Initiatiefnota : Initiatiefnota
36 773 Initiatiefnota van de leden Rooderkerk en Vijlbrief over «Lezen voor je leven»
Nr. 2 INITIATIEFNOTA
Inhoudsopgave
p.
1.
Inleiding
1
2.
Een leescrisis in het onderwijs
4
3.
Doorbraken voor goed leesonderwijs
7
4.
Veel meer volwassenen die kunnen lezen en schrijven
9
5.
Doorbraken voor goed lezen en schrijven
11
6.
Beslispunten
13
7.
Financiële gevolgen
14
1. Inleiding
Onze kinderen verdienen beter. Te veel jongeren in Nederland hebben moeite met lezen
en schrijven. Dat raakt ons allemaal. Want kunnen lezen betekent kunnen meedoen. In
een samenleving waar informatie overal is, mogen we niet accepteren dat Nederland
veruit het laagste scoort op leesvaardigheid in Europa. Maar liefst één op de drie
kinderen dreigt laaggeletterd van school te gaan. We zijn een generatie aan het verliezen
als de politiek niet nu ingrijpt.
Gelukkig kan het anders. De afgelopen jaren is er gewerkt aan verbetering van het
onderwijs, met extra inzet op taal en leesplezier. Dat geeft hoop. Maar juist nu deze
positieve beweging op gang komt, dreigt stilstand. De plannen van het demissionaire
kabinet hebben een rem gezet op deze vooruitgang, met bezuinigingen die juist de meest
kwetsbare kinderen raken. Dat is niet rechtvaardig, en het is ook zeker niet verstandig.
Initiatiefnemers slaan een andere weg in. Zij geloven dat elk kind, waar je ook vandaan
komt, het recht heeft om goed te leren lezen en schrijven. Samen met ouders, leraren
en scholen kunnen we het tij keren en voor doorbraken zorgen in het onderwijs van
onze kinderen.
1.1 Wat is het probleem?
Nederland is een van de weinige landen in Europa waar laaggeletterdheid niet afneemt,
maar toeneemt. En het probleem begint al op jonge leeftijd. Maar liefst één op de drie 15-jarigen
kan niet goed genoeg lezen en schrijven om mee te komen in de samenleving. Daarmee
scoort Nederland zo ongeveer het slechtste van heel Europa in de internationale PISA-ranglijst.1 Hoewel ook bij de rekenvaardigheid de afgelopen jaren een grote daling te zien is,
doen we het daar internationaal gezien nog relatief goed. Elk jaar verlaten echter
duizenden kinderen de basisschool met onvoldoende taalvaardigheid. In het voortgezet
onderwijs verdwijnt vaak ook het leesplezier. Initiatiefnemers zien een flinke daling
van het aantal kinderen dat buiten school een half uur leest.2
Iedereen weet dat lezen en schrijven van groot belang is voor je hele verdere leven. Om de weg te vinden op straat. Om belastingaangifte te kunnen doen. Om een bijsluiter
te lezen. Maar het is niet alleen een praktische vaardigheid: met boeken en teksten
leren kinderen over andere werelden en culturen, wat hun empathie en kennis over de
wereld versterkt. Daarmee biedt lezen de kans om je talenten te ontwikkelen. Maar
doordat jongeren minder lezen en minder begrijpen van wat ze lezen, starten ze hun
vervolgopleiding of baan zonder stevige taalbasis. Dat heeft gevolgen voor hun ontwikkeling:
kinderen met taalachterstand bouwen minder kennis op, presteren slechter op school,
krijgen minder zelfvertrouwen en ontwikkelen zich minder zelfstandig.
En dat zet zich voort na school. Nederland kent een stille crisis. Meer dan 3 miljoen mensen – één op de vijf volwassenen – hebben moeite met lezen,
schrijven of rekenen. Dit gaat gepaard met veel schaamte en angst om afwijzing door
je omgeving. Veel mensen proberen dit dus te verbergen, maar de problemen stapelen
zich daardoor vaak juist op. Probeer het je eens voor te stellen, of misschien kun
jij je er al alles bij voor stellen. Je krijgt een brief van je gemeente onder je
neus geschoven, je moet via het internet een afspraak maken met je huisarts of je
moet een sollicitatiebrief schrijven. En je snapt niet goed wat er staat, maar je
durft ook niet om hulp te vragen, want mensen uit je omgeving weten niet dat je moeite
hebt met lezen en schrijven. Daardoor worden problemen vaak alleen maar groter of
raak je steeds meer geïsoleerd van je omgeving. Alledaagse dingen, zoals een bijsluiter
lezen, de weg vinden op het station of een recept volgen, worden een obstakel als
je moeite hebt met taal. In een samenleving die draait op tekst, cijfers en digitale
communicatie, kan je niet meedoen als je niet goed leest.
De cijfers zijn alarmerend. En het stopt niet bij de schoolpoort. Voor volwassenen die willen bijleren is de
weg vaak onduidelijk of onbegaanbaar. Het aanbod is versnipperd, de drempel hoog,
en mensen schamen zich. En het is niet alleen een probleem voor de mensen over wie
het gaat. Het raakt ons allemaal. Want hierdoor staan Nederlanders langs de kant die
een grote bijdrage zouden kunnen leveren aan onze samenleving. Laaggeletterdheid leidt
namelijk tot meer werkloosheid, meer armoede en hogere zorgkosten: bij elkaar meer
dan een miljard euro per jaar. Alleen al in de gezondheidszorg kost het jaarlijks
ruim 250 miljoen euro extra.3
1.2 Kind van de rekening
Initiatiefnemers verzetten zich tegen het demissionaire kabinet en kiezen ervoor het
fundament op te bouwen, in plaats van het af te breken. Fracties zoals de VVD, NSC, PVV en BBB hebben ervoor gekozen domme en asociale bezuinigingen
door te voeren. Daarmee raken zij de kinderen met de grootste achterstanden op het
vmbo, maar ook bibliotheken en opleidingen voor volwassenen. Ze kijken weg van de
problemen in het land, waardoor mensen iedere dag geraakt worden. Ze gebruiken grote
woorden over basisvaardigheden, zelfredzaamheid en hard werken, maar laten Nederlanders
in de steek zodra het er echt toe doet. Door het afbraakbeleid van deze coalitie worden
niet alleen onze kinderen geraakt, of de Nederlanders die moeite hebben met lezen.
Maar ook breekt de politiek langzaam maar zeker onze economie af. Want door te bezuinigen
op goed onderwijs, zullen er straks minder kinderen van school afkomen die kunnen
bijdragen aan onze samenleving.
De afgelopen jaren is er door de partij van de initiatiefnemers geïnvesteerd om de
grootste achterstanden tegen te gaan. Omdat je op een lege maag niet kunt leren, hebben initiatiefnemers eerder gekozen
voor schoolmaaltijden. En als je buiten schooltijd in aanraking komt met straatcriminelen
in plaats van met sport en huiswerkbegeleiding, gaat het op school ook slecht. Daarom
is er geïnvesteerd in een verlengde schooldag. Dit zijn allemaal noodzakelijke investeringen
waarmee we veel leraren iedere dag helpen. Maar tegelijkertijd zien initiatiefnemers
dat het niet goed gaat met de onderwijskwaliteit, niet alléén bij de kinderen met
de grootste achterstanden, maar bij een groot deel van de kinderen. Daar komt bovenop
dat de politiek wekelijks wensenlijstjes debiteert voor wat het onderwijs nu weer
moet oplossen: van de Week van het Geld tot biologische moestuinen op school.
Initiatiefnemers vinden het tijd om een duidelijke streep trekken en kiezen voor het
fundament: geef leraren de ruimte om geweldig les te geven. Niets meer, niets minder. Daarom zul je in dit plan maatregelen lezen die erop gericht
zijn het fundament van het onderwijs op orde te krijgen. Maatregelen die ervoor zorgen
dat leraren er alleen maar zijn voor het beste onderwijs en niet voor rompslomp, specialistische
zorgtaken en het maatschappelijke proefballonnetje van de week. Maatregelen die vakmanschap
centraal stellen en ons onderwijs weer aan de wereldtop brengt.
1.3 Initiatiefnemers willen doorbraken in het onderwijs
In een wereld die op z’n kop staat, gaan wij niet wanhopen en afbreken, maar handelen
en bouwen. Het is tijd voor doorbraken. In het onderwijs én in de samenleving. Want iedereen moet kunnen lezen, schrijven,
rekenen én meedoen. Het afgelopen jaar maakten initiatiefnemers een Voorleestour langs
scholen, bibliotheken, met de Voorleesexpress bij kinderen thuis en bij Stichting
lezen en schrijven. Initiatiefnemers gingen in gesprek met leraren, leerlingen, leesexperts
en laaggeletterden om te zien en horen wat nodig is. Daarmee presenteren initiatiefnemers
een plan dat lezen en schrijven centraal stelt: op school, op het werk en in het dagelijks
leven. Een plan met stevige ambities en maatregelen die het verschil maken. Geen halve
ingrepen, maar structurele oplossingen. Het doel: de Nederlandse school heeft het beste leesonderwijs ter wereld. Geen kind
verlaat ongeletterd de school en in tien jaar tijd halveren we de laaggeletterdheid
onder volwassenen.
Om dat te bereiken zijn stevige hervormingen nodig:
– Focus op het fundament van het onderwijs. Wij willen leraren weer de ruimte geven om zich met de kern van het onderwijs bezig
te houden. Door minder bureaucratie, minder niet-lesgevende taken en minder maatschappelijke
opdrachten. Initiatiefnemers stellen paal en perk aan overbodige verslaglegging in
leerlingvolgsystemen, zorgtaken en goedbedoelde initiatieven. Initiatiefnemers willen
normen voor kleinere klassen, minder administratie en meer ruimte voor ontwikkeling
en vakmanschap. Onze kinderen worden zo weer goed opgeleid in lezen en rekenen, doordat
leraren hier ook tijd voor hebben.
– Elk kind een voldoende voor Nederlands. Initiatiefnemers willen dat elk kind geletterd van school komt, ongeacht achtergrond.
Initiatiefnemers willen stoppen met het systeem dat uitgaat van lage verwachtingen.
Leerlingen die het niet dreigen te halen helpen we met ondersteuning: met bijles en
huiswerkbegeleiding op school of zomerscholen.
– Leraren moeten kunnen uitblinken in hun vak. Tegenover de forse werkdrukverlaging staat ruimte voor ontwikkeling en vakmanschap.
Leraren moeten zich kunnen specialiseren in hun vak, zonder de klas te hoeven verlaten
om manager te worden, zoals nu het geval is.
– Minder schermtijd, meer leestijd. Boeken en uitdagende teksten staan centraal, niet mobieltjes. Elke school verdient
een schoolbibliotheek als basisvoorziening. Initiatiefnemers willen ervoor zorgen
dat schoolboeken langer hergebruikt kunnen worden en niet langer jaarlijks in de container
belanden. Lesmethoden worden wetenschappelijk onderbouwd en gekeurd door leraren.
– Eén verantwoordelijke voor begrijpelijke taal. Met begrijpelijke communicatie, digitale toegankelijkheid, het recht op onbegrijpelijke
brieven terugsturen en een meldpunt voor onbegrijpelijke zaken waar burgers melding
kunnen maken van onbegrijpelijke overheidscommunicatie. Eén bewindspersoon krijgt
in het kabinet de taak om zijn collega’s aan deze doelen te houden.
– Het recht op begrijpelijke taal vanuit de overheid. Initiatiefnemers strijden voor het wettelijke recht op begrijpelijke taal vanuit
de overheid. Die wet moet niet alleen op papier werken, maar ook in de praktijk effect
hebben.
– Klip en klare hulp voor mensen. Eén punt in de gemeente waar je terecht kan voor hulp en publieke basisopleidingen
voor wie op latere leeftijd wil leren lezen en schrijven. Kinderen worden automatisch
lid van de bibliotheek bij geboorte.
2. Een leescrisis in het onderwijs
Steeds minder kinderen in Nederland kunnen goed lezen. Dat is geen incident, dat is
een stille ramp. Want wie niet goed kan lezen, mist de sleutel tot zelfstandigheid,
verder onderwijs en werk. Jaarlijks verlaten tienduizenden jongeren de school zonder
voldoende taalvaardigheid en dat in een van de rijkste landen ter wereld. Het kost
de samenleving miljarden. Denk aan de zorgmedewerker die moeite heeft met medicatie-instructies,
de mbo-student die vastloopt op theorie, of de jongere die een brief van de belastingdienst
niet begrijpt. Laaggeletterdheid begint bij gebrekkig leesonderwijs en het raakt alle
lagen van het onderwijs.
We hebben een onderwijsstelsel gebouwd dat zich meer druk maakt om toetsresultaten,
dan om echte kennis en vaardigheden. Kinderen krijgen «begrijpend lezen» als apart
vak, met strategieën, trucjes en multiplechoicevragen. Ze leren niet lezen om de wereld
te begrijpen, maar om een toets goed te maken. Zelfs de bedenker van «begrijpend lezen»
heeft zich inmiddels van zijn eigen erfenis afgekeerd.4 Toch blijft het onderwijs gevangen in deze benadering: lesmethoden, toetsinstrumenten
en lerarenopleidingen zijn er nog steeds op gebaseerd.
Het gevolg? Een generatie die wel toetsen kan maken, maar steeds minder begrijpt van
een samenleving die draait op tekst. Jongeren die vastlopen in het mbo. Werkzoekenden
die overheidsbrieven niet begrijpen. Burgers die afhaken omdat ze niet mee kunnen
komen. Het is een leescrisis en die begint op school.
2.1 Toetsen die niets zeggen
De doorstroomtoets en het centraal examen Nederlands richten zich vooral op trucjes,
zoekvragen, argumentstructuren. Ze meten onvoldoende of leerlingen écht taalvaardig
zijn, kunnen schrijven, reflecteren, redeneren. Zelfs het klassieke dictee is in sommige
gevallen verworden tot meerkeuzevragen. Bovendien meten ze leerlingen ten opzichte
van elkaar, niet op basis van objectieve beheersing.5 De uitslagen geven een vals gevoel van zekerheid: terwijl PISA, metingen van de inspectie
en andere internationale toetsen een daling laten zien in leesvaardigheid, blijft
het eindexamencijfer Nederlands stabiel. Mbo’s, hogescholen en universiteiten draaien
nu op voor extra taaltoetsen en bijlessen en dat terwijl ruim 90% van de leerlingen
slaagt voor het examen.6 De variatie tussen doorstroomtoetsen is bovendien groot. De resultaten verschillen
per toetsleverancier en ook papieren of digitale versies geven verschillende resultaten.
Leerlingen worden door het leerlingvolgsysteem tegen elkaar afgezet, in plaats objectief
beoordeeld of ze goed kunnen lezen en schrijven. Daardoor weten we niet goed hoe een
leerling zich ontwikkelt.
2.2 Leraren onder druk
Leraren zijn dé sleutel tot beter leesonderwijs. Maar ze worden overvraagd. Nederlandse
leraren geven meer lesuren dan hun collega’s in Estland of Finland, en zijn veel tijd
kwijt aan administratie en orde houden7 in grote klassen. De grote klassen en extra zorgtaken wegen zwaar mee in de werkdruk
van leraren.8 Leraren zijn daarbij per week bijna een dag kwijt aan administratie.9 Tijd voor lesvoorbereiding, professionalisering of teamontwikkeling is schaars.10 Terwijl leraren graag willen werken aan beter onderwijs: 40% van de leerkrachten
wil extra dagen werken, zolang deze tijd volledig besteed kan worden aan het verbeteren
van de onderwijskwaliteit.11
In Singapore bestaan er aparte loopbaanroutes voor vakinhoudelijke specialisatie,
didactiek en leiderschap. In Nederland ontbreekt die infrastructuur vrijwel volledig.
Veel leerkrachten verlaten dan ook het onderwijs wegens een gebrek aan doorgroeimogelijkheden.12 Bovendien is nog geen 5% van de leraren in het primair onderwijs academisch geschoold,13 en vaak worden hun vaardigheden niet erkend of benut. We hebben daarmee te weinig
leraren die academisch geschoold zijn, terwijl juist zij een brug kunnen slaan tussen
de nieuwste wetenschappelijke inzichten en de praktijk.
2.3 Lage verwachtingen, lage uitkomsten
Ons onderwijssysteem rekent op falen. Vooral bij kinderen van ouders zonder diploma,
met schulden of een migratieachtergrond wordt uitgegaan van lagere prestaties.14 Dat werkt door in methodes, toetsen en inspectienormen. Zo blijft de lat laag. Sommige
scholen laten zien dat het anders kan. Daar haalt het dubbele aantal leerlingen van
wat de inspectie eist het streefniveau. Maar dat hóéft dus niet van de inspectie.
Zolang de norm afhankelijk blijft van de leerlingenpopulatie, blijft het systeem lage
verwachtingen bevestigen. De gevolgen zijn schrijnend. 65% van de vmbo-basis/kader-leerlingen
in leerjaar 2 leest onder het niveau dat ze op de basisschool zouden moeten hebben.15 Tegelijkertijd stelt de inspectie dat vmbo-basis het hoogste aandeel «voldoende leerresultaten»
heeft van alle schooltypes. Dat betekent: ook met onvoldoende taalvaardigheid kun
je slagen.
2.4 Slecht le(e)smateriaal, gesloten markt
Lesmethodes zijn vaak dik, druk en oppervlakkig.16 Ze trainen vooral op toetsen en bevatten weinig rijke teksten. Scholen zijn afhankelijk
van een paar grote uitgevers met dure licenties. De boeken worden na een jaar alweer
vervangen en hoeven niet wetenschappelijk onderbouwd te zijn. Leraren maken daarom
steeds vaker zelf materiaal: goed, maar arbeidsintensief.
Ook de toegang tot goede boeken laat te wensen over. Slechts de helft van de basisscholen
en een derde van de middelbare scholen heeft een volwaardige schoolbibliotheek.17 De Bibliotheek op School werkt goed, maar is geen basisvoorziening: deelname is vrijwillig
en de financiering beperkt. Zo blijft rijke jeugdliteratuur buiten bereik.
2.5 Mobieltjes en afleiding in de klas
Overmatige schermtijd en het gebruik van mobieltjes in de klas vormen een groeiend
probleem voor de concentratie en leerprestaties van jongeren. De constante beschikbaarheid
van digitale prikkels ondermijnt hun vermogen om zich langere tijd te focussen en
verdiepend te lezen, wat essentieel is voor kennisopbouw en kritisch denken. Steeds
meer leraren signaleren dat afleiding door sociale media, notificaties en multitasking
een directe negatieve impact heeft op het leerklimaat en de ontwikkeling van diepe
leesvaardigheid. Het vermogen tot deep reading dreigt te verschralen doordat we gewend raken aan oppervlakkige, vluchtige informatie
via mobieltjes, tablets en computers.18 Vooral kinderen die opgroeien in een drukke omgeving vol met constante afleiding
ontwikkelen minder vaak het geduld en de concentratie die nodig zijn voor goed tekstbegrip.
Dit is niet zonder gevolgen: verminderde aandacht, minder vermogen tot empathie en
een afname van analytisch denken raken de kern van democratisch burgerschap.
2.6 Wat werkt wel?
We weten wat wél werkt. Leerlingen leren beter lezen als ze veel lezen en als ze rijke,
inhoudelijke teksten lezen, zoals jeugdliteratuur, geschiedenisverhalen en biologie-inhoud.19 Deze teksten vergroten hun woordenschat, algemene ontwikkeling en begrip. Steeds
meer scholen stappen daarom af van het vak begrijpend lezen en integreren lezen in
alle vakken. Ze hebben daarbij ook aandacht voor schrijfvaardigheid, spelling en mondelinge
uitdrukkingsvaardigheid.20 Het is in dit digitale tijdperk toenemend van belang dat leerlingen «dubbel» geletterd
zijn: diep kunnen lezen gericht op reflectie en analytisch denken én vluchtig kunnen
lezen gericht op snelheid, grote hoeveelheden informatie, omgaan met veel stimuli
en verschillende media. Daarom zijn doorbraken nodig.
3. Doorbraken voor goed leesonderwijs
3.1 Een hogere lat: geen kind laaggeletterd van school
We moeten alles op alles zetten om onze kinderen beter te laten lezen en schrijven.
We mogen deze jonge generatie niet in de steek laten. Alleen als we nu met serieuze
doorbraken komen en de bezem door het onderwijs halen, kunnen we ervoor zorgen dat
de leesvaardigheid onder kinderen weer omhooggaat. Daarom willen initiatiefnemers
de volgende doorbraken realiseren:
Initiatiefnemers willen meer focus in het onderwijs. Minder aandacht voor allerlei goedbedoelde maatschappelijke initiatieven. We houden
onszelf en anderen aan een politiek moratorium op het uitdelen van extra projecten
en hobby’s aan scholen. De nadruk komt te liggen op daadwerkelijke leesvaardigheid,
schrijfvaardigheid, woordenschat, kennisopbouw en reflectie. Op vakmanschap, niet
op trucjes of strategieën.
Initiatiefnemers schrappen begrijpend lezen. Lezen wordt geïntegreerd in andere vakken en gekoppeld aan kennisopbouw. Leerlingen
leren pas echt goed lezen als ze veel lezen, met verschillende rijke en uitdagende
teksten die kennis en woordenschat opbouwen. Naast het vak Nederlands, wordt iedere
les een taalles. Lezen en schrijven moet daarom veel meer verweven worden met andere
vakken: geschiedenis, biologie, burgerschap, maar ook economie of techniek. Zeker
in het voortgezet onderwijs vraagt dit om ondersteuning en ruimte voor samenwerking
binnen lerarenteams.
Initiatiefnemers halen een kapmes door het oerwoud aan toetsen. Initiatiefnemers willen minder trucjes en meer inhoudelijke reflectie en schrijfopdrachten.
Er komt één landelijke doorstroomtoets, met nadruk op echte taalvaardigheid, schrijven,
reflectie en kennis. Ook maken we de prestaties van leerlingen beter zichtbaar. Scholen
worden niet langer beoordeeld op relatieve scores of slagingspercentages, maar op
de feitelijke beheersing van taal en rekenen.
Extra hulp voor leerlingen die achterblijven. Het huidige streefniveau voor taal aan het einde van de basisschool wordt de norm,
en niet meer afhankelijk van de schoolweging, oftewel de achtergrond van de ouders
van een kind. Leerlingen die het niet dreigen te halen krijgen ondersteuning: met
bijles en huiswerkbegeleiding op school of zomerscholen. Wij willen dat elk kind geletterd
van school komt, ongeacht achtergrond. We stoppen met het systeem dat uitgaat van
lage verwachtingen.
Alleen een diploma met een voldoende voor Nederlands. Nadat het leesonderwijs is hervormd, wordt een voldoende aan het einde van de middelbare
school een voorwaarde voor een diploma. Voor de kinderen die moeite hebben om een
voldoende voor Nederlands te halen, moet de overheid haar verantwoordelijkheid nemen
en middelen beschikbaar stellen voor extra lestijd en ondersteuning. Dat doen ze op
school en is niet afhankelijk van de mogelijkheden van de ouders om dure bijles te
betalen. Elk kind verdient een goede basis.
3.2 Doorbraken voor leraren: elke leraar een leesexpert
Als we het onderwijs voor onze kinderen op orde willen brengen, dan moeten we ervoor
zorgen dat onze leraren daar ook toe in staat zijn. Leraren maken het verschil. Te
vaak hebben leraren te maken met een hoge werkdruk, grote klassen en weinig tijd voor
lesontwikkeling. Daar willen wij iets aan doen. Leraren staan aan de lat voor goede
lessen, goede lesvoorbereiding en professionele ontwikkeling. Niet voor allerlei extra
taken.
Leraarschap terugbrengen naar het fundament: goed lesgeven. Leraren zijn te veel tijd kwijt aan administratie en niet-lesgevende taken. Zonde,
want deze tijd wordt niet in de beste lessen aan onze kinderen gestoken. Dit kan en
moet anders. Daarom willen initiatiefnemers met de bezem door alle taken die niet
gerelateerd zijn aan lesgeven. Initiatiefnemers willen ervoor zorgen dat leraren minder
tijd kwijt zijn aan randzaken, zorgtaken en bureaucratie. Er komt een norm voor het
terugdringen van niet-lesgevende taken, zoals bijvoorbeeld administratie in leerlingvolgsystemen,
surveilleren in de pauze en extra functies zoals mentoraten. Maar ook voor zorgtaken
moet de leraar ontlast worden. Overal moet de afweging gemaakt worden: moet de leraar
dit doen, of kan iemand anders het ook? Denk bijvoorbeeld aan extra ondersteuning
voor zorgleerlingen, het invoeren van cijfers, of gym- of cultuurlessen in het basisonderwijs.
Dat geeft meer tijd en ruimte om de beste lessen te bedenken.
Initiatiefnemers willen een einde aan uitpuilende klassen. Zo ontstaat er ruimte voor lesvoorbereiding, professionele ontwikkeling en bijscholing.
De overheid gaat weer regie nemen op de arbeidsvoorwaarden van leraren, met een norm
voor de klassengrootte.
Initiatiefnemers willen dat leraren kunnen uitblinken in hun vak. Bijvoorbeeld als lees- of rekenexpert, met bijbehorende loopbaanpaden en beloning.
Om je te specialiseren, ben je op dit moment vrijwel verplicht om de klas te verlaten
als decaan, zorgcoördinator of bovenschoolse medewerker. Allemaal functies waarbij
je je minder bezighoudt met het fundament. Terwijl leraren ook graag willen doorgroeien
in hun vak: lesgeven. Met meer specialisatiemogelijkheden houden we ambitieuze leraren
in het onderwijs en verbeteren we de leskwaliteit en ondersteuning voor leerlingen.
Nederlandse scholen weer voorop met leesonderwijs. Initiatiefnemers zijn van mening dat we de nieuwste wetenschappelijke inzichten moeten
gebruiken in het onderwijs. Daarvoor moeten we de kloof tussen praktijk en theorie
dichten. Daarom willen initiatiefnemers minimaal één academisch opgeleide leraar per
school. Dat geldt ook voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet
onderwijs. Zo zorgen we ervoor dat de nieuwste wetenschappelijke inzichten over hoe
kinderen leren lezen toegepast worden in de praktijk.
De zaag scherp houden door lessen continu te verbeteren. Schoolteams moeten volgens initiatiefnemers meer tijd krijgen om in teamverband te
werken aan de leskwaliteit. De beste scholen werken als een team samen om de onderwijskwaliteit
hoog te houden. Ze gaan bij elkaar op lesbezoek, gebruiken data en observaties om
innovaties te meten en spreken elkaar aan op hun verantwoordelijkheden. Per 8 fulltimebanen
krijgen scholen 40 dagen per jaar om in teamverband te werken aan leskwaliteit en
vakmanschap. Iedere school krijgt hiermee een ontwikkelcultuur.
3.3 Lezen in het digitale tijdperk: minder schermtijd, meer leestijd
In het digitale tijdperk is onze manier van lezen drastisch veranderd. Deze tijd vereist
dat kinderen niet alleen in staat zijn om te scrollen en snel oppervlakkige informatie
te verwerken, maar ook de concentratie, rust en ruimte hebben om langere teksten te
lezen en hierop kritisch te reflecteren.
Boeken op tafel, mobieltjes in de kluis én mediabewustzijn. Om deze ontwikkeling te keren, is het nodig om kinderen van jongs af aan vertrouwd
te maken met beide leesvormen: digitaal en gedrukt. Telefoons horen thuis of in de
kluis, ook in de pauzes. Door diepe leesvaardigheden eerst via boeken te ontwikkelen
en kinderen vervolgens bewust te leren schakelen tussen leesmedia. En door gericht
onderwijs, door bijvoorbeeld elke schooldag te beginnen met een half uur samen lezen.
Schoolboeken worden gekeurd en zo nodig afgekeurd. Om de kwaliteit van lesmethoden te verhogen gaan leraren en wetenschappers lesmethoden
keuren op basis van wetenschappelijke onderbouwing, aansluiting bij het curriculum
en inhoudelijke kwaliteit. Open platforms, zoals WikiWijs, waarbij leraren zelfgemaakt
materiaal kunnen delen moeten gestimuleerd worden.
De markt voor schoolboeken gaat op de schop. Enkele grote uitgeverijen domineren de markt. Veel boeken zijn bedoeld voor eenmalig
gebruik: slecht voor de inhoud én het milieu. Initiatiefnemers willen een einde aan
dit wegwerpmodel: stevige methodes die jaren meegaan, gecombineerd met een schrift.
Initiatiefnemers willen een goede schoolbieb op élke school. Slechts de helft van de basisscholen en een derde van de middelbare scholen heeft
een Bibliotheek op School. Dat moet anders. Elke school verdient een actuele, diverse
schoolbibliotheek als basisvoorziening, in samenwerking met de lokale bibliotheek.
4. Veel meer volwassenen die kunnen lezen en schrijven
Laaggeletterdheid onder volwassenen is een groot probleem. In Nederland hebben 3,3 miljoen
mensen moeite met lezen, schrijven en/of rekenen.21 Opvallend is dat de meerderheid van deze groep Nederlands als moedertaal heeft (NT1).
Zij spreken vloeiend Nederlands, maar vermijden geregeld situaties waarin lezen of
schrijven nodig is. Deze groep blijft vaak onder de radar.22 Gemeenten, werkgevers en instanties herkennen het probleem niet of weten niet hoe
het bespreekbaar te maken.
De gevolgen zijn ingrijpend. Laaggeletterden hebben vaker moeite met werk vinden of
houden, met geldzaken of met het begrijpen van medische informatie. Ze lopen inkomsten
mis, maken minder gebruik van toeslagen of regelingen, terwijl ze hier wel recht op
hebben, en ervaren vaker gezondheidsproblemen. Voor de samenleving leidt dit tot hogere
zorgkosten, meer schuldenproblematiek en lagere arbeidsparticipatie. De kosten lopen
op tot meer dan een miljard euro per jaar, blijkt uit onderzoek van PWC.23
Initiatiefnemers zien ook dat digitalisering het probleem vergroot. Steeds meer overheidsdiensten,
werkgevers en zorginstellingen zijn alleen nog digitaal bereikbaar. Formulieren, brieven
en apps zijn niet altijd toegankelijk of begrijpelijk. Voor mensen die moeite hebben
met lezen of digitale vaardigheden, betekent dit extra drempels. Wie hulp zoekt, komt
vaak in een doolhof terecht.
4.1 Schaamte
Veel mensen die moeite hebben met lezen en schrijven laten zich niet zien. Niet omdat
ze geen hulp willen, maar omdat schaamte hen tegenhoudt. Juist de mensen die hier
geboren zijn en Nederlands als moedertaal spreken, verbergen hun moeite met lezen
en schrijven vaak zo goed als mogelijk. Als je moeite hebt met lezen en schrijven,
vermijd je formulieren, zeg je dat je je bril bent vergeten of vraag je je partner
of kinderen om hulp. In gesprekken met instanties of werkgevers durf je je problemen
meestal niet te benoemen. Daardoor wordt laaggeletterdheid zelden herkend, en weten
mensen vaak niet dat er hulp bestaat. Laat staan dat die hulp voor hen bedoeld is.
Het gevolg is dat mensen met Nederlands als moedertaal ondervertegenwoordigd zijn
in het cursusaanbod, terwijl ze juist de grootste groep laaggeletterden vormen. Om
deze mensen te bereiken, is meer nodig dan een cursusaanbod: we moeten schaamte doorbreken,
herkenbare trajecten bieden en mensen actief op weg helpen.
4.2 Mensen weten niet waar ze moeten zijn voor hulp
De huidige aanpak is vooral afhankelijk van de inzet van vrijwilligers, bibliotheken,
taalaanbieders en gemotiveerde gemeenten die er prioriteit aan geven. Hoewel er de
afgelopen jaren is geïnvesteerd in het programma Tel mee met Taal, ontbreekt het aan
structurele oplossingen. Gemeenten hebben enkel de taak om onderwijs in te kopen,
niet om in de eigen dienstverlening laaggeletterdheid bij mensen te herkennen en ze
verder te helpen naar passende cursussen. Terwijl gemeenten juist daar een belangrijke
rol kunnen spelen om laaggeletterdheid te herkennen. In de dagelijkse praktijk van
dienstverlening, thuiszorg of schuldhulpverlening komen zij mensen tegen die worstelen
met lezen en schrijven en die niet zo snel een bibliotheek binnenlopen. Bovendien
hebben sommige gemeenten Taalhuizen in hun lokale bibliotheek, waar mensen terecht
kunnen voor hulp, begeleiding en cursussen. Maar de kwaliteit, dienstverlening en
precieze functie wisselt per gemeente en lang niet iedere gemeente heeft bibliotheken
met een Taalhuis.
De rol van de Rijksoverheid is beperkt. Er is geen landelijke doelstelling, geen kwaliteitsnorm
voor commercieel aanbod, en onvoldoende samenwerking tussen overheidslagen. Publieke
communicatie is vaak niet afgestemd op mensen met beperkte taalvaardigheid. Wie een
brief van de Belastingdienst of het UWV niet begrijpt, krijgt zelden hulp op maat.
Zo ontbreekt er vaak een telefoonnummer op overheidsbrieven,24 kan de brief niet worden teruggestuurd in ruil voor een begrijpelijke variant of
bieden overheidsapps of -websites geen gemakkelijke voorleesfunctie aan zonder allerlei
extra apps in te schakelen. Daarmee draagt de overheid bij aan het probleem in plaats
van de oplossing te bieden.
4.3 De overheid moet aan de bak
Naast het gebrek aan Taalhuizen en het gebrek aan signalering en begeleiding, is er
geen stevige basisinfrastructuur voor het aanbieden van opleidingen en cursussen.
Er is een groot en verschillend aanbod per gemeente: cursussen zijn gericht op een
diploma of om alleen wat bij te spijkeren, op mensen met Nederlandse als tweede taal
of als moedertaal, zijn betaald of gratis en gericht op specifieke vaardigheden of
op de volledige basis. Dat is op zichzelf niet slecht: de behoeften van mensen lopen
uiteen. Toch ervaren veel mensen dat taallessen niet aansluiten bij hun behoefte of
weten ze niet dat het aanbod bestaat.25 Dat het aanbod zo versplinterd is, komt doordat gemeenten financiering krijgen om
onderwijs in te kopen en dit vrij mogen besteden via aanbestedingen. Dat kan een mbo-school
(Regionaal Opleidingscentrum, ROC) in de buurt zijn, maar ook een commerciële partij.
Elke paar jaar treden hierdoor wisselingen op in aanbieders en zijn er in Nederland
wel meer dan 150 aanbieders die relatief weinig mensen bereiken.26 Een groot contrast met Vlaanderen, waar met 13 heldere en herkenbare centrale organisaties
drie keer zoveel mensen worden bereikt.
Ook in de samenwerking tussen werkgevers en het taalaanbod zit een kloof. Werkgevers
signaleren geregeld dat medewerkers moeite hebben met taal of rekenen, bijvoorbeeld
bij het invullen van werkbonnen, het lezen van instructies of het volgen van bijscholing.
Tegelijkertijd vinden veel bedrijven het lastig om passende ondersteuning te organiseren.
Het bestaande aanbod sluit vaak onvoldoende aan bij de praktijk op de werkvloer. Cursussen
zijn te algemeen of richten zich vooral op mensen die Nederlands als tweede taal leren,
terwijl veel werkenden met taalproblemen Nederlands als moedertaal hebben. Bovendien
is de samenwerking tussen taalaanbieders, ROC’s en werkgevers vaak ad hoc en afhankelijk
van lokale contacten. Dit terwijl uit onderzoek blijkt dat in de regio’s waar de meeste
mensen bereikt worden, er vooral samenwerking is met ROC’s. Er is ook geen structurele
samenwerking tussen het UWV en aanbieders van leertrajecten.27
5. Doorbraken voor goed lezen en schrijven
Niet goed kunnen lezen en schrijven is een groot probleem in Nederland. Het demissionaire
kabinet doet te weinig om hier serieuze oplossingen voor aan te dragen. Om laaggeletterdheid
echt aan te pakken, moet de politiek leiderschap en ambitie tonen. Initiatiefnemers
willen de laaggeletterdheid onder volwassenen in tien jaar tijd halveren, zodat mensen
meer zelfredzaam zijn, meer zelfvertrouwen hebben en kunnen meedoen. Dat vergt lef
en keuzes:
Meer oog voor mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Gemeenten staan het dichtst bij de mensen. Daarom willen initiatiefnemers een heldere
wettelijke taak voor gemeenten om laaggeletterdheid te herkennen en mensen te begeleiden
naar passend aanbod. Daarbij hoort structurele financiering, zodat iedere gemeente
haar verantwoordelijkheid kan nemen. Gemeenten gaan daarvoor medewerkers trainen binnen
hun dienstverlening. Dat gaat om bijvoorbeeld de schuldhulpverlening, wijkteams en
consultatiebureaus, maar ook de medewerkers achter de balie van de afdeling burgerzaken.
Zij moeten moeite met lezen en schrijven kunnen herkennen en kunnen doorverwijzen
naar één herkenbaar punt waar mensen geholpen kunnen worden. Ook bij het UWV moeten
medewerkers hierin worden geschoold, aldus de initiatiefnemers. In de volle breedte
moet het sociale domein laaggeletterdheid kunnen herkennen en weten waar mensen terecht
kunnen, van de huisarts tot het gemeenteloket.
Initiatiefnemers willen een wettelijk recht op begrijpelijke taal. De initiatiefnemers willen dat de overheid zelf het goede voorbeeld geeft. Dat betekent
dat alle communicatie van de overheid begrijpelijk moet zijn: in taal en in vorm.
Het wettelijke recht op begrijpelijke taal, waar naar aanleiding van een motie28 van het lid Hans Teunissen c.s. (D66) nu een wetsvoorstel in voorbereiding is, moet
ook in de praktijk gaan werken. Om dit te handhaven komt er een meldpunt voor onbegrijpelijke
zaken, waar mensen onbegrijpelijke zaken naartoe kunnen sturen. Het schrijven van
begrijpelijke teksten is dankzij AI een stuk gemakkelijker geworden. Websites van
de overheid moeten digitaal toegankelijk zijn, bijvoorbeeld met een ingebouwde voorleesfunctie,
en altijd een alternatief bieden: telefonisch, op papier of aan de balie. Gemeenten
moeten ervoor zorgen dat mensen voorafgaand aan een afspraak gemakkelijk kunnen aangeven
dat zij moeite hebben met lezen en schrijven.
Initiatiefnemers willen laagdrempelige plekken in de buurt waar mensen naartoe kunnen
met een hulpvraag. Taalhuizen, in bibliotheken, worden in iedere gemeente dé herkenbare en toegankelijke
plek waar mensen hulp krijgen met lezen en schrijven. Ze bieden informatie, oefenmogelijkheden
en begeleiding naar passend aanbod. Iedere gemeente krijgt daarom de zorgplicht én
de middelen om een taalhuis in te richten. Er komen daarbij landelijke minimumeisen
voor professionaliteit, bereik en dienstverlening.
Initiatiefnemers zetten in op een bekend en vertrouwd gezicht en een stevige basis. Daarom willen initiatiefnemers afstappen van de regelmatige aanbestedingen die leiden
tot veel wisselingen en veel aanbieders, maar weinig bereik. Er komt naar Vlaams voorbeeld
een publieke basiseducatie vanuit ROC’s, om de basis op orde te krijgen en afstemming
met werkgevers te verbeteren. Hier worden landelijke kwaliteitseisen aan gesteld.
Het aanbod valt onder het toezicht van de Onderwijsinspectie. Er blijft ruimte voor
commercieel aanbod als aanvulling, voor specifieke behoeften.
Iedereen lid van een bibliotheek. Mede dankzij door D66 voorgestelde investeringen heeft iedere gemeente weer een volwaardige
bibliotheek vanaf 2026. De drempel om de bibliotheek te bezoeken moet zo laag mogelijk
zijn. Daarom wordt ieder kind automatisch lid van de bibliotheek bij geboorte. Zo
hebben ouders met een kleine beurs gemakkelijk en goedkoop toegang tot een groot aanbod
van kinderboeken om voor te lezen. Projecten zoals de VoorleesExpress, waarbij vrijwilligers
komen voorlezen bij kinderen wiens ouders dat niet kunnen, moeten volgens de initiatiefnemers
gestimuleerd worden.
Initiatiefnemers willen een recht op terugsturen. Mocht er ondanks het recht op begrijpelijke taal, een onbegrijpelijke brief zijn
gestuurd, dan willen initiatiefnemers dat mensen die kunnen terugsturen naar de afzender,
zodat die de mogelijkheid krijgt om het nog een keer beter te doen. Ook moeten er
meer telefoonnummers op overheidscommunicatie staan, zodat mensen gemakkelijker kunnen
bellen.
Eén Minister houdt de collega’s scherp. In het kabinet wijzen we een bewindspersoon aan die verantwoordelijk is voor het
aanjagen en zo nodig versnellen van de aanpak van laaggeletterdheid, ervoor te zorgen
dat het hele kabinet begrijpelijk communiceert en het rapporteren over de voortgang.
Er komt een jaarlijkse Staat van Lezen en Schrijven waarin hierover gerapporteerd
wordt.
Initiatiefnemers willen dat de overheid het goede voorbeeld geeft, door te investeren
in eigen personeel. Ook de overheid heeft te maken met laaggeletterdheid, denk bijvoorbeeld aan de mensen
die namens of voor de overheid werken in de schoonmaakbranche, in de bouw of de logistiek.29 Overheden moeten investeren in de lees- en schrijfvaardigheid van hun personeel en
samen met de bedrijven werken aan het terugdringen van laaggeletterdheid. Daar heeft
iedereen baat bij.
6. Beslispunten
De initiatiefnemers verzoeken de Kamer:
1. uit te spreken dat het bestrijden van laaggeletterdheid en het versterken van leesvaardigheid
een kernverantwoordelijkheid van de overheid is;
2. zich ten doel te stellen dat:
3. a. geen kind de basisschool of middelbare school verlaat zonder voldoende geletterd
te zijn;
4. b. in 2035 het aantal laaggeletterde volwassenen ten minste gehalveerd is;
5. de regering te verzoeken hiertoe de volgende maatregelen te nemen:
Onderwijs en toetsing
a. het curriculum Nederlands in het primair en voortgezet onderwijs te herzien, gericht
op leesvaardigheid, schrijfvaardigheid, woordenschat en kennisopbouw;
b. de doorstroomtoets en het centraal examen Nederlands te vervangen door toetsen die
taalbeheersing objectief en criterium gerelateerd meten, en terug te gaan naar één
doorstroomtoets;
c. hogere verwachtingen in het onderwijs te verankeren door het streefniveau taal tot
norm te maken, ongeacht schoolweging;
d. na deze hervormingen een voldoende voor het vak Nederlands te verplichten voor het
behalen van een VO-diploma en maatregelen te nemen zodat leerlingen die het niet dreigen
te halen voldoende ondersteuning krijgen;
Leraren en schoolteams
e. de werkdruk van leraren te verlagen en ruimte te creëren voor vakmanschap en lesvoorbereiding,
door het stellen van normen op het gebied van lesuren, taakuren en klassengrootte;
f. middelen uit te trekken voor schoolontwikkeling in teamverband;
g. doelen te stellen voor de aanstelling van academisch geschoolde leraren ten behoeve
van de kennisinfrastructuur;
h. leraren ruimte te geven voor specialisatie, met bijbehorende loopbaanpaden en beloning;
Schoolboeken en bibliotheken
i. een verbod in te stellen op wegwerpboeken en een keurmerk voor lesmethoden te introduceren,
in handen van de beroepsgroep en de wetenschap;
j. iedere school structureel te voorzien van een volwaardige schoolbibliotheek in samenwerking
met lokale bibliotheken;
k. te onderzoeken hoe leraren beter ondersteund kunnen worden bij het delen en verspreiden
van eigen lesmateriaal;
Publieke infrastructuur laaggeletterdheid
l. onderzoek te doen naar een verplicht Taalhuis in de bibliotheek, in iedere gemeente
als centraal knooppunt voor laaggeletterdheid, met landelijke minimumeisen en structurele
financiering;
m. te verkennen hoe de aanbestedingsstructuur vervangen kan worden met publieke basisopleidingen
zoals in Vlaanderen, aan te bieden via ROC’s onder toezicht van de Onderwijsinspectie;
n. een verkenning te starten naar een wettelijke taak en bijbehorende kosten voor gemeenten
en andere dienstverleners om laaggeletterdheid te kunnen signaleren en mensen door
te verwijzen;
o. ieder kind bij geboorte lid maken bij de bibliotheek en te onderzoeken hoe voorleesinitiatieven
beter gestimuleerd kunnen worden;
Overheidscommunicatie en digitale toegankelijkheid
p. zo snel mogelijk met het wetsvoorstel voor een recht op begrijpelijke taal te komen;
q. een meldpunt in te stellen voor onbegrijpelijke overheidscommunicatie en een bewindspersoon
aan te wijzen met verantwoordelijkheid voor begrijpelijke overheidscommunicatie en
de brede aanpak van laaggeletterdheid;
r. een recht op terugzending van onbegrijpelijke overheidsbrieven te realiseren;
s. te onderzoeken hoe dienstverlening op concrete wijze toegankelijker gemaakt kan worden,
bijvoorbeeld met voorleesfuncties, betere telefonische beschikbaarheid en het kunnen
aangeven van moeite met lezen en schrijven bij afspraken;
t. het goede voorbeeld geven door te investeren in vaardigheden van eigen personeel in
sectoren met veel laaggeletterdheid.
7. Financiële paragraaf
Een groot deel van de voorstellen hebben geen budgettaire consequenties, bijvoorbeeld
omdat onnodige taken in het onderwijs geschrapt worden waardoor er extra ruimte ontstaat
voor lesgeven. Het terugbrengen van onderwijs naar het fundament is bijvoorbeeld budgetneutraal,
omdat er op andere plekken weer taken verdwijnen en we dit ten kosten laten gaan van
onder andere de administratieve lasten. Ook zitten er een aantal investeringen in
de nota, bijvoorbeeld een investering in leesbevordering, uitbreiding van de bibliotheek
op school, meer tijd voor schoolontwikkeling van onderwijsteams en de aanpak laaggeletterdheid
via Taalhuizen en gemeenten. Onderzoeken laten zien dat investeringen in onderwijs30 leiden tot economische groei. Daarnaast zorgt laaggeletterdheid ervoor dat een grote
groep van Nederlanders langs de kant staan, meer gebruik maken van zorg, aangewezen
zijn op een uitkering en zich vaker tot gemeenten moeten wenden, bijvoorbeeld voor
een aanpak van schulden. Dit kost de samenleving meer dan een miljard euro per jaar.31 Dit zijn onnodige kosten die we als samenleving maken. Door deze Nederlanders wel
weer mee te laten doen, hebben ze deze voorzieningen niet meer nodig, wat tot een
besparing leidt, waarmee deze maatregelen gedekt worden.
Rooderkerk
Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ilana Rooderkerk, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Hans Vijlbrief, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.