Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag 2024 Inspectie van het Onderwijs (Kamerstuk 36600-VIII-170)
36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025
Nr. 175
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 19 juni 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief
van 16 april 2025 inzake het Jaarverslag 2024 Inspectie van het Onderwijs (Kamerstuk
36 600 VIII, nr. 170). De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 19 juni
2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Vragen en antwoorden
1
Wat bepaalt in wezen of het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: onderwijsinspectie)
effectief is?
Het toezicht van de inspectie gaat uit van de wet. De uitkomsten van interne en externe
evaluaties van het toezicht – en nationale en internationale richtlijnen voor goed
toezicht – leveren een belangrijke bijdrage aan het bepalen van de effectiviteit van
het toezicht.
2
Hoe stelt de onderwijsinspectie de effectiviteit van haar toezicht vast?
Binnen het programma Evaluatie van het toezicht onderzoekt de inspectie de kwaliteit
van het toezichtsproces en of het toezicht leidt tot beter onderwijs en betere naleving
van wet- en regelgeving. Een deel van het programma voert de inspectie zelf uit. De
inspectie brengt jaarlijks de ervaringen van scholen, besturen, instellingen en samenwerkingsverbanden
met het toezicht in kaart. De inspectie vraagt daarnaast periodiek aan externe partijen
om de effecten van haar toezicht te evalueren. Een consortium onder leiding van Oberon
voert in de periode van 2024–2026 onderzoek uit naar de effecten van het toezicht
op besturen po, vo, so, mbo en samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Ook voert
Regioplan onderzoek uit naar de doorwerking van stelselonderzoeken. Verder loopt er
tot en met 2026 een wetenschappelijke samenwerking met de Erasmus School of Economics,
gericht op het verkrijgen van inzicht in effecten van het toezicht op scholen. Deze
onderzoeken zijn belangrijk voor de ontwikkeling van het toezicht: ze helpen de inspectie
om de kwaliteit van het toezicht te verbeteren en om effectief toezicht te houden.
De inspectie laat tot slot ook een externe peerreview op haar huidige werkwijze verrichten.
Uw Kamer wordt hier dit najaar over geïnformeerd.
3
Hoe wordt de effectiviteit van verschillende wijzen van toezicht houden met elkaar
vergeleken?
Het betrouwbaar en valide vergelijken van de effectiviteit van verschillende wijzen
van toezicht is in de praktijk niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld omdat de doelgroepen
van twee werkwijzen onvoldoende vergelijkbaar zijn. Ongeplande beleidswijzigingen
kunnen daarnaast soms de effectiviteitsmetingen doorkruisen. Wel gebruikt de inspectie
inzichten van toezichtshouders in Nederland en andere onderwijsinspecties buiten Nederland.
In het verleden heeft de inspectie gebruik gemaakt van pilots met verschillende werkwijzen
waarbij ervaringen van inspecteurs en het veld opgehaald zijn, zoals gedaan in de
verkenning Onaangekondigd toezicht (zie ook vraag 13). Ook maakt de inspectie in de
samenwerking met de Erasmus School of Economics gebruik van geavanceerde technieken
om onderzoek te doen naar effecten van interventies met oplopende zwaarte bij scholen.
4
Kunt u het volledige algoritme met alle variabelen van het algoritme gebruikt voor
risicogericht toezicht met de Kamer delen?
Het algoritme staat geregistreerd in het Algoritmeregister van de Nederlandse overheid,
te raadplegen via de website1. De inspectie heeft haar algoritme voor de jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
daarnaast beschreven op de website van de inspectie2.
5
Kunt u toelichten waarom in 2024 ondanks uitbreiding van de onderwijsinspectie, nog
steeds keuzes moesten worden gemaakt die ten koste gingen van het toezicht op besturen?
Uit de invoering van de steekproefkwaliteitsonderzoeken blijkt dat de capaciteitsuitbreiding
van de inspectie ten goede is gekomen aan het toezicht op scholen. Ook is een toename
gerealiseerd van het aantal scholen waar een risico-onderzoek wordt uitgevoerd. De
inspectie gaat dus meer naar scholen en doet daar diepgaander onderzoek. Daarnaast
kost het tijd en capaciteit om de groei van de organisatie te accommoderen. Eerst
moesten de nieuwe medewerkers geworven worden, daarna kost het al snel 1,5 jaar (met
name voor inspecteurs) om volledig inzetbaar te zijn. Deze scholing en begeleiding
van nieuwe inspecteurs vergt ook inzet van al bestaande capaciteit. De inspectie heeft
onder deze omstandigheden keuzes gemaakt om zo effectief mogelijk toezicht te houden
op het onderwijs. Tot slot is er een stijging geweest in het aantal signalen en meldingen
waar de inspectie op acteert.
6
Kunt u aangeven of de prioriteit op toezicht bij scholen en opleidingen voldoende
was om risico’s op bestuursniveau tijdig te signaleren en te adresseren?
De prioriteit in het toezicht ligt momenteel bij scholen en opleidingen. Om daar ruimte
voor te maken, heeft de inspectie het aantal bestuursonderzoeken terug moeten brengen.
Hoewel onontkoombaar, ziet de inspectie dit als een kwetsbaarheid. Dit omdat een substantieel
deel van de besturen als onvoldoende wordt beoordeeld. De besturen zijn daarnaast
verantwoordelijk voor de kwaliteit op scholen en op dagelijkse basis bezig met hun
scholen. Om meer ruimte te maken voor het toezicht op scholen en opleidingen, richt
toezicht op besturen zich vooral op de risico’s, op basis van de jaarlijkse prestatie-
en risicoanalyse. Daarnaast gaat de inspectie jaarlijks een kwart van de besturen
bezoeken met een (lichter) bestuursgesprek en vanaf 2026 proportioneel bestuursonderzoek,
zover dit past binnen de capaciteit van de inspectie. Zo kan de inspectie risico’s
op bestuursniveau blijven signaleren en adresseren.
7
Hoe onderbouwt u dat de keuze van de onderwijsinspectie in het zogenoemde programma
«Versterking Toezicht» om vooral aanwezig te zijn bij besturen en scholen en opleidingen
waar dat het hardst nodig is, recht doet aan de grondwettelijke taak om de Kamer jaarlijks
te informeren over de staat van het onderwijs, ook op scholen waar (nog) geen risico's
in beeld zijn?
De inspectie hanteert in haar toezicht op scholen en besturen een proportionele aanpak.
Dit is ook een van de uitgangspunten in de Wet op het Onderwijstoezicht. De inspectie
geeft hier invulling aan door jaarlijks van alle scholen en besturen een risicoanalyse
te doen. Bij risico’s volgt – na een expertanalyse door inspecteurs en bij scholen
eventueel na contact met het bestuur – een kwaliteitsonderzoek. Naast dit onderzoek
dragen ook de steekproefsgewijze onderzoeken bij scholen en het stelseltoezicht bij
aan de Staat van het Onderwijs.
Hiermee doet de inspectie recht aan de taak om jaarlijks de staat van het onderwijs
vast te stellen.
8
Wordt het beleid met de steekproefsgewijze kwaliteitsonderzoeken op scholen dat deze
voortaan een structureel karakter gaan krijgen, naast de themaonderzoeken en de bestuursgerichte
onderzoeken?
Ja.
9
Tot welk jaar gaat de onderwijsinspectie door met de steekproefsgewijze kwaliteitsonderzoeken
op scholen, waarmee deze in 2023 is gestart?
De inspectie blijft de komende jaren, structureel steekproefsgewijze kwaliteitsonderzoeken
op scholen uitvoeren.
10
In hoeverre betrekt de onderwijsinspectie bij de beoordeling van de aansluiting van
het onderwijs en de pedagogische aanpak bij de ontwikkeling van kinderen ook de expertise
van organisaties, zoals het Nationaal Jeugdinstituut, als nationaal kenniscentrum
dat actuele kennis over opvoeden en opgroeien verzamelt, verrijkt, duidt en deelt?
Bij de totstandkoming van de onderzoekskaders betrekt en raadpleegt de inspectie de
expertise van kennisorganisaties en inzichten uit de wetenschap.
11
Welk gewicht krijgen laagdrempelig contact en fysieke schoolbezoeken toegekend binnen
het zogenoemde programma «Versterking Toezicht» voor het signaleren van problemen
en het verbeteren van de kwaliteit op alle scholen?
De inspectie heeft fysieke schoolbezoeken hoge prioriteit gegeven binnen het programma
Versterking Toezicht. Dat blijkt onder meer uit de invoering van de steekproefkwaliteitsonderzoeken
(SKO’s) en een toename van het aantal scholen waar een risico-onderzoek wordt uitgevoerd
wordt.
Daarnaast vindt laagdrempelig contact plaats met scholen, opleidingen en instellingen
via contactinspecteurs en via de afdeling klantcontact. Ook worden thema-onderzoeken
uitgevoerd. Scholen laten weten de thema-onderzoeken te waarderen en dat deze aanzetten
tot reflectie en verbetering van specifieke elementen van onderwijskwaliteit. Tot
slot bereikt de inspectie grote aantallen scholen met webinars gericht op specifieke
thema’s, zoals rekenen, lezen, burgerschap of onderwijsresultaten. Deze webinars zijn
een belangrijke hefboom voor de verspreiding van kennis die de inspectie via het toezicht
verkrijgt.
12
In hoeverre ziet u het programma De Checkers van de instelling Mind Us, dat mede wordt
bekostigd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede als een
instrument om voortijdig schoolverlaten in een vroeg stadium tegen te gaan?3
Jongeren met mentale problemen hebben een veel grotere kans om voortijdig schoolverlater
te worden. Het is daarom belangrijk om mentale problemen vroegtijdig te signaleren
en aan te pakken. In de nieuwe regionale programma’s, als onderdeel van het wetsvoorstel
van school naar duurzaam werk, worden scholen en gemeenten daarom verplicht om afspraken
te maken over laagdrempelige en toegankelijke ondersteuning voor jongeren die kampen
met psychische problemen. Het programma De Checkers zou een mogelijk instrument zijn
om mentale problematiek te signaleren en daarmee voortijdig schoolverlaten tegen te
gaan, maar er zijn ook andere bewezen effectieve interventies. Vanuit OCW en VWS wordt
bijvoorbeeld ook het instrument TestJeLeefstijl bekostigd. Dit is een online zelftest
waarmee mbo-studenten inzicht krijgen in hun leefstijl en mentale gezondheid. Na het
invullen van de test krijgen studenten een persoonlijk advies en kunnen ze eventueel
worden doorverwezen naar ondersteuning binnen de school. Het is uiteindelijk aan scholen
zelf met welke interventie zij werken.
13
Kunt u aangeven welke vormen van onaangekondigd toezicht in 2024 daadwerkelijk zijn
uitgewerkt en getest op effectiviteit?
In 2023 en 2024 heeft de inspectie een verkenning gedaan naar onaangekondigde kwaliteitsonderzoeken.
In dit kader zijn ook in beide jaren scholen onaangekondigd bezocht in de vorm van
een kwaliteitsonderzoek. Over deze onaangekondigde kwaliteitsonderzoeken heeft de
inspectie gerapporteerd in de verkenning onaangekondigd toezicht.4.
14
Hoe en in hoeverre ondersteunt u bij de rol van de leerplichtambtenaren, de verschuiving
die Ingrado bepleit van een focus op ongeoorloofd verzuim naar schoolaanwezigheid?
Aan uw Kamer is toegezegd dat we in het voorjaar van 2026 ingaan op de veranderende
rol van de leerplichtambtenaar en onze visie daarop.
15
Kunt u toelichten waarom de onderwijsinspectie in 2024 nog geen oordeel gaf op de
standaard OP0 over basisvaardigheden?
In 2024 is de standaard Basisvaardigheden nog niet meegenomen in het eindoordeel omdat
het voor het veld en de inspectie een nieuwe standaard betrof die zowel voor het onderwijsveld
als de inspectie implementatietijd vroeg. De inspectie gaf in 2024 wel herstelopdrachten
op de standaard Basisvaardigheden. Dit helpt scholen nu al om hun aanbod op het gebied
van de basisvaardigheden te verbeteren. Om de effectiviteit van de standaard te kunnen
waarborgen, onderzoekt de inspectie hoe scholen verder geholpen kunnen worden met
de ontwikkeling en het verbeteren van het aanbod in basisvaardigheden. Het is de bedoeling
dat de inspectie vanaf augustus 2025 wel gaat oordelen op de standaard OP0. De aanpassingen
van het onderzoekskader zijn in de afrondende fase.
16
Welke lessen heeft u voor het onderwijsresultenmodel getrokken uit de uitvoering van
de motie van de leden De Hoop en Westerveld die verzocht om coulance bij het onderwijsresultatenmodel
vanwege achterstanden opgelopen tijdens de coronacrisis?5
Ten tijde van de coronacrisis en de periode daarna hanteerde de inspectie een aangepast
onderwijsresultatenmodel, waarin leerresultaten niet of coulanter werden meegeteld
om rekening te houden met opgelopen achterstanden. Sinds schooljaar 2022–2023 wordt
weer uitgegaan van het reguliere onderwijsresultatenmodel. Daarbij heeft de inspecteur
altijd ruimte om in positieve zin af te wijken van het oordeel zoals dat uit de berekening
komt, wanneer de school gemaakte keuzes goed kan onderbouwen. De school krijgt dan
voor de behaalde leerresultaten alsnog het (beredeneerde) oordeel voldoende. De ervaring
leert dat dit in veel gevallen uitkomst biedt, maar dat scholen soms toch nog perverse
prikkels ervaren uit het onderwijsresultatenmodel. Daarom werkt de inspectie momenteel
aan een herziening van het model, waarbij ook deze lessen worden meegenomen. Over
de invulling van deze herziening wordt uw Kamer voor het einde van dit jaar geïnformeerd.
17
Kunt u een onderbouwde verklaring geven voor de stijging van het aandeel signalen
over veiligheid tot 60% van alle meldingen in 2024?
Nee. De inspectie heeft geen onderzoek gedaan naar de oorzaken van de stijging van
signalen, dit is methodologisch ook ingewikkeld. Het is aannemelijk dat verschillende
factoren hierbij een rol spelen.
18
Kunt u toelichten wat u doet met signalen over lesuitval, personeel en communicatie,
die in 2024 in honderden meldingen naar voren kwamen?
De inspectie kijkt bij signalen naar de mogelijke risico’s voor de onderwijskwaliteit,
de veiligheid en financiën. Daarbij wordt ook nagegaan of wet- en regelgeving wordt
nageleefd. Als de inspectie risico’s ziet, neemt zij contact op met het bestuur van
de onderwijsinstelling om na te gaan of het bestuur bekend is met de situatie en wat
er aan wordt gedaan. Als de inspectie op basis van het signaal geen risico’s ziet,
wordt het signaal bewaard in het dossier van de school. De signalen kunnen samen een
beeld vormen van de school en het aantal signalen over een school of instelling is
een indicator in de jaarlijkse prestatie en risico-analyse. Als er een risico wordt
gezien, wordt er contact opgenomen met het bestuur van de school om dit op te lossen
of wordt er een risico-kwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Nieuwe trends in signalen kunnen
aanleiding zijn tot het uitvoeren van een stelselonderzoek, om zo een landelijk beeld
te krijgen.
19
Wat heeft de onderwijsinspectie zoal geleerd van de uitzendingen van het tv-programma
Nieuwsuur?6
De inspectie heeft geleerd dat haar centrale registratie niet voldoende was om zich
goed te kunnen verantwoorden en onderkent ook het belang van een goede verantwoording.
De inspectie heeft meerdere verbeteracties ingezet, onder andere naar aanleiding van
de uitzending van het tv-programma Nieuwsuur. Zo heeft de inspectie een verbeterplan
opgesteld voor het registreren van bezoeken aan scholen en andere toezichtsactiviteiten.
Ook doet de Auditdienst Rijk (ADR) onderzoek naar de informatieverstrekking rondom
het aantal inspectiebezoeken. Dat onderzoek zal naar verwachting ook leiden tot lessen
die geleerd kunnen worden. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt uw Kamer na
de zomer geïnformeerd.
20
Heeft de onderwijsinspectie naar aanleiding van de uitzendingen van het tv-programma
Nieuwsuur ook van gedachten gewisseld met de oud-onderwijsinspecteurs die in de uitzending
aan het woord kwamen en wat heeft dit dan aan inzichten opgeleverd?7
Nee.
21
In hoeverre staat de onafhankelijkheid van de onderwijsinspectie in de weg dat de
Kamer zich uitspreekt over wat het toezicht van deze uitvoeringsorganisatie op de
scholen moet en kan inhouden of hoe en wanneer het gestalte moet krijgen?
Over de positie van de inspectie ten opzichte van de politiek is recent gesproken
in het plenaire debat op 10 april jongstleden over het bericht dat de inspectie al
jaren veel minder basisscholen bezoekt dan aan de Kamer is beloofd. De inspectie is
een in beginsel onafhankelijke toezichthouder die opereert op basis van de wet- en
regelgeving, met name de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet op het onderwijstoezicht
(WOT) en de Regeling Inspectie van het onderwijs 2018 (RIO). In de WOT is vastgelegd
dat de inspectie (als dienstonderdeel) valt onder de Minister van OCW, maar onafhankelijk
is ten aanzien van haar inhoudelijke oordeelsvorming. De inspectie heeft hiermee een
andere positie dan een uitvoeringsorganisatie. Zo komt het oordeel over een school
of bestuur en over het onderwijsstelsel als geheel altijd onafhankelijk tot stand
op grond van specifieke deskundigheid.
De Minister, en via de Minister ook het parlement, kan invloed uitoefenen op de werkzaamheden
van de inspectie doordat de inspectie toezicht houdt op wet- en regelgeving die mede
door de Kamer wordt vastgesteld en via de hieronder genoemde bevoegdheden die de Minister
heeft ten opzichte van de inspectie.
Voor sommige besluiten die kaders geven voor de handelwijze van de inspectie, schrijft
de WOT specifieke totstandkomingsprocedures voor die ook betekenis hebben voor de
onafhankelijkheid van de inspectie. Zo stelt de Minister de onderzoekskaders vast,
op voordracht van de inspectie. Verder wordt het jaarwerkplan vastgesteld door de
inspectie en vervolgens – na een voorhangprocedure bij de Staten-Generaal – goedgekeurd
door de Minister. De Kamer kan de Minister aanspreken op de wijze waarop hij deze
bevoegdheden heeft uitgeoefend, bijvoorbeeld door middel van moties.
In het uiterste geval kan de Minister een aanwijzing geven aan de inspectie, onder
mededeling daarvan aan de Staten-Generaal. Deze aanwijzingen kennen restricties: zij
mogen niet zien op het weerhouden van de inspectie om een bepaald onderzoek te verrichten
of af te ronden, de wijze waarop de inspectie een bepaald onderzoek verricht, of de
bevindingen, oordelen en adviezen van de inspectie. Bovendien geldt het uitgangspunt
dat met de aanwijzingsbevoegdheid terughoudend dient te worden omgegaan, zodat de
deskundigheid en professionaliteit van de inspectie ten volle tot uitdrukking kunnen
komen bij de uitoefening van haar taken. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de hierboven beschreven vaststellings- en goedkeuringsbevoegdheid.
22
Wat beoordeelt de onderwijsinspectie precies bij de bevordering van burgerschap als
een belangrijke taak van scholen en als een van de basisvaardigheden?
Het toezicht op burgerschap is uitsluitend gebaseerd op wettelijke eisen. Daarin nemen
de eisen dat bevordering van burgerschap doelgericht en samenhangend moet zijn, een
belangrijke plaats in. Deze eisen namen in het toezicht in de afgelopen periode dan
ook een grote plaats in. Ook herkenbaarheid is een wettelijke eis, die erop neer komt
dat het geplande curriculum (zoals dat vanuit de eisen doelgericht en samenhangend
door scholen wordt ingevuld) ook in de praktijk wordt gebracht. Belangrijke wettelijke
elementen zijn verder de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat
en sociale en maatschappelijke competenties. Daarbij spelen ook de kenmerken van leerlingenpopulatie
en eventuele risico’s rond burgerschap een rol: heeft de school deze in beeld en betrekt
ze die zo nodig bij de inrichting van het onderwijs? Als een of meer van deze aspecten
niet aan wettelijke eisen voldoet, ontvangt de school een herstelopdracht en ziet
de inspectie toe op realisering daarvan.
23
In hoeverre vindt er ook samenwerking plaats met de Vrije Universiteit waar prof.
dr. Melanie Ehren diverse onderzoeken heeft gedaan met kritische conclusies over het
bestuursgericht onderwijstoezicht?
Er is geen sprake van een (structurele) samenwerking met de Vrije Universiteit. De
inspectie gebruikt de conclusies uit de diverse onderzoeken bij de doorontwikkeling
van haar toezicht, zo ook van de Vrije Universiteit. Prof. dr. Melanie Ehren werkt
mee aan het onderzoek dat door Regioplan gedaan wordt naar de doorwerking van stelselonderzoek
en zij zit in de reviewcommissie voor de externe peerreview.
24
Welke frequentie van inspectiebezoeken zou in een ideale wereld, waarin schaarste
aan middelen en inspecteurs geen beperkingen zou opleggen, mede in het licht van wetenschappelijke
literatuur en ervaringen in omliggende landen, zoals Duitsland, het meest dienstbaar
zijn aan de kwaliteit van het funderend onderwijs dat scholieren in de leslokalen
krijgen aangeboden?
Idealiter zou toezicht slechts beperkt hoeven worden ingezet. Hierin zou elke partij
vanuit diens eigen verantwoordelijkheid, met voldoende middelen en capaciteit zich
inzetten voor kwalitatief goed onderwijs voor iedere leerling en student. De kwaliteit
van het onderwijs wordt daarbij in de eerste plaats bepaald door de onderwijsprofessionals,
de schoolleiding, en het schoolbestuur. Toezicht en handhaving vormt hierbij het sluitstuk.
Meer toezicht is niet per definitie beter, omdat bijvoorbeeld met toezicht ook altijd
toezichtlast gepaard gaat. Ook kan het eigenaarschap wegnemen bij scholen en besturen,
die tenslotte primair verantwoordelijk zijn voor onderwijskwaliteit. Een mix van activiteiten
die aansluiten bij de gerealiseerde kwaliteit binnen de professionele context van
scholen en besturen, is – vanuit de huidige kennis en ervaring van de inspectie- het
meest effectief. De frequentie van inspectiebezoeken zal dan dus sterk afhangen van
de risico’s en de randvoorwaarden.
25
Kunt u met de methode die het tv-programma Nieuwsuur hanteerde kwantificeren welk
deel van de scholen voor primair onderwijs in 2024 een fysiek schoolbezoek heeft gekregen?8
De inspectie voert momenteel een analyse uit van de toezichtshistorie op basis van
haar registratiesysteem en voert daarmee een vergelijkbare analyse uit. De ADR neemt
deze analyse mee in haar onderzoek en kijkt in hoeverre deze analyse ordelijk en controleerbaar
(betrouwbaar) tot stand is gekomen. Uw Kamer wordt hierover tegelijk met de uitkomsten
van het ADR-onderzoek geïnformeerd.
26
Kunt u met de methode die het tv-programma Nieuwsuur hanteerde kwantificeren welk
deel van de scholen voor voortgezet onderwijs in 2024 een fysiek schoolbezoek heeft
gekregen?9
Zie het antwoord op vraag 25.
27
Heeft er ook een evaluatie plaatsgevonden van de aanpak van onderzoeken en andere
toezichtactiviteiten op bestuursniveau?
Ja, er hebben evaluaties plaatsgevonden van het toezicht op bestuursniveau. Zo is
bij de start van het bestuursgerichte toezicht in 2017 op verzoek van de inspectie
een grootschalig onderzoek uitgevoerd door de Radboud Universiteit. De bevindingen
van dat onderzoek zijn betrokken bij de ontwikkeling van Onderzoekskader 2021. Het
onderzoek kwam te vroeg om effecten van het bestuursgerichte toezicht vast te stellen,
en daarom heeft de inspectie een consortium onder leiding van Oberon in 2023 opdracht
gegeven opnieuw onderzoek te doen naar de effecten van het toezicht op besturen. Het
onderzoek loopt van 2024–2026. Naast deze grootschalige onderzoeken evalueert de inspectie
doorlopend hoe besturen, scholen, instellingen en samenwerkingsverbanden onze inspectiebezoeken
ervaren. Ook reflecteert de inspectie periodiek op de gegeven oordelen en op het onderzoekskader.
28
Hoeveel kost gemiddeld een kwaliteitsonderzoek, hoeveel een thema-onderzoek, hoeveel
een bestuursonderzoek en hoeveel kostte – toen dat nog gebruikelijk was – een vierjaarlijks
onderzoek (4JO) in euro's van 2025?
De inspectie werkt niet met integrale kostprijzen per product maar met planning van
personele inzet. De capaciteit kan behoorlijk uiteenlopen per onderzoek. Daarom is
er geen eenduidig antwoord te geven op de vraag naar de kosten van onderzoeken.
29
Op welke manier houdt de onderwijsinspectie toezicht op het onderwijs dat gegeven
wordt in jeugdzorginstellingen en hoeveel jeugdzorginstellingen zijn de afgelopen
vijf jaar bezocht door de onderwijsinspectie?
De inspectie houdt toezicht op het onderwijs dat wordt gegeven in scholen verbonden
aan jeugdzorginstellingen door het uitvoeren van kwaliteitsonderzoeken. Zoals regulier
bij kwaliteitsonderzoeken wordt er ook een eindoordeel gegeven. Indien gewenst of
opportuun stemt de inspectie haar toezicht af met andere verantwoordelijke inspecties.
Onderwijs aan leerlingen in jeugdzorginstellingen kan op twee manieren worden aangeboden:
Voor de leerlingen in de JeugdzorgPlus is er een school verbonden aan de JeugzorgPlus
instelling. Deze scholen maken geen onderdeel uit van de steekproefsgewijze onderzoeken.
Om toezicht te houden op de onderwijskwaliteit van de scholen is in 2024 besloten
om in 2025 scholen die langer dan vijf jaar geen volledig kwaliteitsonderzoek hebben
gehad, te onderzoeken. Deze onderzoeken zitten op dit moment in de afrondende fase
(rapport nog niet openbaar). Afhankelijk van de uitkomsten van de onderzoeken zal
de inspectie vervolgtoezicht uitvoeren. In de afgelopen vijf jaar zijn daarmee alle
scholen verbonden aan een JeugdzorgPlus instelling onderzocht. Naast deze geplande
onderzoeken kan ook op basis van risico’s besloten worden om een school verbonden
aan de JeugdzorgPlus te onderzoeken.
Naast de scholen direct verbonden aan de JeugdzorgPlus zijn er ook andere (v)so scholen
die onderwijs bieden aan leerlingen die verblijven in jeugdzorginstellingen. Deze
scholen vallen onder het reguliere scholentoezicht van de inspectie.
30
In hoeverre krijgen alle jongeren in jeugdzorginstellingen onderwijs op het niveau
dat bij hun past en worden alle onderwijsniveaus overal aangeboden?
Het aanbod van onderwijsniveaus varieert per school. Het is voor scholen bij gesloten
jeugdzorginstellingen niet altijd te organiseren om alle richtingen en schoolsoorten
aan te bieden. Dat heeft te maken met kleine groepen leerlingen, de diversiteit in
leeftijden en behoeftes van deze leerlingen, en de personeelstekorten waar ook deze
scholen mee te maken hebben. Daarom wordt ingezet op het beter betrekken van de «school
van herkomst». Zo kan de leerling waar mogelijk de lessen op de oude school (digitaal)
blijven volgen. En zo ook na hun verblijf daar weer makkelijker in te stromen. De
samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de scholen ontvangen tot en met schooljaar
2028 subsidie om hier, ook samen met mbo-instellingen, verder in te kunnen investeren.
31
Op welke manier houdt de onderwijsinspectie toezicht op het onderwijs dat gegeven
wordt in justitiële jeugdinrichtingen en hoeveel justitiële jeugdinrichtingen zijn
de afgelopen vijf jaar bezocht door de onderwijsinspectie?
De inspectie houdt toezicht op het onderwijs dat wordt gegeven in scholen verbonden
aan justitiële jeugdinrichtingen (JJI) door het uitvoeren van kwaliteitsonderzoeken.
Zoals regulier bij kwaliteitsonderzoeken wordt er ook een eindoordeel gegeven. De
scholen verbonden aan een JJI zijn uitgesloten van toezicht via de steekproefsgewijze
onderzoeken, daarom wordt toezicht op deze scholen anders georganiseerd. Op deze scholen
wordt ook toezicht gehouden op basis van risico’s.
In totaal zijn er in Nederland zes scholen die zijn verbonden aan een JJI. Rond de
zomer van 2024 zijn vijf van deze scholen door de inspectie onderzocht. Eind 2024
is de zesde school verbonden aan een JJI gestart. Hier zal in het najaar van 2025,
conform de afspraken, één jaar na de start van de school een kwaliteitsonderzoek worden
uitgevoerd.
32
In hoeverre krijgen alle jongeren in justitiële jeugdinrichtingen onderwijs op het
niveau dat bij hun past en worden alle onderwijsniveaus overal aangeboden?
Het aanbod van onderwijsniveaus varieert daarbij per school. Het is voor scholen bij
gesloten jeugdzorginstellingen niet altijd te organiseren om alle richtingen en schoolsoorten
aan te bieden. Dat heeft te maken met kleine groepen leerlingen, de diversiteit in
leeftijden en behoeftes van deze leerlingen, en de personeelstekorten waar ook deze
scholen mee te maken hebben. Daarom wordt ingezet op het beter betrekken van de «school
van herkomst». Zo kan de leerling waar mogelijk de lessen op de oude school (digitaal)
blijven volgen. En zo ook na hun verblijf daar weer makkelijker in te stromen. De
samenwerkingsverbanden passend onderwijs en de scholen ontvangen tot en met schooljaar
2028 subsidie om hier, ook samen met mbo-instellingen, verder in te kunnen investeren.
Ook de Onderwijsraad is tot deze conclusie gekomen. Zoals terug te lezen in de Staat
van het Onderwijs stelt de inspectie net als de Onderwijsraad vast dat de huidige
wetgeving daarvoor niet toereikend is.
33
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd concludeerde in een rapport over de jeugdzorg
in november 2024 dat «de aansluiting met het onderwijs is een groot knelpunt is»10, waarom is hier geen melding van gemaakt door de onderwijsinspectie?
De knelpunten die de IGJ constateert, hebben betrekking op de wachtlijstenproblematiek
en trage administratieve processen en deels over de uitdaging die scholen ervaren
in het bieden van passend onderwijs voor leerlingen in jeugdzorginstellingen waaruit
afwijzingen of verwijderingen voortkomen. Wachtlijstenproblematiek en het bieden van
passend onderwijs zijn twee thema’s die zich (helaas) niet beperken tot onderwijs
aan leerling in de jeugdzorg. De inspectie constateert dit ook en heeft hier aandacht
voor in haar onderzoeken bij samenwerkingsverbanden passend onderwijs, schoolbesturen,
scholen en signaleert hierover richting het Ministerie van OCW. Het rapport van de
IGJ laat nogmaals zien dat deze voortdurende aandacht nodig blijft, ook voor het verbeteren
van de effectiviteit van de jeugdzorg.
34
Op welke manier houdt de onderwijsinspectie toezicht op onderwijs in de asielopvang
en hebben alle asielkinderen toegang tot onderwijs? Zo niet, waarom niet?
De inspectie houdt toezicht op de nieuwkomersvoorzieningen (o.a. azc-scholen po) en
internationale schakelklassen/eerste opvang anderstaligen (vo) via kwaliteitsonderzoeken
naar risico’s, steekproefonderzoeken en gesprekken met besturen.
De kwaliteit van het onderwijs aan leerplichtige asielzoekers (po/vo-leeftijd) die
naar reguliere po- en vo-scholen gaan, bekijken we niet apart; dit maakt onderdeel
uit van het reguliere toezicht op po- en vo-scholen. Daarnaast wordt in de Staat van
het Onderwijs op stelselniveau gerapporteerd over de kwaliteit van het nieuwkomersonderwijs
en doet de inspectie hierover aanbevelingen.
Niet alle asielkinderen hebben direct toegang tot onderwijs. Met name in het vo, maar
ook in het po gaan niet alle asielkinderen naar school. In de Staat van het Onderwijs
is de zorg geuit dat het recht op onderwijs niet gewaarborgd wordt voor nieuwkomersleerlingen
op wachtlijsten. Weinig onderwijsplekken, lerarentekort, huisvestingsproblemen zijn
de voornaamste redenen voor het niet naar school gaan van asielzoekerskinderen. Daarnaast
zorgt het grote aantal verhuisbewegingen voor perioden (soms langdurig) waarin leerlingen
geen onderwijs ontvangen. De vele (gemeentelijke) crisisnoodopvangvoorzieningen dragen
hier negatief aan bij.
35
Kunt u toelichten hoe het aangepaste financieel toezicht bij negen instellingen zich
heeft ontwikkeld en op welke wijze de resultaten worden gemonitord?
Nadat een instelling onder aangepast financieel continuïteitstoezicht is geplaatst,
stelt zij een herstelplan op om binnen 2 jaar perspectief te hebben op de voortgang
van goed onderwijs bij bewust financieel beheer. Een instelling kan dat op eigen kracht
doen of in samenwerking met derden (door fusie of overdracht). Mocht blijken dat een
faillissement onafwendbaar is, dan ziet de inspectie erop toe dat leerlingen, deelnemers
of studenten hun onderwijs elders kunnen vervolgen.
Een bestuur moet zich houden aan de afspraken die gemaakt zijn met de inspectie. De
inspectie monitort periodiek of de maatregelen in het herstelplan zijn behaald en/of
doorgevoerd. De voortgang van de herstelmaatregelen worden (periodiek) in een rapport
openbaar gemaakt. De meest recente rapporten zijn te vinden via de website van de
inspectie11 Gedurende dit hele traject beoordeelt de inspectie het bestuurlijk handelen in het
financieel domein. De wijze waarop de inspectie hierover rapporteert alsmede over
de voortgang van de herstelmaatregelen is maatwerk en afhankelijk van het type onderzoek
op basis waarvan het AFT is ingesteld en eventuele overige bevindingen danwel herstelopdrachten.
Dit heeft er ook toe geleid dat, vanwege de specifieke context het bestuur, van één
bestuur (nog) geen rapporten over de voortgang van de herstelmaatregelen zijn opgesteld
(monitoring heeft uiteraard wel plaatsgevonden).
36
Kunt u aangeven waarom 5 van de 34 nieuwe scholen die in 2023 van start gingen, al
in het eerste inspectieonderzoek een onvoldoende oordeel kregen?
Alle nieuwe scholen krijgen binnen 9 maanden na de start een kwaliteitsonderzoek.
Deze 5 nieuwe scholen voldeden niet aan de basiskwaliteit. De reden waarom ze als
Onvoldoende zijn per beoordeeld, is per school verschillend.
37
Kunt u toelichten waarom slechts 58 van de 74 geplande onderzoeken bij Nederlands
onderwijs in het buitenland zijn uitgevoerd?
Zestien van de in 2024 geplande onderzoeken zijn niet doorgegaan, dit had verschillende
redenen. Zo had een gedeelte van deze scholen bijvoorbeeld geen leerlingen in 2024
en is een gedeelte verschoven vanwege fusies van scholen.
38
Kunt u toelichten waarom bij 29 van de onderzochte NTC12-scholen in het buitenland herstelopdrachten zijn gegeven en hoe dit zich verhoudt
tot voorgaande jaren?
De herstelopdrachten die de inspectie heeft gegeven, betreffen verschillende standaarden.
Net als op Nederlandse scholen worden relatief vaak herstelopdrachten gegeven op de
standaarden OP2 (Zicht op ontwikkeling en begeleiding) en SKA1 (Kwaliteitszorg).
Het beeld van 2024 komt overeen met het beeld van 2023 en 2022. In 2023 kregen 33
van de 65 onderzochte scholen herstelopdrachten, in 2022 waren dit 29 van de 66 onderzochte
scholen.
39
Kunt u reflecteren op de toename van dossiers bij vertrouwensinspecteurs tot 2.317
in 2023–2024 en de toename in het primair onderwijs tot 1.270 dossiers?
De vertrouwensinspectie heeft geen onderzoek gedaan naar verklaringen of duiding over
de geconstateerde toe- of afnames van het aantal dossiers. Dit is methodologisch ingewikkeld,
er kunnen meerdere factoren van invloed zijn op de toename.
40
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de stijging van meldingen bij vertrouwenspersonen
binnen de onderwijsinspectie zelf tot 46 in 2024?
Nee, de inspectie heeft geen onderzoek gedaan naar de stijging.
41
Kunt u aangeven hoe en in welke mate de in 2024 geregistreerde algoritmen (Prestatiemonitor
en Onderwijsresultatenmodellen) concreet zijn ingezet in het toezicht?
De inspectie heeft twee algoritmes geregistreerd in het Algoritmeregister van de Nederlandse
overheid13:
– De Prestatiemonitor
– Het Onderwijsresultatenmodel
Zoals ook in het algoritmeregister staat aangegeven zijn beide algoritmes actief in
gebruik, en waren dat ook in 2024.
De prestatiemonitor maakt een risico-sortering van onderwijsinstellingen (scholen,
opleidingen of schoolbesturen) om gericht bureau-onderzoek te kunnen uitvoeren, als
onderdeel van de jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse14.
Het onderwijsresultatenmodel berekent de onderwijsresultaten van scholen (cluster,
vestiging, opleiding). Het algoritme levert informatie op die een inspecteur helpt
om te beoordelen of een school met deze leerlingen de wettelijke ondergrens voor te
behalen leerresultaten behaalt.
Op basis van deze algoritmes voert de inspectie een jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
uit. De informatie hieruit wordt in een expertanalyse aangevuld met andere informatiebronnen,
zoals het jaarverslag, het schoolplan en de inhoud van signalen. Daarna bepaalt de
inspectie of een school daadwerkelijk een risico-onderzoek zal krijgen. In een risico-onderzoek
onderzoekt een inspecteur de risico’s en beoordeelt deze.
42
Wat voor activiteiten heeft de onderwijsinspectie in 2024 zoal gerealiseerd met de
€ 15,5 miljoen die vanaf 2022 jaarlijks extra werden geïnvesteerd in de onderwijsinspectie
om vierjaarlijkse schoolbezoeken mogelijk te maken?
De € 15,5 miljoen aan extra middelen was vooral bedoeld om het aantal schoolbezoeken
te verhogen. Van dit geld zijn medewerkers aangenomen om meer scholen te bezoeken
in het funderend onderwijs. De hele keten is versterkt: er zijn extra inspecteurs,
analisten, juristen, medewerkers toezicht en financiële medewerkers geworven. Met
deze middelen zijn steekproefsgewijze onderzoeken ingezet en is het aantal risico-kwaliteitsonderzoeken
uitgebreid. Tot slot is in deze periode de standaard basisvaardigheden toegevoegd,
dit leidde tot een intensivering in de onderzoeken.
43
Wat klopt er (nog) van de uitspraak van de toenmalige Minister Wiersma dat vierjaarlijkse
schoolbezoeken «geen geldissue» was15?
Deze uitspraak werd gedaan tijdens een debat op 27 januari 2022. Hiermee werd aangegeven
dat er financiële ruimte was om het aantal bezoeken uit te breiden, in lijn met de
ambitie uit het regeerakkoord om de kwaliteit van onderwijs beter te kunnen volgen
en sneller te kunnen ingrijpen waar nodig. Tegelijkertijd werd benadrukt dat het niet
per se ging om een vaste vierjaarsfrequentie, maar om het vinden van een werkbare
balans om adequaat toezicht te kunnen houden.
In de Kamerbrief toezicht van november 2022 is vervolgens opgenomen dat het kabinet
jaarlijks ca. € 15,5 miljoen extra in de inspectie investeert, met als doel om het
aantal schoolbezoeken te verhogen. Het grootste gedeelte van die extra investering
is gegaan naar het aannemen van extra personeel, waarmee de extra investering direct
geleid heeft tot meer onderzoeken op scholen.
Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie is de inspectie verzocht om
in kaart te brengen hoe zij weer periodiek alle scholen, de vier jaar zo dicht mogelijk
benaderend, fysiek kan gaan bezoeken. De uitkomsten van deze uitvoeringstoets worden
na de zomer, en in ieder geval voor de behandeling van de OCW-begroting, met uw Kamer
gedeeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier