Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op het verzoek van de commissie op een e-mail en een brief van de Stichting Herstel Oosterpark (SHO) over loodwaardes in het Amsterdamse Oosterpark en eerdere antwoorden op Kamervragen (Kamerstuk 30015-128)
30 015 Bodembeleid
Nr. 135 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 juni 2025
De vaste commissie voor heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 20 februari 2025 inzake de reactie
op het verzoek van de commissie op een e-mail en een brief van de Stichting Herstel
Oosterpark (SHO) over loodwaardes in het Amsterdamse Oosterpark en eerdere antwoorden
op Kamervragen (Kamerstuk 30 015, nr. 128).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 maart 2025 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 16 juni 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn bezorgd over te hoge loodwaarden in de
bodem. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor de ontwikkeling van kinderen. Kinderen
moeten onbezorgd in parken en natuurgebieden kunnen spelen zonder dat dit negatieve
gevolgen heeft voor hun ontwikkeling. Is de Staatssecretaris het hiermee eens? Hoe
wordt landelijk de problematiek rondom lood in de bodem gemonitord? Wat is het landelijke
beleid rondom lood in de bodem?
Antwoord:
Kinderen moeten inderdaad onbezorgd kunnen spelen. Hoe hieraan invulling moet worden
gegeven, is decentraal belegd. De gemeente Amsterdam is voor het Oosterpark bevoegd
gezag op basis van de Wet bodembescherming (Wbb) en de Omgevingswet. Een bevoegd gezag
bepaalt, op basis van de lokale situatie, of er onaanvaardbare humane risico's zijn
en of er maatregelen, zoals gebruiksadviezen of saneringen, nodig zijn. De belasting
van diffuus lood is verschillend in Nederland. Het komt vaker voor in binnensteden,
oude lintbebouwing en op plekken die in het verleden zijn opgehoogd. Een lokale aanpak
past hier het beste bij. Bevoegde overheden bepalen zelf aan de hand van de bodemfunctie
van de locatie welke normen er gelden.
Landelijk zijn hier wel kaders voor meegegeven. In het rapport «normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling»1 wordt aangegeven welke bodemfunctie aan bepaalde locaties kan worden toegewezen.
Dit hangt onder meer af van de mate van bodemcontact. In dit rapport is een aantal
landelijke basiskeuzes met betrekking tot het beoordelen van risico’s en beschermingsniveaus
en -doelen vastgelegd.
Daarbij is er ruimte gehouden voor lokale keuzes. Bij het bepalen van de lokale normen,
volgen de bevoegde overheden vaak de GGD-adviezen.
Bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat kan het bevoegd gezag financiering
(specifieke uitkering) aanvragen voor het in beeld brengen van mogelijke risico’s
van bodemlood en het nemen van maatregelen om blootstelling te voorkomen, bijvoorbeeld
door gebruiksadviezen of sanering, indien dat noodzakelijk blijkt. Dit maakt onderdeel
uit van de bestuurlijke afspraken bodem en ondergrond 2023–2030.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de kabinetsreactie op de brief van
de SHO dat er lokale normen bestaan voor loodwaarden, maar geen nationale normen.
Deze leden vragen waarom er geen landelijke normwaarden hiervoor bestaan.
Antwoord:
Er is een landelijke interventiewaarde voor lood in het Besluit activiteit leefomgeving
vastgelegd (530 mg/kg) en er zijn maximale waarden voor wonen en industrie (respectievelijk
210 en 530 mg/kg).
Bevoegde gezagen hebben de mogelijkheid om voor gebiedsspecifiek bodembeheer lokale
maximale waarden vast te stellen die hiervan afwijken en die op de specifieke lokale
situatie zijn toegesneden.
BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie lezen dat de Staatssecretaris stelt dat de gemeente Amsterdam
als bevoegd gezag de bodemfuncties bepaalt en de bijbehorende normen vaststelt. SHO
wijst op een mogelijke incorrecte aanwijzing van deze bodemfuncties, mede onder verwijzing
naar een VROM-rapport uit 2008. Kan de Staatssecretaris aangeven welke concrete waarborgen
er bestaan om te voorkomen dat de gemeente Amsterdam, een te lage beschermingsgraad
kiest bij de bepaling van de bodemfuncties, zeker in een park dat intensief door kinderen
wordt gebruikt? Is de Staatssecretaris van mening dat de huidige wetgeving voldoende
instrumenten biedt om onafhankelijk te toetsen of de gemeente de volksgezondheid,
met name die van kinderen, voldoende waarborgt bij deze besluitvorming?
Antwoord:
Aangezien de gemeente Amsterdam bevoegd gezag is volgens de Wbb en de Omgevingswet,
bepaalt de gemeente welke locaties welke bodemfunctie hebben en daarmee welke normen
gelden. De toezichthoudende en vergunningverlenende taken worden namens het college
door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied uitgevoerd. Dit is voldoende wettelijk
geborgd. De GGD Amsterdam en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied hebben daarnaast
specifiek voor risico’s van de loodwaarden voor de volksgezondheid, specifiek voor
spelende kinderen, geadviseerd.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de gemeente Amsterdam een loodnorm van 370 mg/kg
hanteert voor de algehele bodemkwaliteit, gebaseerd op een lokale nota bodembeheer.
De SHO daarentegen refereert aan een mogelijk meer algemeen geldende en strengere
norm van 100 mg/kg, met name voor plaatsen waar kinderen spelen. Kan de Staatssecretaris
toelichten waarom de gemeente Amsterdam significant afwijkt van deze door de SHO gesuggereerde,
strengere norm? Kan de Staatssecretaris in detail uiteenzetten welke specifieke risicobeoordeling
ten grondslag ligt aan de vaststelling van de norm van 370 mg/kg in Amsterdam, en
hoe deze zich verhoudt tot recent wetenschappelijk inzicht over de effecten van lood
op de gezondheid van kinderen, met name op de lange termijn en bij cumulatie van blootstelling
via verschillende routes?
Antwoord:
De gemeente Amsterdam geeft aan dat zij de adviezen van de lokale GGD volgt ten aanzien
van de normen voor lood in de bodem. Het RIVM heeft in het rapport Diffuse loodverontreiniging
in de bodem – advies voor een gemeenschappelijk beleidskader (2016)2 een overzicht gegeven van de actuele kennis over de herkomst, toxiciteit, blootstelling
en beoordeling van risico's en mogelijkheden om de blootstelling aan lood terug te
dringen. De eerdergenoemde interventiewaarde van 530 mg/kg is daarin gehandhaafd.
Het advies van het RIVM en de landelijke GGD is om de blootstelling aan bodemlood
tot een niveau zo laag als redelijk mogelijk terug te brengen. Om GGD-adviseurs bij
gemeenten een concreet houvast te bieden, kwamen de gezamenlijke landelijke GGD's
in 2016 met een adviesnotitie3 waarin een tabel is opgenomen met gevoelige functies als «plaatsen waar kinderen
spelen» en «wonen met tuin» en deze zijn voorzien van gezondheidskundige advieswaarden
voor diffuus lood, waarbij een maximum is gesteld aan het te verliezen aantal IQ-
punten. Voor de advieswaarde van 390 mg/kg die in dit advies is opgenomen, is uitgegaan
van een verlies van maximaal 3 IQ-punten. Deze waarden kunnen worden beschouwd als
nieuwe pragmatische grenswaarden voor lood. Voor bestaande situaties op plaatsen waar
kinderen spelen adviseert de GGD dus dat de loodgehaltes in de contactlaag van de
bodem gemiddeld niet hoger mogen zijn dan 390 mg/kg. In nieuwe situaties, zoals bij
de aanleg, renovatie of sanering van een speelplek adviseert de GGD om een toepassingseis
van maximum loodgehalte van 100 mg/kg te hanteren.
In het Oosterpark is uitgebreid onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van lood in
de contactzone door RSK in 2023. Het rapport van RSK laat zien dat het gemiddelde
loodgehalte op de 240 meetlocaties in het Oosterpark op 70 mg/kg ligt. Op geen enkele
locatie overschrijdt het loodgehalte in de contactlaag (0–20 cm) de advieswaarde van
390 mg/kg. Dit betekent dat de bodem van het Oosterpark – ook wanneer het heel vaak
bezocht wordt – geen gevaar vormt voor de gezondheid van de bezoekers. Daarnaast kan
op basis van één enkele meting van een hoge loodwaarde niet zomaar een conclusie over
gezondheidsrisico’s worden getrokken.
Mensen worden niet alleen via het gebruik van de bodem blootgesteld aan lood, maar
ook via voeding, drinkwater, emissies naar lucht en huisstof. In veel voedingsmiddelen,
met name graanproducten, melk en fruit, en ook in drinkwater is een (lage) concentratie
lood aanwezig. Bij het bepalen van de advieswaarden voor lood in bodem is rekening
gehouden met de achtergrondblootstelling vanuit onder meer voeding. Hierbij wordt
rekening gehouden met de wijze van gebruik van de bodem, die van belang is voor de
mate van blootstelling, en de concentratie van de verontreiniging.
Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat mensen vaak met kinderen
naar een park gaan om ze in het groen te kunnen laten spelen. Deze leden vinden dat
alle kinderen gebruik moeten kunnen maken van parken, zonder het risico om gevaarlijke
stoffen binnen te krijgen die kunnen leiden tot gezondheidsschade, zoals kan gebeuren
wanneer staalslak in de bodem is toegepast, of bij een verhoogde loodconcentratie.
Te hoge loodconcentraties kunnen bij kinderen onder andere leiden tot IQ-verlies.
De GGD stelt dat er voor blootstelling aan lood geen grenswaarde is waaronder er geen
negatieve effecten bij blootstelling optreden en dat er moet worden gestreefd naar
een zo laag mogelijke blootstelling van kinderen aan lood. Is de Staatssecretaris
het daarmee eens? De GGD zegt dat plaatsen waar kinderen spelen gezondheidskundig
voldoende bodemkwaliteit hebben als de loodconcentratie onder 100 mg/kg zit.
De GGD geeft handelingsperspectieven aan, waarbij hij stelt dat, als de concentratie
tussen 100 en 390 mg/kg zit, er brede communicatie moet plaatsvinden over gebruiksadviezen
en hij adviseert sanering bij herstructurering. Deze leden vragen aan de Staatssecretaris
of gemeentes zelf mogen kiezen of ze naar zulke GGD- adviezen luisteren, of hun eigen
afwegingen mogen maken.
Antwoord:
Hierboven is toegelicht dat bevoegde overheden aan de hand van de bodemfunctie van
de locatie zelf bepalen welke normen er gelden. De belangrijkste directe
blootstellingsroutes aan lood zijn inname van gronddeeltjes en de consumptie van,
op verontreinigde bodem, geteelde groenten en aardappelen. Daar waar het contact met
de bodem intensief kan zijn, zoals bij kinderspeelplaatsen, rechtvaardigt dat een
strengere norm. Uiteraard is minder blootstelling aan lood, en daarmee het streven
naar lagere concentraties in de bodem, altijd wenselijk. In diffuus vervuilde stadsbodems
is dat echter lang niet altijd haalbaar.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat een groep omwonenden van
het Oosterpark bang is dat kinderen niet veilig kunnen spelen in het Oosterpark in
verband met de metingen van verhoogde loodconcentraties.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris op de hoogte is van andere parken in Nederland
waar omwonenden zich zorgen maken over te hoge loodconcentraties waar kinderen spelen.
Over de reactie van de Staatssecretaris vragen deze leden of de Staatssecretaris zich
voor zijn reactie aan de Kamer naast de gemeente ook door het RIVM en GGD Nederland
heeft laten informeren. Zo ja, hoe is die informatie in zijn reactie verwerkt? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord:
De gemeenten staan dicht bij de burger en kunnen rekening houden met specifieke lokale
omstandigheden. Daarom zijn diverse taken, bijvoorbeeld wat betreft het omgaan met
bodemlood lokaal belegd. Doordat de gemeente zelf bevoegd gezag is, houden zij zelf
de decentrale gegevens bij en is en is er geen noodzaak of juridische verplichting
om deze gegevens met het ministerie te delen. De gegevens die zij beschikbaar stellen
verschillen per bevoegd gezag. Dit is afhankelijk van de onderzoeken die zij hebben
uitgevoerd. Het Ministerie heeft daardoor ook geen zicht op andere plekken waar wellicht
burgers zich zorgen maken over de loodgehalten in de bodem.
Zoals in de brief is gemeld, is die afgestemd met de gemeente Amsterdam en via de
gemeente met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en de GGD Amsterdam. Hetzelfde
geldt voor de antwoorden op deze vragen. Deze partijen hebben kennis van de bodem
in Amsterdam, en de stadsparken in het bijzonder.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier