Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 554 Wijziging van de Kieswet in verband met het stellen van regels ten behoeve van het houden van een verkiezing ten tijde van een epidemie en enkele andere zaken (Epidemieafdeling Kieswet)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 13 juni 2025
ALGEMEEN
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
1
2.
Termijn afleggen ondersteuningsverklaringen
1
3.
Voorspelbaarheid van een epidemie
2
4.
Inzet van maatregelen
3
5.
Toegang tot het stemlokaal
5
6.
Definitie A1-epidemie
6
7.
Vervroegd stemmen
7
8.
Diversen
7
1. Inleiding
Graag dank ik de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
voor de schriftelijke inbreng inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet
in verband met het stellen van regels ten behoeve van het houden van een verkiezing
ten tijde van een epidemie (Epidemieafdeling Kieswet). Met veel belangstelling heb
ik kennisgenomen van de door de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD, NSC,
BBB en ChristenUnie gestelde vragen en gemaakte opmerkingen over dit wetsvoorstel.
In het navolgende reageer ik daarop, hierbij beantwoord ik de vragen langs een aantal
hoofdthema’s zoals weergegeven in de inhoudsopgave. Deze nota naar aanleiding van
het verslag bied ik u gelijktijdig aan met een nota van wijziging op dit wetsvoorstel.
2. Termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat het verlengen van de termijn
van twee naar vier weken voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen meer inspanning
vraagt van gemeenten. In het wetsvoorstel wordt gelet hierop voorgesteld dat gedurende
een deel van de termijn enkel op afspraak ondersteuningsverklaringen kunnen worden
afgelegd. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af of gemeenten ook
gedurende de gehele periode van vier weken enkel op afspraak open kunnen zijn voor
ondersteuningsverklaringen. De leden van de BBB-fractie vragen zich af of een verlenging
van de termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaring niet permanent in de
Kieswet kan worden opgenomen, dus niet enkel in de epidemieafdeling.
In de epidemieafdeling is als maatregel opgenomen dat de termijn waarbinnen ondersteuningsverklaringen
kunnen worden afgelegd ten tijde van een epidemie wordt verlengd van twee naar vier
weken voorafgaand aan en op de dag van de kandidaatstelling. Deze maatregel gold eveneens
onder de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Twv). De achterliggende reden
voor deze maatregel is dat ondersteuningsverklaringen fysiek op het gemeentehuis moeten
worden afgelegd, terwijl een gemeentehuis tijdens een epidemie mogelijk kortere openingstijden
hanteert vanwege beperkende maatregelen op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg).
Dit kan van invloed zijn op de mate waarin kiezers in staat zijn om binnen deze termijn
een ondersteuningsverklaring af te leggen. Door het verlengen van de termijn van twee
naar vier weken, hebben kiezers meer gelegenheid om naar het gemeentehuis te gaan
voor het afleggen van de verklaring.
De verlengde termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen kan uitvoerbaarheidsproblemen
met zich meebrengen voor met name kleinere gemeenten. Dit zou namelijk betekenen dat
er gedurende vier weken voortdurend deskundig personeel aanwezig moet zijn op het
gemeentehuis, hetgeen onnodig belastend is voor gemeenten. Met het voorliggende wetsvoorstel
is het daarom mogelijk dat gemeenten gedurende een gedeelte of tijdens de gehele periode
van vier weken enkel op afspraak open zijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen.
Het enkel werken op afspraak voor het afleggen van de verklaringen is dan ook toegestaan
maar acht ik onwenselijk, omdat het van groot belang is dat gemeenten voldoende gelegenheid
bieden aan kiezers om een verklaring af te leggen op het gemeentehuis. Het is echter
niet mogelijk om hierover bindende instructies op te leggen aan gemeenten.
Het verlengen van de termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen van
twee naar vier weken brengt, zoals hiervoor genoemd, uitvoerbaarheidsproblemen met
zich mee voor gemeenten. Deze maatregel wordt dan ook enkel ingezet wanneer dit noodzakelijk
is om het verkiezingsprocedures op een veilige manier doorgang te laten vinden ten
tijde van een epidemie. Het is niet wenselijk om de verlenging van de termijn permanent
in de Kieswet vast te leggen. Ik heb ook geen signalen ontvangen vanuit gemeenten
dat er behoefte is om de termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen
structureel te verlengen. Voor de volledigheid merk ik op dat ik momenteel werk aan
een wetsvoorstel ter versterking van de kandidaatstellingsprocedure. Onderdeel van
dat wetsvoorstel is de mogelijkheid om ondersteuningsverklaringen digitaal in te dienen.
Naar het oordeel van de regering wordt hiermee voldoende gewaarborgd dat de toegankelijkheid
voor het indienen van ondersteuningsverklaringen tijdens een pandemie op orde blijft.
Ik streef ernaar om dat wetsvoorstel in 2025 in consultatie te brengen.
3. Voorspelbaarheid van een epidemie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af waarop de regering de stelling
baseert dat een epidemie zich altijd tijdig aankondigt en wat er gebeurt als gemeenten
vanwege het acuut uitbreken van een epidemie onvoldoende voorbereidingstijd hebben
om het verkiezingsproces in goede banen te leiden.
Er is sprake van een epidemie wanneer er in korte tijd een sterke toename is van het
aantal nieuwe patiënten lijdend aan een infectieziekte (zie ook de Wet publieke gezondheid).
Het is in beginsel niet zo dat er binnen één dag sprake is van een epidemie. Over
het algemeen zijn er al eerder tekenen waar te nemen dat een epidemie aanstaande is,
bijvoorbeeld doordat er een toename is van het aantal mensen dat zich bij de huisarts
meldt met dezelfde symptomen.
Dit neemt niet weg dat het denkbaar is dat er slechts enkele dagen voorafgaand aan
de periode voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen of zelfs enkele dagen
voorafgaand aan de verkiezing een uitbraak is van een (ernstige) infectieziekte. In
zo’n geval is er te weinig tijd om de maatregelen uit de epidemieafdeling in werking
te stellen en is de situatie vergelijkbaar met andere ontwrichtende noodsituaties
zoals een oorlog of natuurramp. Voor de volledigheid wijs ik u erop dat de regering
werkt aan de modernisering van het staatsnoodrecht. Uw Kamer wordt over de voortgang
daarvan op de hoogte gehouden.1
4. Inzet van maatregelen
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het denkbaar is dat de Minister van
BZK besluit om helemaal geen maatregelen uit de epidemieafdeling in te zetten, terwijl
er op grond van de Wpg wel beperkende maatregelen gelden in de publieke ruimte. Daarnaast
vragen de leden zich af of het mogelijk is dat de Minister van BZK in eerste instantie
een aantal maatregelen uit de epidemieafdeling inzet, maar als in een later stadium
blijkt dat ook andere maatregelen uit de epidemieafdeling noodzakelijk zijn, dat de
Minister ook nog deze aanvullende maatregelen in kan roepen.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is het voorgestelde artikel Yb
1 van de Kieswet gewijzigd, waardoor er niet langer sprake is van automatische inwerkingstelling
van de epidemieafdeling zodra één of meer van de genoemde maatregelen uit de Wpg gelden
in de publieke ruimte. De Minister van BZK kan middels een koninklijk besluit de epidemieafdeling
in werking stellen wanneer een of meer maatregelen van kracht zijn op grond van de
artikelen 58f t/m 58i van de Wpg én wanneer er binnen afzienbare tijd verkiezingen
plaatsvinden. Als er sprake is van een epidemie en er gelden een of meer maatregelen
op grond van de Wpg, maar de eerstvolgende verkiezing staat bijvoorbeeld pas gepland
voor achttien maanden later, dan zal de Minister de epidemieafdeling op dat moment
(nog) niet in werking stellen. Hierbij is van belang om op te merken dat het niet
primair aan de Minister van BZK is om een inschatting te maken van de epidemiologische
situatie. Deze bevoegdheid ligt bij de Minister van VWS. Wanneer de genoemde maatregelen
uit de Wpg gelden in de publieke ruimte, is er reeds door de Minister van VWS een
inschatting gemaakt van de ernst van de epidemie en de noodzaak om maatregelen in
te zetten. Het is dan ook niet denkbaar dat er weliswaar maatregelen in de publieke
ruimte van kracht zijn op grond van de Wpg én er binnen afzienbare tijd een verkiezing
gepland staat, maar dat de Minister van BZK tot de conclusie komt dat het inzetten
van maatregelen uit de epidemieafdeling van de Kieswet niet nodig is omdat het naar
diens inschatting geen ernstige epidemie is. Door het toevoegen van een differentiatiebepaling
staat het de Minister van BZK wel vrij om te beoordelen welke maatregelen in de epidemieafdeling
noodzakelijk zijn en welke niet. Indien nodig zal de inzet van maatregelen worden
afgestemd met de Minister van VWS. Afhankelijk van de aard van de epidemie is het
mogelijk dat niet iedere maatregel noodzakelijk is om de verkiezingen op een veilige
manier doorgang te laten vinden. Gelet op het belang van proportionaliteit wordt hiermee
geborgd dat er enkel maatregelen worden ingezet die noodzakelijk zijn.
Het is mogelijk dat de epidemie anders verloopt dan op het moment van het nemen van
het koninklijk besluit door de Minister van BZK werd verwacht. Mocht het noodzakelijk
blijken dat er aanvullende maatregelen uit de epidemieafdeling worden ingezet die
in eerste instantie niet mee waren genomen, staat het de Minister vrij om middels
een nieuw koninklijk besluit deze maatregelen eveneens in te zetten. In de afweging
hiertoe zal tevens de uitvoerbaarheid voor gemeenten en stembureauleden worden meegewogen.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering de mening deelt dat het door de
introductie van de differentiatiemogelijkheid niet langer noodzakelijk is om het wetsvoorstel
te beperken tot maatregelen die op korte termijn uitvoerbaar zijn. Deze leden vragen
voorts of de regering ook van mening is dat een breder palet aan maatregelen (zoals
briefstemmen en niet-openbare stemlocaties) in het wetsvoorstel opgenomen kan worden.
De leden van de NSC-fractie vragen tevens of het huidige wetsvoorstel voldoende doeltreffend
is nu veel maatregelen niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen en of de regering uit
kan leggen waarom zij er bij voorbaat al voor kiest om maatregelen in noodwetgeving
op te nemen, zonder extra waarborgen, terwijl dit naar het oordeel van deze leden
ook aan de voorkant goed geregeld kan worden in het pakket van maatregelen dat nu
voorligt ter wijziging van de Kieswet. De leden van de CU-fractie vragen in dit kader
of de regering het totaal aan mogelijkheden zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel
als voldoende beoordeelt om tijdens een epidemie verkiezingen te organiseren. Deze
leden vragen de regering voorts om nader te reflecteren op de keuze om briefstemmen
niet in de gereedschapskist op te nemen.
Het wetsvoorstel heeft ten doel om een permanente wettelijke grondslag te creëren
voor het nemen van enkele organisatorische maatregelen die het mogelijk maken om veilige
verkiezingen te organiseren, gedurende een epidemische situatie, waarbij maatregelen
in de publieke ruimte gelden op grond van de Wet publieke gezondheid. De regering
heeft voor de maatregelen in dit wetsvoorstel gekozen op basis van de ervaringen die
bij de verkiezingen in de COVID-19-pandemie zijn opgedaan. Een belangrijk criterium
in deze keuze was de organisatorische haalbaarheid indien een epidemie betrekkelijk
kort voor een verkiezing plaatsvindt. Tevens is gekeken naar de mate van afwijking
van het reguliere verkiezingsproces en de daarvoor gehanteerde waarborgen. De regering
heeft naar aanleiding van het verslag nader gereflecteerd op de doeltreffendheid van
het pakket aan maatregelen dat in het voorliggende voorstel is opgenomen en besloten
om hier een maatregel aan toe te voegen. Deze aanvullende maatregel betreft de mogelijkheid
voor gemeenten om stembureaus aan te wijzen met een beperkte toegang. Tijdens de COVID-19-pandemie
is deze maatregel ingezet in verzorgingshuizen en dit bleek een effectieve maatregel.
Daarnaast is deze maatregel organisatorisch uitvoerbaar voor gemeenten. Net als onder
de Twv zullen gemeenten een of meer waarnemers moeten benoemen om de transparantie
en controleerbaarheid van deze stembureaus met beperkte toegang te vergroten.
Naar aanleiding van de mogelijkheid om per brief te stemmen bij de Tweede Kamerverkiezing
in 2021, tijdens de COVID-19 pandemie, is een discussienota opgesteld over de mogelijke
toekomstige inzet van briefstemmen.2 In deze discussienota wordt over briefstemmen opgemerkt dat onderkend moet worden
dat door de onontkoombare complexiteit van briefstemmen het voordeel voor de toegankelijkheid
(deels) teniet kan worden gedaan. Ook met verbeteringen in het briefstemproces ten
opzichte van de Tweede Kamerverkiezing in 2021, zal de foutkans bij briefstemmen altijd
groter zijn dan bij het stemmen in het stemlokaal. Voor gemeenten neemt de uitvoeringslast
en de kosten voor de organisatie van verkiezingen toe. Gelet op de complexiteit voor
de kiezer, de ingrijpende uitvoeringsconsequenties en langdurige voorbereidingstijd
voor gemeenten wordt de maatregel om briefstemmen mogelijk te maken niet toegevoegd
aan de epidemieafdeling.
Omdat het verloop van een epidemie op voorhand niet goed is te voorspellen, onderkent
de regering dat de kans bestaat dat er voor een verkiezing aanvullende maatregelen
moeten worden getroffen die zijn toegesneden op de specifieke epidemische situatie
op dat moment. Derhalve is het niet mogelijk om nu met een pakket aan maatregelen
te komen dat volledig garandeert dat er bij een toekomstige pandemie geen aanvullende
maatregelen getroffen hoeven te worden.
5. Toegang tot het stemlokaal
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de maatregelen om iemand de toegang
tot het stemlokaal te ontzeggen of te verzoeken het stemlokaal te verlaten, overeenkomen
met de maatregel bij algemene ordeverstoringen in het stemlokaal. De leden van de
NSC-fractie merken op dat het kiesrecht een grondrecht is en vragen zich af in welke
situaties een kiezer de toegang tot het stemlokaal kan worden ontzegd. De leden van
de fractie vragen of dit ook kan wanneer er slechts sprake is van een geringe overtreding.
Allereerst merkt de regering op dat in het kader van deze maatregel het belang van
een individuele persoon om een stemlokaal te betreden, moet worden afgewogen tegen
het belang van alle overige kiezers en aanwezigen in het stemlokaal om tijdens een
epidemie veilig deel te kunnen nemen aan het verkiezingsproces. Als de gezondheid
van kiezers in gevaar wordt gebracht, of andere kiezers weerhouden worden te gaan
stemmen door het handelen van een individu, moet het stembureau deze persoon kunnen
verwijderen uit het stemlokaal. De bevoegdheid om personen die de orde verstoren te
verwijderen uit het stemlokaal, wordt gelezen in de bepaling dat de voorzitter van
het stembureau is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting. In aanvulling
daarop is het mogelijk voor de burgemeester om op grond van zijn verantwoordelijkheid
voor de handhaving van de openbare orde op te treden wanneer door wanordelijkheden
in het stemlokaal de openbare orde daarbuiten verstoord wordt of dreigt te worden
verstoord.3 Op grond van het voorgestelde artikel Yb 4 kunnen stembureauleden aanwijzingen geven
aan kiezers om de naleving van de op grond van de Wpg ingestelde maatregelen te verzekeren.
De aanwijzing tot ontzegging van de toegang tot het stemlokaal, of tot het verwijderen
van een kiezer uit het stemlokaal, mag alleen door de voorzitter van het stembureau
worden gegeven.
Er moet worden benadrukt dat een dergelijke maatregel, waarbij een kiezer de toegang
tot het stemlokaal wordt ontzegd of waarbij de kiezer wordt gevraagd het stemlokaal
te verlaten, een ingrijpende maatregel is die niet zomaar kan worden ingezet. Wanneer
een kiezer zich niet houdt aan de voorgeschreven maatregelen ten tijde van een epidemie,
zal de kiezer eerst door een lid van het stembureau worden geattendeerd op deze maatregelen
en worden gevraagd zich daaraan te houden. Enkel wanneer een kiezer doelbewust, ook
na herhaald verzoek, ervoor kiest om de geldende maatregelen niet op te volgen, kan
de kiezer worden gevraagd om het stemlokaal te verlaten of kan de toegang tot het
stemlokaal worden ontzegd.
6. Definitie A1-epidemie
De leden van de BBB-fractie verzoeken om een toelichting omtrent de definitie van
een A1-epidemie. Zij vragen zich af wanneer daarvan sprake is en welk orgaan die beslissing
maakt. Ook wordt gevraagd of de definities van de International Health Regulations
bij die beslissing wordt gebruikt en welke invloed een eventueel pandemieverdrag kan
hebben op die vaststelling. Ten slotte vragen de leden of bij zo’n vaststelling de
bepalingen uit de Wpg direct in werking treden of dat de regering daar een nadere
beslissing over neemt.
Een aanwijzing van een A1-infectieziekte en het activeren van bevoegdheidsgrondslagen
voor collectieve maatregelen geschiedt bij regeling van de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) met instemming van de ministerraad en wordt onverwijld gevolgd
door indiening van een incorporatiewetsvoorstel. Beide Kamers der Staten-Generaal
kunnen zich in het wetgevingsproces uitspreken over dit wetsvoorstel en hebben daarmee
zeggenschap.
De aanwijzing van een A1-infectieziekte gebeurt op basis van het nationale wettelijke
kader, specifiek op basis van artikel 20 Wpg, en niet op grond van onderhavig wetsvoorstel.
Op basis van artikel 20 Wpg kan een infectieziekte worden aangewezen als een A1-infectieziekte
wanneer het belang van de volksgezondheid dit vordert. Dit wettelijk criterium voor
de aanwijzing van infectieziekten als behorend tot groep A1 brengt tot uitdrukking
dat een aanwijzing als A1-infectieziekte (net als de aanwijzing voor groep A2) en
de inwerkingstelling van bevoegdheden voor collectieve maatregelen als bedoeld in
hoofdstuk paragraaf 8 van hoofdstuk V van de Wpg, alleen aan de orde kan zijn als
dit noodzakelijk is en proportioneel gelet op het te beschermen belang (de volksgezondheid).
Deze afweging wordt telkens gemaakt op basis van de eigenschappen van de verwekker
van de A1-infectieziekte, de ernst van de A1-infectieziekte, de wijze van overdracht
van de A1-infectieziekte en de epidemiologische aspecten, zoals hoe snel de A1-infectieziekte
zich verspreidt, welke groepen vooral kwetsbaar zijn en welke maatregelen noodzakelijk
kunnen zijn voor de bestrijding van de epidemie van de A1-infectieziekte (of de dreiging
daarvan). De definities die worden gebruikt in de International Health Regulations
zijn daarbij dus niet leidend. Een eventueel pandemieverdrag heeft geen gevolgen voor
het aanwijzen van een A1-infectieziekte.
De leden van de NSC-fractie vragen zich af waarom deze toevoeging aan de Kieswet zich
enkel richt tot de infectieziekten-A1 en niet tot een andere bijzondere situatie,
zoals een hittegolf.
Een belangrijk doel van dit wetsvoorstel is het treffen van maatregelen specifiek
ten behoeve van de voorbereiding en organisatie van verkiezingen ten tijde van een
epidemie, zodat deze veilig kunnen worden georganiseerd en de risico’s voor kiezers,
stembureauleden en de gemeentelijke organisatie zoveel mogelijk kunnen worden beperkt.
De volksgezondheidsrisico’s ten tijde van een hittegolf zijn niet vergelijkbaar met
die tijdens een epidemie. Zo is er bijvoorbeeld geen sprake van besmettingsgevaar.
Bovendien vergen de maatregelen in dit wetsvoorstel ruime voorbereidingstijd, die
er bij een hittegolf niet is. Gemeenten kunnen bij een hittegolf zonder wettelijke
basis maatregelen nemen, zoals het koelen van de stembureaus en het verstrekken van
water aan stembureauleden en kiezers.
7. Vervroegd stemmen
De fractieleden van NSC en ChristenUnie achten de beslissing om vervroegd stemmen
niet mee te nemen in het wetsvoorstel onvoldoende gemotiveerd; dat er een initiatiefvoorstel
aanhangig is betekent niet dat dit onderwerp niet meegenomen kan worden in het onderhavige
wetsvoorstel. Bovendien kan een epidemie ook van langere duur zijn waarbij wel zes
maanden van tevoren een goede inschatting gemaakt kan worden of vervroegd stemmen
bij een verkiezing noodzakelijk kan zijn. Zij vragen de regering hier nader op in
te gaan.
Het vervroegd stemmen is een zeer ingrijpende maatregel die, net als briefstemmen,
een lange voorbereidingstijd vergt en een grote inzet van gemeenten. Zoals reeds opgemerkt
in het nader rapport, heeft de situatie met COVID-19 ons geleerd dat het juist erg
moeilijk is om zes maanden vooruit te kijken en een inschatting te maken van het verloop
van een virus. De regering deelt het standpunt dan ook niet dat er geruime tijd voorafgaand
aan een verkiezing een goede inschatting gemaakt kan worden hoe een epidemie zich
zal gedragen en hoe ernstig de epidemiologische situatie tijdens de verkiezingen zal
zijn. De verwachting is dan ook dat deze ingrijpende maatregel in de praktijk niet
zal worden ingezet. Wanneer een dergelijke maatregel desondanks wel in de «gereedschapskist»
wordt opgenomen, zou dit van gemeenten vereisen dat zij nu al in staat moeten zijn
om het verkiezingsproces op te schalen met vervroegd stemmen. Hoewel vervroegd stemmen
dan nog niet direct ingezet hoeft te worden, heeft het beschikbaar houden van de mogelijkheid
daartoe al ingrijpende consequenties voor de uitvoerbaarheid van het verkiezingsproces.
De regering kiest er daarom voor om vervroegd stemmen niet als maatregel op te nemen
in de epidemieafdeling.
8. Diversen
De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel meer regelt dan alleen
het toevoegen van een epidemieafdeling aan de Kieswet en vraagt waarom de overige
wijzigingen niet zijn benoemd in de titel van het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel regelt inderdaad meer dan alleen het toevoegen van een epidemieafdeling
aan de Kieswet. Er worden diverse artikelen uit de Kieswet gewijzigd, onder meer met
betrekking tot de openingstijden van stembureaus. Omdat het wetsvoorstel een aantal
diverse kleinere wijzigingen behelst en het zwaartepunt van het wetsvoorstel zich
richt op de epidemieafdeling, is gekozen voor het opschrift «Wijziging van de Kieswet
in verband met het stellen van regels ten behoeve van het houden van een verkiezing
ten tijde van een epidemie» en de bijbehorende citeertitel «Epidemieafdeling Kieswet».
De regering is het echter met uw Kamer eens dat deze titel niet allesomvattend is
en ten onrechte de indruk kan wekken dat er slechts een epidemieafdeling wordt toegevoegd
aan de Kieswet en geen bestaande artikelen in de Kieswet worden gewijzigd. Om die
reden wordt in de nota van wijziging het opschrift van het wetsvoorstel gewijzigd
om dit duidelijk te maken. De citeertitel van het wetsvoorstel blijft hetzelfde.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie menen dat tenminste een indicatie van de meerkosten
gewenst is en vragen of de regering deze alsnog kan geven. Deze leden geven voorts
aan dat gemeenten en openbare lichamen moeten worden gecompenseerd voor de financiële
gevolgen van deze wet en zij vragen of de regering deze mening deelt. Tevens vragen
zij of de regering in overleg treedt met de VNG en de openbare lichamen over de manier
waarop de kosten moeten worden gedekt en welke manieren van bekostiging, anders dan
een vergoeding vanuit het Rijk, een optie zijn.
De gemeenten en de bijzondere gemeenten in Caribisch Nederland ontvangen van de Rijksoverheid
jaarlijks een bedrag voor de uitvoering van hun taken rond de organisatie van verkiezingen.
Ten aanzien van de eventuele meerkosten voor (bijzondere) gemeenten die de maatregelen
in onderhavig wetsvoorstel met zich mee brengen zal de regering met de VNG en de vertegenwoordigers
van de openbare lichamen in overleg treden. Het ligt hierbij in de rede dat zij op
het moment dat er daadwerkelijk maatregelen worden ingezet die financiële gevolgen
hebben hier een incidentele vergoeding voor ontvangen vanuit het Rijk. Indien dit
het geval is zal in overleg moeten worden bepaald hoe hoog deze vergoeding is. Dit
zal o.a. afhangen van de vraag of er nog meer maatregelen moeten worden genomen, wat
de kosten hiervan zijn en wat het prijspeil op het moment van de epidemie is.
Daarom kan nu geen goede indicatie van de hoogte van deze kosten worden gemaakt.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties