Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 36740-VIII-2)
36 740 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2024
Nr. 8
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 juni 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief
van de Algemene Rekenkamer d.d. 21 mei 2025 inzake het Rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2024 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 36 740 VIII, nr. 2).
De Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben deze vragen
beantwoord bij brief van 10 juni 2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
Vragen en antwoorden
1
Zijn er scholen die op dit moment een meerurenbonus uitkeren aan leraren die meer
uren gaan werken?
Schoolbesturen in de «Kopgroep meeruren stimuleren» waren terughoudend bij het in
de praktijk brengen van de bonus: één schoolbestuur doet dit nu nog voor leraren die
op een school met een groot lerarentekort extra gaan werken. Gebleken is dat de schoolbesturen
liever meer en ook andere opties willen aanbieden dan alleen geld. De nieuwe pilot
«meerurenmaatwerk» borduurt daarom voort op het idee van een meerurenbonus, en voorziet
in de wens tot verbreding. Met deze pilot onderzoeken we of en hoe dit meerurenmaatwerk
effectief kan zijn. Daarvoor wordt per 1 juli 2025 een subsidieregeling opengesteld
voor schoolbesturen die hiermee aan de slag willen. Leraren op deelnemende basisscholen
kunnen kiezen uit meerdere opties: een geldbedrag bovenop het salaris van een dag
meer werken, meer flexibiliteit in het werkrooster, meer verlof buiten de schoolvakanties,
geld voor de kinderopvang of het doen van andere, niet-lesgevende taken.
2
Op welke manier wordt aandacht voor het beroep van leraar op dit moment vormgegeven
in studieadvisering op het middelbaar onderwijs?
Uit onderzoek blijkt dat er (flinke) verschillen zijn in hoe studieadvisering wordt
vormgegeven op scholen in het voortgezet onderwijs en hoe het beroep van leraar daarbij
onder de aandacht wordt gebracht (ResearchNed (2022)). Er zijn scholen die hier relatief veel aandacht besteden en er zijn scholen die
dat in mindere mate doen. Scholen waar veel leerlingen kiezen voor de lerarenopleiding,
doen een aantal dingen die werken zoals het persoonlijk maken van de begeleiding in
het studiekeuzeproces en ze starten minstens twee jaar voor het eindexamen met studiekeuzebegeleiding.
Dat is in het algemeen van belang, maar ook positief voor de doorstroom naar de lerarenopleiding.
Daarnaast helpt bewustwording van docenten dat zij lesgeven aan potentiële collega’s
en daarmee ambassadeurs van hun vak zijn. Het benoemen dat leerlingen aanleg hebben
voor een educatief beroep, zoals leraar, werkt voor leerlingen namelijk motiverend
in hun studiekeuze. Dit onderzoek is mede aanleiding geweest om een challenge uit te zetten om scholieren te stimuleren om leraar te worden. Drie winnaars hebben
ingezet op het werven van studenten voor lerarenopleidingen door middel van een VR-bril
en escaperoom, het planten van een zaadje bij scholieren over het leraar worden, en
het docenten bewust maken van de ambassadeursrol die zij kunnen vervullen. Het is
tevens input geweest voor de landelijke campagne om scholieren te enthousiasmeren
voor een baan in het onderwijs.
3
Op welke manier worden de doelen en maatregelen uit de Lerarenstrategie gemonitord?
Het doel van de lerarenstrategie is te zorgen voor voldoende en (blijvend) goed opgeleid
onderwijspersoneel. De inzet van middelen voor de lerarenstrategie is gericht op verschillende
aspecten van werken in het onderwijs, zoals de aantrekkelijkheid van het beroep, werkplezier,
de financiële beloning, de toegankelijkheid en flexibiliteit van de opleidingen en
zij-instromers.
Het beleid wordt permanent gemonitord, bijvoorbeeld door langjarige beleidsevaluaties
zoals de monitors van de werkdrukmiddelen of meer incidentele beleidsevaluaties, zoals
naar de inzet en het gebruik van het professioneel statuut. De planning van de beleidsonderzoeken
maakt deel uit van de Strategische Evaluatie Agenda. Bovendien worden cijfers over
output en outcome van het beleid jaarlijks samengevat in de omvattende Trendrapportage
onderwijsarbeidsmarkt en aan uw Kamer gezonden. Over een aantal kerncijfers wordt
via www.ocwincijfers.nl gerapporteerd. Eens in de vijf tot zeven jaar wordt een periodieke rapportage gedaan,
voor onderwijspersoneel zal deze in 2026 starten en de periode 2021–2026 beslaan.
4
Is over 2024 sprake van onderbesteding van de subsidies voor de maatschappelijke diensttijd
(MDT) en zo ja, hoeveel?
Zoals gemeld in het Jaarverslag is er in 2024 € 24,1 miljoen minder uitgegeven aan
subsidies MDT dan oorspronkelijk begroot. Dit wordt veroorzaakt doordat er voor de
hoofdsubsidieregelingen 2022 en 2023 minder subsidie is aangevraagd dan het beschikbare
subsidieplafond. Dit werkt via het uitbetaalritme van 60%–30%–10% door in de daarop
volgende jaren. Daarnaast zijn door het besluit in het Hoofdlijnenakkoord om MDT af
te bouwen een aantal losse subsidies niet volgens plan besteed.
5
Hoe reflecteert u op de volgende conclusie van de Algemene Rekenkamer: «Wachten tot
er nieuwe bestuurlijke afspraken zijn gemaakt voor de periode vanaf 2027 zorgt ervoor
dat nieuwe lichtingen studenten niet de meer gelijke kansen krijgen die ze verdienen
en nodig hebben.»?
Naar aanleiding van het rapport Op weg naar gelijke kansen in het middelbare beroepsonderwijs
van de Algemene Rekenkamer, is een gesprek aangegaan met de MBO Raad. Daarnaast hebben
mbo-instellingen kwaliteitsagenda’s opgesteld, waarin zij toelichten hoe zij inzetten
op het verbeteren van gelijke kansen voor mbo-studenten binnen hun instelling. Zoals
aangegeven in de reactie op het Verantwoordingsonderzoek 2024, zal bij de mid-term
review van de Werkagenda en het Stagepact mbo in het najaar bezien worden of de inspanningen
van de instellingen voldoende effect hebben gehad. Zo nodig zal met partners in gesprek
worden gegaan om afspraken over gelijke kansen te concretiseren. Daarnaast zal uw
Kamer dit najaar worden geïnformeerd over de wijze waarop de inzet op gelijke kansen
in het mbo aangescherpt zal worden. Ook kunnen nieuwe en aanvullende bestuurlijke
afspraken worden gemaakt over de inzet op gelijke kansen.
6
Hoe gaat u aan de slag met de aanbeveling om samen met het onderwijsveld op zoek te
gaan naar een passende en uitvoerbare oplossing als het aankomt op het bieden van
onderwijs aan nieuwkomers?
Scholen, besturen en gemeenten spannen zich maximaal in om het onderwijs aan nieuwkomers
te organiseren. Het ministerie biedt gemeenten en schoolbesturen daarbij ondersteuning
door lokaal en regionaal actief mee te denken, partijen samen te brengen, de regie
te nemen en uitleg te geven over relevante wet- en regelgeving. Daarnaast sluit de
aanvullende bekostiging die scholen voor nieuwkomers krijgen beter aan bij de praktijk,
doordat deze ingaat vanaf de eerste schooldag dat een leerling staat ingeschreven
in plaats van de datum van binnenkomst in Nederland. In het primair onderwijs hebben
we dit al mogelijk gemaakt, in het voortgezet onderwijs gaat dit per 1 januari 2026
in. Wanneer het echt niet lukt om alle nieuwe kinderen in een regio onderwijs te bieden,
hebben gemeenten de mogelijkheid om toestemming te vragen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
in te richten. In deze tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen mag onder voorwaarden worden
afgeweken van bijvoorbeeld onderwijstijd, om de toegang tot het onderwijs voor kinderen
ook in noodsituaties mogelijk te maken.
Het ministerie heeft naast deze aanpassingen voor de korte termijn in 2023 en 2024
een toekomstverkenning naar het nieuwkomersonderwijs uitgevoerd. Samen met het onderwijsveld
is verkend welke knelpunten en oplossingen zij zien wanneer het gaat om onderwijs
aan nieuwkomers. Ook hebben wij aan Berenschot de opdracht gegeven een onderzoek uit
te voeren naar de toekomst van het nieuwkomersonderwijs. De opbrengsten uit de bijeenkomsten
met het onderwijsveld zijn hierin meegenomen. Zie: Toekomstverkenning onderwijs aan nieuwkomers | Rapport | Rijksoverheid.nl
Het Ministerie van OCW is al deze opbrengsten aan het samenbrengen. Uw Kamer wordt
voor de zomer van 2025 geïnformeerd over de stand van zaken.
7
Heeft u voornemens om meer regie te voeren op de aanpak van de kansenongelijkheid
in het mbo, bij bijvoorbeeld de tussentijdse evaluatie in het najaar van 2025, zoals
de Algemene Rekenkamer voorstelt?
De mbo-instellingen hebben in hun kwaliteitsagenda’s in het kader van de Werkagenda
en het Stagepact mbo aangegeven hoe zij inzetten op het verbeteren van gelijke kansen.
Zoals is toegelicht in de reactie op het Verantwoordingsonderzoek 2024 zal dit najaar
in het kader van de mid-term review van de Werkagenda en het Stagepact mbo bezien
worden wat de effecten zijn van de inzet van de instellingen en zal zo nodig met de
betrokken partijen in gesprek gegaan om afspraken te concretiseren. Daarnaast zal
uw Kamer dit najaar geïnformeerd worden over de wijze waarop de inzet op gelijke kansen
in het mbo aangescherpt zal worden.
8
Wat gaat u doen om het inzicht in de voortgang van de Werkagenda mbo en het Stagepact
mbo te vergroten?
Middels het monitoringsprogramma «Zicht op wat werkt» wordt de voortgang van de Werkagenda
mbo en het Stagepact mbo gevolgd. Per doelstelling uit de Werkagenda mbo zijn indicatoren
vastgesteld die inzicht geven in de ontwikkeling. Deze voortgang wordt jaarlijks beschreven
in de voortgangsrapportage, die in het najaar gepubliceerd wordt. Op basis van deze
voortgang sturen de ondertekenaars van de Werkagenda en het Stagepact waar nodig bij.
Dit geeft voldoende inzicht in de voortgang en er is op dit moment geen noodzaak dat
inzicht verder te vergroten. In het najaar van 2025 wordt de eerstvolgende voortgangsrapportage
opgeleverd. Daarin wordt zichtbaar hoe de ontwikkeling is ten opzichte van de startwaarde
en de ambitie voor 2027 op de verschillende doelstellingen.
9
Wat gaat u doen om het inzicht in de Lerarenstrategie te vergroten?
Het beleid met betrekking tot de lerarenstrategie wordt permanent gemonitord, bijvoorbeeld
door langjarige beleidsevaluaties en meer incidentele beleidsevaluaties. Zo houden
we goed zicht op de ontwikkelingen en kunnen we waar nodig bijsturen. Zie ook de beantwoording
op vraag 3.
In lijn met de motie Stoffer en Van Zanten (Kamerstuk 27 923-475) wordt een dashboard ontwikkeld om het totaal aan ontwikkelingen inzichtelijker te
maken.
10
Waarom ontbreekt een structurele koppeling tussen doelen, maatregelen, middelen en
resultaten in de OCW-begroting?
De OCW-begroting geeft momenteel inzicht in de koppeling tussen doelen, maatregelen
en resultaten van beleid. Het ministerie heeft hiervoor sinds 2022 een systematiek
van beleidsindicatoren ontwikkeld waarbij deze koppeling nu terugkomt in begroting
én jaarverslag. Met uw Kamer is hierover gesproken naar aanleiding van de brieven over de aanpassing van de niet-financiële informatie in de begroting van OCW. De doorontwikkeling van de bovengenoemde systematiek legt zich toe om in Begroting
2026, daar waar mogelijk, ook de publieke middelen te koppelen aan doelen, maatregelen
en resultaten van beleid. Een voortgangsbrief hierover wordt binnenkort aan uw Kamer
verstuurd.
11
Hoe staat het met de ontwikkeling van het dashboard dat een overzicht moet bieden
van de resultaten van de Lerarenstrategie?
Zie het antwoord op vraag 9.
12
Waarom is de besteding van miljarden aan de Lerarenstrategie niet uitgesplitst naar
afzonderlijke maatregelen?
Deze middelen zijn met het onderwijsakkoord beschikbaar gesteld voor het dichten van
de loonkloof, het verlagen van de werkdruk en voor scholing en daarmee voor lerarensalarissen.
Deze zijn, volgend de wet- en regelgeving hierover, onderdeel van de hoofdbekostiging
en daarom, conform de begrotingsvoorschriften, onderdeel van het hoofdbudget voor
de basisbekostiging op artikel 1 en 3 van de OCW begroting. Om meer inzicht te geven
in de afzonderlijke maatregelen wordt bij de beleidsprioriteiten in de ontwerpbegroting
2026 ook een overzicht van de financiële middelen opgenomen.
13
Waarom is de inzet van € 139 miljoen aan MDT-gelden niet onderbouwd met meetbare effecten
op kansengelijkheid?
In de voortgangsrapportage MDT-rapport 2022–2024 zijn zowel de doelstellingen als
effecten te lezen van MDT met betrekking tot gelijke kansen voor jongeren. De doelstellingen
zijn: 1) het versterken van jongeren en de samenleving, doordat jongeren tijdens hun
MDT iets doen voor een andere en/of de samenleving; 2) anderen ontmoeten buiten hun
eigen leefwereld; en 3) zich tegelijkertijd persoonlijk ontwikkelen en hun talenten
ontdekken. 53% van de lopende MDT-projecten richt zich op jongeren in een minder kansrijke
positie, waaronder jongeren zonder startkwalificatie, jongeren met een (arbeids)beperking
en jonge statushouders. Van de jongeren die een MDT hebben gedaan, geeft 8% aan door
MDT een baan gevonden te hebben, 12% gaat door MDT een opleiding volgen, 15% gaat
vrijwilligerswerk doen en 9% heeft door MDT een stage gevonden.
Als effecten worden genoemd dat circa de helft (53%) van de lopende MDT-projecten
zich richt op jongeren in een minder kansrijke positie. MDT ondersteunt jongeren in
een minder kansrijke positie door hen te helpen met hun ontwikkeling richting werk
en onderwijs en blijft zich inzetten op het versterken van de samenwerkingen met het
onderwijs en gemeenten zodat zoveel mogelijk jongeren kunnen kennismaken met MDT.
14
Waarom zijn de uitgaven onder artikel 9 (Overige subsidies en opdrachten) niet gespecificeerd,
ondanks herhaalde verzoeken om transparantie?
De voorschriften voor de Rijksbegroting schrijven voor dat op het niveau van hoofdbudgetten
inzicht wordt gegeven in de begroting en ook op dat niveau wordt verantwoord. Deze
voorschriften zijn gevolgd bij het opstellen van het jaarverslag en de begroting.
Om meer inzicht te geven in de afzonderlijke maatregelen wordt bij de beleidsprioriteiten
in de ontwerpbegroting 2026 ook een overzicht van de financiële middelen opgenomen.
Daarnaast wordt in de subsidiebijlage van de begroting per artikel aangeven welke
subsidies van dat artikel worden verstrekt.
15
Bent u van plan te komen met een definitie van kansengelijkheid?
In de strategische evaluatie van het kansengelijkheidsbeleid in het funderend onderwijs
van AEF wordt geconcludeerd dat in het primair en voortgezet onderwijs gebruik wordt
gemaakt van een consequente definitie (Kiezen voor Kansen, pagina 107). De definitie luidt: Kansengelijkheid is de mate waarin kinderen met dezelfde aanleg
gelijke kansen hebben om zich te ontwikkelen en resultaten te behalen in het onderwijs,
ongeacht het opleidingsniveau, het beroep, het inkomen of de culturele achtergrond
van hun ouders. Voor de definitie van kansengelijkheid in het mbo, zie het antwoord
op vraag 18.
16
Waarom zijn voor het extra mbo-budget van € 1 miljard geen concrete doelen, doelgroepen
en indicatoren vastgesteld?
De Werkagenda mbo bevat onder de prioriteit kansengelijkheid wel degelijk concrete
doelstellingen, maatregelen en indicatoren. In hun kwaliteitsagenda’s hebben mbo-instellingen
aangegeven hoe zij de middelen inzetten en welke ambitie zij op deze doelstellingen
hebben. Door de ontwikkeling jaarlijks te volgen is er inzicht in hoe het budget is
ingezet en wat dit oplevert.
Het klopt dat in de Werkagenda mbo niet duidelijk is afgebakend wat het begrip kansengelijkheid
inhoudt. Daardoor is volgens de Algemene Rekenkamer nog onvoldoende concreet hoe de
huidige inzet bijdraagt aan gelijke kansen in het mbo, welke doelen worden nagestreefd
en welke resultaten verwacht worden van mbo-instellingen. In reactie op het Verantwoordingsonderzoek
2024 is aangegeven deze conclusie te onderschrijven. In het kader van de mid-term
review van de Werkagenda en het Stagepact mbo zal worden bezien wat het effect is
van de inzet van de instellingen en zo nodig in gesprek gaan met de betrokken partijen
om afspraken te concretiseren. Daarnaast zal uw Kamer dit najaar uitgebreider geïnformeerd
worden over de manier waarop de inzet op gelijke kansen in het mbo aangescherpt zal
worden.
17
Waarom ontbreken landelijke minimumnormen voor begeleiding van mbo-studenten, ondanks
forse kwaliteitsbudgetten?
Instellingen hebben met hun regionale partners afspraken gemaakt in hun kwaliteitsagenda,
onder meer over het onderwerp begeleiding en ondersteuning van studenten. Hiermee
werken instellingen aan de uitdagingen die voor hen en hun regio relevant zijn. Vanuit
de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2024–2027 is één van de voorwaarden om passende
ambities en doelstellingen te formuleren. De instellingen hebben dit ook gedaan en
de ambitie voor 2027 is dat de maatregelen moeten leiden tot een daling van het aantal
voortijdig schoolverlaters en verbetering van de tevredenheid van studenten over de
begeleiding. De komende periode volgen we of de inzet ook leidt tot de gewenste verbetering
en of bijsturing nodig is. Dit alles gebeurt binnen de wettelijke normen die al bestaan,
zoals het toelatingsrecht en de plicht om redelijke aanpassingen te doen voor studenten
met een handicap of chronische ziekte en hier met studenten afspraken over te maken.
18
Wanneer stelt u een meetbare, landelijk toepasbare definitie vast voor «gelijke kansen»
in het mbo?
Uw Kamer zal dit najaar geïnformeerd worden over de manier waarop de inzet op gelijke
kansen in het mbo aangescherpt zal worden. Daarbij zal ook toegelicht worden wat wordt
verstaan onder gelijke kansen in het mbo.
19
Waarom worden de tussentijdse resultaten van het Masterplan basisvaardigheden gebaseerd
op een niet-verifieerbare zelfrapportage?
Aan het begin van het Masterplan zijn doelen geformuleerd voor het einde van het schooljaar
2027–2028. Om de voortgang op die doelen te kunnen bepalen zijn ook tussendoelen gesteld
voor het einde van het schooljaar 2023–2024 en 2025–2026. In hoeverre deze doelen
behaald worden, wordt kwantitatief gemeten. Het CPB onderzoekt momenteel met kwantitatief
effectonderzoek in hoeverre het eerste tussendoel in 2024 behaald. Het rapport daarover
kan uw Kamer dit najaar verwachten.
Daarnaast houden we ook vinger aan de pols door ieder half jaar implementatieonderzoek
te laten doen onder de scholen die subsidie krijgen. Daarin vragen we onder meer naar
de effecten op de prestaties van leerlingen van de extra inzet die scholen waarnemen.
Uw Kamer ontvangt deze rapporten samen met halfjaarlijkse rapportage over het Masterplan
basisvaardigheden.
20
Wanneer publiceert het CPB1 de effectevaluatie van het Masterplan basisvaardigheden en geldt deze evaluatie als
toetssteen voor vervolgbeleid?
Zie het antwoord op vraag 19.
21
Waarom gebruikt u bij het Masterplan basisvaardigheden andere indicatoren dan bij
de Monitor Brede Welvaart en hoe worden deze verschillen verklaard?
Voor de Monitor Brede Welvaart worden de uitkomsten van PISA (Programme for International
Student Assessment) als indicator gebruikt om de prestaties tussen landen te kunnen
vergelijken. PISA is een driejaarlijks internationaal peilingsonderzoek naar prestaties
op het vlak van lezen, wiskunde en wetenschap onder 15-jarigen. Voor het Masterplan
is gekozen om de nationale data en referentieniveaus als indicator te gebruiken. Deze
passen beter bij het Nederlandse stelsel, curriculum, de toetsen en dus de doelstellingen
voor leerlingen en scholen. Het is logisch dat de doelstellingen voor het Masterplan
daar één-op-één op aansluiten. Zo meet PISA de prestaties van leerlingen op 15-jarige
leeftijd, veel leerlingen zitten dan in het derde leerjaar en zijn dus nog niet aan
het einde van hun onderwijsloopbaan. Het gaat om een low stakes toets waar zowel voor
leerlingen als scholen geen consequenties aan verbonden zijn. Door aan te sluiten
op het Nederlands raamwerk, kan optimaal gebruik worden gemaakt van de beschikbare
nationale data, zoals lvs-toetsing, de doorstroomtoets en de examens. Hiermee kan
veel nauwgezetter en met meer actualiteit worden gevolgd of doelstellingen worden
behaald. PISA wordt immers maar een keer per drie jaar afgenomen en tussen afname
en rapportage zit ongeveer anderhalf jaar. Vanzelfsprekend wordt bij de uitkomsten
van PISA wel steevast bekeken wat de lessen hiervan zijn voor het beleid gericht op
het verbeteren van de basisvaardigheden van leerlingen.
22
Waarom heeft u nog geen concrete stappen ondernomen om de bekostiging beter aan te
laten sluiten aan de onderwijstijd?
Zoals eerder gemeld zijn er reeds stappen gezet om de nieuwkomersbekostiging beter
aan te laten sluiten op de onderwijstijd. In het primair onderwijs is per 1 juli 2024
de datum aangepast waarop de nieuwkomersbekostiging start. Hierdoor start het recht
op nieuwkomersbekostiging niet meer vanaf het moment van binnenkomst in Nederland,
maar vanaf de eerste inschrijving op een school. Hiermee wordt voorkomen dat er bekostiging
wordt misgelopen doordat er tijd zit tussen de binnenkomst in Nederland en de daadwerkelijke
start van het nieuwkomersonderwijs. Dezelfde wijziging van de startdatum wordt per
1 januari 2026 ook doorgevoerd in het voortgezet onderwijs.
23
Waarom ontbreekt controle op de rechtmatigheid van toelaatbaarheidsverklaringen in
het (voortgezet) speciaal onderwijs?
In het systeem van bekostiging passend onderwijs wordt met een vast budget voor samenwerkingsverbanden
gewerkt. Samenwerkingsverbanden ontvangen op basis het aantal reguliere leerlingen
in hun regio een bedrag per leerling. Het gaat hier om de bruto baten van het samenwerkingsverband.
(V)so-scholen ontvangen een bedrag per ingeschreven leerling op hun school. De hoogte
van dit bedrag hangt af van de geregistreerde bekostigingscategorie (laag/midden/hoog)
van de tlv’s. Het bedrag dat direct naar (v)so-scholen gaat, wordt door DUO in mindering
gebracht op het ondersteuningsbudget van het samenwerkingsverband dat de tlv’s heeft
afgegeven. Er vindt door OCW geen controle plaats op de hoogte van de bekostigingscategorie
van toelaatbaarheidsverklaringen (tlv’s), omdat dit geen invloed heeft op het bedrag
dat aan samenwerkingsverbanden vanuit de begroting van OCW wordt verstrekt. De tlv-aanvragen
worden beoordeeld door onafhankelijke deskundigen van het samenwerkingsverband. Het
is aan samenwerkingsverbanden om een goede balans te vinden tussen het vaste budget
dat zij vanuit OCW ontvangen en het aantal en de hoogte van tlv’s die worden afgegeven,
passend bij de benodigde ondersteuning van leerlingen.
24
Kunt u toelichten waarom pas met ingang van de begroting 2026 twee verbetermaatregelen
worden genomen om de samenhang tussen beleidsprioriteiten, doelstellingen, maatregelen,
indicatoren en middelen beter inzichtelijk te maken?
Het aanbrengen van meer inzicht in de samenhang tussen beleidsprioriteiten, doelstellingen,
maatregelen, indicatoren én middelen heeft continue onze aandacht en door gesprekken
met uw Kamer zijn verbeteringen veelvuldig aangebracht. De verbetermaatregelen die
nu geïmplementeerd worden naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer
zijn daarbij goede aanvullende suggesties.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 wordt sinds 2022 een systematiek
met beleidsindicatoren geïmplementeerd, die het inzicht in de koppeling tussen beleidsdoelen,
maatregelen, resultaten van beleid vergroot. Deze systematiek is in de doorontwikkeling
nu beter passend op de begrotingscyclus aangesloten. In de begroting 2026 kan om die
reden nu de koppeling met publieke middelen nog inzichtelijker worden gemaakt door
enerzijds in de Beleidsagenda van de Begroting per beleidsprioriteit de doelbeschrijving
op te nemen gekoppeld aan beleidsinzet. En anderzijds de samenhang tussen beleidsprioriteiten,
doelstellingen, maatregelen, indicatoren en middelen in een totaaloverzicht op www.ocwincijfers.nl inzichtelijker te maken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier