Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2024 (Kamerstuk 36740-XV-1)
36 740 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2024
Nr. 10
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 juni 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid over het jaarverslag van 21 mei 2025 van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid 2024 (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 1), over de brief van 10 juni 2025 over Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2024 (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 1) (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 6), over de brief van de Algemene Rekenkamer van 21 mei 2025 over Aanbieding van het
rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 2), over de brief van de Algemene Rekenkamer van 10 juni 2025 over Beantwoording vragen
commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2024 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 2) (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 5), over de brief van 10 juni 2025 over Beantwoording vragen commissie, gesteld aan
de regering inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 2) (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 7), over de brief van 16 december 2024 over Beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2024
(Kamerstuk 36 600 XV, nr. 88), over de brief van 7 januari 2025 over het Interim-auditrapport 2024 Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 600 XV, nr. 90) en over de brief van 12 mei 2025 over Opvolging in beeld: Periodieke rapportages
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vanaf 2024 (Kamerstuk 31 865, nr. 281).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 juni 2025 aan de Minister en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 24 juni 2025 zijn de
vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Stultiens
Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen van de rapporteurs
3
II
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
7
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
7
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
9
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
10
III
Antwoord/Reactie van de bewindspersonen
11
I Vragen en opmerkingen van de rapporteurs
De leden Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Bart Bikkers (VVD) en Ilse Saris (NSC),
hebben in hun functie als rapporteurs namens de commissie een begrotingsonderzoek
uitgevoerd over de verantwoordingsstukken van het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) 2024. Zoals gebruikelijk hebben de rapporteurs mede op basis
van de Handreiking «controle begroting en verantwoording» het onderzoek uitgevoerd.
De commissie heeft ervoor gekozen om daarbij de onderwerpen «hulp bij re-integratie»
en «toezicht op UWV en SVB» nader uit te diepen, naast het Kamerbreed geformuleerde
focusonderwerp: prioriteren van beleid met aandacht voor de uitvoering en arbeidsmarkt
en het onderwerp evaluatieonderzoeken, inclusief de opvolging van aanbevelingen, in
het kader van de uitwerking van de aangenomen motie-Van Vroonhoven/Vermeer1 zoals aanbevolen door de voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven in de
brief aan de voorzitters van de vaste Kamercommissies van 1 april 2025.2 Op basis van het begrotingsonderzoek hebben de rapporteurs de volgende punten die
zij namens de commissie hierbij aan de orde willen stellen.
Oordeel Algemene Rekenkamer rechtmatigheid en financieel beheer en toezicht Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB)
Allereerst willen de rapporteurs de Minister complimenteren met het feit dat alle
cijfers op totaalniveau kloppen en het geld volgens de regels is besteed, zoals de
Algemene Rekenkamer oordeelt in haar verantwoordingsonderzoek. De Algemene Rekenkamer
ziet echter nog steeds onvolkomenheden in het financieel beheer van de Rijksdienst
Caribisch Nederland-unit SZW (RCN) wat al sinds 2016 speelt. Ook geeft de Algemene
Rekenkamer net als vorig jaar in haar verantwoordingsonderzoek aan dat het toezicht
op rechtmatigheid bij het UWV en de SVB aandacht vraagt. De Minister is daarbij de
extern toezichthouder, waarbij hij zich grotendeels baseert op de informatie uit de
interne auditdiensten van het UWV en de SVB. Daarbij wordt beoordeeld of de processen
aan de eisen voldoen, maar er wordt niet inhoudelijk getoetst of dat ook geldt voor
de uitkomst van die processen. Ook de externe accountant van de SVB en het UWV oordeelt
niet over de rechtmatigheid, maar wel over de getrouwheid van de publieke jaarrekening.
Hiermee krijgt de Minister onvoldoende zekerheid over de rechtmatigheid van de verstrekte
uitkeringen. Aanvullend constateert de Algemene Rekenkamer dat de Minister geen analyse
maakt van de bevindingen uit kwaliteitstoetsen. Ook maakt hij geen afspraken met de
auditdiensten over verbeteracties en bewaakt hij de opvolging hiervan niet.
De rapporteurs vragen namens de commissie dan ook hoe voldoende zekerheid wordt verkregen
over de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen, als de Minister geen analyse
maakt van de bevindingen uit de kwaliteitstoetsen en geen afspraken met de auditdiensten
maakt over verbeteracties, en de opvolging daarvan niet bewaakt.
In 2023 is daarbij de driejaarlijkse review op de auditdiensten afgeschaft, wat een
relevant sluitstuk was van het kwaliteitssysteem waarmee binnen de rijksoverheid belangrijke
financiële risico’s worden beheerst. Volgens de Minister kan een beeld van de kwaliteit
van de werkzaamheden van de auditdiensten van het UWV en de SVB ook op een andere
wijze worden verkregen en kan organisatiegericht toezicht dit beeld op andere wijze
vormen.
De rapporteurs vragen namens de commissie hoe de Minister aankijkt tegen de oproep
van de Algemene Rekenkamer om een periodieke inhoudelijke controle te houden op de
rechtmatigheid van uitkeringen.
Samen met UWV wordt nagedacht over meer betekenisvolle rechtmatigheidscijfers en duiding
daarvan. De Minister gaat in het nawoord op het verantwoordingsonderzoek niet in op
de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat zij een periodieke inhoudelijke controle
verwacht op de rechtmatigheid van uitkeringen. De rapporteurs vragen namens de commissie
welke lessen de Minister tot nu toe heeft getrokken uit de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen(WIA)-problematiek over het belang van bestuurlijk toezicht en verantwoording
en welke stappen er tot dusver samen met het UWV zijn gezet om te komen tot betekenisvollere
rechtmatigheidscijfers en de duiding daarvan.
Beeld op hoofdlijnen en hulp bij re-integratie
De rapporteurs concluderen dat er in 2024 op veel terreinen prestaties zijn geleverd,
maar dat de beleidsresultaten veelal nog zichtbaar moeten worden. Zo is bijvoorbeeld
onduidelijk hoe de investering van € 2 miljard in bestaanszekerheid heeft uitgepakt
voor individuele huishoudens: hoeveel geld houden diverse huishoudens nu bijvoorbeeld
over aan het eind van de maand? Het beleidsverslag en beleidsartikel 2 geven daar
weinig informatie over, terwijl in hoofdstuk 12 koopkracht wel inzicht wordt gegeven
in de koopkrachtverbetering in 2024 en de oorzaken daarvan. De rapporteurs vragen
namens de commissie dan ook of de Minister meer aandacht kan geven aan beleidsresultaten
in het beleidsverslag en de afzonderlijke beleidsartikelen. In het bijzonder vragen
de rapporteurs of het mogelijk is om daar waar het beleid gaat over bestaanszekerheid
en koopkracht een relatie te leggen met hoofdstuk 12 koopkracht, los van de reële
loonontwikkeling. Ook vragen de rapporteurs namens de commissie of het mogelijk is
om inzicht te geven in de vraag wat een huishouden aan inkomen overhoudt aan het eind
van de maand als gevolg van het ingezette kabinetsbeleid.
Het meest concrete voorbeeld van een beleidsresultaat is dat de doelstelling van het
plaatsen van 8.000 jongeren met een arbeidsbeperking (Wajongers) wederom niet gehaald
is. Hulp bij re-integratie levert daar dus nog onvoldoende op. In het jaarverslag
wordt aangegeven dat het UWV wel ruimschoots de in 2024 vastgestelde doelstelling
van 3.000 plaatsingen heeft gerealiseerd voor mensen met een WIA/Werkhervatting Gedeeltelijk
Arbeidsgeschikten(WGA)-uitkering. De rapporteurs vragen namens de commissie of dit
doel van 3.000 plaatsingen wel ambitieus genoeg is gesteld gezien het feit dat deze
binnen een jaar al ruimschoots is gehaald en in hoeverre het binnen het huidige budget
mogelijk is om ambitieuzere doelen te stellen ten aanzien van het naar werk begeleiden
van mensen met een WIA/WGA-uitkering die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn.
Naar aanleiding van onze verdieping op het onderwerp hulp bij re-integratie concluderen
de rapporteurs dat het jaarverslag goed inzicht geeft in de resultaten van de banenafspraak,
maar dat het inzicht in de geldstromen die naar re-integratie gaan onduidelijk zijn
en daarmee onduidelijk is of het geld doelmatig en doeltreffend is uitgegeven.
De rapporteurs vragen namens de commissie of het mogelijk is meer inzicht te geven
in de totale geldstromen die naar re-integratie gaan en of het mogelijk is daarbij
de uitvoeringskosten re-integratie af te splitsen van de overige kosten en dat aan
te geven per doelgroep. Ook vragen de rapporteurs wat de Minister ervan vindt dat
de genoemde 4.500 mensen met een WIA/WGA-uitkering die aan het werk geholpen zijn
en hun volledige restverdiencapaciteit benutten, slechts een klein percentage van
genoemde uitkeringsgerechtigden is. Kan worden aangegeven hoe groot het percentage
precies is?
Hulp bij re-integratie is ook onderdeel van de specifieke uitkering Kansrijke Wijk
als onderdeel van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Voor
deze specifieke uitkering zijn voor de periode 2023–2025 middelen beschikbaar gesteld
voor twee hoofdthema’s: € 20 miljoen voor preventie van armoede en schulden en € 22,5
miljoen voor re-integratie. De rapporteurs vragen of de Minister concreet kan aangeven
wat bereikt is met deze € 22,5 miljoen voor re-integratie voor de periode 2023–2025.
Tot slot vragen de rapporteurs namens de commissie welke resultaten zijn behaald met
de extra maatregelen om de banenafspraak te realiseren, zoals het vergroten van de
bereidheid onder werkgevers, het eenvoudiger en toegankelijker maken van de dienstverlening
door het UWV en gemeenten aan werkgevers en de maatregelen die in het commissiedebat
Participatiewet van 16 januari 2025 en het plenaire debat over de Wet banenafspraak
van 5 februari 2025 hierover aan de orde zijn geweest.
Inzicht in doeltreffendheid en doelmatigheid: evaluatieonderzoeken
De rapporteurs concluderen op basis van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) dat
de Minister veel evaluatieonderzoeken uitvoert op de belangrijkste thema’s van het
departement, maar dat de beleidsresultaten en opvolging van aanbevelingen nog nauwelijks
terug zijn te zien in het jaarverslag. Zo is in 2024 de periodieke rapportage Arbeid
en zorg afgerond, maar over de bevindingen en opvolging van aanbevelingen is nauwelijks
iets terug te lezen in het jaarverslag. Idealiter komen bevindingen en opgevolgde
aanbevelingen uit evaluatieonderzoeken terug in de begroting en het jaarverslag, zodat
de beleids- en begrotingscyclus zichtbaar rond is. Dat zouden de rapporteurs meer
willen terugzien in toekomstige begrotingen en jaarverslagen. De rapporteurs vragen
dan ook namens de commissie of de Minister kan toezeggen om in de beleidsconclusies
in het jaarverslag in het vervolg ook de stand van zaken ten aanzien van de opvolging
van de aanbevelingen en bevindingen van periodieke rapportages mee te nemen.
De rapporteurs constateren dat in de Rijksbrede Handreiking Kamerbrief Opvolging Periodieke
rapportages is aangekondigd om in lijn met de motie-Van Vroonhoven/Vermeer vanaf 2025
jaarlijks op Verantwoordingsdag inzicht te geven in de opvolging van bevindingen en
aanbevelingen van Periodieke rapportages. De rapporteurs hebben de eerste brief Opvolging
in beeld: Periodieke rapportages min SZW vanaf 20243 met belangstelling gelezen, maar vragen of de Minister kan toezeggen dat deze brief
aanvullend is op de beleidsconclusies per artikel in het jaarverslag en ook verwerkt
wordt in het jaarverslag. Dat zou de overzichtelijkheid en het inzicht in de beleidscyclus
ten goede komen.
De rapporteurs constateren verder dat achterin het jaarverslag in bijlage 34 een overzicht van het afgerond evaluatie- en overig onderzoek wordt gegeven, maar
dat daarin geen inhoudelijke informatie wordt gedeeld. Ook is niet duidelijk in hoeverre
de genoemde rapportages nu input leveren voor de periodieke rapportages die het sluitstuk
vormen van de SEA. En als zij dat niet doen, wat met die rapporten gedaan wordt in
de beleidscyclus. De rapporteurs vragen namens de commissie of kan worden toegelicht
in hoeverre de onderzoeken die onder de SEA vallen deel uitmaken van de periodieke
rapportages en zo ja, of dit in het vervolg duidelijk kan worden gemaakt in de bijlage
«Afgerond evaluatie- en overig onderzoek». Ook vragen de rapporteurs of de Minister
kan toelichten welke rol de evaluatie- en overige onderzoeken in de beleidscyclus
spelen en in hoeverre het mogelijk is de resultaten zichtbaarder op te nemen bij de
betreffende artikelen.
De rapporteurs constateren dat voor het meest recente overzicht van de programmering
van periodieke rapportages/beleidsdoorlichtingen het overzicht Ingepland en uitgevoerd
onderzoek op rijksfinancien.nl worden geraadpleegd. In dat overzicht staan echter
niet alle voor 2025 en 2026 geplande periodieke rapportages zoals de Minister heeft
geantwoord op vraag 32 over het jaarverslag. De rapporteurs vragen dan ook waarom
de (ex post en ex ante) evaluatieonderzoeken niet terug zijn te vinden in het overzicht
Ingepland en uitgevoerd onderzoek op rijksfinancien.nl.
Focusonderwerp
Het kabinet en de Algemene Rekenkamer zijn door de Kamer verzocht in de verantwoordingsstukken
extra aandacht te besteden aan de afwegingen die bij het prioriteren van beleid zijn
gemaakt over de inzet van capaciteit. Daarbij staat de vraag centraal wat, gegeven
de druk op de uitvoering en de arbeidsmarkt, haalbaar is aan beleid. De Minister gaat
in het beleidsverslag nauwelijks in op deze vraag, maar vooral op het algemene beleid
tegen arbeidsmarkt. Wel wordt aangegeven dat invoeringstoetsen zijn ingevoerd waarin
onder andere wordt gewezen op het belang van uitlegbaarheid en het vereenvoudigingen
van wet- en regelgeving.
De Algemene Rekenkamer roept de Minister in haar verantwoordingsonderzoek op om meer
aandacht te hebben voor personele consequenties in de uitvoeringstoetsen SZW. De rapporteurs
vragen dan ook namens de commissie of alsnog kan worden aangegeven wat, gegeven de
druk op de uitvoering en de arbeidsmarkt, haalbaar wordt geacht aan beleid, in het
bijzonder de vele complexe vereenvoudigingsoperaties op het terrein van de sociale
zekerheid, zoals de Participatiewet in balans (spoor 2 fundamentele herziening en
spoor 3 versterking vakkundigheid) of de Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor
Mensen (VIM) en of er in vervolg in uitvoeringstoetsen expliciet aandacht kan worden
geschonken aan personele consequenties voor nieuwe wet- en regelgeving.
II Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag en de Slotwet
2024 van het Ministerie van SZW. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden de volgende
vragen aan de Minister.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven vanaf hoeveel gewerkte
uren per maand internationale studenten gerechtigd zijn tot het opbouwen van Algemene
Ouderdomswet(AOW)-rechten? Wordt hierbij onderscheid gemaakt naar nationaliteit of
verblijfsstatus?
De leden van de PVV-fractie vernemen graag of een internationale student die in september
begint te werken en in juli het jaar daarop vertrekt, recht heeft op 0, 1 of 2 jaar
AOW-opbouw. Graag een toelichting.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven hoeveel de structurele
jaarlijkse kosten voor de AOW zouden bedragen indien 75% van de internationale studenten
tijdens hun studie arbeid verricht waarmee zij AOW-rechten opbouwen. Graag onderbouwd
met een berekening en toelichting op de gebruikte aannames.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister het juridisch en beleidsmatig mogelijk
acht om internationale studenten uit te zonderen van AOW-opbouw, teneinde te voorkomen
dat toekomstige AOW-uitkeringen naar het buitenland verdwijnen. Zo ja, welke juridische routes en beleidsopties
zijn daarvoor beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie plaatsen vraagtekens bij de prognoses van de Minister
inzake de groei van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen(AIO)-uitkeringslasten.
Volgens de stukken wordt van 2025 tot 2030 een groei van 15,5% verwacht, terwijl in
de periode 2019 tot 2024 sprake was van een toename van maar liefst 49%. Hoe verklaart
de Minister dit verschil in groeipercentages?
Uit de beantwoording van feitelijke vragen van de PVV-fractie blijkt dat maar liefst
88% van de AIO-gerechtigden in het buitenland is geboren. Kan de Minister de onderstaande
tabel aanvullen met het aantal gerechtigden dat:
AIO per jaar (in €)
Aantal gerechtigden
In Nederland geboren
In het buitenland geboren
Statushouders
0–2.000
16.111
2.001–4.000
16.831
4.001–6.000
15.182
6.001–8.000
11.020
8.001–10.000
8.203
10.001–12.000
6.464
12.001–14.000
2.191
14.001–16.000
1.176
16.001–18.000
1.205
18.001–
–
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister beschikt over gegevens met betrekking
tot de woonsituatie van AIO-gerechtigden. Kan de Minister inzicht geven in het aantal
gerechtigden dat woont in een koopwoning, een sociale huurwoning, de vrije huursector,
een asielzoekerscentrum (AZC) of een andere woonvorm?
De leden van de PVV-fractie vragen welke van de volgende landen momenteel actief meewerken
aan het opsporen van vermogen en eigendommen van AIO-gerechtigden in het buitenland:
Turkije, Marokko, Suriname, Hongkong, Bosnië, Spanje, Polen, Bulgarije, Servië, Duitsland,
Griekenland en de Filipijnen. Indien landen geen medewerking verlenen, welke juridische
of diplomatieke obstakels staan dergelijke samenwerking dan in de weg?
De leden van de PVV-fractie vragen tevens via welke kanalen fraude met AIO-uitkeringen
doorgaans wordt opgespoord. In hoeverre worden structurele screenings, risicogerichte
controles of inzet van data-analyse toegepast, naast meldingen van derden of signalen
bij bijvoorbeeld een echtscheiding?
De leden van de PVV-fractie constateren dat er grote problemen zijn bij het UWV. Over
de problemen hebben deze leden een aantal vragen. Deze leden constateren dat de achterstanden
bij sociaal-medische beoordelingen fors zijn opgelopen. Zij verzoeken de Minister
inzicht te geven in het actuele aantal mensen dat wacht op een sociaal-medische beoordeling,
uitgesplitst naar type uitkering (zoals WIA en Ziektewet).
De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat het UWV werkt met beoordelingsstandaarden
die op onderdelen verouderd zijn (zoals bij post-covid). Deze leden verzoeken de Minister
aan te geven hoeveel mensen in 2024 zijn beoordeeld aan de hand van protocollen of
standaarden die ouder zijn dan vijf jaar, en welke maatregelen zijn genomen om verouderde
beoordelingssystemen te actualiseren.
De leden van de PVV-fractie merken op dat er een bepaald bedrag is gereserveerd voor
de hersteloperaties en voor structurele verbeteringen aan het UWV. Toch is er bij
deze leden twijfel of er, met de nieuwe problemen in het achterhoofd, niet meer geld
nodig is voor het UWV in de toekomst.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven hoeveel sociaal-medische
beoordelingen in 2024 zijn uitgevoerd door externe krachten of zelfstandigen, en of
deze groep onder dezelfde kwaliteitseisen valt als het vaste personeel van het UWV.
Deze leden verzoeken de Minister aan te geven hoeveel verzekeringsartsen op dit moment
in dienst zijn bij het UWV, hoeveel vacatures er zijn, en hoeveel artsen in 2024 zijn
vertrokken. Zij ontvangen graag een toelichting op de reden waarom het UWV er niet
in slaagt voldoende keuringsartsen aan te trekken of te behouden, en welke concrete
belemmeringen hierbij een rol spelen.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister inzicht te geven in de arbeidsvoorwaarden
van verzekeringsartsen bij het UWV en of deze voldoende concurrerend zijn in vergelijking
met andere medische functies in de publieke of private sector. Deze leden vragen welke
maatregelen het ministerie en het UWV in 2024 hebben genomen, of van plan zijn om
te nemen, om het tekort aan keuringsartsen terug te dringen. Zij verzoeken de Minister
aan te geven in hoeverre het mogelijk is om bijvoorbeeld gepensioneerde artsen of
militaire artsen (tijdelijk of parttime) in te zetten als keuringsartsen bij het UWV
ter verlichting van de huidige capaciteitsproblemen. Indien niet mogelijk; welke juridische,
praktische of organisatorische belemmeringen hieraan in de weg staan.
De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een totaaloverzicht van het aantal vastgestelde
foutieve uitkeringen in 2024 bij het UWV, uitgesplitst naar oorzaak, zoals fouten
in dagloonberekening, maatmanloon, medische beoordeling of administratieve verwerking.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister inzicht te geven in het aantal bezwaarschriften
dat in 2024 is ingediend tegen besluiten in het kader van de WIA of Ziektewet, en
het aantal daarvan dat (gedeeltelijk) gegrond is verklaard.
De leden van de PVV-fractie wijzen op de eerdergenoemde «lerende aanpak» binnen het
UWV en verzoeken de Minister toe te lichten hoe deze aanpak zich verhoudt tot het
feit dat opnieuw tienduizenden fouten zijn vastgesteld, onder meer bij de Ziektewet.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister om een overzicht van de uitgaven
in 2024 aan interne verbetertrajecten bij het UWV, inclusief het aandeel dat is besteed
aan externe adviesbureaus en communicatiekosten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
jaarverslag 2024. Deze leden nemen met instemming kennis van het feit dat de problemen
rondom autorisatiebeheer inmiddels zijn opgelost.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de Algemene Rekenkamer sinds
2016 het financieel beheer van uitkeringen door de RCN-unit als onvolkomen beoordeelt.
Ondanks inspanningen zijn er nog geen zichtbare verbetering in de rechtmatigheid van
uitkeringen. Deze leden merken op dat dit vooral wordt veroorzaakt door gebrekkige
IT-ondersteuning en een tekort aan gekwalificeerd IT-personeel. De Algemene Rekenkamer
roept het ministerie op om uiterlijk in 2025 een concreet, haalbaar einddoel en tijdpad
vast te stellen voor beter financieel beheer, zodat er duidelijke verwachtingen zijn
richting medewerkers en middelen efficiënter kunnen worden ingezet. Deze leden constateren
dat het ministerie nauwelijks ingaat op deze aanbeveling. Ook in de beantwoording
van de feitelijke vragen blijft het antwoord vaag. Deze leden vragen het kabinet om
alsnog concreet aan te geven hoe deze aanbeveling wordt opgevolgd. Zij vragen naar
een overzicht van de te nemen stappen en de momenten waarop deze stappen worden genomen.
Zij roepen de Minister op dit zo snel mogelijk aan de Kamer aan te leveren en uiterlijk
voor de SZW-begroting naar de Kamer te sturen.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie aandacht voor een recent
onderzoek in economenblad ESB met de titel «Ondernemers ontvingen te veel NOW-steun
door strategisch gedrag» van Melanie Kühnast, Bastiaan Overvest en Benedikt Vogt.
Uit dit artikel blijkt dat er aanleiding is om te geloven dat het misbruik van de
Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) omvangrijker is dan eerder
werd aangenomen. Deze leden wijzen op de bevinding dat bedrijven strategisch gedrag
vertoonden bij het aanvragen van NOW-steun, met verschillende mogelijke verklaringen
waaronder legaal of illegaal. Te denken valt aan verschillen in boekhoudkundige definities,
menselijke vergissingen, meetproblemen, maar ook fraude. Deze leden vragen hoe het
kabinet de conclusies van dit onderzoek duidt.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie welke signalen de regering zelf
heeft opgevangen over misbruik of oneigenlijk gebruik met de NOW.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen het kabinet in te gaan op de impact
die dit misbruik van de NOW heeft gehad op de staatsfinanciën. Tevens vragen deze
leden welke lessen de regering hieruit trekt, en hoe deze worden meegenomen bij het
ontwerpen van eventuele opvolgers van de NOW-regeling. Zij verzoeken de regering daarbij
in het bijzonder in te gaan op hoe toekomstige regelingen beter bestand kunnen zijn
tegen strategisch gedrag en fraude.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie danken het kabinet voor de beantwoording van de feitelijke
vragen over het Jaarverslag, de Slotwet en de resultaten van het verantwoordingsonderzoek
van de Algemene Rekenkamer. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie constateren in het jaarverslag dat het UWV de doelstelling
om 3.000 mensen met een WIA/WGA-uitkering aan het werk te helpen, die daarmee hun
volledige restverdiencapaciteit benutten, ruimschoots heeft gehaald. Deze leden zijn
van mening dat deze doelstelling verre van ambitieus is, gezien de grote opgaven die
er liggen op de arbeidsmarkt. Zij roepen de Minister daarom op om gezamenlijk met
het UWV meer ambitie te tonen om zoveel mogelijk mensen met een WIA/WGA-uitkering
aan het werk te helpen. Zij vragen de Minister welk concreet doel hij voor ogen heeft
om deze ambitie kracht bij te zetten.
De leden van de NSC-fractie lezen in het jaarverslag dat zoals bekend de vraag naar
sociaal-medische beoordelingen al jaren groter is dan het aantal beoordelingen dat
het UWV kan verrichten, en dat het UWV werkt aan verbetering van de effectieve inzet
van de beschikbare verzekeringsartsencapaciteit. Deze leden zijn bezorgd over de mate
waarin door het UWV wordt gestuurd op voorzienbare problemen in de uitvoering, zoals
de beschikbare verzekeringsartsencapaciteit. Zij vragen de Minister daarom hoe hij
meer regie wil krijgen op voorzienbare problematiek in de uitvoering in de sturingsrelatie
tussen het ministerie en het UWV.
Daarop voortbordurend lezen de leden van de NSC-fractie dat de Algemene Rekenkamer
net als vorig jaar in haar verantwoordingsonderzoek aangeeft dat het toezicht op rechtmatigheid
bij het UWV en de SVB aandacht vraagt. Deze leden onderstrepen dat dit aandacht vraagt,
in het bijzonder door de fouten die zijn gemaakt in de berekeningen van WIA-uitkeringen
door het UWV. Deze leden zijn van mening dat de WIA-problematiek laat zien dat de
Minister onvoldoende zekerheid heeft over de rechtmatigheid van verstrekte uitkeringen
en dat fouten in de uitvoering door het UWV daardoor onvoldoende naar voren komen.
Zij vragen de Minister daarom hoe hij meer inzicht wil krijgen in de rechtmatigheid
van verstrekte uitkeringen door het UWV, in het bijzonder vanwege de huidige WIA-problematiek.
De leden van de NSC-fractie lezen ten slotte in de beantwoording van de feitelijke
vragen dat het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in het pensioenstelsel in Q1
van 2025 een 5.9 bedraagt, en daarmee neutraal te noemen is en gelijk blijft aan de
score van voorgaande kwartalen. Deze leden vragen de Minister welke aanvullende stappen
hij voornemens is te zetten om deze vertrouwensscore te verbeteren.
III Antwoord/Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de rapporteurs
Oordeel Algemene Rekenkamer rechtmatigheid en financieel beheer en toezicht Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB)
Allereerst willen de rapporteurs de Minister complimenteren met het feit dat alle
cijfers op totaalniveau kloppen en het geld volgens de regels is besteed, zoals de
Algemene Rekenkamer oordeelt in haar verantwoordingsonderzoek. De Algemene Rekenkamer
ziet echter nog steeds onvolkomenheden in het financieel beheer van de Rijksdienst
Caribisch Nederland-unit SZW (RCN) wat al sinds 2016 speelt. Ook geeft de Algemene
Rekenkamer net als vorig jaar in haar verantwoordingsonderzoek aan dat het toezicht
op rechtmatigheid bij het UWV en de SVB aandacht vraagt. De Minister is daarbij de
extern toezichthouder, waarbij hij zich grotendeels baseert op de informatie uit de
interne auditdiensten van het UWV en de SVB. Daarbij wordt beoordeeld of de processen
aan de eisen voldoen, maar er wordt niet inhoudelijk getoetst of dat ook geldt voor
de uitkomst van die processen. Ook de externe accountant van de SVB en het UWV oordeelt
niet over de rechtmatigheid, maar wel over de getrouwheid van de publieke jaarrekening.
Hiermee krijgt de Minister onvoldoende zekerheid over de rechtmatigheid van de verstrekte
uitkeringen. Aanvullend constateert de Algemene Rekenkamer dat de Minister geen analyse
maakt van de bevindingen uit kwaliteitstoetsen. Ook maakt hij geen afspraken met de
auditdiensten over verbeteracties en bewaakt hij de opvolging hiervan niet.
Vraag 1
De rapporteurs vragen namens de commissie dan ook hoe voldoende zekerheid wordt verkregen
over de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen, als de Minister geen analyse
maakt van de bevindingen uit de kwaliteitstoetsen en geen afspraken met de auditdiensten
maakt over verbeteracties, en de opvolging daarvan niet bewaakt.
Antwoord 1
De accountants van de interne auditdiensten van UWV en de SVB voeren jaarlijks een
controle uit op de rechtmatige besteding van begrotingsgelden. De interne auditdiensten
zijn professionele en onafhankelijke diensten, die verschillende periodieke en jaarlijkse
kwaliteitstoetsingen ondergaan. De eenheid organisatiegericht toezicht binnen SZW,
die zich in aanvulling op andere toezichthouders en controlemechanismen binnen UWV
richt op de continuïteit van UWV, ontvangt jaarlijks de beschikbare rapportages van
deze kwaliteitstoetsingen. Hierover worden gesprekken gevoerd met de accountants en
kwaliteitscontroleurs binnen de auditdiensten, en het organisatiegerichte toezicht
krijgt inzage in dossiers rond de verantwoordingen in het SUWI-domein en informatie
over de wijze waarop bevindingen worden opgevolgd. Naar aanleiding van de bevindingen
van de Algemene Rekenkamer ben ik voornemens de nog openstaande verbeteracties bij
de auditdiensten van de ZBO’s zichtbaar te monitoren en de acties op dit vlak vast
te leggen.
Vraag 2
In 2023 is daarbij de driejaarlijkse review op de auditdiensten afgeschaft, wat een
relevant sluitstuk was van het kwaliteitssysteem waarmee binnen de rijksoverheid belangrijke
financiële risico’s worden beheerst. Volgens de Minister kan een beeld van de kwaliteit
van de werkzaamheden van de auditdiensten van het UWV en de SVB ook op een andere
wijze worden verkregen en kan organisatiegericht toezicht dit beeld op andere wijze
vormen.
De rapporteurs vragen namens de commissie hoe de Minister aankijkt tegen de oproep
van de Algemene Rekenkamer om een periodieke inhoudelijke controle te houden op de
rechtmatigheid van uitkeringen.
Antwoord 2
SZW onderschrijft het belang van goed toezicht op de beheersing van de rechtmatigheid
van de uitkeringen. De basis van een zbo-constructie is dat de Minister moet kunnen
vertrouwen op de door het zbo aangeleverde informatie. Het aangeleverde rechtmatigheidscijfer
is altijd hoog geweest en het oordeel van de interne auditdienst van UWV geeft mij
de benodigde zekerheid over dit cijfer. De interne auditdiensten worden periodiek
beoordeeld op de kwaliteit van hun functioneren. Een aanvullende toetsing, zoals eerder
middels een review door de ADR, leverde geen aanvullend inzicht.
Tegelijkertijd erken ik dat de WIA-casus vragen heeft opgeroepen over de betekenis
van de rechtmatigheidscijfers. Samen met UWV ga ik in gesprek om meer betekenisvolle
rechtmatigheidscijfers en de bijbehorende duiding te ontwikkelen. Daarbij neem ik
de resultaten van de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer naar het toezicht op de
rechtmatigheid en naar de WIA-problematiek, specifiek in relatie tot de meting van
de juistheid van uitkeringen, mee.
Vraag 3
Samen met UWV wordt nagedacht over meer betekenisvolle rechtmatigheidscijfers en duiding
daarvan. De Minister gaat in het nawoord op het verantwoordingsonderzoek niet in op
de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat zij een periodieke inhoudelijke controle
verwacht op de rechtmatigheid van uitkeringen.
De rapporteurs vragen namens de commissie welke lessen de Minister tot nu toe heeft
getrokken uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA)-problematiek over het belang van bestuurlijk toezicht en verantwoording
en welke stappen er tot dusver samen met het UWV zijn gezet om te komen tot betekenisvollere
rechtmatigheidscijfers en de duiding daarvan.
Antwoord 3
SZW onderschrijft het belang van goed toezicht en verantwoording over de dienstverlening
door UWV. Interne beheersing in de zin van een goed werkend kwaliteitsmanagementsysteem
en kwaliteitscontroles zijn hier onder meer een belangrijke basis voor. Hier worden
verschillende maatregelen op genomen. Bij deze verbeterslag zal gebruik worden gemaakt
van de uitkomsten van het onderzoek dat de Algemene Rekenkamer uitvoert naar de WIA-problematiek
en van het externe onderzoek dat UWV zelf laat uitvoeren naar de werking van het eigen
kwaliteitsmanagementsysteem. Ik ga daarnaast samen met UWV in gesprek om meer betekenisvolle
rechtmatigheidscijfers te ontwikkelen inclusief de bijbehorende duiding. Daarbij neem
ik de resultaten van de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer naar het toezicht op
de rechtmatigheid en naar de WIA-problematiek, specifiek in relatie tot de meting
van de juistheid van uitkeringen, mee.
Beeld op hoofdlijnen en hulp bij re-integratie
De rapporteurs concluderen dat er in 2024 op veel terreinen prestaties zijn geleverd,
maar dat de beleidsresultaten veelal nog zichtbaar moeten worden. Zo is bijvoorbeeld
onduidelijk hoe de investering van € 2 miljard in bestaanszekerheid heeft uitgepakt
voor individuele huishoudens: hoeveel geld houden diverse huishoudens nu bijvoorbeeld
over aan het eind van de maand? Het beleidsverslag en beleidsartikel 2 geven daar
weinig informatie over, terwijl in hoofdstuk 12 koopkracht wel inzicht wordt gegeven
in de koopkrachtverbetering in 2024 en de oorzaken daarvan.
Vraag 4
De rapporteurs vragen namens de commissie dan ook of de Minister meer aandacht kan
geven aan beleidsresultaten in het beleidsverslag en de afzonderlijke beleidsartikelen.
Antwoord 4
SZW stelt jaarlijks een begroting op en sluit het jaar financieel af met het jaarverslag.
Het jaarverslag is daarbij «de spiegel van de begroting». Om binnen een jaar en tussen
jaren eenduidig naar de ontwikkeling van de financiën te kunnen kijken, proberen we
deze documenten, en specifiek de beleidsartikelen, op consistente wijze in te vullen.
Doelstellingen van verschillende kabinetten kunnen immers verschillen. Een afwijkende
rapportage zou de vergelijking tussen jaren lastig maken. Periodiek inzicht in de
beleidsresultaten wordt geboden in de onderzoeken die vanuit de Strategische Evaluatieagenda
(SEA) worden gedaan. De SEA is onderdeel van de begroting en het jaarverslag. Gegeven
de wens van de rapporteurs zullen we in het jaarverslag 2025 bezien in hoeverre het
mogelijk is hier in het beleidsverslag meer aandacht voor te hebben.
Vraag 5
In het bijzonder vragen de rapporteurs of het mogelijk is om daar waar het beleid
gaat over bestaanszekerheid en koopkracht een relatie te leggen met hoofdstuk 12 koopkracht,
los van de reële loonontwikkeling.
Antwoord 5
In 2024 is de bestaanszekerheid van mensen met een intensivering van het kindgebonden
budget, de huurtoeslag, de arbeidskorting en de kinderbijslag versterkt. In onderstaande
tabel worden de inkomenseffecten van dat pakket getoond. Hierin blijft de reële loonontwikkeling
gelijk. De laagste inkomensgroep en de groep uitkeringsgerechtigden hebben de grootste
inkomenseffecten. Daarnaast zorgde het pakket voor een daling van de armoedecijfers.
Het beleid is destijds getroffen op basis van de oude armoededefinitie. Volgens de
oude definitie daalde de armoede in personen van 5,7% naar 4,8% en kinderarmoede van
7,0% naar 5,1% tussen de Augustusraming (cMEV 2024) en de Macro-economische raming
(MEV 2024). Het verschil tussen cMEV 2024 en MEV 2024 is het beleid dat is gepresenteerd
op Prinsjesdag 2023, en is dus exclusief de verhoging van de kinderbijslag. Sinds
februari (Centraal Economisch Plan 2025) gebruikt het CPB de nieuwe armoededefinitie
in de raming.
Tabel: Mediane inkomenseffecten koopkrachtmaatregelen 2024. De linkerkolom toont het
mediane inkomenseffect van iedereen, de rechterkolom het mediane inkomenseffect voor
alleen de groepen met een effect.
Inkomensgroep
Iedereen
Alleen effect
1e (<=111% WML)
1,7%
1,9%
2e (111–176% WML)
0,0%
0,7%
3e (176–269% WML)
0,0%
0,2%
4e (269–397% WML)
0,1%
0,1%
5e (>397% WML)
0,1%
0,1%
Inkomensbron
Werkenden
0,1%
0,2%
Uitkeringsgerechtigden
1,9%
2,1%
Gepensioneerden
0,0%
1,5%
Huishoudtype
Tweeverdieners
0,1%
0,1%
Alleenstaanden
0,1%
1,5%
Alleenverdieners
0,1%
0,5%
Kinderen
Huishoudens met kinderen
0,7%
0,7%
Huishoudens zonder kinderen
0,0%
0,1%
Alle huishoudens
0,1%
0,3%
Vraag 6
Ook vragen de rapporteurs namens de commissie of het mogelijk is om inzicht te geven
in de vraag wat een huishouden aan inkomen overhoudt aan het eind van de maand als
gevolg van het ingezette kabinetsbeleid.
Antwoord 6
Huishoudens verschillen onder andere in samenstelling, hun gewerkte uren en of zij
wonen in een koop- of huurwoning. Dit beïnvloedt zowel het besteedbaar inkomen als
de uitgaven van huishoudens. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel
euro een huishoudens aan inkomen overhoudt als gevolg van het ingezette kabinetsbeleid.
Wel kunnen voor de voorbeeldhuishoudens het indicatieve verschil in euro’s met en
zonder koopkrachtbeleid voor 2024 getoond worden. De grootste effecten zijn zichtbaar
voor huishoudens met kinderen.
Dit is een gevolg van de intensivering van de kinderbijslag en de verhoging van het
kindgebonden budget. Bij de voorbeeldhuishoudens gaan we ervan uit dat zij geen huurtoeslag
ontvangen. Dit effect is dus niet in onderstaande cijfers opgenomen. Als er voor de
onderstaande huishoudens uitgegaan zou worden dat ze wel huurtoeslag ontvangen, zouden
de onderstaande cijfers ongeveer € 400 per jaar hoger zijn.
Tabel: Inkomenseffecten in procenten van besteedbaar inkomen en in euro’s van de koopkrachtmaatregelen
in 2024.
Inkomenseffecten 2024
Procent van besteedbaar inkomen
Euro’s per jaar
Euro’s per maand1
Werkenden:
Alleenverdiener met kinderen
modaal
2,9%
€ 1.114
€ 93
2 x modaal
1,4%
€ 769
€ 64
Tweeverdieners
modaal + ½ x modaal met kinderen
1,4%
€ 769
€ 64
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen
0,6%
€ 461
€ 38
2½ x modaal + modaal met kinderen
0,2%
€ 148
€ 12
modaal + modaal zonder kinderen
0,0%
€ 0
€ 0
2 x modaal + modaal zonder kinderen
0,0%
€ 0
€ 0
Alleenstaande
minimumloon
0,4%
€ 103
€ 9
modaal
0,0%
€ 0
€ 0
2 x modaal
0,0%
€ 0
€ 0
Alleenstaande ouder
minimumloon
2,1%
€ 770
€ 64
modaal
1,7%
€ 770
€ 64
Niet-werkenden
Sociale minima
paar met kinderen
5,3%
€ 1.519
€ 127
alleenstaande
0,0%
€ 0
€ 0
alleenstaande ouder
2,9%
€ 770
€ 64
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW
0,0%
€ 0
€ 0
AOW +10000
0,0%
€ 0
€ 0
AOW (paar)
(alleen) AOW
0,0%
€ 0
€ 0
AOW +10.000
0,0%
€ 0
€ 0
AOW +30.000
0,0%
€ 0
€ 0
X Noot
1
De kinderbijslag wordt per kwartaal uitgekeerd.
Vraag 7
Het meest concrete voorbeeld van een beleidsresultaat is dat de doelstelling van het
plaatsen van 8.000 jongeren met een arbeidsbeperking (Wajongers) wederom niet gehaald
is. Hulp bij re-integratie levert daar dus nog onvoldoende op. In het jaarverslag
wordt aangegeven dat het UWV wel ruimschoots de in 2024 vastgestelde doelstelling
van 3.000 plaatsingen heeft gerealiseerd voor mensen met een WIA/Werkhervatting Gedeeltelijk
Arbeidsgeschikten(WGA)-uitkering.
De rapporteurs vragen namens de commissie of dit doel van 3.000 plaatsingen wel ambitieus
genoeg is gesteld gezien het feit dat deze binnen een jaar al ruimschoots is gehaald
en in hoeverre het binnen het huidige budget mogelijk is om ambitieuzere doelen te
stellen ten aanzien van het naar werk begeleiden van mensen met een WIA/WGA-uitkering
die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn.
Antwoord 7
Zoals aangeven bij de beantwoording van de Kamervragen bij het jaarverslag 2024 is
de plaatsingsindicator met een norm van 3.000 door UWV voorgesteld en overgenomen.
De Minister heeft geconstateerd dat de doelstelling in 2023 (en 2024) ruimschoots
is behaald. Daarom heeft SZW in 2024 in overleg met UWV gewerkt aan het herijken van
deze indicator. De plaatsingsindicator leverde geen volledig beeld op over het resultaat
van de inzet van UWV op re-integratie. Naast uitstroom naar werk met benutten van
volledige restverdiencapaciteit stromen ook mensen uit naar werk die de restverdiencapaciteit
gedeeltelijk benutten. Verder zet UWV met de dienstverlening zich in voor het aan
het werk houden van mensen in de WIA. Deze drie resultaten vormen de basis voor een
nieuwe prestatie indicator. Voor 2025 heeft de Minister van SZW afgesproken om jaarlijks
cumulatief 12.000 plaatsingen en contractverleningen te realiseren.
Vraag 8
Naar aanleiding van onze verdieping op het onderwerp hulp bij re-integratie concluderen
de rapporteurs dat het jaarverslag goed inzicht geeft in de resultaten van de banenafspraak,
maar dat het inzicht in de geldstromen die naar re-integratie gaan onduidelijk zijn
en daarmee onduidelijk is of het geld doelmatig en doeltreffend is uitgegeven.
De rapporteurs vragen namens de commissie of het mogelijk is meer inzicht te geven
in de totale geldstromen die naar re-integratie gaan en of het mogelijk is daarbij
de uitvoeringskosten re-integratie af te splitsen van de overige kosten en dat aan
te geven per doelgroep.
Antwoord 8
Er zijn veel verschillende manieren waarop SZW mensen helpt om te re-integreren. In
dit antwoord geven we aan wat de belangrijkste instrumenten en regelingen zijn en
welke geldstromen hierbij horen inclusief de uitvoeringskosten.
Het re-integratiebudget UWV (onderdeel van begrotingsartikel 3 en 4) is beschikbaar
voor de inkoop van re-integratietrajecten en re-integratievoorzieningen voor de Wajong en ten behoeve van de arbeidsongeschiktheidsregelingen.
UWV zet deze middelen in voor inkoop van scholing en trajecten en diensten gericht
op begeleiding naar werk. Daarnaast koopt UWV voorzieningen in voor het ondersteunen
van werkenden met een structurele functionele beperking.
Onderstaande tabel geeft inzicht in de totale geldstromen die UWV aan re-integratie
inkoopt per doelgroep, onderverdeeld in ingekochte trajecten en voorzieningen. De
uitvoeringskosten re-integratie (onderdeel van begrotingsartikel 11) hebben enerzijds
betrekking op de re-integratiedienstverlening die UWV zelf aanbiedt en anderzijds
de kosten voor de werkzaamheden die UWV verricht ten behoeve van de inkoop van externe
re-integratiediensten.
Wajong
WAO/WAZ
WIA
Ziektewet
WW
Totaal
Ingekochte trajecten/scholing
23,4
0,9
39,1
38,5
25,41
127,3
Voorzieningen
43,6
1,7
40,1
0,0
0,0
85,4
Uitvoeringskosten
115,9
4,5
204,6
9,9
250,8
585,7
Totaal
182,8
7,1
283,8
48,4
276,2
798,3
X Noot
1
Dit betreft de kosten voor ingekochte trajecten voor WW’ers 35-min en het Scholingsbudget
WW (onderdeel van begrotingsartikel 5)
Gemeenten ontvangen via het Gemeentefonds middelen voor de re-integratie van de doelgroep
van de Participatiewet. Deze staan niet op de SZW-begroting. De middelen zijn onderdeel
van het cluster Participatie in de algemene uitkering van het Gemeentefonds. Via het
cluster Participatie worden gemeenten ook gefinancierd voor het minimabeleid, schuldhulpverlening
en de uitvoeringkosten van de Participatiewet.
Het cluster Participatie bedroeg in 2024 in totaal € 4,0 miljard. Aangezien deze middelen
bestedingsvrij zijn, kan dit bedrag niet verder uitgesplitst worden.
Daarnaast zijn er ook andere instrumenten die gericht zijn op begeleiding naar werk,
zoals Individuele Plaatsing en Steun (artikel 3), loonkostensubsidie (artikel 2) en
de loonkostenvoordelen (artikel 1).
Vraag 9
Ook vragen de rapporteurs wat de Minister ervan vindt dat de genoemde 4.500 mensen
met een WIA/WGA-uitkering die aan het werk geholpen zijn en hun volledige restverdiencapaciteit
benutten, slechts een klein percentage van genoemde uitkeringsgerechtigden is. Kan
worden aangegeven hoe groot het percentage precies is?
Antwoord 9
UWV is verantwoordelijk voor de re-integratie van mensen in de WIA die bij een publiek
verzekerde werkgever in dienst waren. Het aantal plaatsingen heeft betrekking op de
mensen die vanuit de WGA aan de slag zijn gegaan en de restverdiencapaciteit5 volledig zijn gaan benutten. Eind 2024 hadden 172,5 duizend publiek verzekerde mensen
geen restverdiencapaciteit en 63,4 duizend publiek verzekerde mensen een beperkte
restverdiencapaciteit. Er is geen inzicht in hoeverre deze plaatsingen betrekking
hebben op mensen met een beperkte of geen restverdiencapaciteit. Wanneer we de 4,5 duizend
plaatsingen afzetten tegen het aantal mensen met restverdiencapaciteit heeft UWV circa
7% van deze mensen aan het werk geholpen. Wanneer je het aantal plaatsingen afzet
tegen alle mensen in de WGA heeft UWV bijna 2% van deze groep aan het werk geholpen.
Naast het plaatsen van circa 4.500 mensen die hun volledige restverdiencapaciteit
benutten heeft UWV ook circa 8.100 mensen begeleid naar werk waardoor deze mensen
gedeeltelijk hun restverdiencapaciteit benutten. Afgezet tegen een bestand van ruim
89,5 duizend mensen in de WGA die dienstverlening ontvangen (stand per ultimo 2024
bijna 70 duizend) is ruim 14% van de mensen in de WGA in 2024 naar werk begeleid door
UWV. Dit is een mooie prestatie.
Vraag 10
Hulp bij re-integratie is ook onderdeel van de specifieke uitkering Kansrijke Wijk
als onderdeel van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Voor
deze specifieke uitkering zijn voor de periode 2023–2025 middelen beschikbaar gesteld
voor twee hoofdthema’s: € 20 miljoen voor preventie van armoede en schulden en € 22,5
miljoen voor re-integratie. De rapporteurs vragen of de Minister concreet kan aangeven
wat bereikt is met deze € 22,5 miljoen voor re-integratie voor de periode 2023–2025.
Antwoord 10
Op dit moment zijn we in afwachting van de monitoring en evaluatie van de specifieke
uitkering Kansrijke Wijk 2023–2025 die door WijkWijzer gedaan wordt. Deze is volgens
de planning in het voorjaar 2026 gereed. Daardoor kunnen we nu nog geen uitspraken
doen van concrete resultaten.
Wel zien we dat werk en re-integratie een belangrijke thema is in de NPLV-gebieden
en dat verschillende NPLV-gebieden daar op een eigen manier op inzetten, bijvoorbeeld
door middel van een brede begeleiding (life first) van jongeren, integrale dienstverlening in de wijk of het creëren van laagdrempelige
instapfuncties in de wijk.
In het najaar zal de jaarlijkse voortgangsrapportage van het NPLV gedeeld worden met
de Kamer, ook hierin zal aandacht besteed worden aan de specifieke uitkering Kansrijke
Wijk.
Vraag 11
Tot slot vragen de rapporteurs namens de commissie welke resultaten zijn behaald met
de extra maatregelen om de banenafspraak te realiseren, zoals het vergroten van de
bereidheid onder werkgevers, het eenvoudiger en toegankelijker maken van de dienstverlening
door het UWV en gemeenten aan werkgevers en de maatregelen die in het commissiedebat
Participatiewet van 16 januari 2025 en het plenaire debat over de Wet banenafspraak
van 5 februari 2025 hierover aan de orde zijn geweest.
Antwoord 11
Het kabinet zet diverse stappen om de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt te vergroten,
zodat er steeds meer mensen die willen en kunnen werken, ook daadwerkelijk gaan werken.
Helaas is niet te kwantificeren welke maatregel welk exact effect heeft. In de brief
van 19 juni 2025 ga ik dieper in op de maatregelen voor de kortere en lange termijn
en geef ik een update over de eerder aangekondigde maatregelen. Bijvoorbeeld als het
gaat over gesprekken met werkgevers om zo de bereidheid te verhogen om mensen met
een beperking aan te nemen.
Ook zijn nog niet alle maatregelen in werking getreden. Zo treedt per 1-1-2026 een
deel van de maatregelen uit de wet banenafspraak in werking.
Belangrijk in de brief is de langetermijnvisie voor de banenafspraak waar ik met verschillende
partijen mee bezig ben. In de brief wordt een aantal beleidsopties genoemd dat de
komende tijd uitgewerkt gaat worden. Belangrijk hierbij is dat we veel meer willen
uitgaan van de ondersteuningsbehoefte van mensen. Naast deze opties voor de lange
termijn is het belangrijk om op de kortere termijn door te gaan met de maatregelen
die eerder zijn aangekondigd. Daarnaast stuur ik uw Kamer begin juli een brief met
daarin de resultaten over 2024.
Inzicht in doeltreffendheid en doelmatigheid: evaluatieonderzoeken
De rapporteurs concluderen op basis van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) dat
de Minister veel evaluatieonderzoeken uitvoert op de belangrijkste thema’s van het
departement, maar dat de beleidsresultaten en opvolging van aanbevelingen nog nauwelijks
terug zijn te zien in het jaarverslag. Zo is in 2024 de periodieke rapportage Arbeid
en zorg afgerond, maar over de bevindingen en opvolging van aanbevelingen is nauwelijks
iets terug te lezen in het jaarverslag. Idealiter komen bevindingen en opgevolgde
aanbevelingen uit evaluatieonderzoeken terug in de begroting en het jaarverslag, zodat
de beleids- en begrotingscyclus zichtbaar rond is. Dat zouden de rapporteurs meer
willen terugzien in toekomstige begrotingen en jaarverslagen.
Vraag 12
De rapporteurs vragen dan ook namens de commissie of de Minister kan toezeggen om
in de beleidsconclusies in het jaarverslag in het vervolg ook de stand van zaken ten
aanzien van de opvolging van de aanbevelingen en bevindingen van periodieke rapportages
mee te nemen.
Antwoord 12
Er is dit jaar voor het eerst een Kamerbrief gestuurd met daarin de opvolging van
aanbevelingen en bevindingen van periodieke rapportages. Volgend jaar gaan de departementen
op basis van ervaringen met de opvolgingsbrieven Rijksbreed beoordelen waar deze informatie
het beste terecht kan komen; in jaarverslagen en/of aparte Kamerbrieven. Op deze manier
borgen we consistente en uniforme informatievoorziening aan de Tweede Kamer. We zullen
de wens van de rapporteurs uiteraard meenemen in deze beoordeling.
Vraag 13
De rapporteurs constateren dat in de Rijksbrede Handreiking Kamerbrief Opvolging Periodieke
rapportages is aangekondigd om in lijn met de motie-Van Vroonhoven/Vermeer vanaf 2025
jaarlijks op Verantwoordingsdag inzicht te geven in de opvolging van bevindingen en
aanbevelingen van Periodieke rapportages. De rapporteurs hebben de eerste brief Opvolging
in beeld: Periodieke rapportages min SZW vanaf 20246 met belangstelling gelezen, maar vragen of de Minister kan toezeggen dat deze brief
aanvullend is op de beleidsconclusies per artikel in het jaarverslag en ook verwerkt
wordt in het jaarverslag. Dat zou de overzichtelijkheid en het inzicht in de beleidscyclus
ten goede komen.
Antwoord 13
Zie antwoord 12.
Vraag 14
De rapporteurs constateren verder dat achterin het jaarverslag in bijlage 37 een overzicht van het afgerond evaluatie- en overig onderzoek wordt gegeven, maar
dat daarin geen inhoudelijke informatie wordt gedeeld. Ook is niet duidelijk in hoeverre
de genoemde rapportages nu input leveren voor de periodieke rapportages die het sluitstuk
vormen van de SEA. En als zij dat niet doen, wat met die rapporten gedaan wordt in
de beleidscyclus. De rapporteurs vragen namens de commissie of kan worden toegelicht
in hoeverre de onderzoeken die onder de SEA vallen deel uitmaken van de periodieke
rapportages en zo ja, of dit in het vervolg duidelijk kan worden gemaakt in de bijlage
«Afgerond evaluatie- en overig onderzoek».
Antwoord 14
Alle onderzoeken die onder de SEA vallen, maken deel uit van de periodieke rapportages.
De onderzoeken die in de bijlage «Afgerond evaluatie- en overig onderzoek» staan,
komen uit de SEA. Er kan dus vanuit worden gegaan dat alle onderzoeken die per thema
vermeld staan deel uitmaken van de periodieke rapportage van het desbetreffende thema.
Vraag 15
Ook vragen de rapporteurs of de Minister kan toelichten welke rol de evaluatie- en
overige onderzoeken in de beleidscyclus spelen en in hoeverre het mogelijk is de resultaten
zichtbaarder op te nemen bij de betreffende artikelen.
Antwoord 15
De kolom «Type onderzoek» is indicatief voor welke rol het onderzoek in de beleidscyclus
speelt. Zo zijn bijvoorbeeld ex-ante evaluaties deel van de beleidsvoorbereiding.
Daarnaast verwijst de kolom «Link naar vindplaats» naar de publicatie van het onderzoek.
Hier staat meer informatie over de resultaten van het onderzoek. We gaan verkennen
of en op welke wijze nadere verduidelijking mogelijk is. Hierbij zal worden gekeken
naar de benadering van andere departementen.
Vraag 16
De rapporteurs constateren dat voor het meest recente overzicht van de programmering
van periodieke rapportages/beleidsdoorlichtingen het overzicht Ingepland en uitgevoerd
onderzoek op rijksfinancien.nl worden geraadpleegd. In dat overzicht staan echter
niet alle voor 2025 en 2026 geplande periodieke rapportages zoals de Minister heeft
geantwoord op vraag 32 over het jaarverslag. De rapporteurs vragen dan ook waarom
de (ex post en ex ante) evaluatieonderzoeken niet terug zijn te vinden in het overzicht
Ingepland en uitgevoerd onderzoek op rijksfinancien.nl.
Antwoord 16
In het overzicht van Rijksfinanciën.nl worden alleen periodieke rapportages en beleidsdoorlichtingen
opgenomen, en geen andere evaluatieonderzoeken. De ontbrekende periodieke rapportages
worden toegevoegd aan deze internet-pagina.
Focusonderwerp
Het kabinet en de Algemene Rekenkamer zijn door de Kamer verzocht in de verantwoordingsstukken
extra aandacht te besteden aan de afwegingen die bij het prioriteren van beleid zijn
gemaakt over de inzet van capaciteit. Daarbij staat de vraag centraal wat, gegeven
de druk op de uitvoering en de arbeidsmarkt, haalbaar is aan beleid. De Minister gaat
in het beleidsverslag nauwelijks in op deze vraag, maar vooral op het algemene beleid
tegen arbeidsmarkt. Wel wordt aangegeven dat invoeringstoetsen zijn ingevoerd waarin
onder andere wordt gewezen op het belang van uitlegbaarheid en het vereenvoudigingen
van wet- en regelgeving.
Vraag 17
De Algemene Rekenkamer roept de Minister in haar verantwoordingsonderzoek op om meer
aandacht te hebben voor personele consequenties in de uitvoeringstoetsen SZW. De rapporteurs
vragen dan ook namens de commissie of alsnog kan worden aangegeven wat, gegeven de
druk op de uitvoering en de arbeidsmarkt, haalbaar wordt geacht aan beleid, in het
bijzonder de vele complexe vereenvoudigingsoperaties op het terrein van de sociale
zekerheid, zoals de Participatiewet in balans (spoor 2 fundamentele herziening en
spoor 3 versterking vakkundigheid) of de Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor
Mensen (VIM) en of er in vervolg in uitvoeringstoetsen expliciet aandacht kan worden
geschonken aan personele consequenties voor nieuwe wet- en regelgeving.
Antwoord 17
Het is staand beleid dat de Kamer mee wordt genomen in wat er gegeven de druk op de
uitvoering haalbaar wordt geacht aan beleid. Dit wordt meegenomen in informatie over
betreffende trajecten alsmede in de twee jaarlijkse standen van de uitvoering. In
de uitvoeringstoetsen wordt ook altijd expliciet aandacht geschonken aan personele
consequenties voor nieuwe wet- en regelgeving.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag en de Slotwet
2024 van het Ministerie van SZW. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden de volgende
vragen aan de Minister.
Vraag 18
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven vanaf hoeveel gewerkte
uren per maand internationale studenten gerechtigd zijn tot het opbouwen van Algemene
Ouderdomswet(AOW)-rechten? Wordt hierbij onderscheid gemaakt naar nationaliteit of
verblijfsstatus?
Antwoord 18
Om voor de AOW verzekerd te raken dient iemand in Nederland ingezetene te zijn of
te werken. Studenten worden in het algemeen niet als ingezetene beschouwd, ongeacht
nationaliteit of verblijfsstatus, en zijn om die reden niet verzekerd, tenzij ze hier
(parttime) gaan werken. Als zij gaan werken zijn ze verzekerd en betalen zij loonbelasting
en premie volksverzekeringen. Het gaat om een opbouw van 2% per jaar dat men hier
heeft gewerkt. Het aantal uren is daarvoor niet relevant.
Vraag 19
De leden van de PVV-fractie vernemen graag of een internationale student die in september
begint te werken en in juli het jaar daarop vertrekt, recht heeft op 0, 1 of 2 jaar
AOW-opbouw. Graag een toelichting.
Antwoord 19
Voor internationale studenten die tijdelijk in Nederland werken, hangt de AOW-opbouw
af van hun verzekeringsstatus. Als een internationale student in Nederland werkt en
belasting en premies betaalt, is hij of zij verzekerd voor de AOW voor de periode
dat hij of zij in Nederland werkt.
In het geval dat een internationale student in september begint te werken in Nederland
en in juli van het volgende jaar vertrekt, is er sprake van een AOW-opbouw voor die
periode. Voor de AOW is het echter zo dat iemand minimaal één volledig kalenderjaar
verzekerd moet zijn geweest om recht te hebben op een ouderdomspensioen. Dit kan een
aaneensluitende periode zijn, maar ook een optelsom van meerdere verzekerde periodes
over verschillende jaren. Indien de desbetreffende student enkel verzekerd is geweest
voor de genoemde periode, dan is er geen sprake van een volledig verzekerd kalenderjaar
en daarmee dus ook geen recht op AOW. Als een verdrag met samentellingsbepalingen
van toepassing is, kan de verzekeringstijd in Nederland en in een ander verdragsland
samen worden geteld om toch aan deze voorwaarde van 1 kalenderjaar te voldoen. De
SVB weigert het ouderdomspensioen echter, als het verdrag expliciet voorziet in de
mogelijkheid een pensioen te weigeren als iemand minder dan een jaar verzekerd was
in Nederland.
Vraag 20
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven hoeveel de structurele
jaarlijkse kosten voor de AOW zouden bedragen indien 75% van de internationale studenten
tijdens hun studie arbeid verricht waarmee zij AOW-rechten opbouwen. Graag onderbouwd
met een berekening en toelichting op de gebruikte aannames.
Antwoord 20
In het huidige collegejaar, 2024/2025, studeren circa 131.000 internationale diplomastudenten
in Nederland. Het aantal studenten met een (bij)baan ligt aanzienlijk lager dan 75%.
Op basis van cijfers van het Ministerie van OCW is de inschatting dat ongeveer 25%
van de internationale diplomastudenten werkt naast het studeren. Het gaat dus om circa
33.000 studenten die volksverzekeringspremie afdragen én AOW opbouwen. Zij bouwen 2% AOW-recht
per jaar op dat zij werken in Nederland. Dit nemen we als uitganspunt voor de gevraagde
raming.
Het is niet bekend hoe lang een internationale diplomastudent in Nederland studeert.
Dit is onder andere afhankelijk van de opleiding die de student volgt. De best mogelijke
inschatting is dat een internationale diplomastudent gemiddeld 2,5 jaar studeert.
Aangezien een volledig kalenderjaar moet zijn doorlopen om AOW-recht op te bouwen,
gaan we uit van gemiddeld 2 jaar waarin AOW wordt opgebouwd. De werkende studenten
zouden in dat geval gemiddeld 4% AOW opbouwen.
De jaarlijkse bruto AOW voor gehuwden bedraagt € 13.287 en de jaarlijkse bruto AOW
voor alleenstaanden bedraagt € 19.529. Het gemiddelde hiervan is € 16.408. Een internationale
student zou 4% AOW ontvangen zodra de AOW-leeftijd wordt bereikt. Dat komt neer op
circa € 656 per jaar.
Als ervan uit wordt gegaan dat al deze werkende, internationale studenten uit collegejaar
2024/2025 de AOW-leeftijd halen én een AOW aanvragen, zal dit in het eerste jaar dat
zij AOW-gerechtigd zijn leiden tot ongeveer € 21 miljoen aan AOW uitgaven. Dit is
een overschatting aangezien niet iedere student daadwerkelijk AOW zal aanvragen of
de AOW-leeftijd bereikt.
Vraag 21
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister het juridisch en beleidsmatig mogelijk
acht om internationale studenten uit te zonderen van AOW-opbouw, teneinde te voorkomen
dat toekomstige AOW-uitkeringen naar het buitenland verdwijnen. Zo ja, welke juridische routes en beleidsopties
zijn daarvoor beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 21
Studenten worden in het algemeen niet als ingezetene beschouwd, ongeacht nationaliteit
of verblijfsstatus, en zijn om die reden niet verzekerd, tenzij ze hier (parttime)
gaan werken. Iedereen die op enig moment tenminste een volledig kalender jaar in Nederland
werkt is verzekerd voor de AOW en heeft daarmee recht op AOW. Er bestaat geen juridische
grond om studenten anders te behandelen en hen uit te zonderen van de AOW-opbouw.
Dit zou in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling. Het beginsel is neergelegd
in EU-wetgeving (het EU-verdrag, in de verordening coördinatie sociale zekerheidsstelsels
(883/2004) en diverse EU-richtlijnen) en artikel 1 van de Grondwet.
Vraag 22
De leden van de PVV-fractie plaatsen vraagtekens bij de prognoses van de Minister
inzake de groei van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen(AIO)-uitkeringslasten.
Volgens de stukken wordt van 2025 tot 2030 een groei van 15,5% verwacht, terwijl in
de periode 2019 tot 2024 sprake was van een toename van maar liefst 49%. Hoe verklaart
de Minister dit verschil in groeipercentages?
Antwoord 22
Op basis van vergelijking van de realisatiecijfers uit de jaarverslagen lijken de
AIO-uitkeringslasten tussen 2019 en 2024 te zijn toegenomen met 47,2%, zie tabel 1.
Deze realisatiecijfers zijn echter niet met elkaar te vergelijken, omdat het verschillende
prijspeilen betreft. Jaarlijks wordt de AIO-uitkeringshoogte geïndexeerd op basis
van de wettelijk vastgelegde indexatiesystematiek. Daarnaast was er in 2023 een extra
beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon. Een beter beeld van de AIO-ontwikkeling
kan worden gegeven door te kijken naar het aantal AIO-huishoudens. Daar zien we in
de periode 2019–2024 een toename van 15,2%.
De AIO-uitkeringslasten zullen naar verwachting tussen 2025 en 2030 toenemen met 15,5%,
zie tabel 2. Hierin is in 2025 en 2030 uitgegaan van hetzelfde prijspeil. Het aantal
AIO-huishoudens stijgt in deze periode naar verwachting met 14,5%. De toename van
de AIO-uitkeringslasten wordt grotendeels verklaard door demografische ontwikkeling.
AIO-uitkeringslasten (x € mln.)
AIO-huishoudens
2019
309
46.000
2024
455
53.000
Procentuele verandering
47,2%
15,2%
Bron: SZW-jaarverslag 2019 en 2024
AIO-uitkeringslasten (x € mln.)
AIO-huishoudens
2025
485,9
55.000
2030
561,2
63.000
Procentuele verandering
15,5%
14,5%
Bron: 1e suppletoire begroting SZW 2025
Vraag 23
Uit de beantwoording van feitelijke vragen van de PVV-fractie blijkt dat maar liefst
88% van de AIO-gerechtigden in het buitenland is geboren. Kan de Minister de onderstaande
tabel aanvullen met het aantal gerechtigden dat:
AIO per jaar (in €)
Aantal gerechtigden
In Nederland geboren
In het buitenland geboren
Statushouders
0–2.000
16.111
2.001–4.000
16.831
4.001–6.000
15.182
6.001–8.000
11.020
8.001–10.000
8.203
10.001–12.000
6.464
12.001–14.000
2.191
14.001–16.000
1.176
16.001–18.000
1.205
18.001–
–
Antwoord 23
Hieronder is de tabel aangevuld met de gevraagde gegevens.
AIO per jaar (in €)
Aantal gerechtigden
In Nederland geboren
In het buitenland geboren
Statushouders
0–2.000
16.111
3.516
12.509
86
2.001–4.000
16.831
3.200
13.544
87
4.001–6.000
15.182
3.271
11.838
73
6.001–8.000
11.020
393
10.542
85
8.001–10.000
8.203
223
7.844
136
10.001–12.000
6.464
161
5.340
963
12.001–14.000
2.191
80
2.075
36
14.001–16.000
1.176
32
1.080
64
16.001–18.000
1.205
26
973
206
18.001–
–
Vraag 24
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister beschikt over gegevens met betrekking
tot de woonsituatie van AIO-gerechtigden. Kan de Minister inzicht geven in het aantal
gerechtigden dat woont in een koopwoning, een sociale huurwoning, de vrije huursector,
een asielzoekerscentrum (AZC) of een andere woonvorm?
Antwoord 24
Het gevraagd inzicht is – voor zover mogelijk – in onderstaande tabel weergegeven.
Gegevens over het onderscheid tussen een sociale huurwoning en de vrije huursector
zijn niet voorhanden. Bij verblijf in een asielzoekerscentrum is er geen recht op
AIO.
Woonsituatie huishouden (bron SVB Databank)
Aantal huishoudens
Eigen woning
478
Institutioneel huishouden
375
Huurder
52.031
Inwonend
1.416
Overig/adresloos
165
Totaal
54.456
Hierbij zijn de huishoudens in de bovenstaande volgorde geteld als voor één van beide
partners de betreffende woonsituatie geldt. Dus bijvoorbeeld een huishouden waarbij
één van de partners in een koopwoning woont en de ander in een zorginstelling wordt
geteld bij de categorie «Eigen woning». Als één een huurder is en de ander in een
instelling woont, tellen we dit huishouden als «Institutioneel huishouden».
Vraag 25
De leden van de PVV-fractie vragen welke van de volgende landen momenteel actief meewerken
aan het opsporen van vermogen en eigendommen van AIO-gerechtigden in het buitenland:
Turkije, Marokko, Suriname, Hongkong, Bosnië, Spanje, Polen, Bulgarije, Servië, Duitsland,
Griekenland en de Filipijnen. Indien landen geen medewerking verlenen, welke juridische
of diplomatieke obstakels staan dergelijke samenwerking dan in de weg?
Antwoord 25
De SVB heeft in Turkije, Marokko, Suriname en Spanje attachés voor Sociale Zaken.
Hier wordt een beroep op gedaan voor onderzoek naar vermogen.
In de overige landen met uitzondering van Hongkong en de Filipijnen wordt gewerkt
met zogenaamde vertrouwenspersonen. Dit zijn personen in de vorm van een advocaat
of makelaar die voor de SVB kan nagaan of iemand onroerend goed in het desbetreffende
land bezit. Voor de Filipijnen zijn UWV en de SVB momenteel bezig een vertrouwenspersoon
te contracteren.
Vraag 26
De leden van de PVV-fractie vragen tevens via welke kanalen fraude met AIO-uitkeringen
doorgaans wordt opgespoord. In hoeverre worden structurele screenings, risicogerichte
controles of inzet van data-analyse toegepast, naast meldingen van derden of signalen
bij bijvoorbeeld een echtscheiding?
Antwoord 26
Onderzoekswaardige signalen over overtredingen met AIO-uitkeringen komen op drie manieren
tot stand:
• Onderzoeken op basis van individuele signalen (mensgedreven):
○ Intern, vanuit de uitvoering;
○ Extern, bijvoorbeeld op basis van tips of ketenpartners;
• Risicogerichte onderzoeken door de SVB (datagedreven), bijvoorbeeld:
○ Op basis van indicaties uit vakantiemeldingen, deze richten zich op AIO-gerechtigden
die gedurende meerdere jaren, langere tijd in het buitenland verblijven;
○ Op basis van de indicaties dat gerechtigden een aanvraag voor AIO indienen binnen
1 jaar na vestiging in Nederland;
• Aselecte onderzoeken c.q. onderzoeken op basis van een aselecte steekproef.
Op het moment dat een van de onderzoeken aanleiding geeft tot nader onderzoek in het
buitenland, wordt het onderzoek ter plaatse uitgevoerd door medewerkers van de Attaché
Sociale Zaken of de vertrouwenspersonen. Zij kunnen bijvoorbeeld het Kadaster raadplegen.
Vraag 27
De leden van de PVV-fractie constateren dat er grote problemen zijn bij het UWV. Over
de problemen hebben deze leden een aantal vragen. Deze leden constateren dat de achterstanden
bij sociaal-medische beoordelingen fors zijn opgelopen. Zij verzoeken de Minister
inzicht te geven in het actuele aantal mensen dat wacht op een sociaal-medische beoordeling,
uitgesplitst naar type uitkering (zoals WIA en Ziektewet).
Antwoord 27
Eind april 2025 wachten bijna 33 duizend mensen op een WIA-beoordeling; dat zijn bijna
6 duizend mensen meer dan eind april 2024. Van deze 33 duizend mensen wachten er 18
duizend langer dan de geldende beslistermijn van 8 weken; vorig jaar waren dat 14
duizend mensen. Ook wachten bijna 29 duizend mensen op een herbeoordeling (zowel professioneel
als vraaggestuurd) tegenover ruim 23 duizend vorig jaar. Eind april wachten er 2.300
mensen op een Wajong-beoordeling, waarvan bijna 700 langer wachten dan de beslistermijn.
Vorig jaar wachtten 2.000 mensen op een Wajong-beoordeling waarvan bijna 500 langer
dan de beslistermijn. Ook voor andere sociaal-medische dienstverlening geldt dat UWV
hier vaak niet aan toekomt. Het gaat daarbij onder andere over de dienstverlening
in de Ziektewet, de monitoring WGA 80/100 en de deskundigenoordelen. Dat is het gevolg
van het feit dat de WIA-claimbeoordeling en de Wajong-claimbeoordeling prioriteit
krijgen boven deze andere sociaal-medische dienstverlening.
Vraag 28
De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat het UWV werkt met beoordelingsstandaarden
die op onderdelen verouderd zijn (zoals bij post-covid). Deze leden verzoeken de Minister
aan te geven hoeveel mensen in 2024 zijn beoordeeld aan de hand van protocollen of
standaarden die ouder zijn dan vijf jaar, en welke maatregelen zijn genomen om verouderde
beoordelingssystemen te actualiseren.
Antwoord 28
De systemen die UWV hanteert bij de sociaal-medische beoordeling zoals het claimbeoordelings-
en borgingssysteem (CBBS) worden door UWV up-to-date gehouden. Voor de verzekeringsgeneeskundige
beoordeling binnen UWV werkt de verzekeringsarts vanuit het wettelijk kader (WIA en
schattingsbesluit) en de richtlijn «Medisch arbeidsongeschiktheidscriterium». De Nederlandse
Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) is de wetenschappelijke beroepsvereniging
van verzekeringsartsen en artsen in opleiding tot verzekeringsarts. De NVVG werkt
aan een factsheet en voorbeeldcasuïstiek voor post-COVID. Het doel daarvan is om verzekeringsartsen
op korte termijn aanvullende, praktische handvatten te kunnen bieden. In een volgende
fase wil de NVVG een wetenschappelijk onderbouwde (multidisciplinaire) richtlijn post-COVID
ontwikkelen. Hierover vinden gesprekken plaats tussen de NVVG, UWV en het Ministerie
van SZW waarbij ook aandacht is voor de beoordeling van andere «moeilijk objectiveerbare»
aandoeningen.
De leden van de PVV-fractie merken op dat er een bepaald bedrag is gereserveerd voor
de hersteloperaties en voor structurele verbeteringen aan het UWV. Toch is er bij
deze leden twijfel of er, met de nieuwe problemen in het achterhoofd, niet meer geld
nodig is voor het UWV in de toekomst.
Vraag 29
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven hoeveel sociaal-medische
beoordelingen in 2024 zijn uitgevoerd door externe krachten of zelfstandigen, en of
deze groep onder dezelfde kwaliteitseisen valt als het vaste personeel van het UWV.
Antwoord 29
Verzekeringsartsen verrichten diverse sociaal-medische beoordelingen, maar verrichten
binnen UWV ook andere werkzaamheden. Zo geven zij bijvoorbeeld gericht advies aan
andere professionals binnen hun multidisciplinaire team om zoveel mogelijk cliënten
te kunnen helpen. Voor de extern ingehuurde verzekeringsartsen geldt dat UWV hen zo
veel als mogelijk inzet op de sociaal-medische beoordelingen, maar hun werkzaamheden
blijven divers.
Een exacte registratie van hoeveel (en welk type) sociaal-medische beoordelingen er
specifiek door extern ingehuurde artsen worden verricht, is niet voorhanden binnen
UWV. Voor meer informatie verwijs ik naar mijn brief van 11 juni jongstleden. Alle
verzekeringsartsen moeten voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen en zijn verplicht hun
accreditatie te behouden. Hierbij bestaat er geen onderscheid tussen verzekeringsartsen
in loondienst en extern ingehuurde verzekeringsartsen.
Vraag 30
Deze leden verzoeken de Minister aan te geven hoeveel verzekeringsartsen op dit moment
in dienst zijn bij het UWV, hoeveel vacatures er zijn, en hoeveel artsen in 2024 zijn
vertrokken.
Antwoord 30
Eind 2024 werkten er voor UWV 739 fte aan artsen, waarvan 72 fte extern werd ingehuurd.
Van deze artsen is een aanzienlijk deel arts in opleiding, namelijk 306 fte. In 2024
is UWV erin geslaagd om circa 130 artsen te werven, terwijl er ongeveer 100 artsen
zijn vertrokken. UWV heeft permanent vacatures voor verzekeringsartsen open staan.
Vraag 31
Zij ontvangen graag een toelichting op de reden waarom het UWV er niet in slaagt voldoende
keuringsartsen aan te trekken of te behouden, en welke concrete belemmeringen hierbij
een rol spelen.
Antwoord 31
UWV hanteert al jarenlang actieve wervingsstrategieën om verzekeringsartsen aan te
trekken. In het strategische personeelsplan van UWV wordt een apart hoofdstuk gewijd
aan de werving van verzekeringsartsen inclusief gerichte doelstellingen. Onderdeel
van die doelstellingen is dat UWV in 2024 en 2025 jaarlijks 140 artsen werft. In 2024
is UWV erin geslaagd om 130 verzekeringsartsen te werven. De schaarste op de arbeidsmarkt
en een tekort aan artsen in den brede vormen een belemmering bij deze werving. Specifiek
in de sociale geneeskunde is er al jaren een tekort aan beschikbare artsen.
Vraag 32
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister inzicht te geven in de arbeidsvoorwaarden
van verzekeringsartsen bij het UWV en of deze voldoende concurrerend zijn in vergelijking
met andere medische functies in de publieke of private sector.
Antwoord 32
Verzekeringsartsen in dienst bij UWV vallen onder de collectieve arbeidsovereenkomst
UWV (CAO UWV). Naast concurrerende arbeidsvoorwaarden zijn zaken als een betere werk-privé
balans, omdat bijvoorbeeld niet in diensten gewerkt wordt, vaak onderdeel van overweging
om als verzekeringsarts te werken. Om structureel aangesloten te blijven op de behoefte
van de artsen-doelgroep maakt UWV gebruik van arbeidsmarktdata. Deze geven sturing
aan de wervingsactiviteiten van UWV.
Vraag 33
Deze leden vragen welke maatregelen het ministerie en het UWV in 2024 hebben genomen,
of van plan zijn om te nemen, om het tekort aan keuringsartsen terug te dringen.
Antwoord 33
SZW en UWV hebben in 2024 verschillende maatregelen getroffen om de mismatch tussen
de vraag en het aanbod naar sociaal-medische beoordelingen te verkleinen. In 2024
voerde UWV de 60-plusmaatregel uit om zo de beoordelingscapaciteit te vergroten. Daarnaast
is per juli 2024 de tijdelijke maatregel praktisch beoordelen gestart. Bij de afgelopen
voorjaarsbesluitvorming zijn middelen gereserveerd om die maatregel structureel te
maken. Ook hanteerde UWV in 2024 een overwerkregeling en heeft UWV geïnvesteerd in
de omslag naar sociaal-medische centra, die op termijn moeten zorgen voor een verbetering
van de dienstverlening en de verhoging van de productiviteit. Om de negatieve gevolgen
van de achterstanden te beperken gold in 2024 het kwijtscheldingsbeleid omtrent WIA
voorschotten en heeft UWV bij schrijnende gevallen een financiële tegemoetkoming verstrekt
bij afloop van het voorschot. Om het aantal verzekeringsartsen te vergroten, hanteert
UWV al jarenlang actieve wervingsstrategieën om artsen aan te trekken.
Ik heb uw Kamer op 11 juni 2025 een Kamerbrief gestuurd over de ontwikkelingen van
de mismatch voor de komende periode. Daarin staat onder andere welke maatregelen ik
de komende periode neem.
Vraag 34
Zij verzoeken de Minister aan te geven in hoeverre het mogelijk is om bijvoorbeeld
gepensioneerde artsen of militaire artsen (tijdelijk of parttime) in te zetten als
keuringsartsen bij het UWV ter verlichting van de huidige capaciteitsproblemen. Indien
niet mogelijk; welke juridische, praktische of organisatorische belemmeringen hieraan
in de weg staan.
Antwoord 34
UWV verkent continu alle oplossingen om zo veel mogelijk verzekeringsartsen in dienst
te nemen. De functie verzekeringsarts is een medisch specialisme. Als artsen met een
ander specialisme, zoals militaire artsen, verzekeringsarts willen worden moeten zij
zich eerst laten omscholen. Hiervoor voert UWV speciale zij-instroomtrajecten uit,
zodat omscholing zo effectief mogelijk kan gebeuren. Op dit moment werken er gepensioneerde
verzekeringsartsen bij UWV. Veel van deze verzekeringsartsen worden extern ingehuurd.
Over de ontwikkeling omtrent extern ingehuurde verzekeringsartsen heb ik uw Kamer
op 11 juni 2025 geïnformeerd.
Vraag 35
De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een totaaloverzicht van het aantal vastgestelde
foutieve uitkeringen in 2024 bij het UWV, uitgesplitst naar oorzaak, zoals fouten
in dagloonberekening, maatmanloon, medische beoordeling of administratieve verwerking.
Antwoord 35
Over de kwaliteit van de WIA- en de Wajongbeoordeling heb ik uw Kamer met mijn brief
van 14 april 2025 geïnformeerd. Vanaf eind 2024 meet UWV de kwaliteit van de sociaal-medisch
beoordelingen weer periodiek. UWV doet dit met de Meting Operationele Kwaliteit (MOK).
Dit instrument is op dit moment nog onvoldoende betrouwbaar. Hierdoor is op dit moment
geen eenduidig beeld te geven van de kwaliteit van de sociaal-medische beoordeling.
Eerder zijn fouten geconstateerd bij de berekening van het dagloon. Om die fouten
te herstellen is een herstelactie opgezet. Het precieze aantal fouten is op dit moment
niet bekend en zal pas duidelijk worden naarmate de herstelactie loopt. Ik houd uw
Kamer hiervan op de hoogte. UWV heeft onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de bepaling
van het maatmanloon. De uitkomsten daarvan staan in de brief van 14 april 2025.
Vraag 36
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister inzicht te geven in het aantal bezwaarschriften
dat in 2024 is ingediend tegen besluiten in het kader van de WIA of Ziektewet, en
het aantal daarvan dat (gedeeltelijk) gegrond is verklaard.
Antwoord 36
In 2024 hebben zowel verzekerden als werkgevers bezwaarschriften bij UWV ingediend.
Over deze bezwaarschriften zijn voor de Ziektewet 13.427 beslissingen genomen, waarvan
24,9% gegrond is verklaard. Voor de WIA zijn er in 2024 28.908 beslissingen genomen,
waarvan 29,2% gegrond is verklaard.
Vraag 37
De leden van de PVV-fractie wijzen op de eerdergenoemde «lerende aanpak» binnen het
UWV en verzoeken de Minister toe te lichten hoe deze aanpak zich verhoudt tot het
feit dat opnieuw tienduizenden fouten zijn vastgesteld, onder meer bij de Ziektewet.
Antwoord 37
De «lerende aanpak» van UWV ziet op de werkwijze bij het herstel van de WIA-dagloonfouten.
Het gaat hier om een werkwijze die ervoor zorgt dat het herstel zo goed mogelijk verloopt.
Binnen de lerende aanpak doet UWV continu nieuwe inzichten op en ziet UWV steeds beter
wat er nodig is om fouten te herstellen. Hiernaast werkt UWV aan het verbeteren van
de kwaliteit van de dienstverlening en aan de implementatie en doorontwikkeling van
het nieuwe kwaliteitssysteem. Zo kunnen fouten in de toekomst zo veel mogelijk worden
voorkomen en daar waar toch fouten worden gemaakt, kunnen deze zo veel en zo snel
mogelijk worden geconstateerd en gecorrigeerd.
De Ziektewet wordt vanaf het najaar 2025 meegenomen in de periodieke controles van
de kwaliteit. In aanloop daarnaartoe zijn bij een risicogerichte kwaliteitscontrole
van UWV fouten rondom de inkomensverrekening in de Ziektewet aan het licht gekomen.
Het gaat daar om fouten die gemaakt zijn in de periode van 2016 tot maart 2025.
Vraag 38
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister om een overzicht van de uitgaven
in 2024 aan interne verbetertrajecten bij het UWV, inclusief het aandeel dat is besteed
aan externe adviesbureaus en communicatiekosten.
Vraag 38
UWV werkt continu aan leren en verbeteren voor betere dienstverlening aan cliënten
en werkgevers. UWV doet dit in de reguliere lijn, met medewerkers en management, als
onderdeel van het dagelijks werk. De inzet hierop wordt niet apart begroot.
Soms zijn interne verbetertrajecten dusdanig groot, dat ze wel separaat worden georganiseerd
en begroot. Zo heeft UWV in 2024 het werken met integrale klantreizen uitgebreid (€ 8,4
miljoen in 2024, waarvan € 2,5 miljoen extern advies).
Om de beweging van procesgerichte uitvoerder naar mensgerichte publieke dienstverlener
te versnellen, gaat UWV zich anders organiseren om zo de dienstverlening te verbeteren
en veranderingen sneller, concreter en merkbaarder door te kunnen doorvoeren. Medewerkers
die zich hiermee bezighouden, gaan samenwerken in de Verandermotor waarin de integrale
klantreizen centraal staan. Met de Verandermotor kan UWV fouten voorkomen en (IT)-systemen
vernieuwen. Voor het zorgvuldig voorbereiden van deze organisatieverandering heeft
UWV in 2024 € 3,7 miljoen uitgegeven, waarvan € 2,6 miljoen aan extern advies. Inmiddels
wordt de inzet van extern advies in dit traject afgebouwd. De implementatie van de
Verandermotor start in januari 2026.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groen-Links-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
jaarverslag 2024. Deze leden nemen met instemming kennis van het feit dat de problemen
rondom autorisatiebeheer inmiddels zijn opgelost.
Vraag 39
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de Algemene Rekenkamer sinds
2016 het financieel beheer van uitkeringen door de RCN-unit als onvolkomen beoordeelt.
Ondanks inspanningen zijn er nog geen zichtbare verbetering in de rechtmatigheid van
uitkeringen. Deze leden merken op dat dit vooral wordt veroorzaakt door gebrekkige
IT-ondersteuning en een tekort aan gekwalificeerd IT-personeel. De Algemene Rekenkamer
roept het ministerie op om uiterlijk in 2025 een concreet, haalbaar einddoel en tijdpad
vast te stellen voor beter financieel beheer, zodat er duidelijke verwachtingen zijn
richting medewerkers en middelen efficiënter kunnen worden ingezet. Deze leden constateren
dat het ministerie nauwelijks ingaat op deze aanbeveling. Ook in de beantwoording
van de feitelijke vragen blijft het antwoord vaag. Deze leden vragen het kabinet om
alsnog concreet aan te geven hoe deze aanbeveling wordt opgevolgd. Zij vragen naar
een overzicht van de te nemen stappen en de momenten waarop deze stappen worden genomen.
Zij roepen de Minister op dit zo snel mogelijk aan de Kamer aan te leveren en uiterlijk
voor de SZW-begroting naar de Kamer te sturen.
Antwoord 39
Om tot werkbare kaders voor de bedrijfsvoering van de RCN-unit SZW te komen zullen
we dit jaar in gesprek gaan met de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk. De
vervanging van het huidige verouderde ICT-landschap is in voorbereiding. Dit jaar
is een marktverkenning uitgevoerd en later dit jaar wordt een plan opgeleverd met
een mijlpalenplanning. Ik verwacht echter dat dit plan nog niet gereed is voor Prinsjesdag.
Ik zal uw Kamer nader informeren zodra het plan is opgeleverd.
Vraag 40
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie aandacht voor een recent
onderzoek in economenblad ESB met de titel «Ondernemers ontvingen te veel NOW-steun
door strategisch gedrag» van Melanie Kühnast, Bastiaan Overvest en Benedikt Vogt.
Uit dit artikel blijkt dat er aanleiding is om te geloven dat het misbruik van de
Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) omvangrijker is dan eerder
werd aangenomen. Deze leden wijzen op de bevinding dat bedrijven strategisch gedrag
vertoonden bij het aanvragen van NOW-steun, met verschillende mogelijke verklaringen
waaronder legaal of illegaal. Te denken valt aan verschillen in boekhoudkundige definities,
menselijke vergissingen, meetproblemen, maar ook fraude. Deze leden vragen hoe het
kabinet de conclusies van dit onderzoek duidt.
Antwoord 40
Dat de NOW-steun snel en doeltreffend uitgevoerd is, wordt herkend. Dat er daarnaast
aanwijzingen zijn dat er misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) heeft plaatsgevonden,
wordt ook herkend. De snelle totstandkoming van de NOW-regeling heeft een verhoogd
risico op M&O met zich meegebracht. Daarbij zijn er meer restrisico’s op M&O aanvaard
dan bij reguliere omstandigheden gebruikelijk zouden zijn. Over de risico’s op M&O
is vanaf het begin een realistisch beeld geschetst, waarover uw Kamer periodiek is
geïnformeerd.
De afhandeling van de subsidievaststellingen bevindt nu zich in de afrondende fase.
Hierbij komen we tot andere conclusies over de omvang M&O dan het onderzoek. In verhouding
tot de subsidieaanvragen is het aantal signalen over M&O beperkt gebleven, waarbij
erkend wordt dat mogelijk niet alle gevallen van M&O in beeld zijn. Dit komt ook naar
voren in de evaluatie van 2024 (Kamerstuk 35 420, nr. 536). Een mogelijke verklaring voor het verschil met het onderzoek in ESB is dat de onderzoekers
uitgegaan zijn van omzetgegevens vanuit de Btw-aangifte. Het uitgangspunt in de NOW
is echter het omzetbegrip in het jaarrekeningrecht. Voor de afhandeling van de vaststellingsaanvragen
voert de afdeling Uitvoering van Beleid van het Ministerie van SZW-controles uit op
de omzetverliespercentages die de werkgevers hebben opgegeven. Bij de controleprocedure
is rekening gehouden met het verhoogde risico om het omzetverliespercentage net boven
de 20% te krijgen om voor de NOW in aanmerking te komen. Het eventueel te veel voorgeschoten
subsidiebedrag moet de werkgever terugbetalen.
Vraag 41
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie welke signalen de regering zelf
heeft opgevangen over misbruik of oneigenlijk gebruik met de NOW.
Antwoord 41
Uit de evaluatie van 2024 blijkt dat de meeste signalen bij UWV mogelijke manipulatie
van de omzet en van de loonsom betrof (Kamerstuk 35 420, nr. 536). Deze waren samen goed voor bijna 80% van alle signalen. Er is bij de NOW gekozen
voor korte lijnen in het contact met de aanvragers. Vaak bleek dat er geen sprake
was van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Veel situaties konden snel opgehelderd
worden en eventuele «foutjes» in de aanvraag konden worden verbeterd. Tegelijkertijd
wordt erkend dat mogelijk niet alle gevallen van M&O in beeld zijn.
UWV heeft tot en met 2024 voor alle NOW-regelingen in totaal 2.895 meldingen ontvangen
over mogelijk misbruik door 2.302 bedrijven.8 Bij de helft van de meldingen is op basis van onderzoek geconcludeerd dat er geen
verdere actie nodig was. Bij de andere helft was sprake van mogelijke fraude of valsheid
in geschrifte. Bij die meldingen is een vervolgactie ondernomen of is de zaak overgedragen
aan een ketenpartner voor verdere verwerking. De controles bij vaststellingsaanvragen
naar aanleiding van alle meldingen en datagedreven signalen van de directie Handhaving
bij UWV hebben in 317 gevallen geleid tot een neerwaartse bijstelling van het definitieve
subsidiebedrag met circa € 7,6 miljoen. In 14 gevallen is de definitieve subsidievaststelling
achteraf herzien.
Vraag 42
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen het kabinet in te gaan op de impact
die dit misbruik van de NOW heeft gehad op de staatsfinanciën.
Antwoord 42
In verhouding tot de subsidieaanvragen zijn er weinig signalen van misbruik en oneigenlijk
gebruik (M&O). De controles bij vaststellingsaanvragen naar aanleiding van alle M&O-meldingen
en datagedreven signalen van de directie Handhaving bij UWV hebben in 317 gevallen
geleid tot een neerwaartse bijstelling van het definitieve subsidiebedrag met circa
€ 7,6 miljoen. In 14 gevallen is de definitieve subsidievaststelling achteraf herzien.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het beleid voor M&O zo veel mogelijk preventief
is ingestoken. Het bovenvermelde bedrag geeft daarmee geen volledig en representatief
beeld voor de resultaten van het M&O-beleid binnen de NOW-regelingen als geheel. Tevens
wordt erkend dat mogelijk niet alle gevallen van M&O in beeld zijn, zoals ook in de
evaluatie van 2024 naar voren kwam (Kamerstukken II 2023/24, 35 420, nr. 536).
Vraag 43
Tevens vragen deze leden welke lessen de regering hieruit trekt, en hoe deze worden
meegenomen bij het ontwerpen van eventuele opvolgers van de NOW-regeling. Zij verzoeken
de regering daarbij in het bijzonder in te gaan op hoe toekomstige regelingen beter
bestand kunnen zijn tegen strategisch gedrag en fraude.
Antwoord 43
De NOW is in 2024 geëvalueerd (Kamerstuk 35 420, nr. 536). De lessen uit deze evaluatie zijn zoveel mogelijk meegenomen bij de vormgeving
van de Wet personeelsbehoud bij crisis (Wpc). Ook de lessen rondom misbruik en oneigenlijk
gebruik (M&O). Een belangrijke les daarbij was de bevestiging dat een combinatie van
duidelijk afgebakend M&O-beleid en een grondhouding van vertrouwen richting werkgevers
gerechtvaardigd is tijdens crisissituaties. Bij de Wpc wordt dit meegenomen.
Het benutten van bestaande systemen en bronnen bleek ook effectief te zijn om bij
snel ingrijpen M&O zoveel mogelijk te voorkomen. Voor de Wpc is het voorstel om bij
de berekening van de loonsubsidie te kijken naar de gegevens die volgen uit de polisadministratie,
wat volgens de evaluatie het M&O-risico beperkt. Daarnaast vormt binnen de Wpc zowel
de bijdrage van werkgevers als werknemers een belangrijke prikkel. De voorziene systematiek
van de Wpc, zoals het advies van een ondernemingsraad dat moet worden meegeleverd
en het verplicht informeren van een belanghebbende vereniging van werknemers, creëert
een vier-ogen principe wat het risico op manipulatie kan verkleinen.
Vragen en opmerkingen van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie danken het kabinet voor de beantwoording van de feitelijke
vragen over het Jaarverslag, de Slotwet en de resultaten van het verantwoordingsonderzoek
van de Algemene Rekenkamer. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.
Vraag 44
De leden van de NSC-fractie constateren in het jaarverslag dat het UWV de doelstelling
om 3.000 mensen met een WIA/WGA-uitkering aan het werk te helpen, die daarmee hun
volledige restverdiencapaciteit benutten, ruimschoots heeft gehaald. Deze leden zijn
van mening dat deze doelstelling verre van ambitieus is, gezien de grote opgaven die
er liggen op de arbeidsmarkt. Zij roepen de Minister daarom op om gezamenlijk met
het UWV meer ambitie te tonen om zoveel mogelijk mensen met een WIA/WGA-uitkering
aan het werk te helpen. Zij vragen de Minister welk concreet doel hij voor ogen heeft
om deze ambitie kracht bij te zetten.
Antwoord 44
De ambitie van SZW en UWV is om zoveel als mogelijk mensen vanuit de WIA het werk
weer te laten hervatten, zodat zij hun restverdiencapaciteit kunnen benutten. Om gedeeltelijk
arbeidsgeschikte mensen beschikbaar te krijgen en te houden investeren SZW en UWV
in het ondersteunen van deze mensen in de WIA (WGA). De Minister van SZW heeft uw
Kamer toegezegd om in antwoord op de motie Saris met een plan te komen om deze dienstverlening
te versterken. Uw Kamer heeft daarbij verzocht ook in te gaan op de prestatieafspraken
die de Minister van SZW met UWV maakt over de WGA-dienstverlening. De Minister van
SZW streeft ernaar om uw Kamer deze brief na het zomerreces aan te bieden.
Ook de Minister van SZW heeft geconstateerd dat de doelstelling in 2023 (en 2024)
ruimschoots is behaald. Daarom heeft SZW in 2024 in overleg met UWV gewerkt aan het
herijken van deze indicator. De plaatsingsindicator leverde geen volledig beeld op
over het resultaat van de inzet van UWV op re-integratie. Naast uitstroom naar werk
met benutten van volledige restverdiencapaciteit stromen ook mensen uit naar werk
die de restverdiencapaciteit gedeeltelijk benutten. Verder zet UWV zich met de dienstverlening
in voor het aan het werk houden van mensen in de WIA. Deze drie resultaten vormen
de basis voor een nieuwe prestatie indicator. Voor 2025 heeft de Minister van SZW
afgesproken om jaarlijks cumulatief 12.000 plaatsingen en contractverleningen te realiseren.
Vraag 45
De leden van de NSC-fractie lezen in het jaarverslag dat zoals bekend de vraag naar
sociaal-medische beoordelingen al jaren groter is dan het aantal beoordelingen dat
het UWV kan verrichten, en dat het UWV werkt aan verbetering van de effectieve inzet
van de beschikbare verzekeringsartsencapaciteit. Deze leden zijn bezorgd over de mate
waarin door het UWV wordt gestuurd op voorzienbare problemen in de uitvoering, zoals
de beschikbare verzekeringsartsencapaciteit. Zij vragen de Minister daarom hoe hij
meer regie wil krijgen op voorzienbare problematiek in de uitvoering in de sturingsrelatie
tussen het ministerie en het UWV.
Antwoord 45
Specifiek over de verzekeringsartsenproblematiek en hoe UWV en ik daarmee omgaan heb
ik u recent geïnformeerd in mijn brief over sociaal-medische beoordelingen. Daarnaast
hebben onder meer de gemaakte fouten in dagloonberekeningen geleid tot vragen over
de sturingsrelaties binnen UWV en tussen SZW en UWV. De Algemene Rekenkamer doet hier
momenteel op mijn verzoek onderzoek naar. Na publicatie van dit onderzoek in dit najaar
neem ik een standpunt in over het verbeteren van de sturingsrelaties. Daarnaast werken
UWV en mijn ministerie op dit moment heel nauw samen aan het herstel van gemaakte
fouten en het voor de toekomst verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening.
Vraag 46
Daarop voortbordurend lezen de leden van de NSC-fractie dat de Algemene Rekenkamer
net als vorig jaar in haar verantwoordingsonderzoek aangeeft dat het toezicht op rechtmatigheid
bij het UWV en de SVB aandacht vraagt. Deze leden onderstrepen dat dit aandacht vraagt,
in het bijzonder door de fouten die zijn gemaakt in de berekeningen van WIA-uitkeringen
door het UWV. Deze leden zijn van mening dat de WIA-problematiek laat zien dat de
Minister onvoldoende zekerheid heeft over de rechtmatigheid van verstrekte uitkeringen
en dat fouten in de uitvoering door het UWV daardoor onvoldoende naar voren komen.
Zij vragen de Minister daarom hoe hij meer inzicht wil krijgen in de rechtmatigheid
van verstrekte uitkeringen door het UWV, in het bijzonder vanwege de huidige WIA-problematiek.
Antwoord 46
SZW onderschrijft het belang van goed toezicht op de beheersing van de rechtmatigheid
van de uitkeringen. De basis van een zbo-constructie is dat de Minister moet kunnen
vertrouwen op de door het zbo aangeleverde informatie. Het aangeleverde rechtmatigheidscijfer
is altijd hoog geweest en het oordeel van de interne auditdienst van UWV geeft mij
de benodigde zekerheid over dit cijfer. De interne auditdiensten worden periodiek
beoordeeld op de kwaliteit van hun functioneren. Een aanvullende toetsing, zoals eerder
middels een review door de ADR, leverde geen aanvullend inzicht. Tegelijkertijd erken
ik dat de WIA-casus vragen heeft opgeroepen over de betekenis van de rechtmatigheidscijfers.
Samen met UWV ga ik in gesprek om meer betekenisvolle rechtmatigheidscijfers te ontwikkelen
inclusief de bijbehorende duiding. Daarbij neem ik de resultaten van de onderzoeken
van de Algemene Rekenkamer naar het toezicht op de rechtmatigheid en naar de WIA-problematiek,
specifiek in relatie tot de meting van de juistheid van uitkeringen, mee.
Vraag 47
De leden van de NSC-fractie lezen ten slotte in de beantwoording van de feitelijke
vragen dat het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in het pensioenstelsel in Q1
van 2025 een 5.9 bedraagt, en daarmee neutraal te noemen is en gelijk blijft aan de
score van voorgaande kwartalen. Deze leden vragen de Minister welke aanvullende stappen
hij voornemens is te zetten om deze vertrouwensscore te verbeteren.
Antwoord 47
Meer kennis van deelnemers over het pensioenstelsel en een beter begrip bij de gemaakte
keuzes in de transitie, draagt bij aan het vertrouwen in het pensioenstelsel in het
algemeen en in de transitie in het bijzonder. In de Kamerbrief van 13 mei (Kamerstukken
II 2024/25, 36 578, nr. 28) heeft de Minister van SZW drie maatregelen aangekondigd die ertoe leiden dat pensioenuitvoerders
hun deelnemers beter betrekken en informeren bij invaren. De maatregelen zien zowel
op goed invulling geven aan de bestaande wet- en regelgeving, als het expliciet opzoeken
van de dialoog met (gewezen) deelnemers en gepensioneerden gedurende deze periode
van transitie.
Daarnaast zet de Minister van SZW dit najaar, in nauwe samenwerking met de landelijke
vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en pensioenuitvoerders, in het kader
van de publiekscampagne een aantal eigen communicatiekanalen in om kennis te verhogen
en inzicht te geven. Over de voortgang van de maatregelen en de communicatiecampagne
wordt u met de voortgangsrapportage monitoring wet toekomst pensioenen geïnformeerd.
Deze ontvangt u voor het zomerreces.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.C.J. Stultiens, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier