Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Inge van Dijk en Krul over het bericht 'Werkgevers lokken jonge werknemer met studieschuldregeling' in het FD van 11 mei 2025
Vragen van de leden Inge van Dijk en Krul (beiden CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Werkgevers lokken jonge werknemer met studieschuldregeling» in het FD van 11 mei 2025 (ingezonden 14 mei 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Van Oostenbruggen (Financiën), mede namens de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 11 juni 2025).
Vraag 1
Bent u het ermee eens dat de mogelijkheid voor werkgevers om hun werknemers de keuze
te bieden om fiscaal gunstig een deel van hun studieschuld af te lossen een maatregel
is met vele positieve effecten, omdat dit één een mogelijkheid biedt voor werkgevers
om aantrekkelijk te zijn in een krappe arbeidsmarkt, twee een mogelijkheid biedt voor
jongeren om hun vaak hoge studieschulden sneller af te lossen en daarmee meer kansengelijkheid
creëert en drie dit starters op de woningmarkt sneller een betere en gelijkere uitgangspositie
kan bieden?
Antwoord 1
Ja. Een arbeidsrechtelijke regeling waarmee werknemers op een financieel gunstige
manier hun studieschuld kunnen aflossen, kan werkgevers aantrekkelijker maken op de
arbeidsmarkt. Werknemers zullen vermoedelijk eerder hun studieschuld aflossen als
dat fiscaal voordelig kan. Met een lagere schuldpositie zullen starters eenvoudiger
een lening kunnen afsluiten ten behoeve van een eigen woning.
Overigens raakt deze vraag niet zozeer de fiscale wet- en regelgeving, maar ziet het
op de contractsvrijheid van partijen. Het staat werkgevers en werknemers vrij om de
vormgeving van het salaris en een eventuele uitruil (cafetariaregeling) met elkaar
overeen te komen.
Vraag 2
Ziet u ook dat de vrije ruimte eigenlijk relatief beperkt is voor dit doel, met name
voor kleine werkgevers die al snel tegen een hoge eindheffing aanlopen?
Antwoord 2
Allereerst is het geen doel van de werkkostenregeling om een studieschuld «belastingvriendelijk»
af te lossen. Werkgevers mogen via de vrije ruimte in bepaalde mate zelf beslissen
(eventueel in overleg met werknemers) wat zij onbelast willen verstrekken aan hun
werknemers.1 Het fiscaal voordelig af laten lossen van de studieschuld is dus een keuze van de
werkgever.
De hoogte van de vrije ruimte is afhankelijk van de totale fiscale loonsom van werkgevers.
Werkgevers met minder of laagbetaald personeel zullen daarom over het algemeen minder
vrije ruimte hebben in absolute zin. Door het tweeschijvensysteem is de vrije ruimte
voor werkgevers met een lagere loonsom echter relatief hoog. Bij het uitruilen van
een aflossingsbedrag voor een studieschuld zal het vaak om hogere bedragen gaan dan
bijvoorbeeld de kosten van een kerstpakket en zal een werkgever met een lage loonsom
– afhankelijk van het aantal werknemers dat hier gebruik van wil maken – relatief
snel tegen een eindheffing van 80% aanlopen. De eindheffing van 80% bij de werkgever
is vergelijkbaar met een regulier inkomstenbelastingtarief van 44% bij de werknemer.
Het kan dus ook een keuze zijn van de werkgever om de vrije ruimte bewust te overschrijden
en voor zover de onbelaste studieschuldvergoedingen de vrije ruimte overschrijden
over deze overschrijding eindheffing af te dragen.
Vraag 3
Bent u het ermee eens dat het gelet op de vele hoge studieschulden van jongeren, waarvan
een derde zo’n 47.000 euro is, het goed zou zijn als een werkgever ruimere mogelijkheden
krijgt om fiscaal gunstig extra aflossingsmogelijkheden te bieden, zodat jongeren
daadwerkelijk snel hun studieschuld kunnen aflossen?
Antwoord 3
Volgens DUO had in 2024 ongeveer ⅓ van de studenten een schuld van € 20.000 of meer.2
Het aflossen van de studieschuld is allereerst de verantwoordelijkheid van oud-studenten.
Het feit dat werkgevers een fiscaal vriendelijke manier van aflossen bieden, is een
mooie manier om werknemers tegemoet te komen. Een specifieke vrijstelling (in de vorm
van een gerichte vrijstelling) voor het aflossen van studieschulden3 past echter niet binnen de doelstelling van de werkkostenregeling. De werkkostenregeling
heeft tot doel om vergoedingen en verstrekkingen met een zakelijk karakter buiten
de loonheffingen te houden. Voor deze zakelijke kosten gelden verschillende gerichte
vrijstellingen. Naast de gerichte vrijstellingen kent de werkkostenregeling de vrije
ruimte. Werkgevers mogen via de vrije ruimte zelf beslissen wat zij onbelast willen
verstrekken aan hun werknemers4, waaronder ook gemengde of onzakelijke vergoedingen of verstrekkingen. Daarmee is
de vrije ruimte dus geschikt voor het onbelast vergoeden van aflossingen voor studieschulden
en een gerichte vrijstelling niet. Een verruiming van de vrije ruimte is mogelijk,
maar ongericht en heeft budgettaire consequenties, zie ook het antwoord op vraag 11.
Bij de op dit moment lopende evaluatie van de werkkostenregeling wordt ook meegenomen
of werkgevers fiscaal gestimuleerd moeten worden voor het voordelig laten aflossen
van studieschulden door werknemers. Het evaluatierapport wordt voor het zomerreces
naar de Tweede Kamer gestuurd.
Vraag 4
Ziet u ook het effect dat vanwege de jaarlijkse rente op studieschulden, zeker bij
hoge leenstelselschulden met een lange looptijd, de jaarlijkse afbetaling vooral uit
rente bestaat, waardoor aflossen van de schuld heel langzaam gaat en er een hoge kans
is dat een restschuld overblijft?
Antwoord 4
Het is niet mogelijk om een eenduidig antwoord te geven op deze vraag. De kans op
een restschuld is een samenkomst van de hoogte van de studieschuld van een oud-student,
de hoogte van de rente en het inkomen van de oud-student gedurende de terugbetaalperiode
van 15 of 35 jaar.
Een oud-student betaalt maandelijks minimaal het wettelijk verplichte aflossingsbedrag.
Dit is gebaseerd op de openstaande schuld, die wordt vermeerderd met rente, en de
resterende aflosjaren. Deze minimale maandelijkse aflossing is daarmee een combinatie
van de maandelijkse rente en aflossing op de initiële studieschuld. Hoe groter de
initiële schuld, hoe groter de rentecomponent van de maandelijkse minimale aflossing.
Naarmate de initiële schuld gedurende de aflosfase slinkt, zal de rentecomponent van
het maandelijks bedrag relatief afnemen en de afloscomponent relatief stijgen.
Oud-studenten worden beschermd tegen een te hoge maandelijkse terugbetalingsverplichting
door de draagkrachtregeling. De draagkrachtregeling houdt in dat studenten met een
laag inkomen minder terugbetalen dan zij op grond van hun schuld zouden moeten doen,
en bij een zeer laag inkomen zelfs niets. Bij een hoge studieschuld en een langdurig
laag inkomen, betaalt een oud-student daardoor mogelijk niet de volledige studieschuld
terug. Een hoge rente versterkt dit effect. Het verschil tussen het wettelijke maandbedrag
en het op grond van draagkracht betaalde maandbedrag blijft onderdeel van de studieschuld.
Mocht dit tijdens de aflosfase voor langere tijd optreden, kan aan het eind van de
aflosfase een restschuld overblijven die wordt kwijtgescholden.
Vraag 5
Klopt het dat door DUO in 2020 28 miljoen euro, in 2021 29 miljoen euro, in 2022 32 miljoen
euro en in 2023 37 miljoen euro aan restschuld na afloop van de aflosfase is kwijtgescholden?
Antwoord 5
Ja, deze bedragen zijn correct. In aanvulling op deze bedragen is 2024 € 49 miljoen
aan restschuld na afloop van de aflosperiode kwijtgescholden. Dit bedrag bevat de
kwijtscheldingen van zowel niet-relevante als relevante vorderingen. Niet-relevante
vorderingen zijn leningen en niet omgezette prestatiebeursschulden, relevante vorderingen
bestaan voornamelijk uit rentevorderingen.
Vraag 6
Wat is de prognose voor kwijtscheldingen van restschuld na de aflosfase voor de komende
tien jaar?
Antwoord 6
Het is met huidige cijfers niet mogelijk om een onderbouwde prognose te geven voor
kwijtscheldingen van restschuld na de aflosfase voor de komende tien jaar. Er wordt
binnen de rijksbegroting namelijk gewerkt met een begrotingshorizon van het lopende
en de daaropvolgende vijf jaar. Alleen voor deze periode achten wij het mogelijk om
een raming te maken. In de raming wordt alleen rekening gehouden met niet-relevante
vorderingen, deze bevat dus alleen kwijtscheldingen op leningen en niet omgezette
prestatiebeursschulden.
Jaar
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Kwijtschelding * € 1 miljoen
59
62
65
68
72
75
De cijfers geven aan dat er – naar verwachting – tussen 2025 en 2030 een stijging
zal plaatsvinden in het aantal kwijtscheldingen op basis van restschuld. Deze prognose
is gemaakt op basis van de stijging die zichtbaar is in de voorgaande jaren (zie antwoord
op vraag 5).
Vraag 7
Klopt het dat de totale studieschuld van Nederlandse studenten meer dan verdubbeld
is sinds de invoering van het leenstelsel in 2015?
Antwoord 7
Ja, dat is juist. De totale definitief openstaande studieschuld was begin 2015 € 12,9 miljard
en begin 2023 € 28,9 miljard. Dit betreft de totale schuld, die jaarlijks verandert
door nieuwe leningen en aflossingen. Dat dit bedrag gestegen is sinds het leenstelsel, wil niet zeggen dat dit volledig een gevolg is dat één op één is toe te schrijven aan het leenstelsel. In deze bedragen zitten
bijvoorbeeld ook de studieschulden van mbo studenten, deze studenten vielen niet onder
het leenstelsel. Daarnaast moet bij de vergelijking ook rekening worden gehouden met
inflatie en de groei van het aantal studenten.
Vraag 8 en 9
Klop het dat vanwege de oploop van het bedrag aan studieschulden, de kwijtscheldingen
van restschuld na de aflosfase in de toekomst ook hard zal toenemen?
Kan DUO een inschatting geven van de verwachte mate van terugbetaling na de aflosfase
van de hoge studieschulden ontstaan onder het sociaal leenstelsel?
Antwoord 8 en 9
Er is momenteel niet voldoende bekend over het aflosgedrag van oud-studenten om een
antwoord op deze vraag te geven. De mate van terugbetaling hangt namelijk niet alleen
af van de hoogte van de studieschuld, maar ook van onvoorspelbaar aflosgedrag en toekomstige
renteontwikkelingen.
Bij de invoering van het leenstelsel in 2015 is de aflostermijn verlengd van 15 jaar
naar 35 jaar. Studenten die in 2015 zijn begonnen met lenen, hebben een terugbetaalperiode
van 35 jaar. Dit betekent dat momenteel slechts enkele cohorten oud-studenten zijn
begonnen met het aflossen onder deze verlengde terugbetaalperiode. Het is hierdoor
nog niet mogelijk om een goede inschatting te geven over het aflosgedrag. Over een
aantal jaren is het beter mogelijk om hier een prognose voor te maken. Het CPB heeft
bij de invoering van het leenstelsel wel een voorspelling gemaakt voor het kwijtscheldingspercentage
bij een aflostermijn van 35 jaar, dit was gemiddeld 13,6 procent5.
Vraag 10
Bent u het ermee eens dat het aanbieden van extra ruimte aan de voorkant voor het
aflossen van studieschulden, tegelijkertijd zorgt voor het naar voren halen van inkomsten
voor DUO en op termijn minder afschrijving, zodat het in feite vestzak-broekzak is
voor de overheidsfinanciën?
Antwoord 10
Oud-studenten mogen altijd, onbeperkt en zonder kosten extra aflossen op hun studieschuld.
Het is afhankelijk van de persoonlijke financiële situatie en toekomstverwachtingen
van oud-studenten of extra aflossen in hun geval verstandig is. Extra aflossen kan
op termijn leiden tot lagere maandelijkse terugbetalingen en daardoor tot meer bestedingsruimte
en tot meer leenruimte voor bijvoorbeeld een hypotheek.
Extra aflossingen zijn voor de Rijksbegroting in beginsel financieel neutraal. De
gemiddelde rente die de overheid betaalt over de staatsschuld en de rente die (oud)studenten
betalen over de studieschuld wordt namelijk over langere periode bezien en geacht
gelijk aan elkaar te zijn. Alleen voor zover extra aflossingen leiden tot minder kwijtscheldingen
van restschulden aan het einde van de aflosperiode, levert dit een financieel voordeel
op voor de Rijksbegroting.
Hierbij passen wel enkele kanttekeningen. Indien de genoemde extra ruimte geboden
wordt door een maatregel, fiscaal of anderszins, die overheid geld kost, moeten de
baten van extra aflossingen afgewogen worden tegen de kosten van die maatregel. Een
generieke financiële stimulans zou daarnaast ook ten goede komen aan oud-studenten
die momenteel al het financiële perspectief hebben om de volledige studieschuld gedurende
de aflosperiode af te lossen. Mogelijk komt slechts een klein deel ten goede aan studenten
wiens restschuld uiteindelijk kwijtgescholden zou worden. Dat maakt de maatregel ondoelmatig.
Vraag 11
Wilt u de mogelijkheid voor één een specifieke vrijstelling onder de werkkostenregeling
voor studieschulden en twee een verruiming van de algemene ruimte onder de werkkostenregeling
in kaart brengen, inclusief de budgettaire gevolgen, zowel aan de uitgavenkant (werkkostenregeling)
als ook aan de inkomstenkant (meer en hogere aflossingen en minder kwijtscheldingen).
Antwoord 11
Het is momenteel mogelijk voor werkgevers om, onder voorwaarden, een onbelaste vergoeding
te geven aan werknemers voor het aflossen van de studieschuld. Dit komt dan ten laste
van de vrije ruimte van de werkkostenregeling. De vrije ruimte bedraagt momenteel
2% over de fiscale loonsom tot € 400.000 en 1,18% over het meerdere. Wordt de vrije
ruimte overschreden, dan is de werkgever een eindheffing van 80%6 verschuldigd over het meerdere.
Er zijn verschillende mogelijkheden om de werkkostenregeling te verruimen om werkgevers
meer ruimte te bieden om aflossingen op studieschulden onbelast te vergoeden. Dit
kan door introductie van een gerichte vrijstelling voor de aflossing van studieschulden,
of door een verhoging van de vrije ruimte. Vooropgesteld dat een gerichte vrijstelling
gelet op de doelstelling van de werkkostenregeling niet voor de hand ligt, wordt in
de regel de introductie van een nieuwe gerichte vrijstelling budgetneutraal doorgevoerd
door dit te financieren via een verlaging van de vrije ruimte. Een gerichte vrijstelling
specifiek voor aflossingen op studieschulden voorkomt dat werkgevers die deze arbeidsvoorwaarde
bieden de vrije ruimte overschrijden en eindheffing verschuldigd zijn. Daar staat
tegenover dat de corresponderende beperking van de vrije ruimte ervoor zorgt dat werkgevers
die de gerichte vrijstelling niet benutten minder mogelijkheden hebben om andere zaken
onbelast te vergoeden, verstrekken of ter beschikking te stellen aan werknemers.
Een algemene verhoging van de vrije ruimte biedt werkgevers eveneens meer ruimte om
aflossingen op studieschulden onbelast te vergoeden. De extra vrije ruimte kan daarnaast
ook worden benut voor andere doeleinden. Een verhoging van de eerste schijf van de
vrije ruimte met 0,1%-punt kost ongeveer € 26 mln per jaar bij een permanente verruiming.
Overigens stijgt de vrije ruimte per 2027 naar 2,16% over de fiscale loonsom tot € 400.000
als gevolg van het bij het Belastingplan 2025 aangenomen amendement Van Eijk en Vermeer.7
Voor uitbreiding van de vrije ruimte van de werkkostenregeling moet dekking gevonden
worden aan de inkomstenkant van de begroting. Er zijn geen gevolgen voor de uitgavenkant
van de begroting. Tweede-orde effecten zoals eventuele extra aflossingen op studieschulden
en minder kwijtscheldingen als gevolg van de uitbreiding van de werkkostenregeling
worden niet meegenomen in de budgettaire raming.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.