Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 699 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020 en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de herziening van de wettelijke grondslagen van de kerndoelen met focus op lezen, schrijven en rekenen (Wet herziening wettelijke grondslagen kerndoelen)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 13 juni 2025
De regering dankt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de
schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel herziening wettelijke grondslagen kerndoelen.
De regering is erkentelijk voor de getoonde belangstelling en de vragen van de leden
van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, D66, CDA, SGP en ChristenUnie. Deze
nota naar aanleiding van het verslag volgt zoveel mogelijk de indeling van het verslag.
Een enkele keer is de beantwoording van vragen die door meerdere fracties zijn gesteld,
samengenomen.
I. Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het onderhavige wetsvoorstel. Basisvaardigheden komen vooral tot hun recht in een
contextrijke onderwijspraktijk en deze leden zien deze dan ook graag ondergebracht
bij de andere vakken. Nu kunnen te veel jongeren die het funderend onderwijs verlaten,
vooral door een onvoldoende beheersing van lezen, schrijven en rekenen, niet goed
meekomen in het vervolgonderwijs, op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Zij bezien
de erbarmelijke en verontrustende ranking van wat we leerlingen leren op het gebied
van lezen, schrijven en rekenen dan ook met lede ogen en zij betreuren daarom des
te meer de beslissing van de regering om de nieuwe kerndoelen voor lezen, schrijven
en rekenen pas in te voeren in augustus 2027, terwijl het onderwijsveld over de concrete
kerndoelen die in oktober 2024 voorlagen al heel positief was. Wat zegt deze beslissing
over het gevoel van urgentie bij de regering?
De regering onderschrijft de urgentie om zo snel mogelijk nieuwe kerndoelen op het
gebied van lezen, schrijven en rekenen in te voeren. Daarom zullen de nieuwe kerndoelen
voor de leergebieden Nederlands en rekenen en wiskunde met prioriteit worden vastgesteld
per 1 augustus 2026. Ook in de andere leergebieden zullen lezen, schrijven en rekenen
terugkomen. Denk aan het kritisch lezen van historische bronnen bij mens en maatschappij
of het rekenen met formules bij mens en natuur. De kerndoelen voor deze leergebieden
worden momenteel beproefd en aangescherpt. Zij kunnen per 1 augustus 2027 worden vastgesteld.
Om de geactualiseerde kerndoelen tijdig te kunnen vaststellen is het van belang dat
het onderhavig wetsvoorstel een spoedige parlementaire behandeling kent. Dan kan de
beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 augustus 2026 gehaald worden voor de kerndoelen
Nederlands en rekenen en wiskunde. Dat betekent concreet dat het wenselijk is om de
parlementaire behandeling in de Tweede Kamer kort na het zomerreces af te ronden.
Ik wil u daarom verzoeken om – indien u het voorstel van wet genoegzaam voorbereid
acht – het wetsvoorstel in september te agenderen voor plenaire behandeling. Wanneer
de parlementaire behandeling niet tijdig is afgerond dan zal de inwerkingtredingsdaum
van het voorstel van wet en daarmee ook van het onderliggende Besluit vernieuwde kerndoelen
Nederlands en rekenen en wiskunde een jaar opschuiven. Dit heeft tot gevolg dat de
curriculumherziening, waar het onderwijsveld al tijden op wacht, opnieuw vertraging
oploopt.
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat de kerndoelen niet op zichzelf
moeten staan, maar een plek moeten krijgen in verschillende bestaande vakken, waaronder
maatschappijleer, geschiedenis, economie, wiskunde, natuurkunde en de moderne vreemde
talen. Deze leden lezen in de memorie van toelichting een erkenning hiervan: «De andere
vakken en leergebieden, zoals geschiedenis of mens en natuur, bieden immers rijke
contexten om te oefenen met deze vaardigheden. Het onderwijs in lezen, schrijven en
rekenen kan een kwaliteitsimpuls krijgen door het te integreren in alle vakken.»1 In hoeverre brengt de regering deze gedachte tot uitdrukking in de ontwerpruimte,
in de contacturen en in de lesuren voor de vakken in de bovenbouw van havo en vwo?
De basisvaardigheden digitale geletterdheid en burgerschap krijgen een aparte positie,
wat ten koste gaat van vakken als economie, natuurkunde en biologie. In hoeverre stuurt
de regering met de uitholling van vakken als natuurkunde, scheikunde, enzovoort, aan
op een teruggang naar de jaren twintig van de vorige eeuw met aap-noot-miesonderwijs?
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de grondslag aangepast voor het vaststellen
van de kerndoelen in het onderwijs. De kerndoelen vormen de inhoudelijke voorschriften
voor het primair onderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en de onderbouw van
het voortgezet onderwijs. De kerndoelen hebben dus geen betrekking op de bovenbouw
van het voortgezet onderwijs. De inhoud van het onderwijs in de bovenbouw van het
voortgezet onderwijs wordt gereguleerd door de examenprogramma’s. Hierin staat opgenomen
welke kennis en vaardigheden leerlingen moeten hebben opgedaan om te slagen voor het
examen van dat vak. De examenprogramma’s worden in een parallel proces aan de herziening
van de kerndoelen eveneens geactualiseerd.
De regering onderschrijft het uitgangspunt dat het integreren van het onderwijs in
lezen, schrijven en rekenen in andere zaakvakken, zowel in de onderbouw als in de
bovenbouw, kan bijdragen aan de algehele kwaliteit van het onderwijs en specifiek
het onderwijs in deze vaardigheden. Maar het is aan scholen om op basis van hun visie,
onderwijsconcept en populatie te bepalen hoe zij hun onderwijs inrichten en hoeveel
lesuren zij voor een bepaald vak of leergebied inplannen.
Met het toevoegen van de onderwerpen burgerschap en digitale geletterdheid aan het
curriculum wordt het curriculum bij de tijd gebracht, zodat alle kinderen worden toegerust
met de kennis en vaardigheden die nodig zijn om succesvol te participeren in de maatschappij
in de 21e eeuw.
De leden van de VVD-fractie weten dat het onderwijsveld intensief heeft bijgedragen
aan de ontwikkeling van de nieuwe kerndoelen. Deze leden hebben begrip voor het uitstel
vanwege zorgen over overladenheid en de wens om het aantal kerndoelen te verminderen.
Niettemin leidde dit uitstel tot onrust en verbazing in het onderwijsveld. Voornoemde
leden vragen hoe de (geredigeerde) kerndoelen vallen in het veld. Zij vragen voorts
hoe het onderwijsveld betrokken wordt bij de verdere uitwerking en implementatie van
de kerndoelen, om draagvlak en duidelijkheid te waarborgen.
Eind 2024 is aan Stichting Leerplanontwikkeling (hierna: SLO) een spoedopdracht verstrekt
om het aantal kerndoelen te verminderen door meer samenhang aan te brengen tussen
de kerndoelen, hiaten en dubbelingen eruit te halen en in de kerndoelen te focussen
op de kern van het curriculum. Daarnaast moet in de gehele set kerndoelen meer aandacht
zijn voor lezen, schrijven en rekenen. Op 17 april 2025 zijn de definitieve conceptkerndoelen
voor de leergebieden Nederlands en rekenen en wiskunde met uw Kamer gedeeld waarin
deze spoedopdracht is verwerkt.2 SLO heeft hierbij samen met het onderwijsveld en de oorspronkelijke kerndoelenteams
het aantal kerndoelen teruggebracht van negentien naar negen kerndoelen voor Nederlands
en van vijftien naar negen kerndoelen voor rekenen en wiskunde. De docenten die in
het ontwikkelproces betrokken zijn geweest hebben aangegeven een meerwaarde te zien
in deze aangepaste versie, omdat het zorgt voor meer focus en duidelijkheid op wat
echt belangrijk is om leerlingen te leren. Tegelijkertijd zijn de door het onderwijs
gewaardeerde concrete formuleringen behouden gebleven.
Het onderwijsveld wordt ook breed betrokken bij de implementatie van de kerndoelen.
Vanuit het uitgangspunt van gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt ingezet op een
proces waarin samenwerking en eigenaarschap centraal staan. Vanaf 2026 wordt er vanuit
verschillende organisaties ondersteuning geboden aan leraren, schoolleiders, bestuurders
bij de implementatie. Het onderwijsveld kan zelf bepalen, afhankelijk van welke ondersteuning
passend en relevant is, waar zij gebruik van maakt. In het implementatieplan wordt
een verdere toelichting gegeven over de verdere uitwerking van deze fase. Het implementatieplan,
evenals meer informatie rondom het curriculum, ontvangt uw Kamer na de zomer.
De leden van de NSC-fractie maken zich net als velen zorgen om de kwaliteit van het
funderend onderwijs en het feit dat steeds meer leerlingen door onvoldoende beheersing
van lezen, schrijven en rekenen niet aan het basisniveau voldoen. Goed kunnen lezen,
schrijven en rekenen, is cruciaal om later goed en productief deel te kunnen nemen
aan de maatschappij. Het is cruciaal voor de bestaanszekerheid van onze kinderen.
Om de kwaliteit van het onderwijs te herstellen, is in het door de leden van de NSC-fractie
gesteunde hoofdlijnenakkoord opgenomen dat het ontwikkelen van de lees-, schrijf-
en rekenvaardigheden tot de eerste prioriteit moet worden van het funderend onderwijs.3 Deze leden staan dan ook sympathiek tegenover dit wetsvoorstel dat de benodigde wettelijke
grondslagen hiervoor moet realiseren. Wel hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen
over de uitwerking. Ook kijken zij met zeer veel belangstelling uit naar het Herstelplan
Kwaliteit Onderwijs, in samenhang waarmee het onderhavige wetsvoorstel moet worden
bezien.
Zoals gezegd beoogt dit wetsvoorstel de benodigde wettelijke grondslagen te creëren
die nodig zijn voor de curriculumherziening. Zoals de regering verklaart in haar toelichting,
is die curriculumherziening niet alleen nodig om de leerprestaties van leerlingen
weer op het gewenste niveau te krijgen, maar ook om leraren meer duidelijkheid te
verschaffen over wat de overheid van hen verwacht en overladenheid terug te dringen.
De leden van de NSC-fractie onderstrepen het grote belang van deze laatste twee doelstellingen.
Om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, zijn heldere normen nodig; die bieden
leraren meer houvast, geven de overheid een duidelijk doel om gerichter te kunnen
sturen, en vormen een essentiële voorwaarde voor een goed verantwoorde aanpak van
het onderwijs. Ook het fors terugdringen van de werkdruk op leraren in het bijzonder
heeft voor de leden van de NSC-fractie veel urgentie. Beter onderwijs begint bij de
leraar, die alle ruimte moet krijgen om zijn vak weer naar behoren uit te kunnen oefenen.
Wat deze leden betreft kan dat laatste niet vaak genoeg benadrukt worden.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de Afdeling Advisering van de Raad van
State (hierna: de Afdeling) opmerkt dat er meer nodig is. De tegenvallende prestaties
van leerlingen op het gebied van lezen, schrijven en rekenen hebben verschillende
oorzaken. De Onderwijsraad signaleert in het rapport «Taal en rekenen in het vizier»
niet alleen tekortkomingen in de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs, maar wijst
ook op oorzaken die zijn gelegen buiten het funderend onderwijs, zoals de achterblijvende
kwaliteit van de vroeg- en voorschoolse educatie.4 De kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs wordt ook bepaald door vele (met elkaar
samenhangende) factoren, bijvoorbeeld de lesmethoden en de startbekwaamheid en professionalisering
van leraren. Deze leden delen dit punt met de Afdeling. Kan de regering hier uitgebreid
op reflecteren? Om de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs duurzaam te verbeteren,
is volgens de Onderwijsraad een integrale aanpak vereist, waarbij gekeken wordt naar
alle factoren die de kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs bepalen. De leden van
de CDA-fractie vragen de regering om te schetsen in hoeverre zij vinden dat de Onderwijsraad
hieraan tegemoetkomt.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Afdeling onder meer wijst op het
advies van de Onderwijsraad dat stelt dat de tegenvallende prestaties van leerlingen
op het gebied van lezen, schrijven en rekenen ook oorzaken kent die gelegen zijn buiten
de sfeer van het funderend onderwijs, zoals de achterblijvende kwaliteit van de vroeg-
en voorschoolse educatie. In het antwoord van de regering wordt verwezen naar onder
meer het Herstelplan kwaliteit onderwijs en Masterplan basisvaardigheden, maar er
wordt door de regering niet gereflecteerd op oorzaken die gelegen zijn buiten het
onderwijs, welke implicaties dit kan hebben voor het onderwijs en wat dit vraagt van
de overheid. Kan de regering daar alsnog op reflecteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in dat kader wat het bovenstaande betekent
voor de te verwachten effecten van onderhavig wetsvoorstel en de brede beleidsaanpak.
Uiteraard ligt er, zo menen ook deze leden, een grote verantwoordelijkheid bij de
scholen en schoolbesturen om leerlingen zo goed mogelijk te onderwijzen. Desondanks
zijn er verschillende factoren die buiten de invloedssfeer van de scholen liggen en
die prestaties van leerlingen negatief kunnen beïnvloeden.
De regering is het met deze leden eens dat het verbeteren van taal en rekenen een
brede, samenhangende aanpak vergt. De problematiek kent meerdere oorzaken, en de regering
zet daarom ook in op meerdere oplossingen. Om de kwaliteit van het onderwijs in taal
en rekenen duurzaam te verbeteren investeert het kabinet sinds 2022 in het Masterplan
Basisvaardigheden (hierna: Masterplan). Dit is een integrale en structurele aanpak
die een pakket aan maatregelen op verschillende beleidsterreinen omvat en waarvan
de actualisatie van de kerndoelen slechts één onderdeel is van vele.
• Zo is onder andere de subsidie verbetering basisvaardigheden ingesteld die scholen
in staat stelt evidence-informed aan de verbetering van het onderwijs in de basisvaardigheden
te werken.
• Voor een duurzame borging van basisvaardigheden in de school zijn ook professionalisering
en kwalitatief goede lesmethoden onderdeel van het Masterplan.
• Daarnaast omvat deze brede aanpak maatregelen op het terrein van lerarenbeleid en
-opleidingen, het jonge kind, toetsing, kennisverspreiding, toezicht en bibliotheekbeleid.
Vanuit al die beleidsterreinen wordt integraal aan hetzelfde doel gewerkt en prioriteit
gegeven aan taal en rekenen.
Om blijvend resultaat te boeken is van groot belang dat scholen deze aanpak inbedden
in hun onderwijs. Daarom wordt beoogd om de middelen, die eerst via de subsidie verbeteren
basisvaardigheden werden verstrekt, per 2027 via gerichte bekostiging aan de scholen
te verstrekken. Hierbij wordt erop gestuurd dat deze middelen worden besteed aan de
verbetering van de basisvaardigheden. Om dit mogelijk te maken werkt de regering aan
het Wetsvoorstel gerichte bekostiging, dat recent aanhangig is gemaakt bij de Raad
van State ter advisering. Het Masterplan als zodanig is dus eindig, maar de investeringen
in taal en rekenen zijn blijvend, ook als een trend is gekeerd of de doelen in zicht
zijn.
De basis van leren lezen, schrijven en rekenen wordt gelegd in het onderwijs, maar
wordt versterkt door de gehele omgeving van de leerling, zoals ook de leden constateren.
Dat vraagt vanuit de overheid dus ook een samenlevingsbrede aanpak om de basisvaardigheden
te verbeteren, niet uitsluitend om interventies die alleen op school plaatsvinden.
Zo is in de bewezen effectieve aanpakken – die vanuit het Masterplan worden verspreid –
ook veel aandacht voor bijvoorbeeld de aansluiting bij bibliotheken en vroeg- en voorschoolse
educatie.
Dit wetsvoorstel richt zich op de verantwoordelijkheid van het onderwijs om een stevige
basis aan te leren. Het scheppen van concrete en ambitieuze verwachtingen voor het
onderwijs is een belangrijk onderdeel van de brede beleidsaanpak om de basisvaardigheden
te verbeteren, maar niet het enige onderdeel. Ook overige onderdelen van het Masterplan
dragen bij aan het daadwerkelijk realiseren van de concrete, ambitieuze verwachtingen
voor het onderwijs.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in het verlengde hiervan of men dan schoolbesturen
volledig afrekenen op achterblijvende prestaties? Wat betekent het bovenstaande bovendien
voor het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie)? Heeft de
inspectie momenteel ruimte om met dergelijke factoren rekening te houden? Zou het
niet rechtvaardiger zijn om de inspectie meer ruimte te geven om in haar oordeel rekening
te houden met dergelijke factoren en bijvoorbeeld een grondslag in de sectorwetten
en/of de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) op te nemen die het voor de inspectie
mogelijk maakt af te wijken van de in de deugdelijkheidseisen opgenomen normen?
Om het talent van leerlingen volledig tot bloei te laten komen, is het van groot belang
dat zij voldoende geletterd en gecijferd zijn en beschikken over sociale en maatschappelijke
vaardigheden. De inspectie houdt toezicht op naleving door het schoolbestuur van de
bij of krachtens wet gestelde voorschriften voor het onderwijs, onder meer aan de
hand van in de wet gespecificeerde indicatoren, zoals de leerresultaten.5 De bij of krachtens wet gestelde voorschriften vormen de zogenaamde deugdelijkheidseisen
in het onderwijs. Leerlingen hebben recht op kwalitatief goed onderwijs en met deze
voorschriften stelt de wetgever de noodzakelijke vereisten om de kwaliteit van het
onderwijs te borgen.
Waar nodig heeft de wetgever ruimte geboden om af te wijken van verschillende deugdelijkheidseisen.
Bij het stellen van de eisen wordt gekeken in hoeverre het wenselijk is om afwijking
mogelijk te maken. Daarnaast is het zo dat de inspectie bij haar toezicht rekening
kan houden met de omstandigheden van het geval.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat bij zowel bij de vormgeving van de
kerndoelen als de uitwerking daarvan het uitgangspunt blijft dat deze ruimte bieden
aan de school om de inhoudelijke doelstellingen in overeenstemming met de eigen richting
en volgens de eigen pedagogisch-didactische visie te vertalen naar de onderwijspraktijk.
Deze leden vinden echter dat de regering nog steeds onduidelijk is over wat er wordt
bedoeld met de voorgestelde uitwerkingen en hoe gedetailleerd deze zullen worden.
Kan de regering hier meer duidelijkheid over bieden, zowel over de uitwerkingen van
de kerndoelen als over de nieuwe aanboddoelen? Tevens vragen deze leden op welke manier
de regering kan garanderen dat de uitwerkingen van de kerndoelen en de aanboddoelen
niet de vrijheid van inrichting verder gaan beperken.
De kerndoelen vormen de verplichte voorgeschreven inhoud van het onderwijs. Hierin
staat wat scholen verplicht zijn aan te bieden in hun onderwijsprogramma. De kerndoelen worden
uitgewerkt in het gaat hierbij om: bullets waarin verduidelijkt wordt wat onder de inhoud verstaan wordt. De kerndoelen
en de uitwerking daarvan vormen samen het verplichte curriculum. Deze zien niet op
hoe scholen deze inhoud vertalen in een onderwijsprogramma. Daarvoor hebben zij ruimte
en vrijheid om dat te doen op basis van een eigen pedagogisch-didactische visie. De
aanboddoelen vormen hierop geen uitzondering.
Om scholen te ondersteunen bij het vertalen van de nieuwe kerndoelen naar hun onderwijsprogramma
werkt SLO aan voorbeeldmatige leerlijnen en leermaterialen. Deze zijn naar inzicht
van de school in te zetten en deze zijn dus niet verplicht.
De vaststelling van de kerndoelen bij algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb)
geschiedt binnen de grondslag die met dit wetsvoorstel wordt bepaald. Dat houdt in
dat de kerndoelen, inclusief de uitwerking, zich beperken tot inhoudelijke voorschriften
voor het onderwijs, gericht op het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden en
het opdoen van ervaringen door leerlingen. Daarbij dient de vrijheid van onderwijs
in acht te worden genomen. Het beperken van de inrichtingsvrijheid door het stellen
van kerndoelen bij amvb kan dan ook niet verder gaan dan dat noodzakelijk is voor
het borgen van de deugdelijkheid van het onderwijs. Inmiddels heeft de regering het
ontwerpbesluit met daarin de herziene kerndoelen voor de leergebieden Nederlands en
rekenen en wiskunde in consultatie gebracht.6 De kerndoelen voor de overige leergebieden zullen een soortgelijke opbouw, structuur
en mate van detail kennen.
2. Achtergrond
De leden van de SGP-fractie hebben behoefte aan duiding van het zware accent op rekenen,
schijven en lezen in het opschrift en de toelichting, tegen de achtergrond van de
bedoeling van het traject van curriculumherziening. Deze leden constateren dat de
primaire bedoeling van de curriculumherziening was om te komen tot een actueel curriculum,
waarbij overigens het probleem van de overladenheid van meet af aan een belangrijk
aandachtspunt was. De bedoeling was ook om te komen tot een systeem van periodieke
herijking, waarbij het onderwijsveld zelf vooral aan zet zou moeten zijn en politieke
accenten zo min mogelijk invloed zouden moeten hebben. Deze leden constateren dat
pas redelijk recent weer sterke nadruk gelegd is op de basisvaardigheden, maar dat
dit toch meteen een stevige stempel drukt op het wetsvoorstel. Zij vragen waarom ten
dienste van de zorgvuldige borging van het curriculum niet vastgehouden is aan de
oorspronkelijke bedoeling om te komen tot een zo zakelijk mogelijke actualisering
op grond van de inzet van het onderwijsveld. Deze leden merken op dat eerdere fases
van verhevigde inzet op de basisvaardigheden op dit punt nooit tot een andere opzet
van de wettelijke structuur hebben geleid en dat het ook, zoals zij in paragraaf 3.1
aan de orde stellen, afwijkt van de historische lijn tot nu toe.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het niet goed gaat met de leerlingprestaties
op lezen, schrijven en rekenen.7 Dat is problematisch, temeer omdat juist die vaardigheden essentieel zijn om ook
in andere leergebieden succesvol te zijn als leerling. Het wordt heel moeilijk om
historische kennis op te doen als je niet kunt lezen, en zonder rekenvaardigheden
zullen onderdelen van economie of natuurkunde ondoenlijk worden. De vaardigheden lezen,
schrijven en rekenen zijn van essentieel belang voor het succes van leerlingen op
school en in de maatschappij. De regering acht het dan ook van belang om de centrale
positie van deze vaardigheden binnen het onderwijs, in de wetstekst tot uitdrukking
te brengen. De regering beoogt dus met dit wetsvoorstel zowel specifiek in te zetten
op een verbetering van de basisvaardigheden als op het actualiseren en verbeteren
van het brede curriculum.
In 2022 heeft SLO de werkopdracht ontvangen om – in samenspraak met het veld – de
kerndoelen voor alle leergebieden te actualiseren. In deze opdracht is vanaf het begin
meegenomen dat de basisvaardigheden een stevige plek moesten krijgen in alle leergebieden.
De opgeleverde kerndoelen zijn geactualiseerd, aangevuld met recente wetenschappelijke
kennis, getoetst aan de maatschappij van vandaag en aangeleverd door SLO namens het
onderwijsveld. In die zin is er niet afgeweken van de oorspronkelijke inzet van de
curriculumvernieuwing.
2.1 De curriculumherziening: een actueel en concreet curriculum
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de huidige kerndoelen voor het
primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs sinds respectievelijk
schooljaar 2004/2005 en schooljaar 2006/2007 gelden en sindsdien op een enkel onderdeel
na ongewijzigd zijn. Deze leden wijzen op het eindrapport van de commissie-Dijsselbloem
over de onderwijsvernieuwingen «Tijd voor onderwijs».8 Dit rapport benoemde dat er ernstige fouten waren gemaakt bij onderwijsvernieuwingen,
maar erkende in 2008 dat het gewenst blijft dat vakinhouden regelmatig tegen het licht
worden gehouden om de aansluiting bij verwachtingen en eisen vanuit de samenleving
zeker te stellen. Inmiddels is het 2025 en nu pas wordt herziening van het curriculum
een stap verder gezet. Voor deze leden onderstreept dit de noodzaak om nu tempo te
maken met de herziening van de kerndoelen. In hoeverre houdt de regering ook vast
aan de aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem om de vernieuwing van deze vakinhouden
in de toekomst vorm te geven als een geleidelijk proces met een grote mate van betrokkenheid
van vakdocenten, en de vernieuwing niet zozeer vorm te geven in een grootschalige
onderwijshervorming van bovenaf? Wat betekent dit voor de ruimte die de Kamer nog
in dit stadium redelijkerwijs kan en mag nemen om substantiële wijzigingen aan te
brengen in hoofdlijnen van het wetsvoorstel?
De regering onderschrijft de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem. Hierop is
de huidige werkwijze mede gebaseerd. De curriculumherziening is voor en door leraren:
er liggen breed gedragen concepten die ontwikkeld en beproefd zijn door en met het
onderwijsveld. Er is wetenschappelijke borging door betrokkenheid van vakexperts,
curriculumexperts en de wetenschappelijke Curriculumcommissie. Het is een zorgvuldig
en geleidelijk proces geweest waarbij veel oog is geweest voor inspraak, afstemming
en draagvlak. Kortom, het is geen grootschalige hervorming van bovenaf maar een zorgvuldige
samenwerking van het volledige veld geweest. Deze aanpak biedt waardevolle lessen
voor de toekomst en vormt de basis voor het voorspelbare systeem van periodiek curriculumonderhoud
dat momenteel wordt ingericht. Hierin staan samenwerking, eigenaarschap en vakmanschap
centraal. Daarmee wordt geborgd dat het curriculum blijvend aansluit bij maatschappelijke
ontwikkelingen en de praktijk in de klas.
De enorme betrokkenheid van leraren en andere onderwijsprofessionals bij deze grootschalige
herziening is bewonderenswaardig. Het is van groot belang dat de mede door hen geactualiseerde
kerndoelen zo spoedig mogelijk in werking kunnen treden. Het wetsvoorstel biedt het
juridische fundament dat nodig is om een nieuw curriculum te kunnen vastleggen in
kerndoelen. Uw Kamer wordt betrokken bij het vaststellen van het raamwerk waarbinnen
een landelijk curriculum moet worden opgesteld. Het substantieel wijzigen van het
wetsvoorstel zou betekenen dat ook het vaststellen van nieuwe kerndoelen met een jaar
zal opschuiven, daar de inwerkingtreding van die amvb’s alleen per 1 augustus kan
plaatsvinden. Ook kan het aanpassen van het raamwerk – het wetsvoorstel – leiden tot
het opnieuw moeten ontwikkelen van de kerndoelen, omdat zij dan niet langer aansluiten
op de wettelijke grondslag. Dat alles zou betekenen dat de broodnodige herziening
van het curriculum wederom zou worden uitgesteld, terwijl er nu kerndoelen liggen
die op brede steun van het veld kunnen rekenen.
De leden van de VVD-fractie hechten waarde aan een vlotte voortgang van het proces.
De vertraging in de invoering van de kerndoelen kan op begrip van deze leden rekenen,
maar zit voornoemde voortgang wel in de weg. Deze leden achten het van belang dat
het tempo behouden blijft om de kerndoelen snel te kunnen implementeren. Kan de regering
aangeven welke stappen worden ondernomen om verdere vertraging te voorkomen en het
proces efficiënt te laten verlopen? Hoe houden we snelheid in het proces?
De regering onderschrijft het belang van een spoedige invoering van de kerndoelen
Nederlands en rekenen en wiskunde. Deze zijn daarom reeds in een amvb uitgewerkt en
ter internetconsultatie aangeboden. De beoogde inwerkingtreding van deze amvb is 1 augustus
2026. De kerndoelen voor de overige leergebieden worden op moment van schrijven beproefd
en aangescherpt en in het najaar van 2025 in definitief concept opgeleverd. Daarna
zullen ook die worden vastgesteld in een amvb. De beoogde inwerkingtreding daarvan
is 1 augustus 2027. Deze beide amvb’s zijn afhankelijk van de parlementaire behandeling
van voorliggend wetsvoorstel. Bij een soepele behandeling kunnen de amvb’s zonder
vertraging worden vastgesteld. Daarnaast hoeven scholen niet te wachten: zij kunnen
nu al aan de slag met de definitieve conceptkerndoelen voor Nederlands en rekenen
en wiskunde.
Een solide wetenschappelijke onderbouwing is cruciaal voor de effectiviteit van de
kerndoelen, zo vinden de leden van de VVD-fractie. Deze leden vragen hoe de regering
borgt dat de herziening van het curriculum is gebaseerd op een solide wetenschappelijke
basis. Op welke wijze wordt de wetenschappelijke basis van de kerndoelen versterkt
en geborgd in het verdere proces?
De regering deelt de mening dat de curriculumherziening wetenschappelijk geborgd moet
zijn. Om die reden, en op verzoek van uw Kamer, is in juli 2020 een tijdelijke, onafhankelijke
wetenschappelijke Curriculumcommissie ingesteld (hierna: Curriculumcommissie). De
Curriculumcommissie heeft sinds haar start in september 2020, in verschillende fases
van de herziening aanbevelingen gedaan. Zo heeft de Curriculumcommissie geadviseerd
over de werkopdracht aan SLO en heeft zij gereflecteerd op de conceptkerndoelen en
de eerste concepteindtermen en de mate waarin deze voldoen aan de doelstellingen van
de curriculumherziening. Ook is gevraagd om bij de afronding van haar advieswerkzaamheden
te reflecteren op de eigen werkwijze en samenstelling, met het oog op een in te richten
systematiek van periodieke herijking van het curriculum. De Curriculumcommissie heeft
in totaal zes adviezen en twee verdiepende studies uitgebracht. Deze zijn aan uw Kamer
aangeboden en door het Ministerie van OCW besproken met SLO. SLO heeft de aanbevelingen
meegenomen in de aanscherping van de conceptkerndoelen en concept eindtermen. Tot
slot is in het ontwikkelproces door SLO gebruik gemaakt van de inbreng van diverse
wetenschappers en zijn de ontwikkelteams in hun werkzaamheden gemonitord. In de toelichting
op de conceptkerndoelen en -eindtermen hebben de ontwikkelteams van SLO zich hierover
verantwoord.
De leden van de VVD-fractie hechten aan rust, voorspelbaarheid en transparantie als
het gaat om curriculumvernieuwing. Deze leden hebben tijdens een eerder debat een
toezegging gehad over de continue herijking.9 Zij vragen wat de stand van zaken is van deze toezegging.
In de Vijfde voortgangsbrief Masterplan basisvaardigheden10, die in december 2024 aan uw Kamer is gestuurd, is ingegaan op de ontwikkeling van
een systeem van periodiek curriculumonderhoud en daarmee is aan deze toezegging voldaan.
De combinatie van een onderhoudskalender met periodieke herijking en een loket voor
curriculumsignalen, maakt dat signalen uit het veld in de toekomst systematisch kunnen
worden verzameld en gewogen. Daarmee wordt gewerkt aan een voorspelbare, minder schoksgewijze
en duurzaam ingerichte curriculumvernieuwing. Na de zomer wordt uw Kamer geïnformeerd
over de voortgang van het periodiek curriculumonderhoud en over de ontwikkelingen
rondom de onderhoudskalender en het loket.
De leden van de NSC-fractie erkennen dat dit wetsvoorstel slechts een voorbereidende
stap is op het realiseren van het nieuwe curriculum en het terugdringen van de overladenheid.
Toch willen deze leden van deze gelegenheid gebruik maken om ook over de voorgenomen
curriculumherziening zelf het volgende op te merken.
Ten eerste merken de leden van de NSC-fractie op dat de huidige kerndoelen tezamen
in een pdf-document passen van 26 pagina’s, terwijl het nieuwe conceptkerndoel Nederlands
alleen al bestaat uit 133 pagina’s.
De leden van de NSC-fractie hebben begrip voor het feit dat een hogere mate van concreetheid
kan noodzaken tot een uitgebreidere omschrijving van een kerndoel. Maar het mag niet
zo zijn dat als gevolg hiervan overladenheid via een andere ingang toch weer een weg
vindt. De aanzienlijke omvang van het concept kerndoel Nederlands stelt deze leden
dan ook niet erg gerust. Zij vragen of de regering dit risico ook ziet en zo ja, welke
maatregelen er zijn of worden genomen om de omvang van de nieuwe kerndoelen te beperken.
Het terugdringen van de overladenheid van leraren mag wat deze leden betreft niet
uit het oog worden verloren.
De opgeleverde conceptkerndoelen Nederlands beslaan geen 133 pagina’s. De opgeleverde
kerndoelen Nederlands bevatten negen kerndoelen voor het primair onderwijs. Daarnaast
zijn er negen kerndoelen die betrekking hebben op het voorgezet onderwijs. In totaal
gaat het dan om ongeveer 20 pagina’s. De kerndoelen zijn inhoudelijk ingeleid, toegelicht
en verantwoord door de ontwikkelteams, wat maakt dat het uiteindelijke kerndoelenboekje
inclusief deze documenten omvangrijk is geworden. De kerndoelen zelf echter zijn beknopt,
handzaam en concreet.
De regering is het desalniettemin eens met de leden dat overladenheid voorkomen moet
worden. Hierin zijn twee zaken belangrijk: de ontwerpruimte waarbinnen kerndoelen
ontwikkeld worden, moet realistisch en haalbaar zijn, en de uitwerking moet duidelijk,
helder en richtinggevend zijn, zodat leraren beter weten wat wél moet, en wat dus
ook níet hoeft. Hoewel het paradoxaal lijkt dragen gedetailleerdere kerndoelen zo
juist bij aan het tegengaan van overladenheid.
Bij de werkopdracht is aan SLO en de ontwikkelteams een kader ontwerpruimte meegeven,
om te voorkomen dat de ontwikkelteams vakken te groot zouden maken. In dit kader staat
aangegeven hoeveel procent van het totale voorgeschreven curriculum een vak mag innemen
in het primair onderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Hiermee
wordt de curriculaire omvang van een vak beperkt, om zo het risico op overladenheid
te voorkomen. Als extra controle is de haalbaarheid van de conceptkerndoelen beproefd
bij schoolleiders en leraren tijdens de fase van beproeven.
Ten tweede vragen de leden van de NSC-fractie hoe de reeds gepubliceerde nieuwe kerndoelen
zich verhouden tot het voornemen in het hoofdlijnenakkoord om het aantal kerndoelen
fors terug te dringen. Want ook al wordt in de toelichting bevestigd dat de kerndoelen
«in aantal fors zullen verminderen»11, lezen deze leden in de beslisnota dat de voorgenomen curriculumherziening desalniettemin
zal resulteren in om en nabij de 120 kerndoelen.12 Dit terwijl het huidige aantal neerkomt op 52–58. Kortom, er lijkt op het eerste
gezicht allesbehalve sprake van een reductie van de kerndoelen. Dat de nieuwe kerndoelen
weliswaar concreter zijn, zoals de regering aangeeft, doet daar niets aan af (een
kilo veren lijkt misschien lichter dan een kilo lood, maar is het niet). Kan de regering
hier een reactie op geven en kan zij daarbij ook inzichtelijk maken hoe hiermee uitvoering
wordt gegeven aan de motie van het lid Soepboer over de spoedopdracht aan het SLO?13
De regering is het eens met de leden dat het belangrijk is om niet op een te groot
aantal kerndoelen uit te komen en zij heeft SLO najaar 2024 de spoedopdracht gegeven
om tot minder kerndoelen te komen, op basis van de motie Soepboer cs.14
Deze spoedopdracht is inmiddels uitgevoerd door SLO voor de leergebieden Nederlands
en rekenen en wiskunde. Het aantal kerndoelen is teruggebracht van respectievelijk
24 en 15 naar 9 per leergebied per sector (po/vo). De concrete inhouden die door het
onderwijsveld zo worden gewaardeerd hebben een plek gekregen in meer samenhangende
kerndoelen. Deze aangescherpte kerndoelen zijn teruggelegd in het onderwijsveld en
dat heeft hierop positief gereageerd. Leraren en experts waarderen de concreetheid
en de verbeterde samenhang.
SLO verwerkt op dit moment de spoedopdracht in de andere leergebieden. Op dit moment
kan niet het exacte totaal aantal van kerndoelen worden benoemd, omdat de opdracht
voor de overige leergebieden nog wordt verwerkt. Op basis van hetgeen in de leergebieden
Nederlands en rekenen en wiskunde is opgeleverd is er vertrouwen dat het resultaat
zal zijn dat aan de spoedopdracht is voldaan.
Tot slot is het de leden van de NSC-fractie nog niet duidelijk wat de gevolgen van
dit wetsvoorstel zijn voor de traditionele vakken door het mogelijke voorsorterende
effect van leergebieden. Kan de regering daarover uitleg geven? Voor deze leden is
het zaak dat dergelijke voorsorterende effecten moeten worden voorkomen en dat het
wetsvoorstel desnoods met het oog daarop wordt gewijzigd.
Het wetsvoorstel beoogt geen leergebieden vast te leggen: in de sectorwetten wordt
gesproken over onderwerpen die terug moeten komen in de kerndoelen. Dit was ook de
wens die in de consultatie werd geuit, zodat onderwerpen in het onderwijs en de traditionele
vakken herkenbaar zouden blijven in de wet. De kerndoelen zelf worden in de amvb’s
wel gepresenteerd in leergebieden. Dat is met de nu geldende kerndoelen ook zo. Dat
heeft geen voorsorterend effect gehad op de inrichting van vakken: de meeste scholen
werken immers met de traditionele vakken. Het is aan scholen zelf om te bepalen hoe
zij hun onderwijs inrichten en bij welke vakken of lessen ze werken aan welke kerndoelen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Onderwijsraad in zijn advies de aanbeveling
doet om – als overheid – voor het onderwijs duidelijk te maken wat leerlingen aan
het eind van de schoolperiode moeten kennen en kunnen op het gebied van taal en rekenen.
Leidt deze wet er dan ook toe dat de opleidingseisen, startkwalificatie professionalisering
van leraren aangepast dienen te worden? Zo ja, hoe wordt dit geregeld? Zo nee, waarom
niet?
De actualisatie van de kerndoelen heeft gevolgen voor wat leerlingen moeten kennen
en kunnen, en raakt daarmee ook aan de inhoudelijke voorbereiding van leraren. De
herziene kerndoelen worden nu voor de lerarenopleidingen in het hbo verwerkt in de
nieuwe opleidingseisen (kennisbases). Bij dit proces zijn een breed scala aan leraren,
opleiders en vakexperts betrokken en we volgen dit vanuit de overheid via het Opleidingsberaad
Leraren. Binnen het Opleidingsberaad Leraren wordt de samenhang met de hernieuwde
kerndoelen en de herijking van de bekwaamheidseisen geborgd. Zo wordt gewaarborgd
dat toekomstige leraren goed zijn toegerust om les te geven vanuit het geactualiseerde
curriculum.
De leden van de SGP-fractie constateren dat een wezenlijk verschil bestaat tussen
het herzien van de kerndoelen en het curriculum enerzijds en anderzijds de wettelijke
grondslagen voor de kerndoelen. In de toelichting lopen beide voortdurend door elkaar.
Deze leden vragen de regering uitdrukkelijk te reflecteren op de vraag in hoeverre
de voorgestelde herziening van de wettelijke grondslagen zou bijdragen aan een beter
curriculum, specifiek ook als het gaat om het bestrijden van de overladenheid.
Het is correct dat het wetsvoorstel en de kerndoelen twee verschillende trajecten
zijn: het wetsvoorstel legt de juridische basis die nodig is om nieuwe kerndoelen
te kunnen vastleggen. Zonder een wetswijziging kunnen er geen concretere kerndoelen
worden vastgesteld, terwijl uit verschillende onderzoeken is gebleken dat die wel
nodig zijn om het onderwijs te verbeteren en om de overladenheid te kunnen terugdringen.
Een wijziging van de sectorwetten is ook noodzakelijk om kerndoelen te kunnen vastleggen
voor digitale geletterdheid en burgerschap. Ook dat is nodig om de leerlingprestaties
op die onderwerpen te verbeteren. Het wetsvoorstel zorgt dus voor de juridisch noodzakelijke
aanpassingen in de sectorwetgeving om nieuwe kerndoelen te kunnen vaststellen waarmee
de overladenheid kan worden tegengegaan.
Volgens de leden van de SGP-fractie zou een herziening van de kerndoelen in hoge mate
ook zonder wetswijziging doorgevoerd kunnen worden, afgezien van de nieuwe duiding
van het begrip kerndoelen. Zij wijzen erop dat de gronden voor de kerndoelen door
het wetsvoorstel zeker niet in aantal verminderen, eerder uitbreiden. Hoe is deze
situatie te verklaren in het licht van de doelstelling om overladenheid te bestrijden?
Zou het niet ook voor de hand hebben gelegen om te streven naar een beperking van
de wettelijke gronden? Als concrete voorbeelden vragen deze leden om specifiek te
reageren op het toevoegen van gezond gedrag ten opzichte van de huidige wetgeving
en de vraag waarom sociale redzaamheid niet al voldoende onder burgerschap aan bod
zou komen en waarom het eventueel meerdere een taak van de school zou zijn.
Om de kerndoelen concreter en duidelijker te maken is een wetswijziging nodig. Er
is momenteel geen grondslag om uitwerkingen van kerndoelen vast te leggen, noch is
er grondslag voor aanbodsdoelen. Om de kerndoelen die SLO heeft ontwikkeld, samen
met het veld, in deze vorm te kunnen vastleggen, is dus een wetswijziging noodzakelijk.
Het is een juiste constatering dat er twee onderwerpen worden toegevoegd: burgerschap
en digitale geletterdheid. Dit zijn echter geen nieuwe onderwerpen voor het onderwijs.
Ook nu, zonder kerndoelen, wordt hier door scholen aan gewerkt, maar zonder heldere
opdracht en duidelijke doelen blijft het onderwijs in deze twee belangrijke onderwerpen
onvoldoende gestructureerd en doelmatig.
Deze twee onderwerpen zijn van belang voor leerlingen om goed te kunnen functioneren
in de maatschappij. Het is daarom dan ook van belang dat voor deze onderwerpen heldere
wettelijke voorschriften worden gegeven aan het onderwijs over wat er op dit punt
aan leerlingen moet worden aangeboden. Bij het ontwerpen van de kerndoelen zelf is
gewaarborgd dat dit niet leidt tot extra overladenheid. De verdeling van de ontwerpruimte
is afgestemd op de hoeveelheid beschikbare onderwijstijd.
Het onderwerp gezond gedrag is toegevoegd aan de WPO teneinde dat artikel te harmoniseren
met hoe het reeds in de WVO 2020 is opgenomen. Gezond gedrag kan verder strekken dan
sociale redzaamheid: het kan bijvoorbeeld ook gaan om financiële keuzes maken en reflecteren,
alsmede over de fysieke gezondheid, zoals een gezond voedingspatroon en het tegengaan
van verslavende middelen. Sociale redzaamheid kan een onderdeel vormen van burgerschap,
maar het gaat hierbij ook om het opdoen van sociaal-emotionele vaardigheden. Het is
daarmee iets anders dan burgerschap.
3. Hoofdlijnen van het voorstel
3.1. Focus op lezen, schrijven en rekenen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat in februari 2023 de toenmalige
Minister Wiersma de motie van het lid De Hoop heeft overgenomen, die de regering verzocht
om in het Masterplan basisvaardigheden afrekenbare doelen vast te leggen voor verbeterde
beheersing van taal en rekenen.15 Kan de regering specificeren hoe zij nu met dit wetsvoorstel welke afrekenbare doelen,
op welke termijnen, gaat realiseren voor de verbeterde beheersing van taal en rekenen?
In 2023 zijn concrete, heldere doelen voor het Masterplan geformuleerd.16 Aan het eind van schooljaar 2027–2028 moet bij alle leerlingen in het funderend onderwijs
de basis op orde zijn. Dit betekent dat leerlingen in groep 8 minimaal de fundamentele
referentieniveaus voor taal en rekenen halen. Leerlingen aan het eind van het voortgezet
onderwijs dienen minimaal het niveau te halen dat nodig is om voldoende geletterd
en gecijferd deel te nemen aan de maatschappij en voor een goede aansluiting op het
vervolgonderwijs. Deze doelstellingen blijven ook na schooljaar 2027- 2028 van kracht.
De verschillende maatregelen in het kader van het Masterplan dragen samen bij aan
het behalen van deze doelen. Dit wetsvoorstel is een van de bouwstenen in het geheel,
nodig om de vernieuwde kerndoelen door te kunnen voeren en te zorgen voor een duidelijke
opdracht aan het onderwijs met meer op focus.
Het wetsvoorstel beoogt om in het funderend onderwijs meer focus op lezen, schrijven
en rekenen aan te brengen. Welke probleemanalyse van de achteruitgang in de basisvaardigheden
ligt ten grondslag aan deze focus?
Deze focus is onder andere aangebracht vanwege de verontrustende resultaten van het
meest recente PISA-onderzoek (2022) dat één op de drie 15-jarigen niet het benodigde
leesniveau behaalt dat nodig is om goed mee te kunnen komen in de maatschappij en
op school.17 Deze leerlingen maken kans om de school laaggeletterd te verlaten, met alle gevolgen
van dien. De resultaten van dit internationale onderzoek worden bevestigd door nationale
peilingsonderzoeken naar de lees- en schrijfvaardigheid van onze leerlingen.18 Hieruit blijkt ook dat een flink deel van de leerlingen in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs (vo) nog niet over de reken- en wiskundevaardigheden beschikt die nodig
zijn voor het succesvol vervolgen van hun vmbo/havo/vwo-opleiding en hun doorontwikkeling
om later zelfstandig te kunnen functioneren in de maatschappij.19 Het PISA-onderzoek uit 2022 laat ook zien dat de prestaties van leerlingen op rekenen
en wiskunde drastisch zijn gedaald. Dit verdient onze volledige aandacht en inzet
om dit tij zo snel mogelijk te keren. Goed kunnen lezen, schrijven en rekenen is immers
een voorwaarde voor schoolsucces. Met de focus op deze vaardigheden geven we leerlingen
een stevige basis mee om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen. Deze focus is dus
noodzakelijk voor leerlingen om zich in de volle breedte van het curriculum te kunnen
ontwikkelen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich vooral zorgen over de achteruitgang
van de afgelopen decennia in het leesplezier bij kinderen en jongeren en zien een
verband met de manier waarop begrijpend lezen in de kerndoelen en examenprogramma’s
voor het leesonderwijs domineert. Dit verleidt scholen tot «teaching to the test»,
waarbij ze scholieren contextloos trucjes aanleren op een wijze die funest blijkt
voor het leesplezier van veel kinderen en jongeren, met alle schade van dien voor
hun leesvaardigheid. Wat wil de regering ondernemen om de negatieve tendens te keren
en recht te doen aan deze overwegingen? Is de regering bijvoorbeeld ook van plan om
schrijfvaardigheid een substantiële plaats te geven binnen de doorstroomtoets?
Voor goed leesbegrip en leesplezier is het volgens onderzoek van belang om leerlingen
rijke teksten20 te laten lezen die aansluiten bij hun belevingswereld. Leesonderwijs dient daarnaast
betekenisvol en uitdagend te zijn. Dit kan door leesonderwijs te integreren in andere
vakken en met andere taaldomeinen zoals schrijven en spreken.21
Deze wetenschappelijke inzichten zijn meegenomen in de definitieve conceptkerndoelen
en -examenprogramma’s Nederlands. Met kerndoel 1 «De school stimuleert de taalcompetentie
van leerlingen» gaat het bijvoorbeeld om het stimuleren van leesmotivatie en het «stimuleren
van het gebruiken van rijke teksten over inhoudelijke thema’s in alle leergebieden».
Scholen krijgen hiermee dus een concrete wettelijke opdracht om geïntegreerd aan leesbegrip
en leesplezier te werken, conform recente wetenschappelijke inzichten.
Daarnaast is er gewerkt aan een toekomstvisie voor de Bibliotheek op school (dBos)
en BoekStart in de kinderopvang. Dit zijn leesbevorderingsprogramma’s die een bewezen
positief effect hebben op het leesplezier en het leesgedrag van kinderen en jongeren.
De investering in dBos en BoekStart loopt tot einde schooljaar 2025–2026. Recent heb
ik uw Kamer geïnformeerd over het vervolgbeleid voor dBos en BoekStart.22
Zoals ook aan uw Kamer gemeld bij brief van 15 april jl.23, onderzoeken we met het nieuwe curriculum in de hand hoe we de doorstroomtoets inhoudelijk
doorontwikkelen. Daarbij dienen we balans te vinden tussen enerzijds zo breed mogelijk
de vaardigheden van leerlingen in beeld te brengen, en anderzijds onnodige toetsdruk
bij zowel leerlingen als leerkrachten tegengaan. Bovendien vragen sommige vaardigheden
om specifieke toetsvormen, die in meer of juist mindere mate te organiseren zijn via
landelijk gereguleerde centrale toetsing. We onderzoeken momenteel voor welke vorm
van toetsing schrijfvaardigheid zich het beste leent en of dit moet landen in de doorstroomtoets,
of in LVS- of schooleigen toetsen. Onderdeel daarvan is een inventarisatie van hoe
scholen op dit moment al met een bredere blik kijken naar de ontwikkeling van de leerling,
en daarbij ook de sociaal-emotionele en praktijkgerichte vaardigheden van leerlingen
volgen. Die inventarisatie loopt op dit moment en de resultaten worden eind 2025 verwacht.
Het doel is om leraren bewust bekwaam te maken om keuzes in het curriculum te kunnen
maken voor onder andere de integratie van lezen, schrijven en rekenen in andere leergebieden.
Omdat schrijven en rekenen bij vrijwel alle vakken van belang zijn, zal hiervoor in
het voortgezet onderwijs de bij- en nascholing van docenten zich niet kunnen beperken
tot de vakken Nederlands en wiskunde. Wat staat de regering hierbij voor ogen dat
al het onderwijzend personeel moet en kan verwachten aan bij- en nascholing, zo vragen
de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie.
Voor de implementatie van de nieuwe kerndoelen wordt breed ingezet op bij- en nascholing;
niet alleen voor leraren Nederlands en wiskunde, maar voor al het onderwijzend personeel.
Lezen, schrijven en rekenen zijn basisvaardigheden die in alle leergebieden van belang
zijn. Daarom wordt professionalisering ook vakoverstijgend benaderd, met aandacht
voor integratie in de dagelijkse onderwijspraktijk. In de cao’s voor primair en voortgezet
onderwijs zijn afspraken gemaakt over extra tijd voor professionalisering met betrekking
tot curriculumimplementatie. Leraren kunnen ook ondersteuning verwachten via onder
andere leernetwerken, handreikingen en regionale activiteiten.
De leden van de NSC-fractie steunen het voornemen van harte om lezen, schrijven en
rekenen een integraal onderdeel van het gehele curriculum te maken en dit wettelijk
te regelen. Deze leden zijn echter nog niet overtuigd dat dit wetsvoorstel de beste
manier is om dit vorm te geven.
Zoals ook de Afdeling observeert, is het niet duidelijk wat in het wetsvoorstel wordt
bedoeld met het vereiste dat de kerndoelen «betrekking hebben op» lezen, schrijven
en rekenen. De Afdeling adviseert hieromtrent meer duidelijkheid te scheppen in de
toelichting. De leden van de NSC-fractie menen dat de regering dit advies onvoldoende
heeft overgenomen. Kan de regering nader uitleggen wat er precies wordt bedoeld met
«de kerndoelen hebben betrekking op lezen, schrijven en rekenen»?
Ook lezen de leden van de NSC-fractie in de memorie van toelichting het volgende:
«Niet elk afzonderlijk kerndoel zal betrekking hebben op één van deze vaardigheden
maar in de gezamenlijke set kerndoelen waarmee de inhoudelijke doelstellingen voor
het onderwijs worden vastgelegd dienen deze vaardigheden expliciet een plek te krijgen.»24 Deze leden vragen wanneer er precies aan dit vereiste is voldaan. Is het bijvoorbeeld
voldoende om aan slechts een deel van de gezamenlijk set kerndoelen lezen, rekenen
en schrijven expliciet te verbinden? Het wetsvoorstel lijkt deze mogelijkheid niet
uit te sluiten, ook al zou dit niet in lijn zijn met wat dit wetsvoorstel, wat deze
leden betreft, zou moeten beogen: borgen dat het ontwikkelen van de lees, schrijf-
en rekenvaardigheden waar mogelijk in alle onderdelen van het curriculum wordt geïntegreerd.
Deelt de regering de mening dat het wetsvoorstel nog onvoldoende duidelijk is op dit
punt en is zij het eens met de interpretatie die deze leden geven aan één van de door
dit wetsvoorstel beoogde doelstellingen?
Met de bepaling dat de kerndoelen «betrekking hebben op lezen, schrijven en rekenen»
wordt beoogt te waarborgen dat de kerndoelen in ieder geval in voldoende mate aandacht
besteden aan de essentiële vaardigheden in lezen, schrijven en rekenen. Het is dan
ook in de eerste plaats een voorschrift aan de regering, die dit weer als opdracht
meegeeft aan de organisatie verantwoordelijk voor het maken van het curriculum (SLO).
Het voorschrift ziet daarbij op de gehele set kerndoelen. Waarbij lezen, schrijven
en rekenen, als vaardigheden die terugkomen binnen de kerndoelen, ook binnen de verschillende
onderwerpen een plek dienen te krijgen. Het is aan de regering om invulling te geven
aan deze bepaling bij de vaststelling van de kerndoelen bij amvb.
Zoals de leden van de fractie van de NSC schrijven betekent deze bepaling inderdaad
niet dat in elk afzonderlijk kerndoel of onderwerp deze vaardigheden aan de orde hoeven
te komen. Het is immers goed voorstelbaar dat een kerndoel dat ziet op de lichamelijke
opvoeding geen aspecten van lezen, schrijven en rekenen bevat. Het is wel de bedoeling
dat deze vaardigheden breder aan de orde komen dan enkel bij de onderwerpen Nederlands
en rekenen en wiskunde en dus waar passend binnen het curriculum worden opgenomen.
In zoverre deelt de regering de interpretatie van het NSC. Naar het oordeel van de
regering is de bepaling voldoende helder op dit punt. Een verplichting om – waar mogelijk –
lezen, schrijven en rekenen, binnen de kerndoelen te verwerken leent zich naar het
oordeel van de regering niet voor opname in de wet. Gekeken moet worden waar het zinvol
is en bijdraagt aan de ontwikkeling van de leerlingen om deze vaardigheden binnen
het curriculum te verwerken. Die opdracht heeft de regering meegegeven aan SLO bij
het ontwerpen van de kerndoelen. Daarmee wordt geborgd dat vanuit onderwijsinhoudelijke
en didactische expertise gekeken wordt op welke wijze het beste gewerkt kan worden
aan het verbeteren van het lezen, schrijven en rekenen van leerlingen.
De leden van de D66-fractie merken op dat de regering erg veel nadruk legt op lezen,
schrijven en rekenen. Dit terwijl uit wetenschappelijk onderzoek juist blijkt dat
de grootste invloed op bijvoorbeeld leesbegrip het gestructureerd opbouwen van kennis
en het vergroten van woordenschat is. Ziet de regering het risico van onderwijsverschraling
door de eenzijdige focus op deze basisvaardigheden, in plaats van de opbouw van kennis?
Binnen het curriculum ligt de focus op lezen, schrijven en rekenen. Daarmee reduceren
we niet het belang van kennisopbouw in het onderwijs. Het curriculum in den brede
staat niet ter discussie. Goede vaardigheden op het gebied van lezen, schrijven en
rekenen kunnen juist van meerwaarde zijn bij het aanleren van kennis en vice versa.
Dat zie je ook terug in de tot nu toe opgeleverde conceptkerndoelen: ook in andere
leergebieden wordt gewerkt aan lezen, schrijven en rekenen en binnen de leergebieden
Nederlands en rekenen en wiskunde is ruimte voor de bredere kenniscontext. Voor het
ontwikkelen van een goede kennisbasis in het funderend onderwijs is het van belang
dat jongeren de basisvaardigheden goed beheersen. In de bijstelling van het curriculum
is het dus essentieel dat basisvaardigheden goed worden verankerd.
De leden van de D66-fractie lezen bovendien dat het als probleem wordt gezien dat
in de sectorwetten niet expliciet staat dat scholen in hun onderwijs moeten waarborgen
dat leerlingen in elk geval goed moeten leren lezen, schrijven en rekenen. Welke definitie
gebruikt de regering voor «goed lezen, schrijven en rekenen»? Hoe verhoudt zich dat
tot de referentieniveaus en is de regering van mening dat iedere leerling ten minste
niveau 1F, en bij voorkeur niveau 2F/1S moet halen?
Om leerlingen goed te leren lezen, schrijven en rekenen moet het onderwijs voldoen
aan de inhoud die in de kerndoelen Nederlands en rekenen en wiskunde beschreven staat.
Wat onder goed kunnen lezen, schrijven en rekenen wordt verstaan, volgt uit de bestaande
referentieniveaus voor taal en rekenen. Het streven is dat alle leerlingen die het
voortgezet onderwijs verlaten ten minste niveau 2F voor taal en niveau 1S voor rekenen
beheersen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering stelt dat op dit moment in de
sectorwetten niet expliciet zichtbaar is dat scholen in hun onderwijs moeten waarborgen
dat leerlingen in elk geval goed moeten leren schrijven, rekenen en lezen. Kan de
regering uiteenzetten waarom dit niet het geval is geweest? Is dat toentertijd een
bewuste keuze geweest? En waarom vindt de regering, dat dit met onderhavig wetsvoorstel
wel het geval is?
De sectorwetgeving heeft tot doel om de eisen ten aanzien van de deugdelijkheid van
het onderwijs te verankeren. Het specifieke belang van deze vaardigheden komt ook
nu al tot uitdrukking in de huidige kerndoelen Nederlandse taal en rekenen/wiskunde
en de referentiekaders voor taal en rekenen. Weliswaar komen de vaardigheden nu al
terug in het curriculum, maar de regering vindt het van belang om ook het vakoverstijgend
karakter van deze vaardigheden te benadrukken. Om die reden wordt extra nadruk gelegd
op lezen, schrijven en rekenen. De regering vindt dat dit het beste tot uitdrukking
komt door een bepaling die expliciet aandacht vraagt voor deze vaardigheden binnen
de kerndoelen.
De regering acht het daartoe van meerwaarde om de plek van deze vaardigheden binnen
het onderwijs expliciet te borgen in de sectorwetgeving, zodat het een opdracht aan
de regering (en de makers van het curriculum) is om lezen, schrijven en rekenen voldoende
in het curriculum te laten terugkomen.
De leden van de SGP-fractie vragen er aandacht voor dat de wetgeving inzake het funderend
onderwijs vanaf de negentiende eeuw nooit een onderscheid heeft willen maken tussen
een soort kerncurriculum met bijzondere focus en een rest van overige aandachtsgebieden.
De achtergrond hiervan is dat, ondanks het diepe besef van het funderende belang van
rekenen, lezen en schrijven, het onderwijs en de school ten diepste toch meer zijn
dan een instituut voor lezen, schrijven en rekenen. De wetgever heeft dat besef in
de recent geschiedenis nog versterkt uitdrukking gegeven door een extra accent op
burgerschap. Dit besef betekende dat in de wetgeving de vaardigheden rekenen, schrijven
en lezen zonder prioriteitsstelling naast aandachtsgebieden zoals lichamelijke oefening,
geschiedenis en aardrijkskunde stonden. Deze leden vragen de regering om een diepgaande
reflectie waarom het wetsvoorstel meent te moeten afwijken van de bestendige lijn
in eeuwen wetgevingsgeschiedenis en welke negatieve effecten dit signaal zou kunnen
hebben op de praktijk.
Zoals de leden van de SGP-fractie terecht schrijven is een school meer dan een instituut
voor lezen, schrijven en rekenen. Op school leren kinderen de vaardigheden die zij
nodig hebben om succesvol mee te kunnen doen in de maatschappij. Kinderen moeten daartoe
op verschillende onderwerpen kennis, inzicht, vaardigheden en ervaringen opdoen. Het
is van belang dat deze kennis, inzicht, vaardigheden en ervaringen aansluiten op wat
de maatschappij nu en in de toekomst van onze jongeren vraagt. De regering kiest er
daarom voor om met deze actualisatie de kerndoelen weer bij de tijd te brengen, onder
andere door het toevoegen van de onderwerpen burgerschap en digitale geletterdheid.
Het goed kunnen lezen, schrijven en rekenen staat aan de basis van het succes van
leerlingen op school en in de maatschappij. Deze vaardigheden geven leerlingen de
noodzakelijke basis om zichzelf op alle terreinen te ontwikkelen. Juist op deze vaardigheden
is echter een daling zichtbaar. De regering is met de leden van de SGP-fractie van
mening dat dit niet betekent dat het onderwijs dient te versmallen tot lezen, schrijven
en rekenen, maar voor deze vaardigheden moet wel meer aandacht komen. Het onderwijs
in andere vakken en leergebieden, zoals geschiedenis, aardrijkskunde en economie,
biedt leerlingen waardevolle contexten om te oefenen met deze vaardigheden. Daarom
acht de regering het van belang dat de vaardigheden lezen, schrijven en rekenen door
het gehele curriculum heen aan de orde komen. Dat is ook wat het wetsvoorstel beoogt:
een opdracht aan de regering om bij deze (en toekomstige) herziening(en) bij het opstellen
van kerndoelen expliciete aandacht te hebben voor lezen, schrijven en rekenen. Het
is dus geenszins een opdracht aan de school om het onderwijs te versmallen tot enkel
lezen, schrijven en rekenen.
De leden van de SGP-fractie vragen voorts of de regering kan aangeven in hoeverre
de voorgestelde exclusieve positie voor rekenen, schrijven en lezen noodzakelijk is
om de inhoudelijke doelstellingen op dit gebied te bereiken of dat het slechts een
optische aangelegenheid betreft. Is de onderwijspraktijk concreet gediend door deze
keuze in het wetsvoorstel of blijft het slechts bij, zoals de regering benoemt, het
expliciet tot uitdrukking brengen in de wet?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de keuze om rekenen, schrijven en lezen
een exclusieve positie te geven in de wet tot overlap en nieuwe afbakeningsvragen
leidt. Deze leden vragen in de eerste plaats hoe de keuze voor de genoemde kernvaardigheden
zich verhoudt tot het volledige referentiekader Nederlandse taal. Waarom zou het onderdeel
spreekvaardigheid bijvoorbeeld van lagere orde zijn dan lezen en schrijven?
In de tweede plaats vragen zij naar de relatie tussen de kerndoelen voor lezen en
schrijven op grond van het derde lid en de kerndoelen Nederlandse taal op grond van
het vierde lid, waarbij duidelijk is dat een groot deel van de Nederlandse taal reeds
beslagen wordt door de kernvaardigheden lezen en schrijven. De keuze voor focus leidt
in de uitwerking, volgens deze leden, tot een gekunstelde situatie, waarin niet alleen
sprake is van onnodige dubbeling maar ook het op onwenselijke wijze opknippen van
het domein Nederlandse taal.
De keuze voor lezen en schrijven als focus voor het onderwijs vloeit voort uit de
ambitie van het kabinet om ervoor te zorgen dat alle leerlingen het funderend onderwijs
geletterd en gecijferd verlaten. Onder geletterdheid verstaan we doorgaans «het vermogen
om te lezen en schrijven». Deze focus op lezen en schrijven betekent geenszins dat
er een hiërarchie is in taalvaardigheden. De verschillende taalvaardigheden zijn gelijkwaardig
en dienen evenredig aan bod te komen in het onderwijs. Uit onderzoek blijkt ook dat
de verschillende taalvaardigheden elkaar beïnvloeden en versterken.25 Voorwaarde hiervoor is wel dat de verschillende taalvaardigheden in samenhang aangeboden
dienen te worden. Een veelgehoorde kritiek op het referentiekader taal en rekenen
is dat de taalvaardigheden los van elkaar beschreven staan. Dit werkt «verkaveling»
van de taalvaardigheden in het onderwijs in de hand. In de definitieve conceptkerndoelen
Nederlands is om die reden geen onderverdeling in de verschillende taalvaardigheden
gemaakt. Met deze keuzes wordt de onderlinge verbondenheid van de taalvaardigheden
benadrukt.
Met de bepaling dat de kerndoelen betrekking hebben op lezen, schrijven en rekenen
wordt gewaarborgd dat in de gehele set kerndoelen de vaardigheden lezen, schrijven
en rekenen in voldoende mate aan bod komen. De regering zal dan ook geen aparte leergebieden
lezen, schrijven en rekenen inrichten, maar deze vaardigheden juist in de gehele set
kerndoelen aan bod laten komen, dus ook buiten het leergebied Nederlands. Juist vanwege
het feit dat het voor de ontwikkeling van het lezen en schrijven van belang is om
in aanraking te komen met rijke teksten binnen de vakken geschiedenis of aardrijkskunde,
wordt gekozen om bij wet te benadrukken dat aan deze vaardigheden binnen de gehele
set aan kerndoelen moet worden gewerkt.
3.2 Grondslagbepaling vaststelling kerndoelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat het wetsvoorstel de wettelijke
grondslagen van de kerndoelen beoogt te herzien, maar in de memorie van toelichting
is tevens sprake van aanboddoelen, die randvoorwaardelijk zijn om leerlingen in staat
te stellen om zich de lesstof eigen te maken die wordt beschreven in de kerndoelen.
Deze leden denken dan niet alleen aan het gegeven voorbeeld van een rijke taal- en
leesomgeving voor alle leerlingen, maar meteen aan ook aan de sociale veiligheid op
school en een schoolgebouw met een goed binnenklimaat. Hoeveel middelen stelt de regering
hiervoor beschikbaar?
Bij aanboddoelen gaat het om onderwijsinhoudelijke ervaringen, kennis en vaardigheden
die randvoorwaardelijk zijn voor leerlingen om te kunnen werken aan de kerndoelen
in het leergebied. Een rijke taal- en leesomgeving biedt leerlingen een plek om hun
taalvaardigheden te oefenen. Het wetsvoorstel ziet niet op andere – zeker niet minder
randvoorwaardelijke – omstandigheden, zoals sociale veiligheid en een goed schoolgebouw.
Ook deze zaken zijn van belang om te borgen, maar gaan de scope van dit wetsvoorstel
te buiten. In het funderend onderwijs geldt reeds een zorgplicht voor de (sociale)
veiligheid op school, waaronder het voeren van veiligheidsbeleid en het monitoren
van de veiligheidsbeleving van leerlingen. Stichting School & Veiligheid ontvangt
een instellingssubsidie van OCW om scholen te ondersteunen bij het uitvoeren van deze
zorgplicht. Met het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs beoogt de regering het veiligheidsbeleid
van scholen verder te versterken. Dat wetsvoorstel wordt naar verwachting nog voor
de zomer 2025 aan uw Kamer aangeboden.
Een binnenklimaat van een gebouw bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder luchtkwaliteit.
Per 1 juli 2025 treedt de wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in werking
waarmee CO2-meters in het gehele funderend verplicht worden in ruimten met een onderwijsfunctie.
Daarnaast beoogt de regering met het Wetsvoorstel planmatige aanpak onderwijshuisvesting,
dat recent bij uw Kamer is ingediend, de aanpak van de uitdagingen binnen de onderwijshuisvesting
beter te laten verlopen door onder andere een planmatige langtermijnaanpak van de
onderwijshuisvesting door gemeenten te verplichten via een integraal onderwijshuisvestingplan.
Met het Wetsvoorstel planmatige aanpak onderwijshuisvesting beoogt de regering daarnaast
de wettelijke kaders voor het borgen van goede onderwijshuisvesting verder aan te
scherpen.
De memorie van toelichting vermeldt ook dat het mogelijk wordt gemaakt om specifieke
kerndoelen op te stellen voor het derde leerjaar van havo/vwo. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
lezen dat het bijvoorbeeld gaat om kerndoelen die meer voorkennis vereisen dan verworven
kan worden in de eerste twee leerjaren. Kan de regering dit verhelderen met enkele
treffende voorbeelden van kerndoelen waarbij dit wenselijk is?
Het ontwerpbesluit vernieuwde kerndoelen Nederlands en rekenen en wiskunde26, waarover uw Kamer op 17 april 2025 is geïnformeerd27, kent een aantal kerndoelen met onderdelen die specifiek voor havo en vwo gelden.
De voorbeelden laten wel zien dat dit het wenselijk is om deze ruimte te bieden. Hieronder
staat ter illustratie een deel van kerndoel 11 opgenomen uit het leergebied rekenen
en wiskunde.
Kerndoel 11
De leerling interpreteert data en kansen.
Doelzin:
Het gaat hierbij om:
B
De leerling redeneert en rekent met kansen.
a. kansen weergeven als breuk, verhouding, percentage en decimaal getal;
b. op basis van kansen inschatten hoe waarschijnlijk het is dat gebeurtenissen plaatsvinden;
c. berekenen van verwachtingswaardes.
Aanvulling havo en vwo:
De leerling berekent kansen.
Aanvulling havo en vwo:
d. berekenen van kansen met behulp van kansregels en combinatoriek;
e. interpreteren van empirische en theoretische kansen.
Binnen dit kerndoel geldt doelzin B voor alle leerlingen. De aanvullende doelzin is
een verdieping van doelzin B. De leerlingen in havo en vwo moeten dus niet alleen
kunnen redeneren en rekenen met kansen, maar ze moeten ook zelf kansen kunnen berekenen.
Dit doen ze conform de het gaat hierbij om met behulp van kansregels en combinatoriek. Ook interpreteren ze empirische en theoretische
kansen. Deze inhouden zijn belangrijk in aansluiting op de bovenbouw van het havo
en vwo, maar ze zijn niet noodzakelijk voor leerlingen binnen de vmbo-stroom.
De aanvullingen voor havo en vwo betreffen lesstof die de inhoudelijke eisen voor
het onderbouwprogramma voor havo en vwo verdiepen of verbreden ten opzichte van dat
van het onderbouwprogramma voor het vmbo. Deze aanvullende onderdelen mogen ook al
eerder dan in het derde leerjaar aan de orde komen als het bevoegd gezag dat wenselijk
acht.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering stelt dat er kerndoelen
liggen die zijn opgesteld in co-creatie met alle belangrijke stakeholders in en om
het onderwijs. Deze leden merken hierbij op dat, in weerwil van deze co-creatie en
tot onvrede van veel van de stakeholders, de regering heeft besloten om de invoering
van de nieuwe kerndoelen te vertragen en de opgeleverde kerndoelen opnieuw te redigeren.
Zij vinden dat hiermee niet recht wordt gedaan aan alle expertise van de professionals
uit het onderwijsveld. Deze leden vragen de regering om nogmaals op de keuze om de
kerndoelen opnieuw te redigeren (zonder uitgebreide consultatie van het onderwijsveld)
te reflecteren, in de context van wat ze in de memorie schrijft.
De opgeleverde conceptkerndoelen zouden in aantal ver boven het huidige aantal van
58 kerndoelen uitkomen. Daarom heeft SLO een aanvullende opdracht gekregen waarin
aan SLO is gevraagd om het aantal kerndoelen fors te verminderen door ze meer in samenhang
te presenteren en nog een keer kritisch naar de doelen en uitwerkingen te kijken en
daarbij dubbelingen en hiaten te identificeren en op te lossen. De door het onderwijs
zo gewaardeerde en sterk afgestemde uitwerking is hierbij zoveel mogelijk behouden.
Deze opdracht heeft niet tot vertraging geleid voor de kerndoelen voor Nederlands
en rekenen en wiskunde: SLO heeft de spoedopdracht binnen vier maanden uitgevoerd.
Daarmee kunnen, bij een spoedige behandeling van onderhavig wetsvoorstel, de kerndoelen
Nederlands en rekenen en wiskunde per 1 augustus 2026 in werking treden.
De leden van de SGP-fractie vinden het positief dat het onderscheid in de huidige
wetgeving tussen de opsomming van aandachtsgebieden en nog enkele kennisgebieden verdwijnt.
Vanuit een geïntegreerd perspectief op kennis, inzicht en vaardigheden is het immers
niet wenselijk om bepaalde aandachtsgebieden, zoals geschiedenis en geestelijke stromingen,
slechts als kennisgebieden aan te duiden. Deze leden vragen wel waarom de regering
besloten heeft om in aanvulling op de gebruikelijke drieslag van kennis, inzicht en
vaardigheden een nieuw element van «het opdoen van ervaringen» toe te voegen. In de
toelichting hebben zij geen onderbouwing aangetroffen of verwijzing naar adviezen
uit het onderwijsveld. Waar berust deze keuze op? Worden ervaringen niet reeds voldoende
bestreken door inzicht en vaardigheden? Is het passend om dit in algemene zin onderdeel
te maken van de definitie van kerndoelen? Waarom kan dit niet beter worden overgelaten
aan specifieke bepalingen waaruit dit onontkoombaar volgt, zoals de burgerschapsopdracht,
mede in het licht van het aanhoudende risico op overladenheid?
Het onderwijs in Nederland kent drie doeldomeinen: kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming.
Om aan deze doeldomeinen recht te doen is in de werkopdracht aan SLO opgenomen dat
deze drie doeldomeinen dienen als kader en richting voor de ontwikkeling voor de kerndoelen.
Om naast kwalificatie ook te kunnen werken aan socialisatie en persoonsvorming is
er in de typen kerndoelen onderscheid gemaakt tussen aanbods-, beheersings- en ervaringsdoelen.
Aanbodsdoelen zijn gericht op leergebiedspecifieke randvoorwaarden waar de school
zorg voor moet dragen, zodat de kerndoelen gerealiseerd kunnen worden. Beheersings-
en ervaringsdoelen beschrijven wat van de leerlingen verwacht wordt. Omdat bij bepaalde
inhouden op het gebied van kennis, vaardigheden of houdingen beter gespecificeerd
kan worden wat er van leerlingen wordt verwacht, is er een onderscheid gemaakt tussen
beheersingsdoelen en ervaringsdoelen. Beheersingsdoelen beschrijven wat van leerlingen
kan worden verwacht wat betreft kennis en vaardigheden. Bij ervaringsdoelen gaat het
om de inspanningen die van leerlingen wordt verwacht met het oog op ervaringen en/of
expressieve reacties.
Door dit type kerndoelen op te nemen in het landelijke curriculum wordt ruimte gegeven
aan de verdere persoonlijke ontwikkeling op het gebied van interesses, waarden en
morele en esthetische inzichten. Het is onvoldoende mogelijk om dit type inhouden
in de aanbods- of beheersingsdoelen te verwerken. Op advies van de wetenschappelijke
curriculumcommissie is daarom in de werkopdracht aan SLO opgenomen dat bij het actualiseren
van de kerndoelen onderscheid te maken tussen aanbod, beheersings- en ervaringsdoelen.
In de adviezen van de wetenschappelijke curriculumcommissie wordt daarbij verwezen
naar de in de literatuur bekende «expressive educational objectives».28
De leden van de SGP-fractie steunen de inzet om zoveel mogelijk te komen tot harmonisatie
van bepalingen in verschillende sectorwetten. Deze leden menen echter dat ten aanzien
van de expressie-activiteiten gedeeltelijk geen sprake is van een verbetering en vragen
of de regering dit nader wil wegen. Zij constateren dat de begrippen muziek en kunstzinnige
of beeldende vorming adequaat zijn om algemene categorieën aan te duiden, maar dat
de keuze voor de begrippen dans, theater en film meer specifiek en selectief is en
dat op de verschillende terreinen van het culturele leven juist ook uiteenlopende
legitieme keuzes gemaakt kunnen worden door scholen en hun omgeving, ook als het gaat
om het prioriteren binnen de schaarse tijd. Deze leden vragen waarom de regering niet
besloten heeft om te kiezen voor meer algemene aanduidingen zoals culturele of creatieve
vorming in plaats van de specifieke begrippen dans, theater en film. Is deze grondslag
slechts bedoeld als algemene koepelaanduiding die niet op voorhand daadwerkelijk tot verplichte uitwerkingen leidt in
de kerndoelen of is daadwerkelijk beoogd dat dans, theater en film in ieder geval
verplicht zijn binnen de kerndoelen? Indien een verplichting bedoeld is, hoe is die
specifieke keuze te rechtvaardigen in de eerste plaats ten opzichte van andere erkende
culturele sectoren zoals media, architectuur, monumenten en archeologie, in de tweede
plaats tegen de achtergrond van overladenheid en in derde plaats tegen de achtergrond
van overwegingen van de wetgever in het verleden dat het verplichten van specifieke
cultuurvormen op gespannen voet kan staan met de vrijheid om het onderwijs in te richten
en zoveel mogelijk moet worden vermeden?
De regering heeft beoogd een harmonisatie te laten plaatsvinden in de formuleringen
tussen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. Zij heeft niet beoogd om
het curriculum op dit punt te verzwaren. Mede naar aanleiding van de vragen van de
leden van de SGP-fractie heeft de regering gemeend het voorstel aan te moeten passen.
Heden heeft de regering middels een nota van wijziging het wetsvoorstel zodanig aangepast
dat niet alle vijf de disciplines moeten worden aangeboden door een school. In de
nota van wijziging is opgenomen dat tenminste muziek en beeldende vormgeving alsmede
een van de drie disciplines: dans, theater of film moet worden aangeboden. Met deze
aanpassing wil de regering voorkomen dat sprake is van een verzwaring van het curriculum.
Wel meent de regering dat alle disciplines, mede in het licht van de vakken waarin
uiteindelijk examen kan worden gedaan, van waarde zijn. Om die reden heeft de regering
niet gekozen om een of meerdere disciplines in zijn geheel te laten vervallen, maar
om scholen een mate van keuzevrijheid te geven in welke disciplines zij aanbieden.
Het staat scholen vanzelfsprekend vrij om alle vijf de disciplines aan te bieden,
maar op grond van de wet zijn zij verplicht om het onderwijs in drie disciplines aan
te bieden. Met de leden van de SGP-fractie deelt de regering de opvatting dat de disciplines
muziek en beeldende vormgeving abstracter zijn en daarmee een grote mate van vrijheid
geven in wat een school aanbiedt. In elk geval een grotere mate van vrijheid dan bij
dans, theater of film, waar een specifieke uitingsvorming is voorgeschreven. De regering
vindt deze disciplines echter van elementaire waarde voor de brede ontwikkeling van
een leerling, mede in het licht van de vakken waarin uiteindelijk examen kan worden
gedaan. De regering houdt vast aan deze disciplines maar verruimt de keuzevrijheid
van scholen.
Een school kan, al dan niet ingegeven door richting, kiezen om slechts een van drie
disciplines; dans, theater of film aan te bieden. De kerndoelen zullen richting geven
aan wat er in het onderwijsprogramma moet worden opgenomen, maar ze zijn zo geformuleerd
dat scholen de ruimte behouden om eigen keuzes te maken in hoe zij de kerndoelen aanbieden
en dat zij accenten kunnen aanbrengen op basis van populatie, visie of identiteit.
Daarmee meent de regering dat een juiste balans is gevonden tussen de keuzevrijheid
van scholen en het bieden van een rijk curriculum waarmee leerlingen in staat worden
gesteld kennis te maken met elementaire onderdelen van cultuur.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering met het wetsvoorstel ook beoogt
de mogelijkheid te bieden om beheersingsdoelen op te nemen als kerndoelen, dan wel
dat het beperkt blijft tot aanbodsdoelen en randvoorwaarden. Zij vragen dit tegen
de achtergrond dat een integratie van kerndoelen en referentieniveaus in overweging
is. Deze leden constateren dat met het continueren van het woord kerndoelen onvoldoende
tot uitdrukking komt dat de aard van de doelen mogelijk kan wijzigen.
De regering beoogt met het wetsvoorstel niet het karakter van de kerndoelen te wijzigen.
Kerndoelen geven inhoudelijke voorschriften voor het bevoegd gezag waar het onderwijs
op gericht moet zijn, ten aanzien van de kennis, inzicht, vaardigheden en ervaringen
die leerlingen moeten verwerven. Het gaat daarbij om opdrachten voor de inrichting
van het onderwijs van het bevoegd gezag. De geactualiseerde kerndoelen zijn een stuk
concreter uitgewerkt dan de kerndoelen uit 2006. Deze bevatten beheersingsdoelen, maar ze bevatten zelden een beheersingsniveau. Die zijn wel noodzakelijk om bijvoorbeeld
goede toetsen en methodes te maken, en om de voortgang van leerlingen objectief te
meten. Nu zijn de beheersingsniveaus opgenomen in het referentiekader taal en rekenen.
Uit de evaluatie van het referentiekader in 2022 blijkt dat het kader aan herziening
toe is.29 SLO heeft daarom opdracht gekregen om advies uit te brengen over de actualisatie
van de referentieniveaus. Het doel is om tot een samenhangend geheel van kerndoelen,
examenprogramma’s, referentieniveaus en leerlijnen te komen, waarbij kerndoelen, examenprogramma’s
en referentieniveaus op elkaar aansluiten. In het advies zullen ook de knelpunten
uit het evaluatierapport worden meegenomen. Het advies zal een aantal scenario’s voor
actualisatie bevatten. De integratie van de referentieniveaus in de kerndoelen en
examenprogramma’s is een mogelijk scenario. De Kamer zal in de tweede helft van 2025
worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de actualisatie van
het referentiekader.30 In hoeverre er in de toekomst een apart referentiekader blijft bestaan naast de kerndoelen
(of examenprogramma’s) is onderwerp van deze scenario’s.
Door een aantal fracties is nadere toelichting gevraagd op het schrappen van de nahangbepaling.
Deze vragen zijn hieronder samengenomen en beantwoord.
De leden van de NSC-fractie zijn er nog niet van overtuigd dat het schrappen van de
nahangbepaling een goed voorstel is. Want hoe zwaar deze leden de adviezen van de
Afdeling ook wegen en zich bewust zijn van het principe van primaire terughoudendheid
als het gaat om parlementaire inspraak bij gedelegeerde wetgeving, zijn zij van oordeel
dat die terughoudendheid juist in dit geval niet gepast lijkt. Zij delen de opvatting
dat het curriculum in beginsel van, voor en door het onderwijsveld zelf tot stand
moet komen. Leraren zijn immers de experts op hun vakgebied en de didactische vaardigheden
die daarbij komen kijken. Maar wat onze kinderen moeten kennen en kunnen, is altijd
ook een maatschappelijk vraagstuk waarvan het antwoord zal afhangen van wat we belangrijk
vinden, van waardeoordelen. Daarbij is dit wetsvoorstel mede ingegeven door de politieke
en maatschappelijke wens in te grijpen in het curriculum ten behoeve van de basisvaardigheden
van onze kinderen en de werkdrukverlaging van leraren. Hoe dan ook, het terugdringen
van de kerndoelen, zoals valt te lezen in zowel het hoofdlijnenakkoord als het regeerakkoord,
is een wezenlijk onderdeel van het beleid van deze regering. Wat deze leden betreft
zou de Kamer dus een bepaalde inspraak moeten kunnen hebben bij de wijze waarop de
regering hier uitvoering aan geeft. Het schrappen van de nahangbepaling zou die inspraak
volledig wegnemen. Kan de regering een reactie geven op de zorgen van deze leden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan de regering of de politieke keuze
om opnieuw de kerndoelen te redigeren niet noopt tot heroverweging van het schrappen
van de nahangbepaling. Deze leden menen dat de keuze van de regering om af te wijken
van het eerder afgesproken proces laat zien dat formele betrokkenheid van het parlement
bij het vaststellen van de algemene maatregel van bestuur (AMvB) van belang is. Kan
de regering hierop reflecteren?
De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen tevens dat de uitwerking van de kerndoelen
en aanboddoelen kan leiden tot een beperking van de vrijheid van inrichting van scholen.
Rechtvaardigt dit risico niet alsnog formele betrokkenheid van het parlement?
Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering kan onderbouwen
waarom er, in de plaats van een nahangbepaling, dan niet voor een voorhangbepaling
is gekozen.
De leden van de SGP-fractie begrijpen de keuze van de regering om de nahangprocedure
af te schaffen. Deze leden vragen waarom de regering niet besloten heeft om als alternatief
te kiezen voor een meer gepaste voorhangprocedure, mede in het licht van het feit
dat in paragraaf 4.1 wordt aangekondigd dat in de toelichting bij de kerndoelen nader
op de verhouding tot de vrijheid van onderwijs wordt ingegaan. Het is belangrijk dat
het parlement kennis kan nemen van deze toelichting en de uitwerking kan beoordelen.
Deze leden wijzen erop dat de grondslagen dermate algemeen zijn dat het voor het parlement
juist in die fase lastig is om een goed oordeel te vellen. Het feit dat het zicht
op de systematiek van de kerndoelen pas zichtbaar is in de AMvB rechtvaardigt het
opnemen van een voorhang. Zij vragen de regering nader in te gaan op dit vraagstuk.
Wat leerlingen moeten kennen en kunnen is zoals de leden van de NSC-fractie terecht
stellen een belangrijk maatschappelijk vraagstuk: wat vinden wij dat de volwassenen
van de toekomst voor bagage moeten hebben meegekregen? Daarom acht de regering de
betrokkenheid van uw Kamer bij het vaststellen van de kaders rondom de curriculumherziening
van groot belang. In het proces rondom de curriculumherziening is deze betrokkenheid
dan ook groot geweest. De werkopdrachten voor SLO zijn met uw Kamer gedeeld, net als
alle concepten van kerndoelen, definitieve concepten, herziene versies van definitieve
concepten en de adviezen van de Curriculumcommissie. Dit is aanleiding geweest in
de afgelopen jaren voor meerdere debatten over het curriculum en de opgestelde (concept)kerndoelen; daarbij zijn er verschillende moties over de inhoud van het curriculum
aangenomen die aan SLO zijn meegegeven bij het ontwikkelproces, bijvoorbeeld over
het breed en stevig verankeren van mensenrechten en antidiscriminatie in de kerndoelen31 of over het onder de aandacht brengen van de koloniale geschiedenis van Nederlands-Indië
bij de ontwikkelteams voor de kerndoelen mens en maatschappij32. Ook is SLO op de hoogte van thema’s die de aandacht hebben van uw Kamer, zoals het
belang van Holocausteducatie in het funderend onderwijs. De herontwikkeling van de
kerndoelen – door middel van een spoedopdracht – komt ook voort uit de actieve betrokkenheid
van uw Kamer bij de ontwikkeling van de kerndoelen. Naar aanleiding van de motie Soepboer
c.s.33 heeft de regering de opdracht gegeven aan SLO om te komen tot een herziene versie
van de kerndoelen vanuit de wens om het aantal kerndoelen terug te dringen om overladenheid
binnen het onderwijs tegen te gaan. In ultimo komt de rol van uw Kamer tot uitdrukking
in haar betrokkenheid als medewetgever bij het vaststellen van de kaders waarbinnen
de curriculumherziening vorm moet krijgen. Bij wet wordt bepaald waar de kerndoelen
op zien – het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden en het opdoen van ervaringen –
en op welke onderwerpen zij betrekking hebben. De regering is daarbij van mening,
en ook uw Kamer heeft dit standpunt meermaals onderschreven34, dat het goed is dat de kerndoelen zelf door experts en leraren worden opgesteld.
Zo komt het curriculum, binnen de in gezamenlijkheid met uw Kamer vastgestelde kaders,
in beginsel van, voor en door het onderwijsveld zelf tot stand: daar ligt de inhoudelijke
en onderwijskundige expertise.
Door SLO is daartoe, in gezamenlijkheid met het onderwijsveld, een gedegen ontwikkelproces
doorlopen. Het draagvlak voor dit proces en de opgeleverde kerndoelen is groot. Wanneer
na het doorlopen van het zorgvuldige proces op het laatste moment nog aanpassingen
worden doorgevoerd in de kerndoelen heeft dit gevolgen voor het draagvlak. Ook is
de kwaliteit en de uitvoerbaarheid van de kerndoelen dan niet te garanderen. Het ingrijpen
op onderdelen van de kerndoelen kan ook de overladenheid doen toenemen en de interne
samenhang verslechteren. De regering meent in lijn met het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State dan ook dat, gelet op het voorgaande en in het licht
van het algemene uitgangspunt van terughoudendheid met formele parlementaire betrokkenheid
bij gedelegeerde regelgeving, het aangewezen is om voor te stellen om geen formele
parlementaire betrokkenheid, voorhang noch nahang, te regelen bij de vaststelling
van de kerndoelen.
De wetgever is ervoor verantwoordelijk dat de vastgestelde wet- en regelgeving in
overeenstemming is met het grondwettelijk en internationaalrechtelijk kader. Bij amvb’s
ligt deze verantwoordelijkheid bij de regering. De regering stelt de kerndoelen vast
bij amvb en heeft daarbij in het bijzonder oog voor de vrijheid van onderwijs. Zoals
de leden van de SGP-fractie stellen zal zij daar dan ook in de nota van toelichting
bij de amvb expliciet aandacht voor hebben. De kerndoelen zullen vanwege het feit
dat ze voorschrijven wat er in het onderwijsprogramma aan bod moet komen een inmenging
vormen van de vrijheid van onderwijs van scholen. Daarbij dient afgewogen te worden
welke inmenging gerechtvaardigd is in het licht van het te dienen belang, namelijk
het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs.
Met dit wetsvoorstel geeft uw Kamer de kaders mee waarbinnen de curriculumherziening
plaatsvindt. Uiteraard zal ik uw Kamer steeds tijdig blijven informeren over de voortgang
van het proces, zoals de oplevering van (definitieve) conceptkerndoelen door SLO.
3.3 Burgerschap
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie beschouwen de burgerschapsopdracht als een
belangrijke component van de voorbereiding op de samenleving die het funderend onderwijs
jongeren moet bieden. Deze leden lezen dan ook met instemming in de memorie van toelichting
dat het onderwijs zich in elk geval herkenbaar moet richten op het bijbrengen van
respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat zoals
verankerd in de Nederlandse Grondwet. Dat deze burgerschapsopdracht in 2006 in de
wet werd opgenomen, vloeide voort uit het initiatiefwetsvoorstel van de toenmalige
leden Hamer, Dijsselbloem en Kraneveldt.35 Hiermee werd burgerschap onderdeel van de kerndoelen van het funderend onderwijs
in de zin dat leerlingen kennisnemen van normen, waarden en gebruiken in Nederland,
zonder dat werd voorgeschreven dat scholen dit per se bij één bepaald vak moesten
onderbrengen. De memorie van toelichting van onderhavig wetsvoorstel meldt over de
kerndoelen van het onderwijs dat deze houvast geven voor het «wat» van de onderwijsinhoud:
«Het is aan de scholen om dat «wat» verder in te vullen en het «hoe» van het onderwijs
te bepalen, passend bij de identiteit en visie van de school en de professionele opvattingen
van de leraren.»36 In hoeverre biedt dit scholen de ruimte om de burgerschapsopdracht vooral te integreren
in afzonderlijke vakken?
Scholen hebben de vrijheid om de burgerschapsopdracht in te vullen op een manier die
past bij hun identiteit en visie. Dit betekent dat scholen ervoor kunnen kiezen – en
dat wordt ook aangemoedigd – om burgerschapsonderwijs breder in het onderwijs aandacht
te geven, onder meer door dat te integreren in de bestaande vakken. Belangrijk is
dat scholen daarbij kunnen laten zien op welke manier zij de wettelijke opdracht uitvoeren
en dat het burgerschapsonderwijs doelgericht, samenhangend en herkenbaar wordt aangeboden.
In de kerndoelen burgerschap wordt omschreven wat leerlingen moeten kennen, kunnen
en hebben ervaren op het gebied van burgerschap in het onderwijs. De burgerschapsopdracht
is breder dan alleen het onderwijsinhoudelijke deel dat terugkomt in de kerndoelen:
de opdracht ziet ook op een schoolklimaat dat in overeenstemming is met de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dit is niet alleen merkbaar in lessen over bijvoorbeeld
democratie, maar ook juist in de pauzes, tijdens projectdagen of simpelweg op het
schoolplein.
Ook uit het meest recente onderzoek blijkt dat Nederland achterblijft bij vergelijkingslanden
in de aandacht die wordt besteed aan burgerschap en dat Nederlandse leerlingen op
school in vergelijking met internationale leeftijdgenoten minder zeggen te leren over
burgerschap. Ook de Onderwijsraad stelt in zijn advies «Grenzen stellen, ruimte laten»
over artikel 23 van de Grondwet dat het Nederlandse burgerschapsonderwijs doordachter
en systematischer moet.37 In hoeverre krijgen polarisatie, maatschappijvisies, individualisering, consumentisme
en solidariteit bij een doordachtere en systematischere uitwerking van burgerschap
een plaats, zo vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Is ook de vereniging
Ieder(in) betrokken geweest bij het opstellen van de kerndoelen voor burgerschap?
Kan de regering ook toelichten in hoeverre het de bedoeling is dat elementen als omgaan
met mensen met een beperking en (aandacht voor) validisme een burgerschapscompetentie
worden in het toekomstig burgerschapsonderwijs?
De wettelijke burgerschapsopdracht verplicht scholen om de basiswaarden van de democratische
rechtstaat; vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit te bevorderen. Deze opdracht
geeft scholen tegelijkertijd ruimte om bredere maatschappelijke thema’s aan bod te
laten komen, zoals polarisatie, maatschappijvisies, individualisering en consumentisme.
Zo hangt polarisatie sterk samen met kernwaarden als verdraagzaamheid en het afwijzen
van onverdraagzaamheid, en sluit het thema maatschappijvisies aan bij kennis over
en omgang met een diverse samenleving. Scholen hebben de vrijheid om zelf te bepalen
hoe zij deze thema’s een plek geven binnen hun burgerschapsonderwijs. In de conceptkerndoelen
wordt aandacht besteed aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, het afwijzen
van onverdraagzaamheid en bredere maatschappelijke thema’s.38 Deze zijn beproefd op scholen en met experts; ze worden op basis daarvan nog aangepast.
Omgaan met mensen met een beperking en (aandacht voor) validisme valt binnen de bestaande
burgerschapsopdracht, waarbij scholen verplicht zijn kennis over en respect voor verschillen
bij te brengen, waaronder verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke
gezindheid, afkomst, geslacht, handicap en seksuele gerichtheid. De vereniging Ieder(in)
is niet betrokken geweest bij het opstellen van de kerndoelen voor burgerschap.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook behoefte aan begripsverheldering.
Hoe verhouden de begrippen «burgerschapsopdracht» en «burgerschapsonderwijs» zich
juridisch en inhoudelijk tot elkaar? Volgt er na de verduidelijking van de kerndoelen
nog een nadere verduidelijking van de burgerschapsopdracht? Klopt het beeld dat de
inspectie bij het toezicht feitelijk focust op burgerschapsonderwijs, terwijl de wet
slechts spreekt over «burgerschap»? Blijft zonder een heldere afbakening van de begrippen
en een zorgvuldige juridische onderbouwing van de kerndoelen, de huidige onduidelijkheid
voortbestaan en blijft zó een risico op onterechte herstelopdrachten in stand?
In de verschillende sectorwetten van het funderend onderwijs worden de algemene uitgangspunten
en doelstellingen van het onderwijs uiteengezet.39Onderdeel daarvan is de burgerschapsopdracht. Deze bestaat uit twee onderdelen: burgerschapsonderwijs
en schoolcultuur. Ten aanzien van het onderwijs bepaalt de burgerschapsopdracht dat
het onderwijs actief burgerschap en sociale cohesie dient te bevorderen en benoemt
daarbij enkele aspecten waar het onderwijs zich in ieder geval herkenbaar op dient
te richten. De kerndoelen zien op het onderwijsinhoudelijke deel van de burgerschapsopdracht.
De schoolcultuur zal niet worden uitgewerkt in kerndoelen, omdat de kerndoelen zien
op de onderwijsinhoud.
Op dit moment loopt een evaluatie van de wettelijke burgerschapsopdracht. Afhankelijk
van de uitkomsten van deze evaluatie wordt bezien of een verdere verduidelijking van
de opdracht noodzakelijk is. De uitkomsten van deze evaluatie worden eind 2025 verwacht.
Daarnaast vindt de komende jaren een grootschalig onderzoek plaats naar effectieve
werkwijzen en monitoringstrategieën binnen het burgerschapsonderwijs. De eindresultaten
van dit onderzoek worden naar verwachting in 2029 gepubliceerd.
Het toezicht van de inspectie is gebaseerd op de wettelijke eisen. De wettelijke burgerschapsopdracht
vraagt dat scholen de basiswaarden van de democratische rechtsstaat bevorderen, en
evenzo de sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen. De inspectie ziet
erop toe dat scholen voor onderwijs zorgen waarmee de gevraagde bevordering van basiswaarden
en competenties vorm krijgt. Hoe scholen dat doen, kan in hoge mate door de school
zelf worden ingevuld. De inspectie ziet erop toe dat deze invulling, conform de wettelijke
eisen, doelgericht, samenhangend en herkenbaar is. Het toezicht richt zich dus op
de activiteiten van de school die betrekking hebben op bevordering van burgerschapscompetenties
van leerlingen, te weten sociale en maatschappelijke competenties en kennis van en
respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Daarnaast gelden wettelijke
eisen voor het schoolklimaat die er kort gezegd op neerkomen dat het klimaat op school
basiswaarden moet weerspiegelen en de school leerlingen oefensituaties moet bieden.
Ook deze wettelijke eisen vallen onder het toezicht van de inspectie.
De nieuwe kerndoelen burgerschap hebben tot doel om voor scholen te verhelderen wat
er op het gebied van burgerschap qua onderwijsinhoud ten minste van hen verwacht wordt.
Met dit wetsvoorstel wordt daartoe voorzien in een heldere wettelijke grondslag op
grond waarvan de kerndoelen worden vastgesteld. De inspectie houdt toezicht op de
onderwijswetgeving en zal dus ook toezicht gaan houden op de nieuwe kerndoelen burgerschap.
Indien de inspectie constateert dat een school de onderwijswetgeving – op onderdelen –
niet naleeft, kan zij een herstelopdracht geven aan de school. De herstelopdrachten
van de inspectie zijn dus gebaseerd op een door de inspectie geconstateerde tekortkoming
in de nakoming van een wettelijk voorschrift door het bevoegd gezag. Er is dan ook
geen reden om aan te nemen dat dergelijke herstelopdrachten onterecht worden gegeven.
De leden van de CDA-fractie merken op dat, als het gaat om burgerschapsonderwijs,
het er in Nederland toe doet op welke school een leerling zit. Dit is anders dan in
de vergelijkingslanden Denemarken, Noorwegen en Zweden. Deze leden vragen of de regering
kan toelichten hoe dit precies komt. Wat is de achtergrond hiervan? En denkt de regering
dat dit onderhavige wetsvoorstel dit probleem gaat oplossen?
Er zijn diverse mogelijke oorzaken aan te wijzen waarom er verschillen zijn in burgerschapsonderwijs
tussen leerlingen en tussen scholen. Eén daarvan kan ook zijn dat scholen niet voldoende
scherp hebben wat van hen wordt verwacht qua onderwijsinhoud. Het onderhavige wetsvoorstel
introduceert een grondslag voor kerndoelen burgerschap. Daarmee wordt vastgelegd welke
aspecten binnen het leergebied burgerschap aan de orde moeten komen.
Burgerschapsonderwijs is nauw verbonden met de levensbeschouwelijke en pedagogische
grondslag van een school. Het raakt daarmee direct aan de vrijheid van onderwijs zoals
vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet. Deze vrijheid geeft scholen de ruimte om
onderwijs vorm te geven op basis van hun eigen visie en overtuigingen. Daardoor kan
burgerschapsonderwijs er op iedere school anders uit zien, afgestemd op de identiteit
en context van de school. Met onderhavig wetsvoorstel wordt een grondslag geboden
om kerndoelen burgerschap vast te stellen. Daarmee wordt voor scholen verhelderd wat
er op het gebied van burgerschapsonderwijs in ieder geval dient te worden aangeboden.
Scholen behouden daarbij de vrijheid om op basis van denominatie of een eigen pedagogisch-didactische
visie verder invulling te geven aan het burgerschapsonderwijs. De inspectie ziet erop
toe dat aan de wettelijke eisen wordt voldaan en grijpt in bij tekortkomingen.
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de kerndoelen voor burgerschap in de onderwijspraktijk,
en niet juridisch, mede als uitwerking kunnen gelden van de burgerschapsopdracht.
Deze leden vragen waarom de regering niet in het voorstel heeft verwoord dat de kerndoelen
voor wat betreft de doelstellingen voor de leerling mede als uitwerking gelden van
de burgerschapsopdracht. Daarmee kan onduidelijkheid over de relatie tussen beide
expliciet worden vermeden.
In de onderwijswetgeving wordt de inhoud van het onderwijs rechtstreeks gereguleerd
door de kerndoelen. Met onderhavig wetsvoorstel is aangesloten bij suggesties van
zowel de Onderwijsraad als de Afdeling advisering van de Raad van State om de eisen
aan het burgerschapsonderwijs verder te verduidelijken door kerndoelen burgerschap
vast te stellen. Met de kerndoelen wordt bepaald wat de doelstellingen voor het onderwijs
zijn ten aanzien van de kennis, inzicht en vaardigheden die de leerlingen moeten verwerven,
dan wel welke ervaringen ze moeten opdoen. De burgerschapsopdracht is daarentegen
een algemene opdracht aan de school ten aanzien van de inhoud en inrichting van het
onderwijs. Daarmee zijn het geen gelijksoortige instrumenten, desondanks kunnen deze
uiteraard niet los van elkaar worden gezien. Het is voor scholen van belang dat de
burgerschapsopdracht en de kerndoelen burgerschap in lijn met elkaar worden opgesteld,
zodat de kerndoelen – zoals beoogd – daadwerkelijk een verduidelijking en concretisering
vormen van de burgerschopdracht. Daartoe is in de wetstekst opgenomen dat de kerndoelen
burgerschap «met inachtneming van» de wettelijke burgerschapsopdracht worden vastgelegd.
Dit is zowel een ondergrens als een bovengrens. De kerndoelen – en in het bijzonder
de kerndoelen burgerschap – dienen voor wat de onderwijsinhoud betreft tenminste een
uitwerking te vormen van de zaken die onderwerp zijn van de burgerschapsopdracht en
dus doelstellingen te bevatten die actief burgerschap en sociale cohesie bevorderen.
De kerndoelen kunnen tegelijkertijd niet verder gaan dan de burgerschapsopdracht.
Zij kunnen dus niet meer omvatten dan dat de burgerschapsopdracht behelst.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het advies van de Afdeling van
de Wet Verduidelijking van de burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs, de
Afdeling stelt dat de inspectie met gepaste terughoudendheid toezicht dient te verrichten
op de vaardighedencomponent van het burgerschapsonderwijs, aangezien de wijze van
invulling ervan sterk zal samenhangen met het profiel van de school.40 Deze leden vragen op welke manier de regering zich hier in onderhavig wetsvoorstel
rekenschap van geeft. Hoe borgt de regering dat de inspectie enkel met gepaste terughoudendheid
op de vaardighedencomponent toezicht gaat houden, nu het er op lijkt dat in onderhavig
wetsvoorstel de kerndoelen de gehele burgerschapsopdracht bepalen? Is hier verduidelijking
van de wet niet op zijn plaats, zo vragen deze leden. Zo nee, waarom niet?
Bij de vormgeving van de kerndoelen is het uitgangspunt dat de kerndoelen ruimte dienen
te bieden aan het bevoegd gezag om, binnen de wettelijke grenzen, de inhoudelijke
doelstellingen in overeenstemming met de eigen richting van de school en volgens de
eigen pedagogisch-didactische visie te vertalen naar de onderwijspraktijk. Dit is
met name van belang bij de kerndoelen die zien op of raken aan het terrein van de
burgerschapsopdracht en het burgerschapsonderwijs, omdat daar spanning kan ontstaan
met specifieke opvattingen die voortvloeien uit de richting van de school. Daartoe
is in het wetsvoorstel opgenomen dat de kerndoelen dienen te worden vastgesteld met
inachtneming van de burgerschapsopdracht. Hiermee wordt gewaarborgd dat de kerndoelen
– ook waar het vaardigheden betreft – niet meer kunnen omvatten dan dat de burgerschapsopdracht
behelst. In de toelichting van de amvb waarmee de kerndoelen burgerschap worden vastgesteld
zal nader worden ingegaan op de verhouding tussen de kerndoelen en de vrijheid van
onderwijs, aan de hand van de inhoud van de nieuwe kerndoelen.
De inspectie baseert zich bij haar toezicht op burgerschapsopdracht op de wettelijke
vereisten die aan de school gesteld zijn. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op
kerndoelen, waaronder de kerndoelen burgerschap. De kerndoelen burgerschap zullen
– naast dat zij een nadere concretisering en verduidelijking bieden van de opdracht
voor de school – dus verhelderen waarop het toezicht en de handhaving van het inspectie
ten aanzien van het burgerschapsonderwijs. Daarnaast gelden de eisen uit de wet waarop
de inspectie, voor zover deze niet samenvallen met de kerndoelen, bijvoorbeeld ten
aanzien van de schoolcultuur, eveneens toeziet. Evenzo gelden de in kerndoelen vervatte
eisen voor zover die niet samenvallen met de burgerschapsopdracht. De inspectie verricht
haar toezicht op grond van artikel 4 van de Wet op het onderwijstoezicht met inachtneming
van de vrijheid van onderwijs. Naar het oordeel van de regering is het niet nodig
om daartoe nadere wettelijke waarborgen op te nemen.
3.4 Digitale geletterdheid
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien digitale geletterdheid als een vaardigheid
die een benadering vereist vanuit uiteenlopende disciplines: deze vaardigheid raakt
immers ethiek, economie, technologie en intellectueel eigendomsrecht. Daarbij is moeilijk
te voorspellen hoe informatie- en communicatietechnologie zich de komende decennia
zal ontwikkelen. Hoe doet de regering recht aan deze constateringen? Wat staat de
regering bij de digitale geletterdheid voor ogen in relatie met burgerschap, weerbaarheid
en autonomie?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering om een beeld te schetsen
van de digitale basisvaardigheden waarover een leerling uiteindelijk dient te beschikken.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel beoogt een wettelijke grondslag
te creëren om de kerndoelen ook voor digitale geletterdheid bij AMvB te kunnen vastleggen.
Deze leden willen opmerken dat digitale geletterdheid een begrip is dat aan verandering
onderhevig is. Jeugdcultuur en digitale mogelijkheden veranderen snel. Hoe verhouden
deze maatschappelijke veranderingen zich tot dit wetsvoorstel? En hoe kijkt de regering
hiernaar? Wil de regering kinderen en jongeren bij digitale geletterdheid vaardigheden
leren hoe om te gaan met nieuwe en veranderende technologie of laat de regering dit
de scholen zelf invullen? Wil de regering ook samen met organisaties als de Informatiepunten
Digitale Overheid en lokale Formulierenbrigades de nodige scherpte aanbrengen in het
curriculum op dit punt?
Het Ministerie van OCW heeft SLO de opdracht gegeven om samen met het onderwijsveld
nieuwe kerndoelen te ontwikkelen voor verschillende leergebieden, waaronder digitale
geletterdheid. De startnotitie en de voorgestelde conceptkerndoelen bieden een eerste
inzicht in de vaardigheden die leerlingen naar het oordeel van de regering op het
gebied van digitale geletterdheid binnen het onderwijs dienen op te doen. Leerlingen
zijn digitaal geletterd als ze bewust, verantwoordelijk, kritisch en creatief overweg
kunnen met ICT, digitale media en andere technologieën die nodig zijn om toegang te
krijgen tot informatie en om actief te kunnen deelnemen aan de hedendaagse én toekomstige
informatie- en netwerksamenleving.41 Op basis van deze omschrijving van het leergebied zijn conceptkerndoelen opgesteld.
Deze conceptkerndoelen digitale geletterdheid worden momenteel aangepast en aangescherpt
en zullen daarna door de regering worden vastgesteld bij amvb.
De ontwikkelingen rondom digitalisering en digitale geletterdheid gaan snel en zijn
belangrijk om bij te houden. Juist vanwege dit belang verankeren we deze in de kerndoelen,
zodat het onderwijs hiermee aan de slag kan. De regering ondersteunt het onderwijs
hierin, bijvoorbeeld via het Expertisepunt digitale geletterdheid en door scholen
te ondersteunen rondom de implementatie. Vanwege het hoge tempo van de ontwikkelingen,
is het van belang om via periodiek curriculumonderhoud in het bijzonder ook dit leergebied
bij de tijd te houden. In de onderhoudskalender voor het curriculum zullen deze kerndoelen
dus eerder tegen het licht gehouden worden dan andere leergebieden, zodat er sneller
aanpassingen kunnen worden gedaan als dat nodig blijkt te zijn.
Het is zo dat digitale geletterdheid raakvlakken heeft met veel andere disciplines.
Andere vakken bieden mooie betekenisvolle contexten om met digitale geletterdheid
aan de slag te gaan. Zo kun je bij taal of Nederlands digitale teksten leren analyseren,
kritisch lezen of beoordelen. Bij rekenen, wiskunde of economie zal het nuttig zijn
om digitaal met formules te kunnen werken. Om die reden is het van belang dat in de
implementatie aandacht is voor het integreren van digitale geletterdheid in andere
leergebieden. De thema’s burgerschap, weerbaarheid en autonomie zijn wezenlijke onderdelen
in het leergebied digitale geletterdheid. Hoe ga je om met andere mensen online? Hoe
verhoud ik me tot digitale systemen? Hoe kan ik de betrouwbaarheid beoordelen van
informatie die in online vind? Deze thema’s zullen dan ook terug te vinden zijn in
de kerndoelen digitale geletterdheid. De concept-kerndoelen van dit leergebied zijn
opgeleverd en beproefd en worden momenteel aangepast en aangescherpt. Daarna worden
ze verwerkt in een amvb met beoogde de inwerkingtredingsdatum van 1 augustus 2027.
Nu bestaan er grote verschillen tussen scholen in de wijze waarop deze aandacht besteden
aan digitale geletterdheid. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden dat onderwijsinstellingen
scherp moeten zijn op de digitale kloof. Deze leden willen scherpe richtlijnen over
de toegestane soft- en hardware en ze willen coöperatieve of publieke alternatieven
stimuleren voor digitaal onderwijs die gebaseerd zijn op publieke waarden. Mediawijsheid
en kennis van digitalisering zijn belangrijke democratische burgerschapsvaardigheden
die een essentieel onderdeel vormen van het kerncurriculum van het onderwijs. Daar
zou dan ook permanent aandacht voor nodig zijn in bijscholing van leraren. Wat wil
de regering daarvoor ondernemen?
Het realiseren van alternatieven in het onderwijs is een complexe opgave. Het gaat
namelijk om producten met een groot gebruiksgemak van wereldwijd opererende bedrijven
die enorme bedragen kunnen besteden aan de ontwikkeling hiervan. Daarom is met de
pilot van Open Source Program Office (OSPO) van start gegaan. Het OSPO moet open source
initiatieven voor het onderwijs inzichtelijk maken, bereikbaar maken voor scholen
en signaleren waar extra ontwikkeling noodzakelijk is. Daarnaast experimenteert SURF
in het hoger onderwijs met Nextcloud, een kansrijk alternatief voor bijvoorbeeld Google
Workspace, waar we mogelijk ook in het funderend onderwijs ons voordeel kunnen doen.
De regering zal leraren en scholen ondersteunen om zich verder te professionaliseren
in digitale geletterdheid en het onderwijs hierin. Er wordt in het implementatieplan
specifiek nagedacht over extra ondersteuning die scholen nodig hebben op het gebied
van digitale geletterdheid, omdat dit een relatief nieuw leergebied is voor scholen.
4. Verhouding tot hoger recht
4.1 Burgerschap, de vrijheid van onderwijs en de verhouding tot artikel 23
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de vrijheid van onderwijs, zoals
omschreven in artikel 23 van de Grondwet, waarborgt dat de regering bij het stellen
van eisen aan het onderwijs de vrijheid van richting en inrichting van het bijzonder
onderwijs respecteert en de pedagogische autonomie van het openbaar onderwijs in acht
neemt. Deze leden signaleren dat de wet Verduidelijking van de burgerschapsopdracht
aan scholen in het funderend onderwijs uit 2021 meer duidelijkheid verschafte over
kerndoelen inzake burgerschap.42 Kan de regering ook toelichten in hoeverre artikel 23 van de Grondwet beperkingen
oplegt aan de burgerschapsopdracht bij scholen voor bijzonder onderwijs?
Artikel 23 Grondwet beschermt het recht van scholen om in het onderwijs uitdrukking
te geven aan «een fundamentele oriëntatie ontleend aan een welbepaalde godsdienstige
overtuiging of levensbeschouwing».43 Dit is uiteraard geen absoluut recht, de wetgever kan dit recht beperken voor zover
dit noodzakelijk is om de deugdelijkheid van het onderwijs te borgen. De burgerschapsopdracht
is hier een voorbeeld van. Alle scholen dienen bij de vormgeving van hun onderwijs
te voldoen aan de burgerschapsopdracht. Binnen de wettelijke vereisten heeft het bijzonder
onderwijs daarnaast echter ook de ruimte om een eigen religieuze overtuiging of levensbeschouwelijke
visie aan haar leerlingen over te dragen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het voorstel de mogelijkheid introduceert
om kerndoelen bij AMvB vast te stellen. Deze leden benadrukken het belang van duidelijke
kerndoelen die richting geven aan het onderwijs, maar waarschuwen voor overmatige
detaillering die de pedagogische autonomie van scholen en leraren kan beperken. Deze
leden pleiten voor een balans tussen sturing en vrijheid, zodat scholen hun onderwijs
kunnen afstemmen op hun specifieke context en leerlingen. Zij vragen hoe wordt voorkomen
dat de uitwerking van kerndoelen in AMvB’s te gedetailleerd wordt en daarmee de onderwijsvrijheid
beperkt.
De kerndoelen worden van oudsher bij amvb vastgesteld. Met dit voorstel wordt de mogelijkheid
geïntroduceerd om de uitwerkingen ook bij amvb vast te stellen. Hiermee wordt geborgd
dat er voldoende concrete en specifieke voorschriften worden gegeven aan het onderwijs
om duidelijkheid te scheppen over wat er binnen het onderwijs van scholen in ieder
geval verwacht wordt. Daarmee wordt de overladenheid – als gevolg van vage en onduidelijke
kerndoelen – tegengegaan. Dit is een uitdrukkelijke wens van het onderwijsveld zelf.
Zowel de uitwerking als het kerndoel zelf dienen binnen de reikwijdte van de bepaling
te blijven. Dit houdt in dat het gaat om een inhoudelijke doelstelling aan het bevoegd
gezag die gericht is op het verwerven van kennis inzicht of vaardigheden of het opdoen
van ervaringen door leerlingen. De kerndoelen kunnen dan ook geen voorschriften bevatten
ten aanzien van de wijze waarop de school haar onderwijs vormgeeft. Daarmee wordt
gewaarborgd dat er ruimte blijft voor het bevoegd gezag om de kerndoelen in overeenstemming
met de eigen pedagogisch-didactische visie te vertalen naar de onderwijspraktijk.
De leden van de SGP-fractie vinden de beschouwing van de regering over de relatie
tussen het kerndoel burgerschap en de burgerschapsopdracht ongelukkig in het licht
van de jurisprudentie over dit specifieke vraagstuk. Deze leden menen dat onvoldoende
rekenschap wordt gegeven van de heersende opvatting in de jurisprudentie, de literatuur
en de advisering van de Afdeling. De stelling dat de kerndoelen burgerschap de burgerschapsopdracht
uitwerken is naar hun mening niet juist, aangezien de burgerschapsopdracht geen delegatiegrondslag
bevat voor deze uitwerking. De inspectie is op dit punt eerder de mist ingegaan en
is teruggefloten door de rechter. Deze leden zijn ook van mening dat de stelling onjuist
is dat de kerndoelen burgerschap nooit verder mogen gaan dan de burgerschapsopdracht.
De burgerschapsopdracht en de kerndoelen hebben immers beide een onderscheiden bereik,
dat in beide gevallen beperkt wordt door de vrijheid van onderwijs. Indien het specifieke
bereik van de burgerschapsopdracht leidend zou zijn, betekent het eigenlijk dat voor
de kerndoelen burgerschap weinig ruimte overblijft om, behoudens de sociale competenties
en de kernwaarden, nog iets te regelen over kennis van burgerschap, samenleving en
rechtsstaat. Deze leden doen een beroep op de regering om dit onderdeel nogmaals grondig
te bezien en te komen tot een samenhangende regeling die geen nieuwe bron van verwarring
vormt.
Met de voorgestelde bepaling stelt de regering voor om vast te leggen dat de kerndoelen
«met inachtneming van» de burgerschapsopdracht worden vastgelegd. De burgerschapsopdracht
biedt dan ook het kader waarbinnen de kerndoelen qua normatieve opvattingen moeten
worden vastgesteld. De kerndoelen burgerschap kunnen op dat punt niet verder gaan
dan hetgeen de wetgever – al eerder – heeft bepaald. De kerndoelen kunnen daarbij
wel een nadere concretisering vormen van hetgeen reeds in de burgerschapsopdracht
is opgenomen. Zo is voorstelbaar dat de kerndoelen specifiekere voorschriften bevatten
over wat kinderen moeten leren op het gebied van «kennis van de basiswaarden van de
democratische rechtsstaat» of ten aanzien van kennis over «verschillen in godsdiensten».
Met de keuze voor deze vormgeving sluit de regering aan bij de gebruikelijke systematiek
om de inhoud van het onderwijs te reguleren; de kerndoelen. Daarmee wordt voor scholen
verhelderd wat zij hun leerlingen op alle terreinen – inclusief burgerschap – moeten
bijbrengen aan kennis, inzicht en vaardigheden en welke ervaringen hun leerlingen
moeten opdoen.
5. Gevolgen
5.1 Nieuwe kerndoelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat als beide Kamers het wetsvoorstel
aanvaarden, de regering dan eerst de kerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid
zal vaststellen en daarnaast ook voor de overige onderwerpen de kerndoelen actualiseert.
Deze leden vragen wanneer in 2025 de regering de opgeleverde definitieve kerndoelen
zal vastleggen in een AMvB. Gebeurt dit dan meteen voor burgerschap, digitale geletterdheid,
taal en rekenen?
De kerndoelen Nederlands en rekenen en wiskunde worden met prioriteit vastgesteld.
De beoogde inwerkingtreding van dat besluit is 1 augustus 2026. De aangescherpte kerndoelen
voor de overige leergebieden worden in 2025 opgeleverd. Aan het einde van dit jaar
wordt gestart met het opstellen van de amvb voor de overige leergebieden. Die kan
dan per 1 augustus 2027 worden vastgesteld, waarna er voor het volledige funderend
onderwijs een nieuw curriculum is vastgesteld. In die laatste amvb zullen ook burgerschap
en digitale geletterdheid worden opgenomen.
De leden van de VVD-fractie waarderen zeer de toevoeging van burgerschap en digitale
geletterdheid aan het curriculum. Deze leden hechten groot belang aan het bevorderen
van democratische waarden en digitale vaardigheden bij leerlingen. Zij vragen hoe
ervoor gezorgd wordt dat deze leergebieden geïntegreerd worden met bestaande vakken,
zoals bijvoorbeeld met taal gedaan wordt.
Het is aan scholen om hun onderwijs vorm te geven, dus het is aan hen hoe zij de kerndoelen
burgerschap en digitale geletterdheid willen behandelen. Het is wel aan te raden om
dit geïntegreerd te doen, omdat juist uit diverse onderzoeken blijkt dat dit de kwaliteit
van het onderwijs in deze onderwerpen ten goede komt. Het expertisepunt Burgerschap
en het expertisepunt Digitale geletterdheid kunnen scholen hierbij ondersteunen. Ook
ontwikkelt SLO leerlijnen en handreikingen, waarin geïntegreerd aanbod van burgerschap
en digitale geletterdheid ook een plek zal krijgen. Daarnaast wordt er in het implementatieplan
specifiek nagedacht over extra ondersteuning die scholen nodig hebben op het gebied
van burgerschap en digitale geletterdheid, omdat dit relatief nieuwe leergebieden
zijn in scholen.
6. Gevolgen voor uitvoering en handhaving
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de regering erkent dat op termijn
de kerndoelen digitale geletterdheid en burgerschap, alsmede voor de overige onderwerpen
wel uitvoeringsgevolgen zullen hebben. De memorie van toelicht benoemt dat zeker bij
nieuwe lesstof voor digitale geletterdheid leraren voldoende gekwalificeerd moeten
zijn. Deze leden vragen de regering wat zij dan op termijn gaat ondernemen om te waarborgen
dat voor scholen daartoe gekwalificeerde docenten beschikbaar zijn.
Voor het leergebied digitale geletterdheid is voldoende deskundigheid van leraren
essentieel. Daarom wordt binnen het implementatietraject ingezet op gerichte professionalisering
en ondersteuning van scholen, zodat het onderwijspersoneel zich hierin kan bekwamen.
Daarnaast wordt digitale geletterdheid geïntroduceerd als nieuw leergebied voor de
lerarenopleidingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het denkbaar is dat bij de nieuwe kerndoelen
voor digitale geletterdheid hier nieuwe verplichtingen uit voortvloeien, zoals nieuwe
lesstof. Deze leden lezen dat hiervoor gekwalificeerde leraren voor beschikbaar moeten
zijn. Deze leden vragen of hier op de pabo’s al rekening mee wordt gehouden in het
opleiden van nieuwe leraren en zij vragen of de huidige leraren cursussen of iets
dergelijk krijgen om hun kennisniveau op orde te brengen.
Er wordt momenteel gewerkt aan het verbeteren van de digitale geletterdheid op lerarenopleidingen.
Zo is momenteel digitale geletterdheid één van de thema’s in het generieke deel van
de kennisbases. Een relevante ontwikkeling is dat digitale geletterdheid een eigen
leergebied wordt bij de pabo’s, zodat de startbekwame leraar specifieke kennis en
vaardigheden meekrijgt die nodig zijn om het onderwijs hierin te kunnen verzorgen.
Voor zittende leraren moet binnen het implementatietraject ingezet worden op professionalisering
op het gebied van digitale geletterdheid. In het implementatieplan wordt nader uitgewerkt
hoe scholen en leraren hierbij ondersteund kunnen worden.
De leden van de D66-fractie vragen welke plannen de regering heeft om ervoor te zorgen
dat het nieuwe curriculum op iedere school goed uitgewerkt en geïmplementeerd wordt,
in het bijzonder gezien het nieuwe leergebied digitale geletterdheid. Hoe gaat de
regering leraren ondersteunen bij de overgang naar het nieuwe curriculum en op welke
wijze borgt de regering dat nieuwe lesmethoden dekkend (en niet méér dan dekkend,
gezien de klachten over overvolle lesmethoden) zijn?
Scholen en leraren worden op verschillende manieren ondersteund bij de overgang naar
het nieuwe curriculum. Hierbij is te denken aan professionaliseringsactiviteiten zoals
bijeenkomsten, leernetwerken en handreikingen. De inzet is erop gericht om leraren
en alle andere onderwijsprofessionals toe te rusten om met vertrouwen en vakmanschap
met de nieuwe kerndoelen te werken. Verdere uitwerking volgt in het implementatieplan.
Om te waarborgen dat nieuwe lesmethoden aansluiten bij de geactualiseerde kerndoelen
zonder tot overladenheid te leiden, wordt gewerkt aan een landelijk kwaliteitskader
voor leermiddelen. Dit kader biedt scholen en uitgevers heldere richtlijnen voor de
ontwikkeling en selectie van lesmateriaal dat volledig dekkend is, maar niet meer
dan dat. Daarnaast wordt een brede kwaliteitsalliantie ingericht waarin docenten,
schoolleiders en leermiddelenontwikkelaars samenwerken aan de ontwikkeling en het
onderhoud van dit kwaliteitskader. Deze aanpak is toegelicht in de Kamerbrief Digitalisering
en leermiddelen in het funderend onderwijs van 22 november 2024.44
7. Financiële gevolgen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het
wetsvoorstel als zodanig geen financiële gevolgen zijn verbonden. Deze leden menen
echter dat het succes van deze herziening staat of valt bij de nascholing van de leraren.
Ook de Kamer deelt deze mening; zij heeft in november 2024 de motie van het lid Pijpelink
aangenomen die verzocht om voldoende tijd en ondersteuning voor de leraren te hanteren
als randvoorwaarde voor invoering van de curriculumherziening bij het plan voor bij-
en nascholing van leraren.45 Toen in 1968 de Mammoetwet werd ingevoerd, kreeg het onderwijspersoneel zogenoemde
«schoorsteenuren»: drie uren per week die eerstegraadsleraren in het voortgezet onderwijs
met een volledige betrekking kregen doorbetaald, zonder dat zij daarvoor les hoefden
geven. Staat de regering ook zoiets voor ogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel
geld wil de regering dan hiervoor uittrekken?
Het belang van ondersteuning en professionalisering van leraren in het kader van de
curriculumherziening wordt breed onderkend. De motie-Pijpelink, waarin wordt gevraagd
om tijd en ondersteuning als randvoorwaarde, is daarbij een belangrijk uitgangspunt.
Er is geen voornemen om een regeling in te voeren zoals de «schoorsteenuren» bij de
invoering van de Mammoetwet. De uitgangspunt is om de ruimte voor professionalisering
te benutten binnen bestaande afspraken. In de cao voor het voortgezet onderwijs is
afgesproken dat iedere leraar jaarlijks recht heeft op 16 uur professionalisering
gericht op curriculum en basisvaardigheden. In het primair onderwijs is een teambudget
beschikbaar, waarover in teamverband afspraken worden gemaakt binnen het werkverdelingsplan.
Daarnaast kunnen scholen gebruik maken van reguliere professionaliseringsmogelijkheden
en studiedagen. Scholen en leraren worden opgeroepen om de komende jaren deze momenten
te benutten om gerichte inzet te plegen op curriculumontwikkeling. Daarbij staat de
professionele autonomie van leraren centraal: binnen hun schoolcontext maken teams
samen keuzes over de invulling hiervan.
8. Advies en consultatie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat in de internetconsultatie erop
werd gewezen dat de leerdoelen die betrekking hebben op burgerschap en digitale geletterdheid
kunnen worden ondergebracht bij verschillende schoolvakken. De regering noemt het
echter wenselijk om alle kerndoelen die direct betrekking hebben op het burgerschapsonderwijs
en digitale geletterdheid in samenhang te presenteren en brengt daarom kerndoelen
bijvoorbeeld niet onder op het gebied van mens en maatschappij. Deze leden menen dat
dit vooral ervan afhangt hoe SMART46 men deze doelen wil en kan formuleren. Kan de regering nader reflecteren op in hoeverre
dit bij deze vaardigheden mogelijk en wenselijk is? Moet het in dit geval misschien
juist iets minder specifiek?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het onderwijs in burgerschap in Nederland
baat heeft bij duidelijke doelen, omdat het op dit moment voor scholen niet voldoende
helder is wat zij binnen dit leergebied precies moeten doen. Daarom is ervoor gekozen
om de kerndoelen burgerschap (en digitale geletterdheid) in aparte leergebieden in
te delen. Zo is het glashelder aan welke doelen gewerkt moet worden. Kerndoelen worden
geformuleerd in de ABC-vorm: audience (publiek: de leerling of de school), behaviour (gedrag, bijvoorbeeld voert gesprekken, schrijft), en content (leerinhoud, bijvoorbeeld taalvariatie, bronnen).
De leden van de CDA-fractie merken op dat er in de internetconsultatie voor gepleit
is om in de sectorwetten een eenduidige definitie van «burgerschap» en «digitale geletterdheid»
op te nemen. De regering stelt dit niet nodig en wenselijk is. Kan de regering toelichten
waarom zij dit niet nodig vinden, zo vragen deze leden.
De bij wet genoemde onderwerpen vormen de grondslag voor de regering om bij amvb kerndoelen
vast te stellen. De termen burgerschap en digitale geletterdheid bieden daarbij voldoende
houvast voor de regering om kerndoelen vast te stellen. De inhoud van deze leergebieden
kan daarbij door de tijd heen veranderen: digitale geletterdheid als leergebied in
het onderwijs nu, heeft een andere betekenis dan digitale geletterdheid tien jaar
geleden. Zowel qua kennis, inzicht als vaardigheden die leerlingen moeten opdoen.
Bij amvb geeft de regering invulling aan wat zij binnen deze onderwerpen van het onderwijs
verwacht. Via het periodieke onderhoud wordt gewaarborgd dat de kerndoelen bij de
tijd blijven.
In aanvulling op hetgeen de leden van de SGP-fractie reeds in paragraaf 3.2 aan de
orde hebben gesteld, wijzen deze leden erop dat het niet voor de hand ligt het advies
van de werkgroep kunstvakken te volgen om de begrippen dans, theater en film als geharmoniseerde
aanduiding te gebruiken in de sectorwetten. Het advies van de werkgroep heeft namelijk
specifiek betrekking op de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en is alleen al
vanwege het ontbreken van de vakkenstructuur in het basisonderwijs minder bruikbaar.
Zij vragen de regering dit nogmaals te willen wegen. Overigens is, zo merken zij tot
slot op, in deze grondslag het afzonderlijke woord «beeldend» zonder nadere duiding
hoe dan ook moeilijk te begrijpen en verdient aanvulling of heroverweging.
Zoals reeds opgemerkt in reactie op de vragen in paragraaf 3.2 heeft de regering ervoor
gekomen om tot een aanpassing van het voorstel te komen, waarbij de drie disciplines
wel behouden blijven maar dat meer keuzevrijheid wordt gelaten aan scholen. Ten aanzien
van de discipline «beeldend» is ook een aanpassing doorgevoerd: die discipline wordt
in het wetsvoorstel nu aangeduid als «beeldende vormgeving».
9. Caribisch Nederland
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de grondslagen voor de kerndoelen
voor Caribisch Nederland grotendeels vergelijkbaar zijn met die voor het primair,
voortgezet en speciaal onderwijs in Europees Nederland, zodat dit wetsvoorstel wordt
toegepast rekening houdend met het unieke karakter van de eilanden en de onderlinge
verschillen met betrekking tot de taal waarin onderwijs wordt gegeven. Deze leden
wijzen erop dat vrijwel alle scholen op de BES-eilanden van de inspectie het oordeel
«zeer zwak» of «onvoldoende» krijgen. Betekent dit dat de regering zich nu geplaatst
ziet voor een extra inspanningsverplichting om de basisvaardigheden van kinderen en
jongeren op de BES-eilanden op orde te brengen? Welke stappen gaat zij daartoe zetten,
onder andere bij de samenwerking met Bonaire, Saba en Sint-Eustatius bij de uitvoering
van de derde onderwijsagenda per eiland?
De kwaliteit van onderwijs in Caribisch Nederland heeft voortdurende aandacht van
de regering. Met de partners op Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn per eiland afspraken
vastgelegd in de Onderwijsagenda’s om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Eén van
de prioriteiten in de Onderwijsagenda’s is de verbetering van de ondersteuning aan
scholen. In 2024 en 2025 hebben de scholen budget ontvangen om externe coaching in
te huren. In de aankomende periode zal een duurzame ondersteuningsstructuur voor de
scholen worden ontwikkeld. Daarnaast zijn voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius in
de onderwijsagenda afspraken met de schoolbesturen gemaakt om meertaligheid in het
onderwijs te verankeren en beleid te ontwikkelen waarmee binnen het onderwijs de resultaten
in verschillende talen kunnen toenemen.
10. Inwerkingtreding
De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel in augustus 2026 inwerking
treedt. Deze leden vragen hoe snel de nieuwe kerndoelen dan kunnen worden verwerkt
in de nieuwe lesmaterialen en wanneer deze dan op school in gebruik kunnen worden
genomen.
Voor de leergebieden Nederlands en rekenen en wiskunde zijn leermiddelen vanaf schooljaar
2026–2027 beschikbaar. Ontwikkelaars kunnen al aan de slag met de definitieve conceptkerndoelen,
waardoor zij op tijd nieuwe of aangepaste methoden kunnen ontwikkelen. Ook voor de
andere leergebieden wordt al gewerkt aan nieuwe leermiddelen. De oplevering van de
leermiddelen verloopt gefaseerd. Afhankelijk van school of ontwikkelaar kunnen er
beperkte variaties voorkomen in de fasering. Over het algemeen zullen materialen eerst
voor de lagere groepen (groep 3, 4 en 5) van het primair onderwijs en leerjaar 1 van
het voortgezet onderwijs, vervolgens voor de hogere groepen (6, 7 en 8) en leerjaar 2,
en tot slot voor leerjaar 3 ontwikkeld worden. Deze gefaseerde aanpak biedt scholen
ruimte om de invoering te plannen op een manier die past bij hun eigen context.
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel I. Wijziging van de WPO
Om te komen tot een vakoverstijgende aanpak van lezen, schrijven en rekenen, dienen
de scholen (bevoegd gezag) zorg te dragen voor doelgericht en samenhangend vormgegeven
onderwijs, zo begrijpen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie uit de toelichting
op het eerste en derde lid van subonderdeel 3. Betekent dit voor de regering ook dat
schoolboeken niet langer meer plaatjesboeken moeten zijn met korte tekstjes, maar
echte boeken met rijke teksten? Vraagt dit dan om een kwaliteitskeurmerk voor leermiddelen?
Zo ja, wat voor instanties zouden dan de experts kunnen leveren om een keurmerkcommissie
te bemensen?
Leermiddelen zijn belangrijke instrumenten van leraren. Het is belangrijk dat het
voor leraren helder is wat leraren moeten kennen en kunnen en dat leermiddelen hen
effectief ondersteunen in het overbrengen van deze kennis. Een methode die overvol
is of onvoldoende onderbouwd, draagt hier niet aan bij. Daarom is het essentieel dat
de nieuwe, heldere kerndoelen inzicht bieden in het onderscheid tussen wat verplicht
aangeboden moet worden en wat optioneel is om aan te bieden. Tegelijkertijd is de
keuze der middelen een vrije keuze van de school. Om scholen en docenten te ondersteunen
bij het maken van deze keuze wordt een landelijk kwaliteitskader voor leermiddelen
ontwikkeld. Dit geeft zowel docenten als leermiddelenontwikkelaars een duidelijk beeld
van goed onderbouwde kwaliteitscriteria en de aansluiting hiervan op de kerndoelen.
Om de effectieve inzet van leermiddelen te bevorderen, wordt er momenteel bekeken
hoe een brede kwaliteitsalliantie voor leermiddelen ingericht kan worden, waarin leraren,
bestuurders en leermiddelenmakers samenwerken. Met deze aanpak kunnen leraren doordachte
en gerichte keuzes maken bij het evidence-informed gebruik van leermiddelen, terwijl
leermiddelenontwikkelaars duidelijkheid krijgen over wat leerlingen moeten kennen
en kunnen en hoe dit effectief in hun methoden verwerkt kan worden.
Hoewel de nieuwe kerndoelen veel concreter zijn, komen er ook uitwerkingen van de
kerndoelen. De aanpassing van de delegatiegrondslag maakt het mogelijk om bij AMvB
via de kerndoelen inclusief de uitwerkingen, de inhoudelijke doelstelling van het
onderwijs in het inrichtingsbesluit vast te leggen. De referentieniveaus voor rekenen
en Nederlandse taal, die in 2010 wettelijk werden vastgelegd, zouden daarmee overbodig
worden. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of dat ook de bedoeling is
van de regering.
Dat is (nog) niet het geval. De nieuwe kerndoelen bevatten beheersingsdoelen (deze inhoud moet een leerling beheersen), maar lang niet altijd een beheersingsniveau (deze inhoud moet op dit niveau worden beheerst). Daarom is het wenselijk dat er
ten eerste ook beheersingsniveaus worden vastgesteld en ten tweede dat de huidige
beheersingsniveaus (referentieniveaus) daarop worden aangepast. Het vraagstuk of er
dan uiteindelijk een apart referentiekader nodig is, is onderdeel van een advies van
SLO over de actualisatie van de referentieniveaus.
De (concept-)kerndoelen zijn bij Nederlands en rekenen/wiskunde aanboddoelen die zich
richten op de school. Dit doet zich voor bij twee aanboddoelen (doelzinnen) van Nederlands
en bij één aanboddoel (doelzin) bij rekenen/wiskunde. De nieuwe kerndoelen omvatten
echter ook beheersings-en ervaringsdoelen, die staan onder het kopje «Het gaat hierbij
om», die zich richten op de leerling. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren
dat over deze doelen niets wordt gezegd in de toelichting en in de wetstekst. Kan
de regering toelichten of hiervoor geen aanpassing van de delegatiegrondslag nodig
is? Worden deze beheersings- en ervaringsdoelen dan straks via een AmvB vastgelegd
in het Inrichtingsbesluit?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het door het vaststellen van een uitwerking
mogelijk wordt de kerndoelen concreter te formuleren. Deze leden vragen of de regering
hiermee bedoelt te zeggen dat door de uitwerking concreter zicht gekregen kan worden
wat een kerndoel kan inhouden. Zij menen dat namelijk in strikte en formele zin de
uitwerking niet kan gelden als onderdeel van de kerndoelen, alleen al omdat de uitwerking
niet verplicht is. Daarmee kan niet gesteld worden dat de kerndoelen zelf concreter
worden door een indicatieve uitwerking. Deze leden vragen bovendien om nadere toelichting
op de stelling dat ook de uitwerking een inhoudelijke doelstelling dient te bevatten.
Zij vragen er aandacht voor dat de conceptkerndoelen op veel plaatsen slechts voorbeelden
bevatten en geen nieuwe inhoudelijke doelen. Is dat kennelijk ontoereikend? Leidt
de genoemde verplichting er overigens niet tot het risico dat de kerndoelen vooral
nog uitgebreider in plaats van duidelijker worden?
De regering is voornemens om de door SLO ontwikkelde kerndoelen te gaan vastleggen
bij amvb. De nieuwe kerndoelen zijn door SLO ontwikkeld binnen een vaste structuur,
namelijk:
1. Een kerndoel: een korte kernzin met een globale verwoording van de inhoud uit het
doel. De kernzin geldt als een overkoepelend doel voor de doelzinnen die onder het
kerndoel zijn opgenomen.
2. Doelzinnen: aanbod-, beheersings- of ervaringsdoelen met meer concrete doelstellingen.
3. Uitwerking: «het gaat hierbij om». Hierin wordt in maximaal vijf bullets verduidelijkt
wat er binnen de doelzin door leerlingen geleerd, beheerst of ervaren moet zijn. Deze
uitwerking moet worden bezien als een gelijkwaardige en complete set: alle bullets
zijn nodig om aan de doelzin te voldoen. Alle doelzinnen zijn nodig om aan het kerndoel
te voldoen. De uitwerking ziet niet op het hoe en de uitwerking bevat geen voorbeelden.
Met het vastleggen van deze uitwerking is beoogd meer duidelijkheid te geven aan leraren
over wat leerlingen moeten kennen en kunnen. Hoewel het kan lijken op een uitbreiding
is de verwachting dat dit in de praktijk juist focus en houvast biedt voor leraren:
als je goed weet wat je verplicht moet doen, is het ook helder welke zaken dus niet
binnen het curriculum hoeven te worden uitgewerkt. Daarom is met dit wetsvoorstel
beoogd ook een uitwerking van kerndoelen te kunnen vastleggen. Alle kerndoelen, en
de uitwerking daarvan, zijn zo geformuleerd dat scholen de ruimte behouden om eigen
keuzes te maken in hoe zij de kerndoelen aanbieden en dat zij accenten kunnen aanbrengen
op basis van populatie, visie of identiteit.
In een eerdere versie van de conceptkerndoelen werden ook voorbeelden meegegeven van
dit hoe, onder de categorie te denken valt aan. Deze voorbeeldmatige les- en opdrachtideeën zijn door de ontwikkelteams bedacht
en deze waren niet verplicht, maar golden ter illustratie en inspiratie. Om de helderheid
voor leraren te optimaliseren worden in de nieuwe en definitieve kerndoelenboekjes
en -besluiten alleen nog de wettelijk verplichte kerndoelen opgenomen en komt deze
categorie te vervallen.
De leden van de SGP-fractie vinden de rechtvaardiging voor het opnemen van rekenen,
lezen en schrijven in een afzonderlijk lid niet heel duidelijk en overtuigend. De
regering verwijst naar het onderscheid tussen het eigenstandige karakter als de rol
binnen andere vakgebieden. Deze leden constateren dat beide ook voldoende bediend
zouden worden indien de kernvaardigheden gewoon in de opsomming van het vierde lid
zouden staan. De verplichting voor het bevoegd gezag om de kernvaardigheden in andere
vakgebieden aan bod te laten komen, volgt immers uit het eerste en twaalfde lid. Zij
vragen de gemaakte keuze nader toe te lichten. Bovendien vragen zij waarom het wetsvoorstel
gelet op de doelstelling niet specifiek bepaalt dat de integrale doorwerking specifiek
betrekking heeft op de kernvaardigheden. Leidt het voorstel er in de huidige vorm
niet toe dat eigenlijk van alle kerndoelen geldt dat zij integraal, met doorwerking
in alle vakgebieden, aan bod moeten komen?
De regering acht het van belang om de vaardigheden lezen, schrijven en rekenen expliciet
tot uitdrukking te brengen in de wet. Deze vaardigheden zijn essentieel voor het schoolsucces
van leerlingen en uiteindelijk de mogelijkheid voor leerlingen om succesvol te kunnen
participeren in de maatschappij. Met deze bepaling wordt in de eerste plaats een voorschrift
gegeven aan de regering om deze vaardigheden in voldoende mate in de gehele set kerndoelen
tot uitdrukking te laten komen. Daarmee wordt gewaarborgd dat binnen de kerndoelen
deze vaardigheden een integrale plek krijgen. Dit werkt uiteindelijk door in het onderwijs
op school en in de klas.
De opdracht aan het bevoegd gezag om het onderwijs doelgericht en samenhangend vorm
te geven omvat de verplichting voor het bevoegd gezag om een onderwijsprogramma in
te richten dat op planmatige wijze toewerkt naar de realisering van de kerndoelen.
Waarbij het bevoegd gezag een visie ontwikkelt op het onderwijs die in het onderwijsprogramma
zodanig tot uitdrukking komt dat de leerlingen een over de leerjaren heen met elkaar
samenhangend programma krijgen aangeboden.
Binnen dat onderwijsprogramma maakt het bevoegd gezag op basis van haar eigen pedagogisch-didactische
visie keuzes over de wijze waarop zij de kerndoelen in haar onderwijs aanbiedt. Dit
kan in vakken, maar bijvoorbeeld ook projectmatig. Niet alle onderwerpen hoeven dus
integraal te worden aangeboden.
De vaardigheden lezen, schrijven en rekenen zullen echter op verschillende plekken
in de kerndoelen een plaats krijgen. En worden daarmee ook onderdeel van het onderwijs
in de andere leergebieden. Voor deze vaardigheden is het integrale karakter daarmee
deels een gegeven.
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de uiteenlopende formuleringen
in het tweede en twaalfde lid als het gaat om het karakter van de kerndoelen. Geredeneerd
vanuit het karakter van de kerndoelen lijkt een onderscheid tussen het nastreven van
de vast te stellen doelen en het behalen van deze doelen door het bevoegd gezag in
de praktijk niet voor de hand te liggen en zou in beide gevallen het behalen centraal
kunnen staan. En waarom bevat het twaalfde lid een tijdsbepaling dat de doelen aan
het einde van de basisschool behaald moeten zijn, terwijl die in het tweede lid ontbreekt?
Met het tweede lid wordt, naast de delegatiegrondslag, een nader voorschrift geboden
ten aanzien van het onderwijsprogramma van het bevoegd gezag. Voor dat onderwijsprogramma
vormen de kerndoelen de inhoudelijke doelstellingen die dienen te worden nagestreefd.
Het onderwijsprogramma moet daar dus op worden ingericht. Het onderwijsprogramma omvat,
logischerwijs, het onderwijs van de eerste tot de laatste groep.
Met het twaalfde lid wordt een opdracht gegeven met betrekking tot de onderwijsactiviteiten
die het bevoegd gezag ontplooit. Die dienen gericht te zijn op het behalen van de
kerndoelen. Indien het bevoegd gezag uitwerking geeft in haar onderwijs aan een onderwijsprogramma
dat conform het tweede lid is opgesteld, dan zal hiervan automatisch sprake zijn.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom zij, mede in
het licht van het woord kerndoelen, gekozen heeft voor het woord doelstelling in plaats
van doel. Ligt het taalkundig voor de hand om, anders dan bij het bepalen van doelstellingen,
ook het behalen van doelstellingen als formulering te kiezen?
In algemene zin geldt dat een doelstelling een meer specifiek een meetbaardere formulering
is van wat men wilt behalen. Terwijl een doel een algemenere inslag heeft. Omdat de
kerndoelen specifiek geformuleerde doelstellingen voor het onderwijs omvatten acht
de regering het gebruik van de term «doelstelling» in deze situatie passend.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap