Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Inge van Dijk, Mohandis en Van Nispen over het bericht dat bestuurders van sportclubs afhaken
Vragen van de leden Inge van Dijk (CDA), Mohandis (PvdA-GroenLinks) en Van Nispen (SP) aan de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid over het bericht dat bestuurders van sportclubs afhaken (ingezonden 1 mei 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 18 juni 2025). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 2273.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving op NOS: «Bestuurders sportclubs haken af:
financiële risico's te groot»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de zorgen van berichten over verenigingsbestuurders die afhaken vanwege toenemende
regelgeving en onderzoeken van Register voor Verenigingsbestuuders (RVVB) dat niet
ingrijpen grote gevolgen gaat hebben voor ons verenigingsleven? Bent u van mening
dat het noodzakelijk is op korte termijn met voorstellen te komen om deze bestuurders
lucht te geven? En kunt u ook met een tijdslijn komen wanneer de Kamer hierover meer
informatie gaat krijgen en dan concreet per voorgestelde regel?
Antwoord 2
De omvang van de regelgeving voor sportverenigingen en bestuurders heeft mijn aandacht.
De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg heeft samen met mij uw Kamer
op 28 november 2024 geïnformeerd over de Aanpak regeldruk voor vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen.2In deze aanpak staat onder meer omschreven dat een extern begeleider samen met de
sector de komende anderhalf jaar gaat onderzoeken hoe de top tien wettelijke verplichtingen
die de meeste regeldruk veroorzaken voor vrijwilligersorganisaties (waaronder de sportsector)
en filantropische instellingen vereenvoudigd kunnen worden in de uitvoering. Deze
top tien is ontleend aan het onderzoeksrapport Regeldruk bij vrijwilligersorganisaties
en filantropische instellingen van Sira Consulting.3 De extern begeleider zal vanaf juli 2025 worden ingezet. Daarnaast wordt in de aanpak
voorgesteld een adviseur voor vrijwilligerscentrales in te zetten. Deze adviseur zal
de centrales adviseren over de verschillende wettelijke verplichtingen. Deze kennis
kunnen de vrijwilligerscentrales doorgeven aan de vrijwilligersorganisaties vanuit
het «teach the teacher» principe. De verwachting is dat deze adviseur in het vierde
kwartaal van 2025 ingezet zal worden.
Vraag 3
Bent u ervan op de hoogte dat de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (Wbtr) een
grote zorg is en er inmiddels een aantal casussen zijn waarbij vrijwillige bestuurders
het risico te lopen financieel hoofdelijk aansprakelijk gesteld te worden?
Antwoord 3
Ik ben bekend met de zorgen die in het maatschappelijke debat leven over de gevolgen
van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (hierna: WBTR) voor burgers die vrijwillig
een bestuurlijke taak vervullen voor een vereniging. Mede naar aanleiding van die
zorgen vindt er een onderzoek plaats door Significant Public in opdracht van het Ministerie
van VWS en de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in hoeverre de vrijwilligersverzekering
bescherming biedt aan verenigingen en hun besturen, mede in het kader van de invoering
van de WBTR. In dit onderzoek gaan de onderzoekers onder meer in op praktijkcasus,
waaronder de specifieke casus uit het door de vragenstellers aangehaalde bericht van
NOS. Het is de verwachting dat de uitkomsten van dit onderzoek voor het zomerreces
naar uw Kamer worden gestuurd.
Verder worden de gevolgen van de WBTR voor het aantal aansprakelijkheidsstellingen
van bestuurders en toezichthouders van verenigingen onderdeel van de reeds aangekondigde
wetevaluatie van de WBTR. Hierbij wordt ook onderzocht wat precies de oorsprong is
van de zorgen bij vrijwilligers over aansprakelijkheidsstelling. Zie over deze wetevaluatie
ook het antwoord op vragen 6 en 7 en de onderzoeksnotitie in de bijlage.
Vraag 4
Bent u van mening dat dit «de bedoeling» was van de Wbtr, dat vrijwillige bestuurders
in principe gelijk worden gesteld aan professionele bestuurders?
Antwoord 4
Nee, het is niet de bedoeling van de WBTR dat vrijwillige bestuurders in principe
gelijk worden gesteld aan professionele bestuurders. In de WBTR wordt voor wat de
aansprakelijkheidsregeling van bestuurders in faillissement betreft een belangrijk
onderscheid gemaakt tussen enerzijds informele en niet-commerciële verenigingen (zoals
sportverenigingen) en niet-commerciële stichtingen en anderzijds commerciële en formele
verenigingen, commerciële stichtingen en semipublieke verenigingen en stichtingen.4 Het gaat daarbij om de regeling die bepaalt dat bij aansprakelijkheid in faillissement
het zogenaamde bewijsvermoeden niet van toepassing is op bestuurders van informele
verenigingen en niet-commerciële verenigingen en stichtingen.5 Het bewijsvermoeden houdt in dat wanneer niet aan de jaarrekeningplicht of boekhoudplicht
is voldaan, er sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling en aannemelijk is dat
deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
De bestuurder is dan aansprakelijk jegens de vereniging of stichting, tenzij hij aantoont
dat het faillissement niet veroorzaakt is door kennelijk onbehoorlijke taakvervulling.
Het is met het bewijsvermoeden eenvoudiger voor de curator om de bestuurder aansprakelijk
te stellen in geval van faillissement. Het bewijsvermoeden is dus niet van toepassing
op bestuurders van informele verenigingen en niet-commerciële verenigingen en stichtingen.
Dit betekent dat wanneer zij de boekhouding niet op orde hebben, dit niet automatisch
leidt tot aansprakelijkheid. Daarmee is de drempel voor aansprakelijkheid in faillissement
bij informele en niet-commerciële verenigingen en niet-commerciële stichtingen hoger
dan bij commerciële en formele verenigingen, commerciële stichtingen en semipublieke
verenigingen en stichtingen. In de WBTR is derhalve wel degelijk rekening gehouden
met de verschillen in professionaliteit tussen bijvoorbeeld enerzijds vrijwillige
bestuurders bij tennisverenigingen en anderzijds professionele bestuurders bij woningcorporaties.6
Vraag 5
Bent u van mening dat de vrijwilligersverzekering die verenigingen kunnen afsluiten
tegen deze risico’s (bestuursaansprakelijkheid en rechtsbijstand) de risico’s voldoende
afdekt en kunt u dit ook onderbouwen met als voorbeelden de casussen zoals genoemd
in het artikel?
Antwoord 5
In het kader van het Wetgevingsoverleg Sport en Bewegen op 2 december jongstleden
is een motie aangenomen om de bescherming van de huidige vrijwilligersverzekering
te onderzoeken7. Naar aanleiding van de motie voert Significant Public, conform de toezegging aan
uw Kamer, het in het antwoord op vraag 3 bedoelde verkennende onderzoek uit naar de
vraag in hoeverre de vrijwilligersverzekering de risico’s van aansprakelijkheid voldoende
afdekt, mede in het kader van de invoering van de WBTR. De casus die in het artikel
van de NOS wordt genoemd, wordt in dit onderzoek als voorbeeld meegenomen. De uitkomsten
van dit onderzoek worden naar verwachting voor het zomerreces naar uw Kamer gestuurd.
Vraag 6 en 7
Wanneer kan de Kamer de opdrachtbrief, waartoe het kabinet heeft aangegeven bereid
te zijn, tegemoetzien?
Worden bij de wetsevaluatie praktijkcasussen betrokken? Zo ja, hoe zorgt de onderzoeksinstelling
dat ze hiermee voldoende bekend zijn, aangezien er momenteel al een aantal stevige
casussen lopen maar het kabinet in antwoord op eerdere Kamervragen (december 2024)
aangaf niet bekend te zijn met juridische uitspraken en dus niet verder kijkt dan
dat wat de vragenstellers tot zorgen baart?
Antwoord 6 en 7
In de bijlage bij deze beantwoording stuur ik uw Kamer de onderzoeksdoelstelling,
de beleidscontext en de onderzoeksvragen zoals opgenomen in een door het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Datacentrum (WODC) opgestelde notitie op basis waarvan het WODC onderzoekspartijen
zal benaderen voor het uitvoeren van de evaluatie van de WBTR. Zoals uit de bijlage
blijkt, wordt in de evaluatie uitdrukkelijk de vraag betrokken hoe de wet in de praktijk
uitpakt. Daarbij wordt ook expliciet aandacht besteed aan de vraag of de WBTR mogelijke
onbedoelde negatieve effecten heeft op het terrein van aansprakelijkheidstelling van
vrijwilligers en de bereidheid van burgers om een vrijwilligersbestuursfunctie te
vervullen. Het is aan de offrerende onderzoeksinstellingen om in hun onderzoeksplannen
een specifieke methode voor te stellen. Ik voorzie hiervoor op dit moment geen grotere
uitdagingen dan bij andere wetsevaluaties. De uiteindelijke inhoud van de opdracht
wordt bepaald door het WODC in samenwerking met de onderzoeksinstelling die de evaluatie
uitvoert en dus kan afwijken van deze bijlage. Conform Artikel XVIA van de WBTR zal
de evaluatie van de wet voor 1 juli 2026 naar uw Kamer worden verzonden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Namens
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.