden?
Hoe is de transparantie van de concessiehouder nu geregeld, zodat er inzicht is voor
de relevante instanties en betrokkenen (waar het gaat om bedrijfsvertrouwelijke informatie
is dit natuurlijk beperkt), waardoor het duidelijk is dat er niet te veel geld wordt
verdiend over de rug van de eilandbewoners en de bezoekers van de eilanden?
Antwoord 107
IenW beoogt om op het gebied van de jaarlijkse tariefstijging de bestaande praktijk
zoveel mogelijk voort te zetten. Vanuit de bepaling in 9.1.8 wordt de jaarlijkse tariefstijging
door IenW gemaximeerd. De concessiehouder moet zich daaraan houden. Op het gebied
van de transparantie wordt beoogd om in de concessie vast te leggen wat het maximale
rendement is dat de concessiehouder met de uitvoering van de concessie mag realiseren.
IenW controleert jaarlijks, aan de hand van de financiële informatie die de concessiehouder
bij IenW aanlevert, of er geen sprake is van overwinst. Als dat wel het geval is,
moet de concessiehouder maatregelen nemen die ten goede komen aan de dienstverlening.
Dit zal nader worden uitgewerkt in de financiële bepalingen behorende bij de nieuwe
concessies. Het openbaar maken van de financiële jaarcijfers van de concessiehouder
is vanwege bedrijfsvertrouwelijkheid inderdaad niet mogelijk.
Vraag 108
Waarom kan er niet contant worden betaald?
Antwoord 108
Er wordt in het Ontwerp-PvE niet gestuurd op de wijze waarop reizigers hun tickets
kunnen betalen. Dit is een afweging voor de concessiehouder.
Vraag 109
Waarom is ervoor gekozen om kosteloos te annuleren tot minimaal een maand van tevoren?
Hoe is dat nu geregeld?
Antwoord 109
In de huidige concessies zijn op dit punt geen afspraken vastgelegd. De reden voor
deze bepaling in het Ontwerp-PvE is om de reiziger te beschermen tegen hoge (annulerings)kosten
mocht de overtocht onverhoopt niet door kunnen gaan. Tegelijkertijd is het onwenselijk
dat plekken op de schepen te lang gratis gereserveerd gehouden kunnen worden. Een
maand van tevoren wordt als een redelijke termijn geacht, omdat de kans groot is dat
de vrijgekomen plek in de tussenliggende weken door nieuwe reizigers wordt opgevuld.
Daarmee is de financiële impact van deze bepaling voor de concessiehouder naar verwachting
beperkt.
Vraag 110
Waar en hoe is de transparantieverplichting over de verantwoording van de kosten en
baten van de concessiehouder nu geregeld?
Antwoord 110
Deze eisen zullen worden uitgewerkt in de financiële bepalingen bij het uiteindelijke
concessiebesluit. De intentie van IenW is om de bestaande verantwoordingseisen op
dit punt zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de huidige praktijk. Dat betekent
dat de concessiehouder jaarlijks financiële verantwoordings- en prognose-informatie
bij IenW moet aanleveren. Deze informatie biedt inzicht in de kosten en baten van
de uitvoering van de concessie, en ook in het rendement dat de concessiehouder realiseert.
Daarnaast kan IenW aanvullende informatie bij de concessiehouder opvragen als dat
nodig is. Zoals in het antwoord bij vraag 107 is opgenomen wordt beoogd om in de nieuwe
concessie transparant te zijn over het maximale rendement dat de concessiehouder met
de uitvoering van de concessie mag realiseren. Ook zullen er in de financiële bepalingen
maatregelen worden uitgewerkt die bij (dreigende) overwinst moeten worden genomen.
Transparantie betekent niet dat de financiële informatie van de concessiehouder openbaar
wordt gemaakt. Dat is vanwege bedrijfsvertrouwelijkheid niet mogelijk.
Vraag 111
Waarom zijn in dit deel wederom niet de ondernemers specifiek en apart benoemd?
Antwoord 111
De ondernemers hier niet benoemd, omdat zij een andere rol hebben. Zij zijn lid van
de Klantenpanels, waarvan de bevoegdheden staan opgenomen in artikel 14.3.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M. Meedendorp, adjunct-griffier