Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2024
2025D28409 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties
de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de bewindspersonen
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de volgende brieven:
• Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2024 (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 1);
• Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid 2024 (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 1) (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 6);
• Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 2);
• Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer inzake het rapport
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(Kamerstuk 36 740 XV, nr. 2) (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 5);
• Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering inzake het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(Kamerstuk 36 740 XV, nr. 2) (Kamerstuk 36 740 XV, nr. 7);
• Beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2024 (Kamerstuk 36 600 XV, nr. 88);
• Interim-auditrapport 2024 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk
36 600 XV, nr. 90);
• Opvolging in beeld: Periodieke rapportages Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
vanaf 2024 (Kamerstuk 31 865, nr. 281).
De voorzitter van de commissie,
Tielen
Adjunct-griffier van de commissie,
Meester-Schaap
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen van de rapporteurs
II
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
III
Antwoord/Reactie van de bewindspersonen
I Vragen en opmerkingen van de rapporteurs
De leden Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Bart Bikkers (VVD) en Ilse Saris (NSC),
hebben in hun functie als rapporteurs namens de commissie een begrotingsonderzoek
uitgevoerd over de verantwoordingsstukken van het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW) 2024. Zoals gebruikelijk hebben de rapporteurs mede op basis
van de Handreiking «controle begroting en verantwoording» het onderzoek uitgevoerd.
De commissie heeft ervoor gekozen om daarbij de onderwerpen «hulp bij re-integratie»
en «toezicht op UWV en SVB» nader uit te diepen, naast het Kamerbreed geformuleerde
focusonderwerp: prioriteren van beleid met aandacht voor de uitvoering en arbeidsmarkt
en het onderwerp evaluatieonderzoeken, inclusief de opvolging van aanbevelingen, in
het kader van de uitwerking van de aangenomen motie-Van Vroonhoven/Vermeer1 zoals aanbevolen door de voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven in de
brief aan de voorzitters van de vaste Kamercommissies van 1 april 2025.2 Op basis van het begrotingsonderzoek hebben de rapporteurs de volgende punten die
zij namens de commissie hierbij aan de orde willen stellen.
Oordeel Algemene Rekenkamer rechtmatigheid en financieel beheer en toezicht Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB)
Allereerst willen de rapporteurs de Minister complimenteren met het feit dat alle
cijfers op totaalniveau kloppen en het geld volgens de regels is besteed, zoals de
Algemene Rekenkamer oordeelt in haar verantwoordingsonderzoek. De Algemene Rekenkamer
ziet echter nog steeds onvolkomenheden in het financieel beheer van de Rijksdienst
Caribisch Nederland-unit SZW (RCN) wat al sinds 2016 speelt. Ook geeft de Algemene
Rekenkamer net als vorig jaar in haar verantwoordingsonderzoek aan dat het toezicht
op rechtmatigheid bij het UWV en de SVB aandacht vraagt. De Minister is daarbij de
extern toezichthouder, waarbij hij zich grotendeels baseert op de informatie uit de
interne auditdiensten van het UWV en de SVB. Daarbij wordt beoordeeld of de processen
aan de eisen voldoen, maar er wordt niet inhoudelijk getoetst of dat ook geldt voor
de uitkomst van die processen. Ook de externe accountant van de SVB en het UWV oordeelt
niet over de rechtmatigheid, maar wel over de getrouwheid van de publieke jaarrekening.
Hiermee krijgt de Minister onvoldoende zekerheid over de rechtmatigheid van de verstrekte
uitkeringen. Aanvullend constateert de Algemene Rekenkamer dat de Minister geen analyse
maakt van de bevindingen uit kwaliteitstoetsen. Ook maakt hij geen afspraken met de
auditdiensten over verbeteracties en bewaakt hij de opvolging hiervan niet.
De rapporteurs vragen namens de commissie dan ook hoe voldoende zekerheid wordt verkregen
over de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen, als de Minister geen analyse
maakt van de bevindingen uit de kwaliteitstoetsen en geen afspraken met de auditdiensten
maakt over verbeteracties, en de opvolging daarvan niet bewaakt.
In 2023 is daarbij de driejaarlijkse review op de auditdiensten afgeschaft, wat een
relevant sluitstuk was van het kwaliteitssysteem waarmee binnen de rijksoverheid belangrijke
financiële risico’s worden beheerst. Volgens de Minister kan een beeld van de kwaliteit
van de werkzaamheden van de auditdiensten van het UWV en de SVB ook op een andere
wijze worden verkregen en kan organisatiegericht toezicht dit beeld op andere wijze
vormen.
De rapporteurs vragen namens de commissie hoe de Minister aankijkt tegen de oproep
van de Algemene Rekenkamer om een periodieke inhoudelijke controle te houden op de
rechtmatigheid van uitkeringen.
Samen met UWV wordt nagedacht over meer betekenisvolle rechtmatigheidscijfers en duiding
daarvan. De Minister gaat in het nawoord op het verantwoordingsonderzoek niet in op
de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat zij een periodieke inhoudelijke controle
verwacht op de rechtmatigheid van uitkeringen. De rapporteurs vragen namens de commissie
welke lessen de Minister tot nu toe heeft getrokken uit de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen(WIA)-problematiek over het belang van bestuurlijk toezicht en verantwoording
en welke stappen er tot dusver samen met het UWV zijn gezet om te komen tot betekenisvollere
rechtmatigheidscijfers en de duiding daarvan.
Beeld op hoofdlijnen en hulp bij re-integratie
De rapporteurs concluderen dat er in 2024 op veel terreinen prestaties zijn geleverd,
maar dat de beleidsresultaten veelal nog zichtbaar moeten worden. Zo is bijvoorbeeld
onduidelijk hoe de investering van € 2 miljard in bestaanszekerheid heeft uitgepakt
voor individuele huishoudens: hoeveel geld houden diverse huishoudens nu bijvoorbeeld
over aan het eind van de maand? Het beleidsverslag en beleidsartikel 2 geven daar
weinig informatie over, terwijl in hoofdstuk 12 koopkracht wel inzicht wordt gegeven
in de koopkrachtverbetering in 2024 en de oorzaken daarvan. De rapporteurs vragen
namens de commissie dan ook of de Minister meer aandacht kan geven aan beleidsresultaten
in het beleidsverslag en de afzonderlijke beleidsartikelen. In het bijzonder vragen
de rapporteurs of het mogelijk is om daar waar het beleid gaat over bestaanszekerheid
en koopkracht een relatie te leggen met hoofdstuk 12 koopkracht, los van de reële
loonontwikkeling. Ook vragen de rapporteurs namens de commissie of het mogelijk is
om inzicht te geven in de vraag wat een huishouden aan inkomen overhoudt aan het eind
van de maand als gevolg van het ingezette kabinetsbeleid.
Het meest concrete voorbeeld van een beleidsresultaat is dat de doelstelling van het
plaatsen van 8.000 jongeren met een arbeidsbeperking (Wajongers) wederom niet gehaald
is. Hulp bij re-integratie levert daar dus nog onvoldoende op. In het jaarverslag
wordt aangegeven dat het UWV wel ruimschoots de in 2024 vastgestelde doelstelling
van 3.000 plaatsingen heeft gerealiseerd voor mensen met een WIA/Werkhervatting Gedeeltelijk
Arbeidsgeschikten(WGA)-uitkering. De rapporteurs vragen namens de commissie of dit
doel van 3.000 plaatsingen wel ambitieus genoeg is gesteld gezien het feit dat deze
binnen een jaar al ruimschoots is gehaald en in hoeverre het binnen het huidige budget
mogelijk is om ambitieuzere doelen te stellen ten aanzien van het naar werk begeleiden
van mensen met een WIA/WGA-uitkering die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn.
Naar aanleiding van onze verdieping op het onderwerp hulp bij re-integratie concluderen
de rapporteurs dat het jaarverslag goed inzicht geeft in de resultaten van de banenafspraak,
maar dat het inzicht in de geldstromen die naar re-integratie gaan onduidelijk zijn
en daarmee onduidelijk is of het geld doelmatig en doeltreffend is uitgegeven.
De rapporteurs vragen namens de commissie of het mogelijk is meer inzicht te geven
in de totale geldstromen die naar re-integratie gaan en of het mogelijk is daarbij
de uitvoeringskosten re-integratie af te splitsen van de overige kosten en dat aan
te geven per doelgroep. Ook vragen de rapporteurs wat de Minister ervan vindt dat
de genoemde 4.500 mensen met een WIA/WGA-uitkering die aan het werk geholpen zijn
en hun volledige restverdiencapaciteit benutten, slechts een klein percentage van
genoemde uitkeringsgerechtigden is. Kan worden aangegeven hoe groot het percentage
precies is?
Hulp bij re-integratie is ook onderdeel van de specifieke uitkering Kansrijke Wijk
als onderdeel van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Voor
deze specifieke uitkering zijn voor de periode 2023–2025 middelen beschikbaar gesteld
voor twee hoofdthema’s: € 20 miljoen voor preventie van armoede en schulden en € 22,5
miljoen voor re-integratie. De rapporteurs vragen of de Minister concreet kan aangeven
wat bereikt is met deze € 22,5 miljoen voor re-integratie voor de periode 2023–2025.
Tot slot vragen de rapporteurs namens de commissie welke resultaten zijn behaald met
de extra maatregelen om de banenafspraak te realiseren, zoals het vergroten van de
bereidheid onder werkgevers, het eenvoudiger en toegankelijker maken van de dienstverlening
door het UWV en gemeenten aan werkgevers en de maatregelen die in het commissiedebat
Participatiewet van 16 januari 2025 en het plenaire debat over de Wet banenafspraak
van 5 februari 2025 hierover aan de orde zijn geweest.
Inzicht in doeltreffendheid en doelmatigheid: evaluatieonderzoeken
De rapporteurs concluderen op basis van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) dat
de Minister veel evaluatieonderzoeken uitvoert op de belangrijkste thema’s van het
departement, maar dat de beleidsresultaten en opvolging van aanbevelingen nog nauwelijks
terug zijn te zien in het jaarverslag. Zo is in 2024 de periodieke rapportage Arbeid
en zorg afgerond, maar over de bevindingen en opvolging van aanbevelingen is nauwelijks
iets terug te lezen in het jaarverslag. Idealiter komen bevindingen en opgevolgde
aanbevelingen uit evaluatieonderzoeken terug in de begroting en het jaarverslag, zodat
de beleids- en begrotingscyclus zichtbaar rond is. Dat zouden de rapporteurs meer
willen terugzien in toekomstige begrotingen en jaarverslagen. De rapporteurs vragen
dan ook namens de commissie of de Minister kan toezeggen om in de beleidsconclusies
in het jaarverslag in het vervolg ook de stand van zaken ten aanzien van de opvolging
van de aanbevelingen en bevindingen van periodieke rapportages mee te nemen.
De rapporteurs constateren dat in de Rijksbrede Handreiking Kamerbrief Opvolging Periodieke
rapportages is aangekondigd om in lijn met de motie-Van Vroonhoven/Vermeer vanaf 2025
jaarlijks op Verantwoordingsdag inzicht te geven in de opvolging van bevindingen en
aanbevelingen van Periodieke rapportages. De rapporteurs hebben de eerste brief Opvolging
in beeld: Periodieke rapportages min SZW vanaf 20243 met belangstelling gelezen, maar vragen of de Minister kan toezeggen dat deze brief
aanvullend is op de beleidsconclusies per artikel in het jaarverslag en ook verwerkt
wordt in het jaarverslag. Dat zou de overzichtelijkheid en het inzicht in de beleidscyclus
ten goede komen.
De rapporteurs constateren verder dat achterin het jaarverslag in bijlage 34 een overzicht van het afgerond evaluatie- en overig onderzoek wordt gegeven, maar
dat daarin geen inhoudelijke informatie wordt gedeeld. Ook is niet duidelijk in hoeverre
de genoemde rapportages nu input leveren voor de periodieke rapportages die het sluitstuk
vormen van de SEA. En als zij dat niet doen, wat met die rapporten gedaan wordt in
de beleidscyclus. De rapporteurs vragen namens de commissie of kan worden toegelicht
in hoeverre de onderzoeken die onder de SEA vallen deel uitmaken van de periodieke
rapportages en zo ja, of dit in het vervolg duidelijk kan worden gemaakt in de bijlage
«Afgerond evaluatie- en overig onderzoek». Ook vragen de rapporteurs of de Minister
kan toelichten welke rol de evaluatie- en overige onderzoeken in de beleidscyclus
spelen en in hoeverre het mogelijk is de resultaten zichtbaarder op te nemen bij de
betreffende artikelen.
De rapporteurs constateren dat voor het meest recente overzicht van de programmering
van periodieke rapportages/beleidsdoorlichtingen het overzicht Ingepland en uitgevoerd
onderzoek op rijksfinancien.nl worden geraadpleegd. In dat overzicht staan echter
niet alle voor 2025 en 2026 geplande periodieke rapportages zoals de Minister heeft
geantwoord op vraag 32 over het jaarverslag. De rapporteurs vragen dan ook waarom
de (ex post en ex ante) evaluatieonderzoeken niet terug zijn te vinden in het overzicht
Ingepland en uitgevoerd onderzoek op rijksfinancien.nl.
Focusonderwerp
Het kabinet en de Algemene Rekenkamer zijn door de Kamer verzocht in de verantwoordingsstukken
extra aandacht te besteden aan de afwegingen die bij het prioriteren van beleid zijn
gemaakt over de inzet van capaciteit. Daarbij staat de vraag centraal wat, gegeven
de druk op de uitvoering en de arbeidsmarkt, haalbaar is aan beleid. De Minister gaat
in het beleidsverslag nauwelijks in op deze vraag, maar vooral op het algemene beleid
tegen arbeidsmarkt. Wel wordt aangegeven dat invoeringstoetsen zijn ingevoerd waarin
onder andere wordt gewezen op het belang van uitlegbaarheid en het vereenvoudigingen
van wet- en regelgeving.
De Algemene Rekenkamer roept de Minister in haar verantwoordingsonderzoek op om meer
aandacht te hebben voor personele consequenties in de uitvoeringstoetsen SZW. De rapporteurs
vragen dan ook namens de commissie of alsnog kan worden aangegeven wat, gegeven de
druk op de uitvoering en de arbeidsmarkt, haalbaar wordt geacht aan beleid, in het
bijzonder de vele complexe vereenvoudigingsoperaties op het terrein van de sociale
zekerheid, zoals de Participatiewet in balans (spoor 2 fundamentele herziening en
spoor 3 versterking vakkundigheid) of de Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor
Mensen (VIM) en of er in vervolg in uitvoeringstoetsen expliciet aandacht kan worden
geschonken aan personele consequenties voor nieuwe wet- en regelgeving.
II Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag en de Slotwet
2024 van het Ministerie van SZW. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden de volgende
vragen aan de Minister.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven vanaf hoeveel gewerkte
uren per maand internationale studenten gerechtigd zijn tot het opbouwen van Algemene
Ouderdomswet(AOW)-rechten? Wordt hierbij onderscheid gemaakt naar nationaliteit of
verblijfsstatus?
De leden van de PVV-fractie vernemen graag of een internationale student die in september
begint te werken en in juli het jaar daarop vertrekt, recht heeft op 0, 1 of 2 jaar
AOW-opbouw. Graag een toelichting.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven hoeveel de structurele
jaarlijkse kosten voor de AOW zouden bedragen indien 75% van de internationale studenten
tijdens hun studie arbeid verricht waarmee zij AOW-rechten opbouwen. Graag onderbouwd
met een berekening en toelichting op de gebruikte aannames.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister het juridisch en beleidsmatig mogelijk
acht om internationale studenten uit te zonderen van AOW-opbouw, teneinde te voorkomen
dat toekomstige AOW-uitkeringen naar het buitenland verdwijnen. Zo ja, welke juridische routes en beleidsopties
zijn daarvoor beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie plaatsen vraagtekens bij de prognoses van de Minister
inzake de groei van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen(AIO)-uitkeringslasten.
Volgens de stukken wordt van 2025 tot 2030 een groei van 15,5% verwacht, terwijl in
de periode 2019 tot 2024 sprake was van een toename van maar liefst 49%. Hoe verklaart
de Minister dit verschil in groeipercentages?
Uit de beantwoording van feitelijke vragen van de PVV-fractie blijkt dat maar liefst
88% van de AIO-gerechtigden in het buitenland is geboren. Kan de Minister de onderstaande
tabel aanvullen met het aantal gerechtigden dat:
AIO per jaar (in €)
Aantal gerechtigden
In Nederland geboren
In het buitenland geboren
Statushouders
0–2.000
16.111
2.001–4.000
16.831
4.001–6.000
15.182
6.001–8.000
11.020
8.001–10.000
8.203
10.001–12.000
6.464
12.001–14.000
2.191
14.001–16.000
1.176
16.001–18.000
1.205
18.001–
–
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister beschikt over gegevens met betrekking
tot de woonsituatie van AIO-gerechtigden. Kan de Minister inzicht geven in het aantal
gerechtigden dat woont in een koopwoning, een sociale huurwoning, de vrije huursector,
een asielzoekerscentrum (AZC) of een andere woonvorm?
De leden van de PVV-fractie vragen welke van de volgende landen momenteel actief meewerken
aan het opsporen van vermogen en eigendommen van AIO-gerechtigden in het buitenland:
Turkije, Marokko, Suriname, Hongkong, Bosnië, Spanje, Polen, Bulgarije, Servië, Duitsland,
Griekenland en de Filipijnen. Indien landen geen medewerking verlenen, welke juridische
of diplomatieke obstakels staan dergelijke samenwerking dan in de weg?
De leden van de PVV-fractie vragen tevens via welke kanalen fraude met AIO-uitkeringen
doorgaans wordt opgespoord. In hoeverre worden structurele screenings, risicogerichte
controles of inzet van data-analyse toegepast, naast meldingen van derden of signalen
bij bijvoorbeeld een echtscheiding?
De leden van de PVV-fractie constateren dat er grote problemen zijn bij het UWV. Over
de problemen hebben deze leden een aantal vragen. Deze leden constateren dat de achterstanden
bij sociaal-medische beoordelingen fors zijn opgelopen. Zij verzoeken de Minister
inzicht te geven in het actuele aantal mensen dat wacht op een sociaal-medische beoordeling,
uitgesplitst naar type uitkering (zoals WIA en Ziektewet).
De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat het UWV werkt met beoordelingsstandaarden
die op onderdelen verouderd zijn (zoals bij post-covid). Deze leden verzoeken de Minister
aan te geven hoeveel mensen in 2024 zijn beoordeeld aan de hand van protocollen of
standaarden die ouder zijn dan vijf jaar, en welke maatregelen zijn genomen om verouderde
beoordelingssystemen te actualiseren.
De leden van de PVV-fractie merken op dat er een bepaald bedrag is gereserveerd voor
de hersteloperaties en voor structurele verbeteringen aan het UWV. Toch is er bij
deze leden twijfel of er, met de nieuwe problemen in het achterhoofd, niet meer geld
nodig is voor het UWV in de toekomst.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister aan te geven hoeveel sociaal-medische
beoordelingen in 2024 zijn uitgevoerd door externe krachten of zelfstandigen, en of
deze groep onder dezelfde kwaliteitseisen valt als het vaste personeel van het UWV.
Deze leden verzoeken de Minister aan te geven hoeveel verzekeringsartsen op dit moment
in dienst zijn bij het UWV, hoeveel vacatures er zijn, en hoeveel artsen in 2024 zijn
vertrokken. Zij ontvangen graag een toelichting op de reden waarom het UWV er niet
in slaagt voldoende keuringsartsen aan te trekken of te behouden, en welke concrete
belemmeringen hierbij een rol spelen.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister inzicht te geven in de arbeidsvoorwaarden
van verzekeringsartsen bij het UWV en of deze voldoende concurrerend zijn in vergelijking
met andere medische functies in de publieke of private sector. Deze leden vragen welke
maatregelen het ministerie en het UWV in 2024 hebben genomen, of van plan zijn om
te nemen, om het tekort aan keuringsartsen terug te dringen. Zij verzoeken de Minister
aan te geven in hoeverre het mogelijk is om bijvoorbeeld gepensioneerde artsen of
militaire artsen (tijdelijk of parttime) in te zetten als keuringsartsen bij het UWV
ter verlichting van de huidige capaciteitsproblemen. Indien niet mogelijk; welke juridische,
praktische of organisatorische belemmeringen hieraan in de weg staan.
De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een totaaloverzicht van het aantal vastgestelde
foutieve uitkeringen in 2024 bij het UWV, uitgesplitst naar oorzaak, zoals fouten
in dagloonberekening, maatmanloon, medische beoordeling of administratieve verwerking.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister inzicht te geven in het aantal bezwaarschriften
dat in 2024 is ingediend tegen besluiten in het kader van de WIA of Ziektewet, en
het aantal daarvan dat (gedeeltelijk) gegrond is verklaard.
De leden van de PVV-fractie wijzen op de eerdergenoemde «lerende aanpak» binnen het
UWV en verzoeken de Minister toe te lichten hoe deze aanpak zich verhoudt tot het
feit dat opnieuw tienduizenden fouten zijn vastgesteld, onder meer bij de Ziektewet.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister om een overzicht van de uitgaven
in 2024 aan interne verbetertrajecten bij het UWV, inclusief het aandeel dat is besteed
aan externe adviesbureaus en communicatiekosten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
jaarverslag 2024. Deze leden nemen met instemming kennis van het feit dat de problemen
rondom autorisatiebeheer inmiddels zijn opgelost.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de Algemene Rekenkamer sinds
2016 het financieel beheer van uitkeringen door de RCN-unit als onvolkomen beoordeelt.
Ondanks inspanningen zijn er nog geen zichtbare verbetering in de rechtmatigheid van
uitkeringen. Deze leden merken op dat dit vooral wordt veroorzaakt door gebrekkige
IT-ondersteuning en een tekort aan gekwalificeerd IT-personeel. De Algemene Rekenkamer
roept het ministerie op om uiterlijk in 2025 een concreet, haalbaar einddoel en tijdpad
vast te stellen voor beter financieel beheer, zodat er duidelijke verwachtingen zijn
richting medewerkers en middelen efficiënter kunnen worden ingezet. Deze leden constateren
dat het ministerie nauwelijks ingaat op deze aanbeveling. Ook in de beantwoording
van de feitelijke vragen blijft het antwoord vaag. Deze leden vragen het kabinet om
alsnog concreet aan te geven hoe deze aanbeveling wordt opgevolgd. Zij vragen naar
een overzicht van de te nemen stappen en de momenten waarop deze stappen worden genomen.
Zij roepen de Minister op dit zo snel mogelijk aan de Kamer aan te leveren en uiterlijk
voor de SZW-begroting naar de Kamer te sturen.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie aandacht voor een recent
onderzoek in economenblad ESB met de titel «Ondernemers ontvingen te veel NOW-steun
door strategisch gedrag» van Melanie Kühnast, Bastiaan Overvest en Benedikt Vogt.
Uit dit artikel blijkt dat er aanleiding is om te geloven dat het misbruik van de
Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) omvangrijker is dan eerder
werd aangenomen. Deze leden wijzen op de bevinding dat bedrijven strategisch gedrag
vertoonden bij het aanvragen van NOW-steun, met verschillende mogelijke verklaringen
waaronder legaal of illegaal. Te denken valt aan verschillen in boekhoudkundige definities,
menselijke vergissingen, meetproblemen, maar ook fraude. Deze leden vragen hoe het
kabinet de conclusies van dit onderzoek duidt.
Tevens vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie welke signalen de regering zelf
heeft opgevangen over misbruik of oneigenlijk gebruik met de NOW.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen het kabinet in te gaan op de impact
die dit misbruik van de NOW heeft gehad op de staatsfinanciën. Tevens vragen deze
leden welke lessen de regering hieruit trekt, en hoe deze worden meegenomen bij het
ontwerpen van eventuele opvolgers van de NOW-regeling. Zij verzoeken de regering daarbij
in het bijzonder in te gaan op hoe toekomstige regelingen beter bestand kunnen zijn
tegen strategisch gedrag en fraude.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie danken het kabinet voor de beantwoording van de feitelijke
vragen over het Jaarverslag, de Slotwet en de resultaten van het verantwoordingsonderzoek
van de Algemene Rekenkamer. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie constateren in het jaarverslag dat het UWV de doelstelling
om 3.000 mensen met een WIA/WGA-uitkering aan het werk te helpen, die daarmee hun
volledige restverdiencapaciteit benutten, ruimschoots heeft gehaald. Deze leden zijn
van mening dat deze doelstelling verre van ambitieus is, gezien de grote opgaven die
er liggen op de arbeidsmarkt. Zij roepen de Minister daarom op om gezamenlijk met
het UWV meer ambitie te tonen om zoveel mogelijk mensen met een WIA/WGA-uitkering
aan het werk te helpen. Zij vragen de Minister welk concreet doel hij voor ogen heeft
om deze ambitie kracht bij te zetten.
De leden van de NSC-fractie lezen in het jaarverslag dat zoals bekend de vraag naar
sociaal-medische beoordelingen al jaren groter is dan het aantal beoordelingen dat
het UWV kan verrichten, en dat het UWV werkt aan verbetering van de effectieve inzet
van de beschikbare verzekeringsartsencapaciteit. Deze leden zijn bezorgd over de mate
waarin door het UWV wordt gestuurd op voorzienbare problemen in de uitvoering, zoals
de beschikbare verzekeringsartsencapaciteit. Zij vragen de Minister daarom hoe hij
meer regie wil krijgen op voorzienbare problematiek in de uitvoering in de sturingsrelatie
tussen het ministerie en het UWV.
Daarop voortbordurend lezen de leden van de NSC-fractie dat de Algemene Rekenkamer
net als vorig jaar in haar verantwoordingsonderzoek aangeeft dat het toezicht op rechtmatigheid
bij het UWV en de SVB aandacht vraagt. Deze leden onderstrepen dat dit aandacht vraagt,
in het bijzonder door de fouten die zijn gemaakt in de berekeningen van WIA-uitkeringen
door het UWV. Deze leden zijn van mening dat de WIA-problematiek laat zien dat de
Minister onvoldoende zekerheid heeft over de rechtmatigheid van verstrekte uitkeringen
en dat fouten in de uitvoering door het UWV daardoor onvoldoende naar voren komen.
Zij vragen de Minister daarom hoe hij meer inzicht wil krijgen in de rechtmatigheid
van verstrekte uitkeringen door het UWV, in het bijzonder vanwege de huidige WIA-problematiek.
De leden van de NSC-fractie lezen ten slotte in de beantwoording van de feitelijke
vragen dat het vertrouwen van de Nederlandse bevolking in het pensioenstelsel in Q1
van 2025 een 5.9 bedraagt, en daarmee neutraal te noemen is en gelijk blijft aan de
score van voorgaande kwartalen. Deze leden vragen de Minister welke aanvullende stappen
hij voornemens is te zetten om deze vertrouwensscore te verbeteren.
III Antwoord/Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.