Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bontenbal en Vedder over de toepassing van module D in product-LCA’s voor milieuprestaties van bouwproducten
Vragen van de leden Bontenbal en Vedder (beiden CDA) aan de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de toepassing van module D in product-LCA’s voor milieuprestaties van bouwproducten (ingezonden 23 mei 2025)
Antwoord van Minister Keijzer (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) (ontvangen
16 juni 2025)
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Product LCA's waardeloos met module D»1 waarin wordt gesteld dat het gebruik van module D in Life Cycle Assessment (LCA’s)
leidt tot een onbetrouwbare en onvolledige milieubeoordelingen van bouwproducten?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige toepassing van module D in product-LCA’s
leidt tot systematische vertekening van milieuprestaties in de bouw, dat dit koplopers
schaadt koplopers en dat het systeem hiermee tandeloos wordt?
Antwoord 2
De kritiek over de huidige toepassing van module D is eerder met uw Kamer besproken.
Bij het aanbieden van het oorspronkelijke wijzigingsbelsuit Bbl aan uw Kamer (d.d.
21 juni 2024) is toegezegd dat bij de implementatie van de Whole life cycle
global warming potential (hierna: wlc-gwp) wordt bezien hoe de milieulasten en -baten buiten de levensduur
van een bouwwerk (module D) gewaardeerd kunnen worden.2 Op dit moment bereid ik een evaluatie van module D voor. De uitkomsten daarvan zal
ik met uw Kamer delen.
Vraag 3
Klopt het dat deze module is bedoeld om in de verre toekomst mogelijk hergebruik te
waarderen, maar dat deze nu vooral wordt ingezet om huidige vervuiling weg te rekenen,
waardoor fabrikanten met een hoge milieubelasting kunnen op papier schoon lijken,
zolang ze aannemelijk maken dat hun producten ooit hergebruikt worden? Acht u deze
ontwikkeling wenselijk?
Antwoord 3
In de huidige toepassing van module D in de berekening van de milieuprestatie gebouwen
worden eventuele toekomstige milieulasten en -baten meegerekend in de integrale milieuprestatiescore
van een bouwwerk, over de hele levenscyclus. Doel hiervan is onder meer de stimulering
van de toepassing van bouwmethoden en bouwproducten, die in de toekomst leiden tot
recycling en hergebruik en/of vermindering van de verbrandingseffecten of storting
in het milieu. Beide leiden tot een lagere milieubelasting. De huidige milieubelasting
is hierin verdisconteerd maar niet onbelangrijk. Daarom wordt dit jaar een evaluatie
uitgevoerd naar module D om een beeld te krijgen van de effecten op korte en lange
termijn (zie ook hiervoor). Bij deze evaluatie zullen de resultaten van eerder uitgevoerd
onderzoek hiernaar, onder andere in opdracht van de stichting Nationale Milieudatabase,
worden meegenomen.
Vraag 4
Deelt u de analyse dat deze situatie tot de volgende problemen leidt?
• De milieuprestatieberekeningen zijn niet meer geloofwaardig. Producten met hoge milieukosten
krijgen alsnog een Milieu Prestatie Gebouwen (MPG)-score richting 0 door toekomstige
besparingen in mindering te brengen op de huidige uitstoot;
• Koplopers worden gestraft. Producenten die vandaag investeren in schonere processen
worden weggeconcurreerd door partijen die uitsluitend leunen op theoretische verbetering;
• Het systeem stimuleert op deze wijze géén directe verduurzaming. De motivatie om nu
emissies te reduceren verdwijnt, omdat die uitstoot tóch wegvalt in de module D.
Antwoord 4
Ik kan pas een inhoudelijke reactie op uw vragen geven op basis van de evaluatie van
module D, maar met de kennis van nu deel ik de analyse niet volledig.
In algemene zin kennen alle bouwproducten, die worden verhandeld op de markt, een
zekere milieubelasting. En tijdens de levensduur van een gebouw worden sommige bouwproducten
een (paar) keer vervangen en anderen weer niet. Na de sloop van een bouwwerken worden
sommige bouwproducten hergebruikt of gerecycled, maar andere verbrand of gestort.
Hieraan kleven verschillende milieueffecten, die relevant zijn in de mpg-systematiek.
Met de hierboven benoemde evaluatie van module D, waarin ik ook de inzichten uit een
eerdere evaluatie hiervan van TNO uit 2021 meeneem, wil ik hierop eenduidige antwoorden
verkrijgen, om beleidsconclusies te trekken.
Vraag 5
Kunt u inhoudelijk reageren op de drie hierboven geschetste problemen?
Antwoord 5
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4. Ik wil een inhoudelijke reactie
op uw vragen geven op basis van de evaluatie van module D. Daaruit moet blijken wat
de effecten van de toepassing ervan zijn. Op basis daarvan kan ik voorstellen doen
voor eventuele aanpassingen in de toepassing van module D. Daarbij acht ik het verstandig
dat de toegerekende milieubaten van de bouwproducten met module D na eindelevensduur
van een bouwwerk, in een redelijke verhouding staan tot de maatschappelijke wens om
de milieu-impact van dit moment te beperken. Tegelijkertijd zullen ten alle tijden
de effecten van de aanpassing van module D of andere onderdelen van de mpg-systematiek
in kaart moeten worden gebracht in het licht van de bouwkosten en de woningbouwopgave.
Vanuit die perspectieven zal bijvoorbeeld het niet meenemen van milieueffecten in
module D moeten leiden tot een verhoging van de wettelijke grenswaarden, dus minder
scherp.
Vraag 6
Deelt u de opvatting dat als milieuprestatieberekeningen minder geloofwaardig worden
dit uiteindelijk ook een vertragend effect zal hebben op de bouw, doordat er onduidelijkheid
en onzekerheid voor alle spelers in het bouwproces zal sluipen?
Antwoord 6
Ik deel de opvatting niet dat module D voor vertraging zorgt in het bouwproces, omdat
er geen sprake is van onduidelijkheid voor bouwers: er is een eenduidige wettelijk
aangewezen bepalingsmethode die alom bekend is en door verschillende bureaus worden
gehanteerd om mpg-berekeningen te maken van nieuwe bouwwerken. Bedrijven in de bouwsector
weten daarmee hoe ze de milieuprestatie moeten berekenen en hoe ze aan de wettelijke
eis kunnen voldoen.
Vraag 7
Deelt u de opvatting dat als koplopers worden gestraft en als het systeem geen directe
verduurzaming stimuleert, dit tevens een vertragend effect kan hebben op de bouw omdat
deze koplopers dan minder hun aanjagende en innovatie-stimulerende rol kunnen spelen
in de bouwwereld?
Antwoord 7
Als u koplopers definieert als de bouwers die met een lage score van de milieuprestatie
gebouwen kunnen bouwen, dan heb ik in algemene zin niet het beeld, dat de bouw wordt
vertraagd door de huidige MPG-systematiek, die ziet op bouwwerkniveau.
Innovatie wordt natuurlijk ook gedreven door andere factoren dan de mpg. Veelal hebben
te behalen kostenvoordelen (fabrieksmatige bouw) of extra (Europese) belastingen op
fossiele brandstoffen naar 2050 toe een grotere invloed op de verduurzaming van het
productieproces van bouwproducten. De mpg stelt grenswaarden waaraan bouwwerken moeten
voldoen, waarbij de effecten van module D op bouwproductniveau een rol spelen.
Vraag 8
Welke mogelijkheden ziet u om de toepassing van module D in LCA’s te herzien of te
vervangen door een methodologie die beter aansluit bij de circulaire economie en de
werkelijke milieuprestaties van producten?
Antwoord 8
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zal de toepassing van de milieuprestatie
leiden tot een begrensde de milieu-impact van gebouwen over de hele levenscyclus.
Daarbij moeten ongewenste prikkels door de toepassing van module D worden voorkomen.
Dit zal centraal staan in de evaluatie. Daarna besluit ik over eventuele aanpassingen
in de toepassing van module D, mede in het licht van de bouwkosten en woningbouwopgave.
Vraag 9
Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld voor:
• een tijdelijke opschorting van module D in nationale toepassing;
• een herijking van de bepalingsmethode in samenspraak met marktpartijen;
• meer transparante communicatie richting aanbestedende diensten en producenten.
Antwoord 9
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op de vorige vraag.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.