Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 23 en 24 juni 2025 en tussentijdse aanpassing Verordening Vangstmogelijkheden 2025 (Kamerstuk 21501-32-1710)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1711 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 juni 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister den de Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 12 juni 2025 over de geannoteerde
agenda Landbouw- en Visserijraad 23 en 24 juni 2025 en tussentijdse aanpassing Verordening
Vangstmogelijkheden 2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1710).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni 2025 aan de Minister en de Staatssecretaris
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 18 juni
2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Aardema
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fractie en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Landbouw- en Visserijraad van 23 en 24 juni 2025. Deze leden hebben daarbij de volgende
opmerkingen en vragen.
Boer en visser worden klemgezet in Europese papieren werkelijkheid
De leden van de PVV-fractie zien met zorg hoe het Gemeenschappelijk Visserijbeleid
(GVB) en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) opnieuw worden geëvalueerd, zonder
een structurele koerswijziging. Ondertussen blijven Nederlandse boeren en vissers
het hardst geraakt door regels die elders binnen de Europese Unie (EU) worden versoepeld.
Waarom blijft Nederland zich zo opstellen, terwijl landen als Frankrijk en Polen deze
sectoren juist actief beschermen?
Antwoord
Het demissionaire kabinet waardeert de boeren en vissers terdege, en is trots op hun
innovatiekracht. De inzet van Nederland is om deze strategische sectoren voor onze
voedselproductie en voedselzekerheid te behouden in Nederland. Het Gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB) en het Gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zorgen voor vergelijkbare
regelgeving binnen de Europese interne markt. Daarnaast geven ze op bepaalde punten
ruimte aan lidstaten om hun beleid aan te passen aan de regionale situatie. Beleid
dat in Frankrijk en Polen werkt hoeft niet effectief te zijn voor de Nederlandse situatie.
Het GLB richt zich op de Nederlandse ondernemers die concurrerend zijn en hun inkomen
voornamelijk uit de markt halen door bijvoorbeeld innovatie en investeringen en een
vergoeding voor geleverde eco-systeemdiensten. Ten aanzien van het GVB heeft de Staatssecretaris
aangeven dat het kabinet een brede herijking van het GVB nodig acht, zodat het GVB
wordt toegerust om de visserijsectoren toekomstperspectief te bieden in een veranderende
omgeving (onder meer in de geannoteerde agenda voor deze Raad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1710)). In lijn met de doelen van het GVB, zet de Staatssecretaris het European Maritime
Fisheries and Aquaculture Fund (EMFAF) in voor innovaties en investeringen in de visserij-
en aquacultuursector. Op de Raad van 24 maart jl. heeft de Staatssecretaris, met steun
van een groot aantal andere lidstaten, een oproep gedaan voor meer flexibiliteit binnen
het EMFAF. Op deze wijze kunnen vissers beter ondersteund worden bij de uitdagingen
waarmee zij te maken krijgen, zoals de energietransitie en modernisering en vernieuwing
van de vloot (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1703).
Deze leden vragen de Minister wanneer zij eindelijk voorop gaat lopen in het herstellen
van het verdienvermogen.
Antwoord
Wij zetten ons in voor het verdienvermogen van de landbouw en visserij. Nederlandse
boeren, tuinders en vissers leveren een grote bijdrage aan de voedselproductie en
staan bekend om hun innovatieve kracht, ook in ingewikkelde omstandigheden. Het verdienvermogen
verschilt tussen bedrijven, sectoren en jaren en wordt door allerlei factoren beïnvloed,
denk bijvoorbeeld aan weersomstandigheden en fluctuaties in vraag en aanbod. De internationale
markt is essentieel voor het verdienvermogen van de Nederlandse landbouwers en vissers.
Zij proberen deze markten zo concurrerend mogelijk te bedienen. Daartoe blijken zij
met kennis, innovatie en ondernemerschap ook goed in staat. Wij blijven ons dan ook
richten op het belang van een goed functionerende interne markt, zodat boeren en vissers
hierin goed kunnen ondernemen en voldoende verdienvermogen kunnen behalen.
De visserij verdient meer dan een bijzin – waar blijft het toekomstperspectief?
De leden van de PVV-fractie vinden de inzet op verlenging van toegang tot Britse wateren
positief, maar structurele onzekerheid blijft door wisselende toegestane vangsthoeveelheden,
data-tekorten en Brusselse top-down-benadering. Wat doet de Minister om de ruimtelijke
druk, vergunning schaarste en data-afhankelijkheid van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES)
daadwerkelijk aan te pakken, zodat Nederlandse vissers ruimte houden om te ondernemen?
Antwoord
Zoals de Staatssecretaris in de geannoteerde agenda voor deze Raad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1710) heeft aangegeven en ook eerder met de Tweede Kamer heeft gedeeld, heeft het GVB
geleid tot vooruitgang op veel vlakken, maar kent het GVB ook uitdagingen. Het kabinet
acht een brede herijking van het GVB nodig, zodat het GVB wordt toegerust om de visserijsectoren
toekomstperspectief te bieden in een veranderende omgeving. Tijdens de Raad zal Nederland
langs deze lijnen interveniëren (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1705 en Kamerstuk 32 201, nr.117). Vanzelfsprekend blijft de Staatssecretaris dit, naast de Raad, in de diverse Europese
gremia onder de aandacht brengen, met het oog op het toekomstperspectief voor de vissers.
Waarom gaat Nederland akkoord met afzwakking van bescherming boer in de keten?
De leden van de PVV-fractie zijn zeer verbaasd en zijn het ermee oneens dat Nederland
instemt met een verzwakt voorstel over schriftelijke contracten en prijszekerheid
in de landbouwketen. Waarom heeft de Minister geen hardere voorwaarden gesteld om
de positie van de boer in prijsonderhandelingen te versterken? Gaat Nederland opnieuw
machteloos toekijken hoe ketenpartijen domineren?
Antwoord
Wij zijn het met de leden van de PVV-fractie eens dat de positie van de boer in de
keten moet worden versterkt. Zoals toegelicht in de geannoteerde agenda, heeft Nederland
zich daarom tegen de Raadspositie uitgesproken, waarin het oorspronkelijke voorstel
flink is afgezwakt. De Minister zal deze positie op de komende Raad opnieuw uitdragen.
Plantaardig uitgangsmateriaal, innovatie of obstakel?
De leden van de PVV-fractie steunen ruimte voor zaadveredeling, maar maken zich zorgen
over de toenemende regeldruk via Official Controls Regulation (OCR) en certificering.
Wat doet de Minister concreet om te voorkomen dat innovatieve telers en zaadbedrijven
in Nederland worden klemgezet door overmatige certificering en papierwerk?
Antwoord
De Minister zet zich in de discussies en onderhandelingen in Brussel in voor voorkoming
van onnodige regelgeving en beperking van de administratieve lasten. Het is belangrijk
dat nieuw ontwikkelde rassen – net als nu – op een snelle manier aan innovatieve telers
kunnen worden geleverd. Recent heeft Nederland in samenwerking met de branche-organisaties
alle lidstaten en de Europese Commissie (hierna: Commissie) ontvangen bij een Nederlands
zaadbedrijf, waarbij onnodige lasten van overregulering een belangrijk thema was.
De onderhandelingen over administratieve lasten worden in de Raad voortgezet. De inzet
van Nederland daarin is dat onnodige lasten achterwege blijven, conform het BNC-fiche
(Kamerstuk 22 112, nr. 3771) dat de Kamer heeft ontvangen.
Afsluitend
De leden van de PVV-fractie staan voor een landbouw- en visserijbeleid dat praktisch,
nationaal gestuurd en marktgericht is. Brussel mag geen excuus blijven voor Haagse
besluiteloosheid.
De Minister heeft de kans om te kiezen voor onze mensen op zee en op het land en deze
leden vinden dat nu het moment is om daar daadwerkelijk naar te handelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersonen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de
Landbouw- en Visserijraad. Deze leden betreuren het ten zeerste dat Nederland vorige
week bij de Verenigde Naties (VN)-oceaantop (UNOC) in Nice verstek liet gaan. Hierover
hebben deze leden vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het GVB op de agenda staat. Deze
leden zijn van mening dat de zeenatuur beschermen van het grootste belang is. De suggestie
van de Minister om administratieve lasten te verminderen en te pleiten voor vereenvoudiging
zal nooit als gevolg mogen hebben dat het daadwerkelijk herstellen van de zeenatuur
en vispopulaties wordt gefrustreerd. In dit kader vragen deze leden de Minister nader
in te gaan op de inzet van Nederland bij de UNOC in Nice.
Antwoord
Voor het herstel van de zeenatuur en de vispopulaties zet Nederland in op een afgestemde
internationale inzet, conform de relevante internationale kaders en gremia zoals het
Oslo-Paris verdrag (OSPAR), de International Council for the Exploration of the Sea
(ICES) en het Greater North Sea Basin Initiative (GNSBI). De inzet van Nederland op
de VN-oceaantop in Nice was dan ook met name gericht op het benadrukken van de bestaande
internationale samenwerkingen, en inzet te plegen op de uitvoering van al bestaande
afspraken. In grote lijnen zette Nederland zich voor de volgende punten in: meer coherentie
en betere afstemming tussen de doelen van verschillende richtlijnen en andere relevante
kaders en aandacht voor adequate monitoring en gedegen wetenschappelijk onderbouwde
adviezen die het internationale zee-systeem in acht nemen.
Het demissionaire kabinet heeft geen ratificatie ingediend op het ambitieuze verdrag
om oceanen te beschermen. Waarom heeft de Staatssecretaris deze kans gemist?
Antwoord
Nederland heeft de Overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties
inzake het recht van de zee, inzake het behoud en het duurzame gebruik van de mariene
biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht
(Biological Diversity of areas Beyond National Jurisdiction, hierna BBNJ-overeenkomst)
in 2023 op het eerst mogelijke moment ondertekend. Sindsdien wordt gewerkt aan de
uitvoeringswetgeving die nodig is voor de aanvaarding (ratificatie) door Nederland.
Dit behelst een zorgvuldig en uitgebreid wetgevingstraject, waarbij parlementaire
goedkeuring is vereist. Ontwikkeling van nieuwe wetgeving is nodig, omdat het gaat
om gebieden voorbij de nationale rechtsmacht waarbij niet aangesloten kan worden op
bestaande wetgeving. In de nieuwe wetgeving moeten uitvoerders worden aangewezen,
nieuwe procedures worden opgezet voor de uitwisseling van gegevens en toezicht en
handhaving worden vastgesteld.
Niet alle landen volgen dezelfde procedure om eerst implementatiewetgeving op te stellen,
voordat tot aanvaarding overgegaan kan worden. Daarom zijn sommige landen sneller
met aanvaarding van de BBNJ-overeenkomst.
De Tweede Kamer zal zeer binnenkort uitgebreider worden geïnformeerd over dit proces
door middel van een brief van de coördinerend Minister voor de uitvoeringswetgeving
van de BBNJ-overeenkomst, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens
de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van LVVN.
Op welke manier maakt de Staatssecretaris de uitgangspunten van het VN-verdrag om
oceanen te beschermen deel van de inzet bij de Landbouw- en Visserijraad?
Antwoord
De Tweede Kamer zal binnenkort worden geinformeerd middels een BNC-fiche waarin het
standpunt van het demissionaire kabinet is opgenomen. Daarbij: de inzet van het kabinet
is in het algemeen om hieraan in internationaal verband te werken binnen de bestaande
internationale beleidskaders en -gremia en daarvoor binnen de Raad overeenstemming
en ondersteuning te krijgen. Specifiek voor de Noordzee geven de afspraken van het
Noordzeeakkoord hieraan invulling.
Deze leden vrezen dat door de opstelling van Nederland noodzakelijke actie uitblijft.
Deze leden vragen de Staatssecretaris dan ook wanneer hij wél het ratificatieproces
afrondt. Welke andere lidstaten hebben ook geen ratificatie ingediend?
Antwoord
Op dit moment loopt het implementatieproces met het daarbij behorende opstellen van
de uitvoeringswetgeving. Gemiddeld genomen duurt een dergelijk wetgevingsproces twee
jaar, voordat de Tweede en Eerste Kamer dit hebben behandeld en eventueel goedgekeurd.
Het kabinet streeft ernaar om dit traject op een zorgvuldige manier te doorlopen.
De Tweede Kamer ontvangt binnenkort een brief waarin uitgebreider ingegaan zal worden
op het goedkeuringstraject van de BBNJ-overeenkomst en de bijbehorende tijdlijn.
Inmiddels hebben 14 lidstaten en de Europese Unie de BBNJ-overeenkomst al geratificeerd.1 Dit betekent dat 13 lidstaten nog niet zijn overgegaan tot ratificatie.2
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie uiten hun zorgen over een Omnibus-voorstel
voor de landbouw. Deze leden vrezen dat vereenvoudiging vaak tot gevolg heeft dat
beschermingen worden afgezwakt in plaats van dat het enkel dient om bureaucratie te
verminderen. In het geval van Nederland blijkt dat meer flexibiliteit geven voor nationale
implementatie van wetgeving niet heeft geleid tot het behalen van doelen en het realiseren
van natuurherstel, noch zekerheid voor boeren. Kan de Minister onderbouwen dat, door
de komst van een Omnibus-voorstel met meer ruimte voor lidstaten, daadwerkelijk meer
natuurbescherming wordt gerealiseerd? Blijven de doelen voor natuurherstel en een
duurzame toekomst voor boeren voor de Minister leidend?
Antwoord
De flexibiliteit die met het Omnibus-voorstel voor het GLB geboden wordt, is gericht
op een vermindering van de regeldruk zonder daarbij afbreuk te doen aan het behalen
van maatschappelijke doelen. Nationale regelgeving kan gebruikt worden voor het invullen
van goede landbouw- en milieucondities (GLMC’s) indien het bestaande verplichte voorwaarden
zijn die overeenkomen met de relevante GLMC-norm. Het Omnibus-voorstel in er niet
op gericht meer natuurbescherming te realiseren dan de bestaande doelen. Als het gaat
om bijvoorbeeld de regels voor blijvend grasland of voor bufferstroken, blijft het
behalen van de vastgestelde doelen voor de Minister het uitgangspunt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie pleiten voor het streng reguleren van dierentransport.
Het is niet uit te leggen dat dieren grootschalig lijden in de huidige bio-industrie
en de transport. Hoe gaat de Staatssecretaris samenwerken met gelijkgestemde landen
om dierenwelzijn in het transport te verbeteren? Welke relevante belanghebbenden betrekt
de Staatssecretaris in zijn inzet op dierenwelzijn? Welke kansen ziet de Staatssecretaris
om onder het Deense voorzitterschap hierin het voortouw te nemen? Deze leden vragen
de Staatssecretaris om blijvend in te zetten op het verbeteren van de positie van
dieren.
Antwoord
Nederland heeft veel contact met verscheidende gelijkgestemde lidstaten, waaronder
België, Denemarken, Zweden, Oostenrijk, Duitsland en Slovenië. Andere lidstaten steunen
de Nederlandse positie niet. In de onderhandelingen zet de Minister zich in conform
het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Deze inzet zal de Minister, waar mogelijk samen met de hiervoor genoemde gelijkgestemde
lidstaten, voortzetten onder het Deens voorzitterschap. De kansen onder het Deens
voorzitterschap voor aanpassing conform het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861) van het reeds door de Commissie gepresenteerde herzieningsvoorstel zijn relatief
klein. Er is in de onderhandelingen een uitdagend krachtenveld, waarbij slechts een
beperkt aantal lidstaten ambitieuzere transportregels steunt. Naast andere lidstaten
heeft de Minister ook gesprekken met ngo’s en de sector over de herziening van de
transportverordening, alsmede met Wageningen University Research, die een analyse
uitvoert van de impact van de herziening op Nederland.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris om verder toe te
lichten op welke punten de Poolse compromistekst de Verordening over een bosmonitoring
heeft afgezwakt. Op welke punten wijkt dit af van de Nederlandse inzet en hoe blijft
de Staatssecretaris pleiten voor de door hem gewenste maatregelen?
Antwoord
Omdat de compromistekst en de onderhandelingen hierover binnen de Raad vertrouwelijk
zijn, is het niet mogelijk om hierover in detail te treden. Over het verloop van de
onderhandelingen kan wel worden gedeeld dat er een ruime gekwalificeerde meerderheid
van lidstaten een minimale versie van de verordening steunt die met name gebruik maakt
van bestaande dataverzameling uit nationale bosinventarisaties en waaruit dataverzameling
door de Commissie middels remote sensing is verwijderd. De Nederlandse inzet is om zich constructief en tegemoetkomend op
te stellen richting de ruime gekwalificeerde meerderheid, en tegelijkertijd om aandacht
te blijven vragen voor de Nederlandse positie zoals uiteengezet in het BNC-fiche (Kamerstuk
22 112, nr. 3867).
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorende bij de Landbouw-
en Visserijraad formeel van juni 2025 en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie willen graag van de Staatssecretaris weten welk beeld
hij heeft over hoe een dergelijk pact en een dergelijke wet zich zou verhouden tot
de nationale autonomie van Nederland op maritiem gebied, gezien de recente presentatie
van de European Ocean Pact en de aankondiging van de Ocean Act. Welke implicaties
heeft het Oceanpact voor het Nederlands beleid op maritiem vlak, bijvoorbeeld voor
de Noordzee? Deze leden zijn bovendien benieuwd welke kansen dergelijke Europese afspraken
mogelijk bieden voor innovaties en economische groei en vragen de Staatssecretaris
hier een reactie op te geven.
Antwoord
Het Europees Oceaanpact van 5 juni 2025 bouwt voort op bestaande wet- en regelgeving
en bestaand beleid. Het is een strategie in de vorm van een Mededeling. De Commissie
stelt niet voor dat de lidstaten het Oceaanpact ondertekenen. Op dit moment ligt er
ook nog geen voorstel tot een Oceaanwet; wel wil de Commissie in de komende jaren
in eerste instantie enkele richtlijnen aanpassen waaronder de Maritieme Richtlijn.
Daarbij zet ze nadrukkelijk in op meer samenwerking rond regionale zeeën, zoals de
grote Noordzee. Een voorstel voor een Oceaanwet zou dan mogelijk richting 2027 volgen.
Over eventuele beïnvloeding van de nationale autonomie kan de Staatssecretaris nu
nog niet op vooruitlopen omdat dit nog onduidelijk is. De inzet van de Commissie is
wel om met de acties in het Oceaanpact de duurzame blauwe economie, inclusief de visserij,
te bevorderen. Verder kondigt de Commissie aan om een strategie voor de maritieme
maakindustrie op te stellen. Voor het kabinet is van belang dat de uitvoering van
het Oceaanpact niet leidt tot een verschuiving in de bevoegdheidsverdeling en dat
Nederland bevoegd blijft in internationale fora op te treden. In het op te stellen
BNC-fiche dat zo spoedig mogelijk naar de Tweede Kamer zal worden gezonden, zal nader
worden ingegaan op deze zaken.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om uiteen te zetten hoe zij aankijkt
tegen de inspanningen die Nederland nu pleegt bij de implementatie van verschillende
EU-richtlijnen en verordeningen in het licht van duurzaam beheer van visbestanden
en de mededeling van de Commissie die zij op 6 juni heeft verzonden over «Duurzame
visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2026» ((COM(2024) 235). Deze
leden vragen de Minister om een stand van zaken te geven per richtlijn en verordening
en de wijze waarop dit bijdraagt aan duurzaam beheer van visbestanden.
Antwoord
Bij de implementatie van verschillende EU-richtlijnen en EU-verordeningen levert Nederland
actieve inbreng in de overleggen die hiervoor op Europees niveau zijn, waaronder bijvoorbeeld
expertgroepen. Ook is er contact met lidstaten waarmee een belang wordt gedeeld om
zo te zorgen dat een voor Nederland belangrijk punt in gezamenlijkheid verder kan
worden ingebracht met het doel dat dit ook uiteindelijk in de definitieve regelgeving
wordt opgenomen. Wanneer dit nodig wordt geacht, is er overleg met de Commissie of
wordt schriftelijke inbreng aan de Commissie toegezonden. Hiermee wordt getracht op
alle niveaus de wenselijke inbreng te leveren teneinde voor Nederland een goed resultaat
te bewerkstelligen.
Het visserijdomein kent een groot aantal verordeningen en richtlijnen. De meest relevante
regelgeving met betrekking tot duurzaam bestandbeheer wordt hierna uiteengezet. In
de basisverordening voor het GVB is met name de aanlandplicht relevant die tot doel
heeft dat vissers selectiever gaan vissen. De huidige aanlandplicht is in de praktijk
voor verschillende vlootsegmenten onuitvoerbaar en ook niet handhaafbaar gebleken.
Daarom blijft de Staatssecretaris zich in internationaal verband inzetten voor een
mogelijk alternatief op de aanlandplicht. Hierover is de Kamer meerdere malen geïnformeerd
(onder andere Kamerstuk 21 501-32, nr. 1705 en Kamerstuk 32 201, nr.117).
De Technische Maatregelenverordening en de Uitvoeringsverordening Technische Maatregelen
leggen regels vast voor het gebruik van vistuigen, minimummaten voor vis en andere
technische aspecten van visserij in EU-wateren om zo duurzame visbestanden te waarborgen
en negatieve effecten op het mariene milieu te verminderen. Op dit moment werkt de
Commissie aan een aanpassing van de Uitvoeringsverordening. Nederland levert hierop
actieve inbreng aan de Commissie via de expertgroepen.
Met de TAC (Total Allowable Catch)- en Quotaverordening wordt jaarlijks per vissoort
vastgesteld hoeveel vis totaal in het komende jaar mag worden gevangen en aangeland.
De vaststelling hiervan gebeurt op basis van wetenschappelijke adviezen. De Tweede
Kamer wordt steeds geïnformeerd, zoals recent ook via de geannoteerde agenda voor
de Raad van juni, over de Nederlandse inzet waarbij het uitgangspunt is dat vangstmogelijkheden
worden vastgesteld op basis van maximum sustanaible yield (MSY) waarmee de hoeveelheid
vis die wordt gevangen binnen ecologische grenzen blijft (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1710). Tegelijk zet Nederland in om bij de vaststelling van vangstmogelijkheden ook rekening
te houden met sociaal-economische gevolgen bij forse kortingen in de adviezen.
Momenteel vindt de implementatie van de Controleverordening plaats waarin een systeem
voor controle, inspectie en handhaving van visserijregels is vastgesteld om zo gezonde
visbestanden en duurzame visserij te behouden. Deze verordening heeft tot doel dat
uniforme toepassing van de regels van het GVB in alle lidstaten plaatsvindt. Op dit
moment werkt de Commissie aan de totstandkoming van de uitvoerings- en gedelegeerde
handelingen. Nederland levert hierop actieve inbreng aan de Commissie via de betreffende
expertgroepen. Over het proces en de inzet heeft de Staatssecretaris de Tweede Kamer
recent geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1706).
Ten slotte richt de implementatie van de herziene verordening om illegale, ongemelde
en ongereglementeerde visserij tegen te gaan (IOO-verordening) zich voornamelijk op
de introductie en implementatie van elektronische vangstdocumenten (CATCH). De implementatie
zorgt ervoor dat de benodigde administratie bij de export en import van visserijproducten
volledig elektronisch beschikbaar is voor de controleautoriteit en de verwerkingsketen. Een volledig elektronisch systeem moet de kans
op fraude verder beperken.
Ook vragen deze leden of de Minister een oordeel kan geven over de proportionaliteit
en werkbaarheid van deze wetgeving voor de visserijsector en over de mate waarin innovatieve
technieken in de visserijsector ruimte krijgt.
Antwoord
De Staatssecretaris heeft in diverse Europese overleggen meermaals aandacht gevraagd
voor de noodzaak om tot een herziening van het GVB te komen ten behoeve van toekomstperspectief
voor vissers. Dit betreft vaak ook de proportionaliteit en werkbaarheid van bestaande
regelgeving, zoals bijvoorbeeld van de aanlandplicht die niet-werkbaar wordt geacht.
Hierbij wordt ook steeds aangegeven dat flexibiliteit in regelgeving nodig is om innovatieve
technieken mogelijk te maken.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de pulsvisserij een voorbeeld is van
een duurzamere, selectievere en energie-efficiëntere vistechniek. Wat deze leden betreft
worden dergelijke vangstmethoden toegestaan door Europa. Welke stappen zet de Staatssecretaris
om dit mogelijk te maken?
Antwoord
De Staatssecretaris deelt met de VVD dat de pulsvisserij een duurzame techniek is.
Ten opzichte van de traditionele boomkorvisserij leidt puls tot een beperking van
bodemberoering, vermindering van bijvangsten als ook een vermindering van brandstofgebruik.
De pulstechniek heeft een Europese geschiedenis en ligt gevoelig bij andere lidstaten.
De Staatssecretaris heeft dit onderwerp reeds in verschillende gesprekken besproken
met collega bewindspersonen van andere lidstaten. In deze gesprekken wordt dit beeld
nog steeds bevestigd. Ook tijdens het recente werkbezoek van Eurocommissaris Kadis
voor Visserij en Oceanen aan Nederland is aandacht besteed aan puls. De Eurocommissaris
reageerde positief en gaf ook aan dat puls onderdeel zou moeten zijn van een breder
Europees visserijinnovatiepakket. Daarnaast voert de Staatssecretaris ook nationaal
gesprekken met diverse stakeholders. Op basis van die gesprekken bepaalt de Staatssecretaris
de volgende stappen die zijn gericht op het weer toegestaan kunnen krijgen van deze
techniek.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de compromistekst van de Verordening over bosmonitoring
heeft geleid tot een lager ambitieniveau van de verordening. Kan de Staatssecretaris
aangeven op welke wijze en in welke mate het delen van data en kennis is aangepast
in de compromistekst?
Antwoord
Omdat de compromistekst en de onderhandelingen hierover binnen de Raad vertrouwelijk
zijn, is het niet mogelijk om hierover in detail te treden. Over het verloop van de
onderhandelingen kan wel worden gedeeld dat er een ruime gekwalificeerde meerderheid
van lidstaten een minimale versie van de verordening steunt die met name gebruik maakt
van bestaande dataverzameling uit nationale bosinventarisaties en waaruit dataverzameling
door de Commissie middels remote sensing is verwijderd.
Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan in het licht van de essentie die de verordening
aanvankelijk had: namelijk het herkennen van trends en het nemen van maatregelen om
de bossen te versterken? Is dit nog steeds op efficiënte wijze mogelijk als de data
minder wordt gedeeld? Op welke wijze denkt de Staatssecretaris dat de verordening
effectief de veerkracht van bossen kan versterken?
Antwoord
De concept-verordening draagt nog steeds bij aan het uitwisselen en harmoniseren van
data, waardoor de coherentie van bosbeleid tussen EU-lidstaten kan worden versterkt.
Met de compromistekst zal dit echter op een lager detailniveau gebeuren dan in het
oorspronkelijke voorstel. Desondanks draagt een betere informatievoorziening bij aan
een beter beeld van de belangrijke functies van bos voor de natuur en de maatschappij.
Deze leden vragen de Staatssecretaris op welke wijze Nederland stappen zet om aan
de verplichtingen van de verordening te voldoen. Hoe werkt Nederland aan een langetermijnvisie
en integrale planning om strategische keuzes te kunnen maken?
Antwoord
De overheid laat elke vijf jaar de Nationale Bosinventarisatie uitvoeren. Veel indicatoren
worden daarin of in andere monitoring al bijgehouden. Er waren al middelen vrijgemaakt
om de langetermijnplannen op te stellen en uit te voeren en in een eventuele lichte
uitbreiding van de Nationale Bosinventarisatie te voorzien. Het is nog onzeker of
de langetermijnplannen zullen worden opgenomen in de uiteindelijke versie van de verordening.
Desondanks zal de aanpak voor de uitvoering van de verordening over bosmonitoring
worden geïntegreerd met de uitbreiding van monitoring die nodig is voor de uitvoering
van de Natuurherstelverordening. Die laatste monitoring verloopt op het gebied van
bos namelijk ook via de Nationale Bosinventarisatie. Op dit moment is het Europees
Parlement (EP) nog bezig met een eerste behandeling en amendering van het oorspronkelijke
wetsvoorstel. Daarna zullen het EP, de Raad en de Commissie met elkaar in triloog-onderhandelingen
treden. Gedurende de onderhandelingen kan de inhoud van de verordening nog veranderen.
Ook vragen de leden hoe de verdere ontwikkeling van data en kennis over de bossen,
zoals beoogd met deze verordening, ook een link heeft met het kennis- en expertisecentrum
natuurbranden dat wordt opgericht in Nederland om expertise verder op te bouwen zodat
in Nederland onbeheersbare natuurbranden zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen.
Antwoord
Vanwege de toename van natuurbranden in Nederland, heeft Nederland zich tijdens de
onderhandelingen over de verordening ingezet voor het behoud van indicatoren met betrekking
tot natuurbranden, het risico daarop en andere type verstoringen die in bos kunnen
optreden, zodat deze op een geharmoniseerde manier door lidstaten worden bijgehouden
en gerapporteerd. Het is nog niet duidelijk of deze indicatoren in de uiteindelijke
tekst van de verordening behouden blijven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en maken zich grote
zorgen over de richting en onderbouwing van het beleid dat de Minister van LVVN namens
Nederland wil uitdragen tijdens de aankomende Landbouw- en Visserijraad. De inzet
rondom de derogatie op de Nitraatrichtlijn is voor deze leden volstrekt onvoldoende
en onverantwoord richting de landbouwsector, het milieu én de rechtszekerheid van
onze boeren.
De leden van de NSC-fractie weten dat de Minister voorstelt om een nieuwe derogatieaanvraag
te doen. Dat is een noodzakelijke stap, maar de wijze waarop dit nu wordt aangepakt
is problematisch. De gewijzigde motie van de leden Bromet en Vedder (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1695) roept niet alleen op tot het doen van een aanvraag uiterlijk vóór de zomer, maar
eist ook dat de Kamer bij deze aanvraag wordt betrokken. Die betrokkenheid is op dit
moment minimaal tot afwezig. Wat gaat de Minister doen om die betrokkenheid te vergroten?
Voor de leden van de NSC-fractie ontbreekt een serieuze, onderbouwde strategie om
de derogatie binnen Europa verdedigbaar te maken. De huidige inzet mist overtuigingskracht,
urgentie en wetenschappelijke onderbouwing. De Beslisnota (2025D27357) en de geannoteerde agenda bevatten geen heldere argumentatie over de manier waarop
Nederland denkt een uitzonderingspositie te verkrijgen in het licht van de jarenlange
overschrijding van stikstofnormen en de aanhoudende milieudruk door mestoverschotten.
Deelt de Minister deze mening?
De leden van de NSC-fractie zijn verbaasd over het gebrek aan een gedetailleerd plan.
Waarom ontbreekt er een concreet traject met stappen, deadlines, onderhandelingsstrategieën
en betrokkenheid van wetenschappelijke experts? Waarom ontbreekt het aan een serieus
compensatie- of transitieplan voor boeren bij het uitblijven van derogatie?
De leden van de NSC-fractie stellen dat de EU-topambtenaar Humberto Delgado Rosa tijdens
het gesprek in de Kamer van 12 juni 2025 heel helder was over wat noodzakelijk is
om in Brussel ergens te komen. Hij noemde de Nederlandse stikstofuitstoot «onhoudbaar»
en eist snelle reductie. Hoe rijmt de Minister het pleiten voor een derogatie met
deze duidelijke signalen vanuit Brussel? Het is ronduit ongeloofwaardig dat de Minister
meent dat onder deze omstandigheden een derogatie haalbaar is zonder ingrijpende reducties
vooraf. Er wordt gesuggereerd dat Nederland een uitzondering verdient, zonder aan
te tonen dat het uitzonderlijk presteert op de benodigde vlakken.
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat de huidige situatie waarin boeren
verkeren onhoudbaar is. Het mestoverschot van 2025 is al groot en zal in 2026 nog
verder toenemen. Tegelijkertijd is het voor boeren volstrekt onduidelijk waar ze aan
toe zijn. Een «koude sanering» is reëel en dreigt: niet omdat dat het doel is, maar
omdat de overheid geen duidelijkheid biedt. Dit is bestuurlijk falen dat leidt tot
maatschappelijke en economische schade. De Minister speelt hier een gevaarlijk politiek
spel. Door op de valreep met een onvolledige aanvraag te komen wordt Brussel als «schuldige»
aangewezen, terwijl Nederland zijn huiswerk niet op orde heeft. Deze leden verzoeken
de Minister haar huiswerk te doen en op korte termijn, zoals de aangenomen, hiervoorgenoemde
motie verzoekt, voor de zomer van 2025 met een stevig onderbouwd plan te komen voor
de derogatieaanvraag en deze ook te delen met de Kamer. Is de Minister dit nog steeds
van plan? Op welke dag kan de Kamer dit plan verwachten?
De leden van de NSC-fractie verzoeken de Minister nadrukkelijk om ten eerste uiterlijk
voor 1 juli 2025 een volledig uitgewerkte derogatieaanvraag aan de Kamer te overleggen,
inclusief juridische onderbouwing, wetenschappelijke gegevens over de milieubelasting,
afspraken of intenties tot reductie, regionale differentiatie in plaats van nationale
benadering en flankerend beleid voor getroffen boeren. Daarnaast om transparantie
te geven over het contact met de EC inzake de kans van slagen van de aanvraag. Ten
derde een concreet scenario op tafel te leggen voor het geval de derogatie niet wordt
toegekend en wat dat voor de sector dan betekent. Welke financiële en juridische ondersteuning
komt er dan? Ten slotte een breed overleg te starten met provincies en sectorpartijen
over alternatieve oplossingen voor het mestoverschot, los van derogatie. Kan de Minister
toezeggen aan dit verzoek te voldoen?
De leden van de NSC-fractie zullen het niet accepteren dat Nederland opnieuw naar
Brussel afreist met een zwak verhaal, zonder politieke en maatschappelijke verankering
en zonder reëel perspectief voor onze agrarische ondernemers. Het vertrouwen in de
overheid is al laag; laten we niet de indruk wekken dat ook deze Minister liever tijdrekt
dan verantwoordelijkheid neemt.
Antwoord
De Minister is van mening dat er voldoende onderbouwing bestaat voor een nieuwe derogatie,
zeker in de gebieden waar de waterkwaliteit op orde is. De geologische en klimatologische
omstandigheden, zoals een hoog neerslagoverschot en lang groeiseizoen, maakt Nederland
bij uitstek één van de lidstaten waar productie van gewassen efficiënt kan plaatsvinden.
Ook binnen de ecologische parameters van de Nitraatrichtlijn. Zowel de waterkwaliteit
en de positieve bijdrage die een derogatie daaraan kan leveren, als de EU-brede wens
voor meer strategische autonomie zijn belangrijke redenen om een derogatie mogelijk
te maken.
Er wordt op dit moment uiteraard ook gewerkt aan een strategie om deze argumenten
aan de Commissie over te brengen. Los van de hiervoor genoemde inhoudelijke onderbouwing,
zal de Commissie ook het vertrouwen gegeven moeten worden dat Nederland serieus werk
maakt van de waterkwaliteit in bijvoorbeeld het achtste actieprogramma voor de Nitraatrichtlijn.
De Minister heeft echter al vaker aangegeven dat een nieuwe derogatie geen gelopen
race is. Dat blijkt ook wel uit de uitspraken van Commissaris Roswall tijdens haar
bezoek aan uw Kamer.
Voor het zomerreces zal de Minister u informeren over haar inzet ten aanzien van een
derogatie. Een mogelijke aanvraag om in gesprek te gaan over een derogatie zou dan
het startpunt zijn voor verdere besprekingen met de Commissie. De precieze vorm en
inhoud van een derogatie zullen pas, nadat een aanvraag is gedaan, in een later stadium
van de gesprekken met de Commissie aan de orde komen. Uiteraard zal de Minister de
Kamer zoveel als mogelijk betrekken bij de aanvraag en ook bij de gesprekken, daarbij
wel met de kanttekening dat de gesprekken die gevoerd worden met de Commissaris vertrouwelijk
zijn.
Overigens zijn de besprekingen en besluitvorming omtrent een nieuwe derogatie geen
onderdeel van de Raad, maar vinden deze bilateraal plaats met de Commissie en in het
Nitraatcomité.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de BBB-fractie hebben de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad
van 23 en 24 juni gelezen. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de BBB-fractie zijn ten eerste verheugd te vernemen dat de Staatssecretaris
zich binnen het GVB inzet voor het invoeren van meerjarige quota. Dit draagt bij aan
het beter beheersen van schommelingen bij het vaststellen van vangstquota. Daarnaast
waarderen deze leden dat de Total Allowable Catches worden afgestemd op de Maximum
Sustainable Yield, waarmee duurzaam visbeheer wordt bevorderd. Deze leden kijken uit
naar de wetenschappelijke vangstadviezen van de ICES. Zij vragen zich daarbij af of
er op dit moment knelpunten zijn waar de onderzoekers in de praktijk tegenaan lopen.
Antwoord
Op dit moment zijn geen nieuwe concrete knelpunten bekend bij de bestandschattingen
voor de voor Nederland belangrijke bestanden, die de basis vormen voor de wetenschappelijke
vangstadviezen. Wel is het zo dat voor bestanden die niet mogen worden bevist het
verzamelen van data door vissers complexer is dan wanneer er wel quota voor beschikbaar
gesteld worden.
De leden van de BBB-fractie zijn verheugd om te lezen dat de vangstovereenkomst tussen
de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk met twaalf jaar is verlengd. Deze verlenging
biedt langtermijnzekerheid en perspectief voor de Nederlandse vissers, aangezien een
aanzienlijk deel van de tongvissers actief is in de wateren van het Verenigd Koninkrijk.
Deze leden waarderen dan ook de inzet van de Staatssecretaris op dit dossier.
Deze leden van de BBB-fractie vragen verder hoe het precies zit met mogelijke importheffingen
op onder andere witvis, schaal- en schelpdieren vanuit de Verenigde Staten, gezien
de recente berichten hierover in de media.
Antwoord
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor deze Raad maakt het kabinet zich zorgen
over mogelijke importheffingen door de Verenigde Staten op producten uit de EU. Daarom
zal de Minister dit onderwerp opbrengen in de Raad. Voor wat betreft de mogelijke
EU-reactie op de Amerikaanse importheffingen liep tot 10 juni jl. de door de Commissie
georganiseerde publieke consultatie over een tweede pakket aan EU rebalancerende maatregelen.
Het kabinet is in afwachting van het definitieve voorstel van de Commissie. De EU
nam medio april al een eerste pakket met rebalancerende maatregelen aan als reactie
op de Amerikaanse staal- en aluminiumheffingen. De inwerkingtreding van dat pakket
is echter tot 14 juli a.s. opgeschort.
De leden van de BBB-fractie willen daarnaast de Staatssecretaris nogmaals verzoeken
om het onderwerp van de real-time closed area’s onder de aandacht te brengen bij zijn
collega’s en bij de eurocommissaris. Tot op heden lijkt er weinig voortgang in dit
dossier te zitten, terwijl er mogelijk deze zomer, zoals ook vorig jaar het geval
was, opnieuw Real Time Closures (RTC’s) kunnen worden ingesteld voor de Nederlandse
kust.
Antwoord
Zoals de Staatssecretaris eerder aan de Kamer heeft laten weten, is hij zich bewust
van de knelpunten die de Real Time Closures (RTCs) opleveren en de impact die zij
hebben op de praktijk van de vissers (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1705). De Staatssecretaris heeft daarom deze problematiek ook onder de aandacht gebracht
bij de Eurocommissaris. De Eurocommissaris is bereid om naar oplossingen te zoeken,
maar heeft hiervoor wel de juiste onderbouwing nodig vanuit de lidstaten. Om het onderwerp
verder onder de aandacht te brengen bij de Commissie brengt de Staatssecretaris momenteel
alle mogelijk opties en risico’s in beeld. Hierbij betrekt hij de sector, de NVWA
en Wageningen Marine Research (WMR). Informeel heeft de Staatssecretaris het onderwerp
ook al onder de aandacht gebracht bij de andere lidstaten rondom de Noordzee. Het
is op dit moment nog niet te zeggen wanneer het voorstel gereed is om met de Commissie
te delen. Maar de Staatssecretaris is zich terdege bewust van de urgentie betreffende
de knelpunten die deze zomer kunnen ontstaan.
De leden van de BBB-fractie horen ook graag van de Staatssecretaris wanneer hij een
beslissing vanuit de EC verwacht te ontvangen op zijn brief over de Voordelta.
Antwoord
De Staatssecretaris streeft ernaar om deze zomer een brief met zijn voorgenomen besluit
te sturen aan de Kamer en de Commissie. Er staat geen vaste termijn voor de Commissie
om brieven vanuit lidstaten te antwoorden.
De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris naar aanleiding van het recente
rondetafelgesprek over visserij binnen windmolenparken van 28 mei 2025 of hij bereid
is om de beschikbare kennis en voorbeelden van visserij binnen windparken in de andere
lidstaten zowel op praktisch vlak als wat betreft wet- en regelgeving te delen met
de Kamer. Zo kan in de toekomst een goed afgewogen besluit worden genomen.
Antwoord
Ervaringen uit het buitenland kunnen zeer nuttig zijn voor de ontwikkeling van visserij
binnen windparken in onze Nederlandse context. Dit geldt ook voor het delen van onze
eigen kennis met onze buurlanden. Op veel vlakken is Nederland koploper. Bijvoorbeeld
als het gaat om mogelijkheden voor en onderzoek naar medegebruik binnen windparken.
Wat betreft passieve visserij heeft WMR in opdracht van de Staatssecretaris een bundeling
gemaakt van de bestaande kennis op dit gebied, waarbij een hoofdstuk is geweid aan
ervaringen en wet- en regelgeving uit het buitenland.3
Wat betreft actieve visserij is WMR op dit moment bezig met een quickscan waarin de
mogelijkheden binnen windparken voor verschillende actieve visserijtechnieken worden
onderzocht. Ook hierbij wordt er gekeken naar ervaringen in het buitenland. De uitkomsten
hiervan worden aan het eind van dit jaar verwacht.
De leden van de BBB-fractie vragen aan de Staatssecretaris of hij met zijn Europese
collega’s in gesprek wil treden over de situatie rond de vlagkotters die nu tussen
wal en schip vallen omtrent Europese subsidie vanuit de European Maritime Fisheries
and Aquaculture Fund (EMFAF) zodat vlagkotters mogelijk alsnog subsidie kunnen aanvragen
in die andere lidstaat.
Antwoord
Zoals eerder aangegeven door de Staatssecretaris in zijn beantwoording van de schriftelijke
vragen van het lid van der Plas (BBB) (2025Z08438) geldt dat voor de besteding van de middelen van het European Maritime Fisheries
and Aquaculture Fund (EMFAF) iedere lidstaat een nationaal programma opstelt met maatregelen
en bijbehorende doelen. Het Nederlandse EMFAF-programma en de voorwaarden, waaronder
de doelgroep, voor de specifieke subsidieregelingen zijn afgestemd met de sector.
De keuze is gemaakt dat middelen bestemd zijn voor vissersvaartuigen die Nederlands
gevlagd zijn en niet voor vaartuigen die deel uitmaken van een buitenlandse vloot.
Ik zie geen aanknopingspunt hierover met andere lidstaten in overleg te gaan, want
hoewel lidstaten zelf binnen de kaders van het EU-recht kunnen bepalen hoe zij de
beschikbare EMFAF-middelen verdelen en welke (aanvullende) voorwaarden zij verbinden
aan het verschaffen van EMFAF-subsidies, zien wij dat dit vaak op eenzelfde manier
wordt gedaan.
De leden van de BBB-fractie vragen daarnaast wanneer de stukken over het digitaal
certificaat IT-Catch en de implementatie van de Visserijcontroleverordening beschikbaar
komen en bedanken de Staatssecretaris voor zijn inzet om te komen tot proportionele,
uitvoerbare en handhaafbare controlemaatregelen die aansluiten bij de Nederlandse
situatie.
Antwoord
Op het moment dat de geannoteerde agenda voor deze Raad aan de Tweede Kamer is toegezonden,
waren de documenten ten behoeve van dit agendapunt nog niet beschikbaar. Met het verslag
zal de Kamer hierover geïnformeerd worden. In aanvulling hierop heeft de Staatssecretaris
eerder met de Kamer gedeeld, dat de aanvullende regels over het elektronisch vangstdocument
(CATCH) en een deel van de controleverordening voor deze zomer zullen worden vastgesteld.
Het zal daarna door interne processen binnen de Commissie vermoedelijk tot het najaar
duren voordat de regelgeving gepubliceerd wordt. De Staatssecretaris zal de Kamer
na het zomerreces informeren over de inhoud van deze regelgeving. Vaststelling van
de regels rondom de weging van visserijproducten is voorzien voor het einde van 2025.
De publicatie van deze regelgeving wordt daarom in het voorjaar van 2026 verwacht.
De leden van de BBB-fractie hebben ook kennisgenomen van de moeizame situatie rond
de onderhandelingen over Atlanto Haring binnen het kader van de high-level dialoog.
Deze leden vragen in hoeverre er een tijdspad is waarbinnen de lidstaten tot overeenstemming
moeten komen met de derde landen. Ook horen deze leden graag of er na het verstrijken
van die termijn vervolgstappen worden overwogen om de onderhandelingen vlot te trekken.
Antwoord
Afgezien van de vanzelfsprekende wens om zo spoedig mogelijk tot houdbare afspraken
voor duurzaam visserijbeheer tussen de Atlantische Kuststaten te komen, is er geen
«harde deadline» waarbinnen deze afspraken moeten zijn gemaakt. Zolang er geen lange
termijn afspraken zijn gemaakt zal de EU haar aandeel in deze bestanden baseren op
haar historisch aandeel. Gelijktijdig aan dit traject om tot afspraken te komen zullen
de jaarlijkse onderhandelingen over het quotum worden gevoerd, waarbij de inzet is
om voor het einde van het jaar duidelijkheid te hebben over de vangstmogelijkheden
voor 2026. De Commissie, de Raad en het Europees Parlement zijn onlangs een wijziging
van Verordening 1026/2012 overeengekomen, waarmee de Commissie een nadrukkelijker
instrument heeft om maatregelen te nemen tegen landen die niet-duurzame visserij toestaan
op visbestanden die deze landen gezamenlijk met de EU beheren. Tijdens de Raad zal
ik samen met Zweden en Ierland middels een diversenpunt aandacht vragen voor deze
problematiek.
De leden van de BBB-fractie willen de Staatssecretaris graag bedanken voor het informeren
over de vangstmogelijkheden in bilateraal verband met betrekking tot de Noordzee,
sprot, het Skagerrak, het Kattegat en het Sprotkanaal.
De leden van de BBB-fractie steunen de uitzondering op het verbod in het kader van
het Europese Aalbeheerplan, waarmee het mogelijk wordt om schieraal op te vissen in
Oost-Europese wateren. Tegelijkertijd vragen deze leden of er in Nederland ook initiatieven
bestaan om schieraal op te vangen en uit te zetten. Het gaat dan om situaties waarin
glasaal wel kan intrekken, maar volwassen aal wordt belemmerd in zijn migratie, zodra
deze wil terugkeren naar zee. Zijn er in Nederland initiatieven om deze aal actief
op te vangen en elders uit te zetten, zodat remigratie mogelijk wordt? Wordt dit soort
initiatieven ondersteund door het Ministerie van LVVN?
Antwoord
Er zijn reeds initiatieven om bij migratiebelemmeringen, zoals waterkrachtcentrales
en gemalen, schieraal te vangen en voorbij de belemmering weer terug te zetten. Om
dit mogelijk te maken is in 2013 de Beleidsregel ontheffing overzetten aal in de Staatscourant
gepubliceerd. Beroepsvissers vissen daarbij tegen betaling schieraal voor het kunstwerk
weg en zetten die aan de andere zijde weer uit, waarna de dieren hun migratie kunnen
voortzetten. Om het overzetten van aal verder te bevorderen wordt vanaf dit migratieseizoen
van schieraal, dat in september begint, een subsidieregeling onder het EMFAF opengesteld.
Hiermee kunnen beroepsvissers subsidie krijgen om in afstemming met waterbeheerders
schieraal over te zetten.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de aanpassing van de overige
bestanden en danken de Staatssecretaris voor zijn inzet en voor het op de hoogte houden
van de Kamer.
De leden van de BBB-fractie constateren dat uit de recente mededeling van de EC getiteld
«Duurzame visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2025» blijkt dat
de visbestanden in de Noordzee er goed voor staan. Deze positieve ontwikkeling onderstreept
het belang van evenwichtige en praktijkgerichte beleidskeuzes. Tegelijkertijd spreken
deze leden hun zorg uit over het feit dat in de Oostzee en Middellandse Zee aanvullende
inspanningen nodig zijn om ook daar het maximale duurzame oogstniveau (MSY) te bereiken.
Deze leden vragen de Minister welke rol Nederland hierin kan spelen en of de EC voldoende
oog heeft voor de regionale verschillen binnen de Europese visserij.
Antwoord
De Commissie doet voorstellen voor duurzaam bestandsbeheer teneinde het maximale duurzame
oogstniveau (MSY) te bereiken, en houdt waar mogelijk rekening met regionale verschillen.
De Staatssecretaris houdt bij de beoordeling van die voorstellen zeker oog voor de
uitgangspunten die de Commissie hanteert in verband met mogelijke precedentwerking
en een gelijk speelveld.
De leden van de BBB-fractie zijn verheugd over de presentatie van het Oceaanpact,
waarin de nadruk wordt gelegd op duurzaam visserijbeheer en het vereenvoudigen en
versoepelen van Europese wet- en regelgeving. Dit is van essentieel belang om visserijgemeenschappen
toekomstbestendig te laten opereren. Ook verwelkomen deze leden de aangekondigde Europese
Oceaanwet, die moet zorgen voor een integrale en samenhangende uitvoering van het
Europese oceaanbeleid: met minder regeldruk en meer duidelijkheid voor betrokken sectoren.
De leden van de BBB-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland inzet op
ambitieuzere transportregels dan die in het voorstel voor de herziening van de transportverordening
van de EC. In de geannoteerde agenda staat «Nederland zet zich in voor betere transportomstandigheden
voor dieren, conform het Hoofdlijnenakkoord. Met deze inzet behoort Nederland tot
een minderheid in de Raad.» In het hoofdlijnenakkoord staat over dit onderwerp echter
slechts «Aanvullend wordt bezien hoe het vervoer van dieren over lange afstanden beëindigd
moet worden, als dit niet volgens de geldende, Europese dierenwelzijnseisen kan, en niet kan worden gehandhaafd». Het hoofdlijnenakkoord roept dus niet
op tot inzet op een strengere of verdergaande transportverordening. Deze leden zouden
daarover dus ook graag meer uitleg van de Staatssecretaris krijgen.
Antwoord
De inzet vanuit Nederland is gebaseerd op het BNC-fiche over het verordeningsvoorstel
van de Commissie inzake een nieuwe Transportverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Daarbij wordt ook gekeken naar het Hoofdlijnenakkoord, dat voor wat betreft de
transportduur aansluit bij het BNC-fiche. De inzet voor betere transportomstandigheden
(en voor verbetering en aanscherping van de EU-transportverordening) is dus uitgebreider
beschreven in het betreffende BNC-fiche.
De leden van de BBB-fractie constateren dat de EC daarnaast op 6 juli 2025 een brief
heeft gestuurd naar het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
(LVVN), waarin Nederland wordt gevraagd om niet langer strengere transportregels in
te voeren in Nederland. De EC vraagt Nederland specifiek om de maximumtemperatuur
niet te verlagen. Kan de Minister deze brief duiden en uitleggen hoe daarmee om wordt
gegaan? De nationale koppen op Europese wetgeving in Nederland zouden, conform het
hoofdlijnenakkoord, geschrapt worden. De leden van de BBB-fractie vinden het dan niet
te verkroppen dat alweer nationale koppen worden toegevoegd, en dat de Europese
Antwoord
De Minister heeft deze brief inderdaad ontvangen. Zij beraadt zich daar nog op en
zal uw Kamer hierover op een later moment informeren.
In brief van 7 februari 2025 (Kamerstuk 28 286, nr. 1380) heeft de Minister verder aangegeven dat zij naast het starten van de notificatie
ook aan de slag ging met het zoveel mogelijk wegnemen van de zorgen van ondernemers
vanwege de te verwachten impact van het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport
met mogelijke negatieve neveneffecten voor het dierenwelzijn. De Minister vindt dit
een voorwaarde voor het uiteindelijk in werking treden van de lagere maximumtemperatuur.
De verkenning hiertoe loopt op dit moment. Onderdeel hiervan is een door de Minister
toegezegde pilot voor ’s nachts slachten op roodvleesslachthuizen. Deze pilot wordt
op dit moment ingepland samen met de individuele bedrijven. Het is afhankelijk van
de mogelijkheden of en wanneer de pilot plaats zal vinden. De Minister wacht de uitkomsten
van de verkenning en de evaluatie van de pilot dan ook af alvorens het besluit aangaande
de beleidsregel te nemen. Uiteraard zal de Minister de Kamer informeren over de uitkomsten
en evaluatie zodra dit kan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw-
en Visserijraad van 23 en 24 juni en hebben hier nog enkele vragen over.
Verordening over de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende
activiteiten
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de Kamer verschillende moties (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1605; Kamerstuk 21 501-32, nr. 1526; Kamerstuk 28 286, nr. 1348; Kamerstuk 21 501-32, nr. 1507; Kamerstuk
21 501-32, nr. 1651
) heeft aangenomen waardoor de Minister zich moet inzetten voor een aanscherping van
de diertransportverordening, waarmee er een einde moet komen aan diertransporten naar
landen buiten Europa, een Europese verlaging van de maximumtemperatuur en geen diertransporten
die langer duren dan acht uur. Deze leden wijzen erop dat de Kamer al zeer kritisch
was op het eerdere voorstel van de EC (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605), waar de Minister nu over aangeeft dat dit verder gaat worden afgezwakt. Kan de
Minister bevestigen dat zij het belang van een forse aanscherping van het voorliggende
voorstel van de EC onderschrijft? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De inzet van Nederland in relatie tot de het transport van dieren is inderdaad op
verschillende punten ambitieuzer dan het voorstel dat de Commissie heeft gepubliceerd.
De inzet van Nederland inzake het betreffende verordeningsvoorstel is nog steeds gebaseerd
op het daarover aan de Kamer gestuurde BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of zij kan aangeven voor welke aanscherpingen
van het voorstel van de EC zij zich specifiek inzet.
Antwoord
De inzet van de Minister volgt uit het eerder genoemde BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Het gaat bijvoorbeeld om beperkingen van de duur van diertransport.
Heeft de Minister recent contact gehad met de Vught-landen, waar een eerdere Landbouwminister
nauw mee optrok met als doel om de verordening aan te scherpen? Ziet de Minister mogelijkheden
om samen met de Vught-groep een nieuwe poging te doen om ervoor te zorgen dat de verordening
niet wordt afgezwakt, maar juist wordt aangescherpt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals hierboven geantwoord op een vraag van de leden van de PvdA-GL-fractie heeft
Nederland op dit dossier contacten met de landen van de zogenoemde Vughtgroep. De
kansen voor de door deze fractie genoemde aanpassingen zijn relatief klein, aangezien
veel andere lidstaten zich hierin niet kunnen vinden.
Kan de Minister aangeven welke onderdelen van de Verordening het meeste verzet oproepen
en door welke landen?
Antwoord
Nog niet de gehele verordening is in detail in Raadswerkgroepen besproken. Tot nu
toe roepen vooralsnog de maximum transporttijden veel discussie op. Vrijwel alle lidstaten
pleiten hierbij voor langer transport. Alleen de Vught-groep landen (waaronder Nederland)
en een zeer klein aantal andere gelijkgestemde lidstaten pleiten voor kortere transporttijden.
Daarnaast is er recentelijk ook weerstand van Zuid- en Oost-Europese lidstaten tegen
de vastlegging van scherpe maximumtemperaturen bij transport en tegen inperking van
transporten naar derde landen.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Minister erop wijst dat het mogelijk is
dat de herziening van de transportverordening verder wordt afgezwakt. Deelt de Minister
de mening dat als de herziening van de transportverordening fors tegenvalt en de wens
van de Kamer niet wordt vertaald naar Europese wetgeving, Nederland als individuele
lidstaat zelf moeten kijken op welke manier we het lijden van dieren op transport
kunnen verminderen? Kan de Minister aangeven op welke manier ze invulling gaat geven
aan de expliciete wens van de Kamer over diertransporten, zoals bijvoorbeeld verwoord
in aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605)?»
Antwoord
De EU-regelgeving heeft onder meer tot doel om de interne (EU-)markt soepel te laten
functioneren. Ten behoeve van een zo goed mogelijk gelijk speelveld op de Europese
markt wordt getracht goede, geharmoniseerde EU-regelgeving voor transport van levende
dieren te bereiken. De mogelijkheden om nationaal nadere eisen te stellen aan transport
van levende dieren, zeker als daarbij sprake is van intracommunautair verkeer, zullen
naar verwachting erg beperkt zijn.
Beleidsregel maximumtemperatuur diertransporten
De leden van de PvdD-fractie constateren dat het de afgelopen dagen weer erg heet
is geweest, maar dat dieren gewoon in vrachtwagens zijn gezet op transport naar het
slachthuis. Kan de Minister aangeven of zij de afgelopen dagen heeft stilgestaan bij
het feit dat dieren wegkwijnen in hete transportwagens? Kan de Minister omschrijven
wat deze hitte doet voor het welzijn van dieren op transport?
Antwoord
Warm weer kan een verhoogd risico op het ervaren van hittestress met zich meebrengen.
De sector werkt bij warm weer met hitteprotocollen, waarin de sector maatregelen neemt
om dieren te beschermen tegen de hitte, ook tijdens transport. Dit neemt uiteraard
niet weg dat de sector altijd zijn best moeten blijven doen deze protocollen te verbeteren.
De leden van de PvdD-fractie vragen hiernaar omdat de Kamer de Minister heeft opgeroepen
om de maximumtemperatuur voor diertransporten te verlagen. Naar aanleiding hiervan
is conceptwetgeving in behandeling gegaan, waarvan de standstill termijn inmiddels
is verlopen. Heeft de Minister kennisgenomen van de brandbrief van de Dierenbescherming,
Eyes on Animals en de Dierencoalitie (Dierencoalitie, 12 juni 2025, «Brandbrief –
Voer vóór het zomerreces alsnog de 30-gradengrens in voor veetransport» (https://www.dierencoalitie.nl/brandbrief-aan-minister-wiersma-laat-dier…) die vrezen dat de maximumtemperatuur niet zal worden verlaagd en verzoeken om nú
werk te maken van de invoering van de beleidsregel om diertransporten boven de dertig
graden te verbieden? Kan de Minister bevestigen dat zij, ook in demissionaire status,
gehoor geeft aan de wens van de Kamer en de maximumtemperatuur gaat verlagen? Kan
de Minister bevestigen dat ze deze beleidsregel niet verder gaat vertragen en dat
deze per 1 juli 2025 in werking zal treden, zodat dieren niet ook nog het resterende
deel van de zomer op hete dagen hoeven te creperen op transport? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals hiervoor aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden van de BBB-fractie,
heeft de Minister in de brief van 7 februari 2025 (Kamerstuk 28 286, nr. 1380) aangegeven dat zij naast het starten van de notificatie ook aan de slag is gegaan
met het zoveel mogelijk wegnemen van de zorgen van ondernemers vanwege de te verwachten
impact van het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport. Dit is een voorwaarde
voor het verder verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport. De Minister
wacht de uitkomsten van de verkenningen van de sector en de NVWA hiertoe dan ook af.
Verbod stroomstootwapens in de veehouderij
De leden van de PvdD-fractie hebben gezien dat ook de standstill-termijn voor het
verbod op stroomstootwapens in de veehouderij inmiddels is verstreken. Kan de Minister
bevestigen dat het verbod per 1 juli 2025 in werking treedt en zij dit niet verder
zal vertragen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Begin dit jaar is het ontwerpbesluit voor een verbod op het gebruik van elektrische
veedrijfmiddelen bij dieren in de veehouderij ter notificatie aan de Commissie voorgelegd.
Gedurende de stand-still van 3 maanden zijn geen opmerkingen van de Commissie ontvangen.
Daarmee is de standstill-periode geëindigd. Op dit moment wordt gewacht op het advies
van Raad van State op dit ontwerpbesluit. Ik zal uw Kamer op korte termijn nader informeren
over dit traject.
Vragen en opmerkinen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de inzet van de Minister op ambitieuze
regels voor het vervoer van dieren. Deze leden delen de inzet op meer dierenwelzijn
en het belang van het herzien van de huidige verordening. Zij zouden echter graag
zien dat meer wordt ingezet op de aanpak van misstanden in plaats van het zodanig
aanscherpen van de verordening dat het onwerkbaar wordt. Misstanden worden alleen
aangepakt door aanscherping van de handhaving, zeker ook in de zuidelijke lidstaten,
en niet door aanscherping van de algemene regels. Deze leden willen erop wijzen dat
dieren ook sneller om kunnen vallen wanneer ze meer ruimte krijgen tijdens het transport.
Verder zijn dan meer transporten nodig. Deze leden zetten ook vraagtekens bij de verplichting
om ’s nachts te rijden als de temperatuur boven de dertig graden ligt. Waarom is dit
ook nodig als een aircovoorziening aanwezig is? Hoe kun je zo op zorgvuldige wijze
een meerdaagse rit inplannen? Een derde bezwaar is de verplichting dat dierenartsen
toezicht houden bij het laden en lossen van dieren. Is de veronderstelling juist dat
er in ieder geval in Nederland onvoldoende dierenartsen hiervoor beschikbaar zijn?
Deze leden horen graag of de Minister de genoemde bezwaren, nadelen en risico’s herkent
en of zij bereid is deze mee te wegen bij de gesprekken over de nieuwe transportverordening.
Antwoord
Herziening van de huidige Diertransportverordening is wenselijk, ook met het oog op
een betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en harmonisatie daarvan tussen de verschillende
lidstaten, om daarmee juist misstanden beter te voorkómen. Voor wat betreft het punt
over het verhoogde risico van het omvallen van dieren bij meer ruimte op het transportmiddelen,
kan ik aangeven dat de EFSA-adviezen, waar de Commissie zich op gebaseerd heeft, benut
zijn om te komen tot ruimte-eisen die het welzijn verbeteren en geen hogere risico's
van omvallen van dieren met zich brengen. De mogelijke impact van het voorstel op
het aantal transporten wordt op dit moment nader onderzocht door Wageningen University
and Research middels een impactanalyse.
Het benutten van airconditioning in de laadruimten van de dieren maakt onderdeel uit
van de discussies in de Raadswerkgroepen, evenals de beperkte beschikbaarheid van
dierenartsen bij toezicht op laden en lossen.
Zoals de Kamer uit bovenstaande kan opmaken, is de Minister op de hoogte van de door
de leden van de SGP-fractie genoemde zaken. De Minister neemt deze mee bij de verdere
gesprekken over de herziening van de transportverordening.
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de Europese inzet ten aanzien
van het voorkomen van het patenteren van planteneigenschappen. Deze leden constateren
dat afgelopen jaar meer patenten zijn toegekend voor planteneigenschappen dan in de
jaren ervoor. Het verbod op het patenteren van op conventionele wijze veredelde planten
wordt omzeild door het verwijzen naar het gebruik van genetische technieken, terwijl
deze niet perse nodig zijn voor het inkruisen van die eigenschap. De Kamer heeft via
de motie van het lid Bisschop c.s. (Kamerstuk 21 501-32 nr. 1547) de regering opgeroepen dit probleem aan te kaarten en met andere Europese landen
bij het Europees Octrooibureau aan te dringen op het voorkomen van het patenteren
van op klassieke wijze veredelde planten en het claimen van planteneigenschappen.
De noodzaak hiervan neemt alleen maar toe. Deze leden horen graag hoe het kabinet
dit de komende tijd verder oppakt. Is de Minister bereid te pleiten voor een interpretatieve
verklaring bij de huidige wetgeving? Is de Minister bereid zich op korte termijn (nationaal)
en op langere termijn (Europees) in te zetten voor een uitgebreide kwekersvrijstelling
in het octrooirecht?
Antwoord
De Staatssecretaris herkent de zorgen rondom intellectueel eigendom en octrooirecht
in de plantveredeling en neem deze zeer serieus. Hij vindt het van groot belang dat
de balans tussen innovatie enerzijds en toegang tot genetisch materiaal anderzijds
goed wordt bewaakt. Intellectueel eigendom is een onmisbare stimulans om te investeren
en te innoveren. Daarnaast is het wenselijk dat deze innovatieve oplossingen ook breed
ter beschikking komen voor de maatschappij. Het vinden van die balans is de inzet
van de Staatssecretaris.
Welke planteigenschappen geoctrooieerd kunnen worden is vastgelegd in het Europees
Octrooiverdrag (EOV). Sinds 1 juli 2017 worden Europese octrooien door het Europees
Octrooibureau (EOB) niet meer verleend voor uitsluitend door een wezenlijk biologische
werkwijze verkregen planten. Wanneer een eigenschap van een geclaimde plant zowel
het resultaat kan zijn van een technische interventie als van traditionele veredeling,
is het octrooi enkel van toepassing op een plant die middels het beschermde technische
proces is verkregen, en niet op eenzelfde plant die middels traditionele veredeling
is verkregen. Het EOB ziet hier streng op toe. Daarmee wordt reeds uitvoering gegeven
aan de motie Bisschop c.s.
Daarnaast kijkt de Staatssecretaris uit naar een studie die de Commissie heeft aangekondigd
over de impact van intellectueel eigendom en octrooien in de plantveredeling. Deze
studie is aangekondigd in het voorstel voor de verordening voor nieuwe genomische
technieken (NGTs), maar richt zich op de gehele plantveredeling, dus ook op conventionele
en biologische veredeling. Deze studie is onderdeel van een bredere marktanalyse,
waarbij de Commissie zal onderzoeken welke impact het octrooieren van planten en gerelateerde
licentie- en transparantiepraktijken kunnen hebben op de innovatie binnen de plantveredeling.
Deze studie zal ook de impact van octrooien beoordelen op de toegang van kwekers tot
genetisch materiaal en technieken, op de beschikbaarheid van zaden voor boeren en
op het algemene concurrentievermogen van de biotechnologiesector in de EU. De planning
van de Commissie is dat deze studie in 2026 zal worden opgeleverd. Het kabinet zal,
in overeenstemming met het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3773), bij de Commissie blijven aandringen om de studie sneller op te leveren. Naar aanleiding
van de resultaten van deze studie zal het kabinet de Kamer verder informeren over
de beleidsinzet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier